.
In de jaren 70 schreef J.C.Alders over sterren in het blad ‘Vacature’, een uitgave van Thieme in Zutphen.
GEDICHTEN
Gedichten met een toelichting. Ze hebben alle iets met sterren.
DE WIJSGEER
„Jongeling” dus sprak een Wijsgeer:
„Jongeling, gij moet den hemel
In den stillen nacht beschouwen,
Wen geen wolkje hem verduistert;
Dan moet gij die groote lichten,
Die ontelbre groote lichten,
Om hun assen om zien rollen!”
J. Bellamy (1756-1786)
Bellamy was bakker in Vlissingen en kwam in 1782 aan de Hogeschool te Utrecht om er theologie te studeren. Hij was fel patriot. Hij overleed vóór hij afgestudeerd was.
Lichten=sterren.
Dat men zien kan dat zij „om hun assen om ziet rollen”, is dichterlijke fantasie.
,,d’ ander slaet de sterren ga,
’s Morgens vroegh en ’s avonds spa.
Wordt door ’t ondervinden rijcker,
Wenscht slechts om een verder kijcker.
Huylt vaeck eens om dat hij niet
In den raet der Gode ziet.”
J. van den Vondel (1587-1679)
Gesangh op het Latijnse woort „Trahet sua quemque voluptas” (Elk wort van zyn lust getrocken).
Vondel noemt de kijker verder kijcker. Buys = kijker-buis.
De heldre en starrelichte vliet,
Die door den hemel vloeyt bij duyster,
Is d’ltaljaense Padus niet,
Nocht oock de Nijl, Egyptens luister.
Vondel (de Rijnstroom.)
starrelichte vliet = Melkweg
Padus — Po, rivier in Italië.
====
Koninginne van den nacht,
in den onbewolkten hemel
zwemt de mane in ’t blij gewemel
van haar pinkelende eerewacht.
Albrecht Rodenbach.
Rodfenbach werd in 1856 te Roeselaere geboren, waar hij studeerde aan het seminarie aldaar. Later studeerde hij aan de Hoogeschool te Leuven, in 1880 overleed hij op 24 j. leeftijd. Dat was een zware slag voor de jonge Vlaamse letterkunde, want men had gehoopt dat hij het werk van Gezelle zou voortzetten: een West-Vlaamse school.- Hij schreef „Gedichten” en „Gudrun”, een verheerlijking van het Germaanse ras.
Aan die verheerlijking van het Germaanse ras was allerminst behoefte, zeker niet bij de Fransen na de nederlaag van 1871 en ook tegenwoordig is daar geen behoefte aan.
Verrekijcker
„Daer ick een moye meit sagh in haer’ venster leggen,
Met den neus in de locht en de hand aen de Buys,
En haelen Jupiter met haer’ schoon’ ooghen t’huys,
Moer, seid ick, dat gaet wel; maer wat sal Juno seggen?”
C. Huygens (1596-1687)
Juno was de zeer jaloerse echtgenote van Jupiter, zij kon niet hebben dat haar gemaal kinderen verwekte bij andere godinnen, nymphen en aardse vrouwen.
De bruidegom aan Aurora
„Blonde Auroor’, uw Titons jeugd
Moest voor lang vergryzen;
De eenzame echtkoets baart geen vreugd;
En gy toeft te ryzen!
Heeft een droom U afgemat?
Op Uw kille rozen?
Hield Uw arm Cephaal gevat?
Leer, by Zeus!, leer blozen!
‘k zwyg, gy naakt! – ’t is Amors schuld,
Zoo ‘k Uw rust kwam storen.
Nimmer zal myn ongeduld
Weer dien toon doen hooren.
Morgen, als hier ’t kuisch gordyn
Hymens kus omsluiert,
Zal myn prys te grooter zyn,
Hoe gy langer luiert.”
1788 A.C.W. Staring (1767-1840).
Men zou niet zeggen dat dit zeer erotisch gedicht van een dichter van o.a. vrome kerkgezangen is. Want de dichter verbergt zijn erotische verlangens achter mooie Griekse woorden. De opdracht al: aan Aurora, een nymFomane godin, nog erger dan Venus! De bruidegom ligt alleen in het echtelijke bed en hij herinnert er aan, dat Tithonos, één van de geliefden van Aurora, oud en impotent werd. Hij vindt er niets aan alleen in het echtelijk bed te liggen, het baart geen vreugd als niet datgene gebeurt waardoor de vrouw baart. En Aurora, komt niet, de dag breekt maar niet aan. De kille rozen zijn het morgenrood. Hij onderstelt, dat Aurora nog door Cephaal, een andere minnaar van Aurora, omarmd wordt. Zij moet blozen, d.w.z. het morgenrood moet de dag aankondigen. Maar zij nadert. De vertraging is Amors (de god van de liefde) schuld geweest. De dichter is ongeduldig omdat de bruid nog niet het bed met hem deelt. Maar morgen komt de bruid in het echtelijke bed en dan gaan de gordijnen van de bedstede of hemelbed dicht als de bruid Hymens kus krijgt. (Hymen is de god van het huwelijk, Hymens kus = coïtus.) Hij zal blij zijn als Aurora luiert, d.w.z. het lang duurt vóór het dag wordt en de kus van Hymen een paar keer herhaald kan worden. En de gevolgen blijven t.z.t. niet uit: 8 kinderen!
Om de 1e, 2e, 7e regel beter te begrijpen moeten we wat over Aurora weten. Zij was de zuster van Helios, de zonnegod en Selene, de maangodin. Zij is het voorbeeld van de nymfomane godin, die elke nacht de omarming van telkens weer een andere man nodig heeft, hoewel zij een getrouwde vrouw was. Zij was gehuwd met Astraios, die 5 kinderen bij haar verwekte: 4 zonen, goden van de winden: Euros (oosten), Bor-as (noorden), Zephyros (westen) en Notos (zuidenwind en een dochter de godin van de morgenster). Immers, de Grieken wisten niet, dat morgenster en avondster dezelfde planeet Venus waren, Aurora was de godin van de dageraad. Haar armen,. handen, vingers waren rose, daarom spreekt Homeros van de „roosvingerige Eoos”. De haren van Eoos (Aurora) waren blond, hadden de kleur van de krokus, de wielen van haar wagen waren goudkleurig, rose strepen omgaven haar hoofd, haar vurige ogen zijn groot. Zij ijlt met haar wagen de zonnewagen vooruit. De paarden heten Lampos (glans) en Phaeton (schittering).
De Griekse vrouwen haten haar. Als haar man voor dag en dauw, als het nog nacht is, zo nodig op jacht moet, dan wéét de Griekse vrouw, dat hij een intiem tête-a-tête met Aurora heeft en als hij dan thuis komt, dodelijk vermoeid en zonder buit, dan wéét de gade waardoor dit komt. Een van de vele minnaars van Aurora is Orion, de geweldige jager, want Aurora verlangt, als alle vrouwen, een sterke gespierde man. En dat zijn jagers en krijgslieden. Haar jaloerse medeminnares Diana verlangt Orion ook als man en zij gunt hem Aurora niet. Zij doodt hem met pijlen, maar Zeus zet, ver buiten het bereik van de wraakgierige Diana, hem hoog aan de hemel.
Ook de jager Kephalos was één van Aurora’s minnaars. Hij was gehuwd met Prokris. Maar ook Prokris was haar man ontrouw en zij verweten elkaar echtbreuk. Prokris ging naar Kreta, waar de wraakgierige Diana haar een onfeilbare speer gaf om haar man te doden. Toen Kephalos weer eens een intieme samenkomst met Aurora had, sloop Prokris hem na. Toen Kephalos geritsel in de struiken hoorde, wierp hij zijn speer en doodde zijn vrouw. Uit wanhoop sprong hij van de rotsen van Leukadie.
Dan ontmoet Aurora Tithonos, een zeer schone man. Deze is haar meer waard dan een man voor één nacht. Zij houdt hem bij zich. Maar hij is een aardse man, dus sterfelijk en de zoon, die hij bij Aurora verwekt, is ook sterfelijk. Aurora vraagt aan Zeus aan Tithonos onsterfelijkheid te verlenen. Zeus doet dat. Maar Aurora vergat de eeuwige jeugd er bij te vragen. Tithonos wordt ouder en ouder, zijn haar wordt grijs, zijn ledematen worden stram, zijn rug gekromd, zijn potentie is verdwenen. Aurora walgt van haar oude man en ontvlucht het echtelijke bed. Zij kan hem letterlijk niet meer luchten of zien en hij wordt in een kamer opgesloten. Maar sterven kan hij niet. Dan verandert Zeus hem uit medelijden in een cicade, een subtropisch insect. Aurora heeft een zoon Memnon van Tithonos. Hij vecht mee aan Trojaanse zijde in de Trojaanse oorlog. Zijn grote tegenstander is Achilleus. Beiden wacht hetzelfde lot: jong sterven. Beiden hebben een aardse vader en een goddelijke moeder, zij zijn dus sterfelijk.
Aurora vraagt Hephaistos, de smid der goden, een wapenrusting voor Memnon te smeden. Thetis, de goddelijke moeder van Achilleus, vraagt hetzelfde. Beiden zijn nu met die wapenrusting onoverwinnelijk. Zeus zelf moet beslissen. Hij heft de gouden weegschaal met de zielen van Memnon en Achilleus. Beide godinnen kijken angstig toe en als de schaal met Memnons ziel langzaam daalt, weet Aurora dat haar zoon moet sterven. Maar ook Thetis weet, dat haar zoon hem spoedig volgt. Want hij heeft het zelf zo gekozen. Toen Achilleus mocht kiezen tussen een kort en roemrijk leven en een lang en roemloos leven, koos hij het eerste.
Aurora laat Memnons ziel vóór hij de reis naar de onderwereld aanvaardt, ontvoeren naar de Elysion, de velden met eeuwig voorjaar, waar de helden vertoeven, die in de gunst der goden staan. Daar leeft Memnon in eeuwige jeugd in het Licht.
We hebben nu gezien, dat het gedicht van Staring wel zeer erotisch is en is op Staring van toepassing het gedicht van J. C. Pruimers (1799-1822) die als 22-jarige, in 1821, een bundel gedichten in Amsterdam uitgaf:
„Waarom toch”, vraagt gy, Phillis!
„Waarom toch zyn Poëten
Steeds yverige Priesters
Van Bacchus en van Amor?”
Die Poëzy beminnen
Vereren deze Goden;
Want zonder hunne gaven
Is ’t leven enkel proza.”
Ook P. C. Hooft (1581-1647) heeft Aurora bezongen, maar op geheel andere manier zonder erotiek:
„Van purper en van goudt het heerlyk gewaedt
Dat ’s morghens het tooneel des hemels op komt pronken,
‘T en is de Zonne niet,
maer ’t voorspel van haer lonken,
De jeught van ’t lieve licht dat in het Oost op gaet.”
===
De moede zonnewagen
Staat vrachtloos, d’Avontzon
zinkt in de wester pekelbron.
Aldus ontglippen ons de wentelende dagen.
De star der Mingodin
Ziet d’eerste op ’t aerdtryck neder.
Mineyas’ dochters vliegen weder.
Ook spant de stille Nacht zyn zwarte paerden in.
Wij zien de schemeringen
Verdikken, daer we staan.
Alrede heft de gulden maen
Haar horens op en ruktterbaene in haerer kringen.”
H.K. Poot (1689-1733)
Wester pekelbron= Noordzee.
Mingodin = Venus, hier avondster.
Mineyas dochters = vleermuizen.
De 3 dochters van Mineyas erkenden Dionysos (Bacchus) niet als zoon van Zeus en zijn dochter Persephone. Bovendien namen zij niet deel aan de bacchanaliën, waarop Dionysos, ter wiens ere die feesten plaats vonden, een „bacchantische woede” veroorzaakte in de ongehuwde dochter Leukippe waardoor zij haar kind Hippasos in stukken scheurde. Tot straf werden de 3 dochters door Hermes in vleermuizen veranderd. Een zware straf, want dit betekende in het zonovergoten Griekenland nooit meer goddelijk zonlicht te zien, want vleermuizen zijn nachtdieren.
Poot maakt een fout: vleermuizen vliegen niet, maar fladderen.
De maan heft de horens op: de maan vóór EK is een horenvormige sikkel. Dionysos was de god van de wijn. Hij droeg de granaatappel, symbool van de vruchtbaarheid, wijnranken en de thyrsos staf, met klimop omwonden. Klimop groeit in de zachte Griekse winter door en blijft groen, dus de geest van de groei blijft leven. Dionysos (Bacchus) rijdt op beelden op een bok. Zijn vader was Zeus, die bij zijn dochter Persephone de zoon Dionysos verwekte. De moeder van Persephone was een zuster van Zeus: want Zeus had bij zijn zuster Demeter een dochter Persephone verwekt.
We zien hier de incest vader-dochter en broeder-zuster. Zeus had ook een liefdesverhouding met zijn dochter Venus, die hij bij de nymph Dione verwekt had. Hierop slaat een duistere zin van Vondel: „Jupyn ontvonckt door Cypris’ straal”, dus Jupyn=Jupiter= Zeus in liefde ontbrand door een pijl van Cypris=Venus. Vondel noemt Venus de Cyprische omdat zij op Cyprus een tempel had.
Dyonysos (Bacchus), de god van de wijn, was gehuwd met Ariadne. Theseus was met Ariadne op weg naar Athene. Hij liet Ariadne op het eiland Naxos achter. Want Dionysos had Theseus in een droom laten weten dat hij Ariadne begeerde en zich tegen een god verzetten is nutteloos. Theseus huwde de zuster van Ariadne, Phaidra, die hij ook meegebracht had. Zij werd verliefd op een zoon Hippolytos van Theseus bij een andere vrouw. Hij wilde haar niet en zij pleegde zelfmoord.
We zagen hierboven de incest vader-dochter en broeder-zuster, dat de gebruikelijke leerboeken discreet verzwijgen. Maar aangezien dit gebruik was bij do Griekse koningen en bij de Egyptische farao’s zelfs wettelijk verplicht was en bij de Middeleeuwse hoog adellijke ridders ook gebruik was, zullen we dit even bespreken.
De godenwereld op de Olympos was de spiegel van de aardse Grieken en wat op Aarde mocht of niet mocht, vinden we ook op de Olympus. Bij de antieke Grieken was de incest moeder-zoon taboe, wat wel blijkt uit het Oidipous-verhaal. Maar bij de heersende klasssen en de koningen in Griekenland was de incest vader-dochter en broeder-zuster gebruikelijk. Immers, het draait om de kwestie „van gelijke hoge rang”. Bij de Egyptische farao’s was de incest wettelijk verplicht, immers bij een huwelijk vader-dochter of broeder-zuster zijn beiden van gelijke hoge rang, want in beide gevallen is een farao de verwekker. De farao was een levende god, de zoon van zonnegod Re. De farao moest dus een vrouw van gelijke hoge rang, verwekt door een farao, trouwen en dat was zijn dochter of zuster. En zusters had hij altijd wel, omdat de vele bijvrouwen van de farao dochters hadden, verwekt door een farao. Ter onderscheiding van de hemelse goden was de farao een „goede god” en de hemelse oóden waren „grote goden”. Na zijn dood kon de farao ook een grote god worden. In sept. 1976 kwam Ramses II (1301-1235 v. Chr.) in het nieuws, toen zijn beschimmelde mummie in Parijs schimmelvrij gemaakt werd. Hij was zo’n „grote god”. Die Ramses was waarschijnlijk de farao, die in Exodus 12 bij de uittocht der Joden uit Egypte genoemd wordt. Zijn residentie was de deltastad Tanis.
In de Middeleeuwen vinden we in geheel West-Europa de kwestie van de gelijke hoge rang. Voor ons absurd. Denk maar aan de uitdrukking „geen handwater bij iemand hebben”, (dus zijn mindere zijn). Als de vorst zijn handen moest wassen, mocht alléén iemand van gelijke hoge rang hem de kom met water reiken! Voor een hoogadellijke heer (graaf, hertog, adellijk ridder), was het vaak onmogelijk voor de dochters een man van gelijke hoge rang te vinden. Gelukte het ook niet haar als bijvrouw (concubine, kebse) bij een reeds gehuwde hoogadellijke man onder te brengen (ook de bijvrouwen moesten een hoogadellijke rang hebben), dan bleef er niets anders over dan dat de dochters concubines van haar vader, haar verwekker dus, werden. Vader en dochter hadden gelijke hoge rang, dus hun kinderen ook. Bovendien heerste het patriarchale systeem van de Germanen, Grieken, Romeinen in de Middeleeuwen en de Middeleeuwse ridder beschouwde zich als „eigenaar” van vrouw en dochters. Bovendien kon hij zich beroepen op Gen. 3:16 „hij zal over u (de vrouw) heerschappij hebben”. Het trouwverbod voor de dochters van Karel de Grote berustte ook op de hoge lang. Géén man was hóóg genoeg om een keizersdochter te trouwen. Karel had 40 kinderen: 18 zonen en 22 dochters bij 4 wettige en 6 bijvrouwen. Dat de dochters tóch kinderen kregen van ridders, abten, e.a. deed er niet toe, deze waren „onwettig” en konden dus niet opvolgen.
Met 10 vrouwen is 40 kinderen zo’n prestatie niet. Graaf Babo von Abensberg op burcht Randeck (ca 1300) verwekte bij slechts 2 vrouwen Irmgard en Gertrud 32 zonen en 8 dochters, dus ook 40 kinderen. Toch stierf dit geslacht spoedig uit, in 1485, toen Niklas von Abensberg vermoord werd.
Hun burcht stond in het Altmühldal bij Essing, bij de monding in Kelheim.
Nu een voorbeeld uit de vaderlandse geschiedenis, dat de schoolboekjes discreet verzwijgen. Floris V, Graaf van Holland, had minstens 4 hoogadellijke bijvrouwen en 1 wettige vrouw, Beatrix. Eén dezer vier bijvrouwen was moeder van Witte van Haemstede, een bekende naam, want hij versloeg in 1304 de Vlaamse benden bij Haarlem. Na het vermoorden van Floris V in 1299 mocht deze Witte van Haemstede niet opvolgen omdat hij de zoon van een bijvrouw was. Daarom werd Jan, een ziekelijk jongetje, die in 1299 op 15j. overleed, de opvolger van Floris V. En met hem stierf het Gravenhuis uit. Het bijvrouw of kebse zijn was geen schande in die tijd, noch voor de hoogadelijke ridder noch voor de bijvrouw. Het was gebruikelijk! De oud-testamentische joden kenden ook de incest vader-dochter. Zie Gen. 19-31. De 2 dochters van Lot voeren hun vader dronken en zij hebben sexuele gemeenschap met haar vader en elke dochter kreeg een zoon van haar vader.
Staring heeft op het huwelijk van Ariadne en Bacchus een gedicht gemaakt en de lezer kan nu zelf beoordelen of Beets gelijk heeft in de „Volksuitgave van de gedichten van Staring” (Uitg. Thieme, Zutphen als hij zegt dat Staring veel te moeilijk is voor het „Algemeen”. Immers, hij gebruikt ongebruikelijke namen voor de goden:
„Hulpzaam liet het Paphisch Wicht
Vocht uit Lethe, van zijn schicht,
In de wijnteug droppen.
Niet vergeefs! De Slaapster voelt
Als ’t nat haar dorren mond bekoelt,
Geen smart meer in heur boezem kloppen;
Slechts blijft de min! Doch Theseus beeld
Versmelt in Libers wezenstrekken.
Lyaeus Bruid! en draaft de stranden over.
Nu davert het dal,
Waar deTelg van Dione
De Minnenden beidt,
En het Leger der Schoone
Met rozen bespreidt.
lo, roept met wild en geschater,
Faun en Sater
Als de grot het paar besluit”.
Paphisch wicht= Amor.
Lethe= rivier in de onderwereld, de rivier van het vergeten. De zielen drinken dit water en vergeten de aardse zorgen. Staring doelt dus: Amor deed water van het vergeten aan zijn pijlen en liet dit water in de wijn van Ariadne druppelen en zij vergat Theseus,
Liber = Latynse naam voor Bacchus.
Lyaeus = andere naam voor Bacchus.
Telg van Dione= Venus. Zeus had bij de nymph Dione Venus verwekt.
Saters= bosgeesten in het gevolg van Bacchus. Zij drinken onmatig wijn en dansen met de nympfen. Zij hadden een geiten- of paardestaart en bokkepoten. Vondel heeft op de Saters een gedicht gemaakt:
„De dertiende Sater,
De boxvoet, vast hippelt.
Langs d’oevers van ’t water,
En beitelt en trippelt
Met alle zyn vrysters,
Die zingen als lysters.
Het velt is vol vreught
O vrolijk leven! o zoete jeught!
beitelen = buitelen
de vrijsters = de nymfen
Faun = :atijnse naam van Pan. Pan betekent de „voedende”(van het vee en staat in verband met „weide”.
Pan een bosgod was gehuwd met zijn zuster Fauna. de godin van de vruchtbaarheid. We zien hier weer de incest broeder-zuster. Volgens Homeros is Pan de zoon van de god Hermes en een jongedame Dryope. Hermes nam de gedaante van een bok aan toen hij Pan verwekte, daardoor heeft Pan 2 hoorns, een staart en bokkepoten. Pan had een gevolg van nymfen. Pan leverde de woorden: paniek, panische angst, panische schrik omdat hij altijd geheel onverwacht aan de mensen verscheen. Hij speelde op de panfluit met 7 holle rietstengels. Hij was het prototype voor Satan, heeft ook 2 horens, bokkepoten en staart. Maar, zal de opmerkzame lezer zeggen, Mozes staat in Middeleeuwse kerken ook met 2 hoorns op zijn hoofd en hij is toch niet verwekt door een god, vermomd als bok, noch heeft zijn vrouw hem door overspel horens opgezet. Neen, Mozes is slachtoffer van een vertaalfout!
We lezen in Exodus 33: 23 „en wanneer Ik mijne hand zal weggenomen hebben, zoo zult gij mijne achterste deelen zien, maar Mijn aangezicht zal niet gezien worden”. (Statenvert.). Door het zien van de billen van God krijgt Mozes wat aan zijn gezicht en „het volk vreesde tot hem toe te treden”. De Vulgata vertaalde nu Exodus 34:29 met „dat het vel zijns aangezichts gehoornd was”. De Vulgata is de Latijnse bijbel van 400, later in 800 door Alkuin verbeterd. De Statenvertaling maakte die fout niet, en vertaalde Exodus 34: 29, 30, 35 zo „dat het vel zijns aangezigts glinsterde”. Wat moet nu de kunstenaar doen als hij een Mozes moet uitbeelden?
De Vulgata heeft niet aangegeven wéér de hoorns zitten, noch of zij rechte bokkehoorns of gebogen koehoorns zijn. Hij kent wel de beelden van Satan en Pan met bokkehoorns en zo staat Mozes dan in de kerk van Goszweinstein (Frankische Schweiz) levensgroot met bokkehoorns op het hoofd bij het altaar. Of het glinsteren van de Statenvertaling juist is, betwijfel ik. Glinsteren doen, natuurkundig gesproken, sterk reflecterende zout- en ijskristallen, waterdruppels, sneeuw, edelstenen, glassplinters in het zonlicht. Maar het „vel des aangezichts” kan niet glinsteren, wel glanzen of glimmen van vet of zweet. Wat er in de grot op het bed van rozenblaren gebeurde, zal de scherpzinnige lezer wel begrijpen. Bacchus verwekte bij Ariadne een zoon met de toepasselijke naam Staphylos (druif). Ook had Bacchus een zoon Priapos bij Venus. Hij was de god van de vruchtbaarheid van geiten, schapen, bijen, wijngaarden, vissen, louter Griekse produkten. Later werd hij de god van de zinnelijke iust. Men offerde hemprimeurs van de tuinbouw.
Ook Vondel heeft op de bruiloft van Ariadne en Bacchus een gedicht gemaakt en de lezer kan nu zélf vergelijken wat een grote en een kleine dichter van hetzelfde onderwerp gemaakt hebben. Staring eindigt dat het paar de grot ingaat, maar Vondel beschrijft wat in de grot gebeurde, Staring doet onnodig „geleerd” met ongewone godennamen, Vondel niet en beheerst de taal veel beter en muzikaler.
„Toen Bacchus lag en sliep en sliep,
In Ariadnes armen,
Evoe, Evoe,
Al in ’t leger zong en riep,
De zee en ’t Eyland klonk, en klonk,
Van Bommen en Cymbalen,
Evoe, Evoe,
Wat voeten had, dat sprongk.
De Bruygom loeg haartoe, haartoe,
En kuste mond en wanghen,
Evoe, Evoe,
De Bruyd nam ’t al in goe.
Maer endlyck afgeslooft, geslooft,
Van kussen en omhelzen,
Evoe, Evoe,
Nam hy haer kroon van ’t hooft,
Hy wierp se naar zyn troon, zyn troon,
De steenen wierden starren”.
Evoe = vreugderoep der Bacchanten, gesproken Eveu. ‘
t Eyland = Naxos.
Bommen = trommels.
Loeg = verleden tijd van lachen.
In ’t goe nemen = er niets op tegen hebben.
Steenen wierden starren, zou mogelijk kunnen slaan op de Noorderkroon ???
=
Wie kan al de starren meten,
Wie spreekt heur getallen uit,
Wie heur doel en during melden
Of de kring van haar besluit?
Hieronymus van Alphen (1 746-1803) -,,De Starrenhemel”
=
Hoe Mars aan Venus kleefde, en zij met roode wangen
Het Godendom omhoog uit eene wolk zag hangen
En lachte om ’t bedrog der overschoone bruid.
J.v.d.Vondel (1587-1679) ‘Johannes de boetgezant’
Teneinde dit citaat van Vondel te begrijpen, dienen we wat nader in te gaan op de liefdesavonturen van Afrodite =Venus). Venus heette bij de 17e en 18e eeuwse dichters de mingodin, de minnenmoer.
We vinden dit bijv. bij C. Huygens (1597-1687):
„Komt de Minnenmoer niet blincken
Even als de Dagh verspaeyt,
Evenals de Wielen Sincken
Daer de Sonne karr’ op draeyt”.
Hij bedoelt, dat Venus als avondster zichtbaar wordt als de zon ondergaat.
Venus was de godin der liefde. Zij was een dochter van Zeus en de nimf Dione (nu een maan van Saturnus).
Venus bedreef de liefde zeer intensief met meerdere goden, want – als alle vrouwen – had zij een voorliefde voor sterke gespierde mannen.
Zij had van de oorlogsgod Mars (Ares) de zonen Anteros en Eros (Amor) en de dochter Harmonia, godin van de eendracht; van de god van de wijn Dionysos had zij een zoon Priapos, de god van de zinnelijke lust; van Apollon een zoon; van Hermes, de bode der goden, god van de kooplieden en dieven, geleider der doden naar de onderwereld, een tweeslachtig kind, vandaar dat de tweeslachtigen naar Hermes en Afodrite hermafrodrieten heten. Van de aardse man Anchises had zij een zoon Aeneias. Ook had Venus een liefdesverhouding met de zeer schone jongeling Adonis, die Vondel in hetzelfde gedicht ook memoreert „Hij smolt, gelijk Adoon, in Venus dartlen schoot”.
Een wild zwijn, dat de jaloerse Mars op Adonis afzond, doodde hem.
Er kwam nu ruzie tussen minneras Venus en minnares Persefone, de godin van de onderwerld, over zijn ziel. Zeus bepaalde dat Adonis 8 maanden in het licht bij zijn minnares Venus en 4 maanden in de duisternis der Hades bij zijn minnares Persefone moest vertoeven.
De naam Adonis kent de Ned. taal nog steeds voor een – in vrouwenogen – mooie jongeling! Een plant heet ook Adonis en een Adonistuin is een bloempot met snel groeiende en snel verwelkende planten, symbool voor ontstaan en vergaan in de Natuur. Venus was gehuwd met de mismaakte, manke, éénogige Hefaitos (Vulcanus), de smid der goden. Hij was de zoon van Zeus en Hera. Wegens zijn lelijkheid wierp mama Hera hem van de Olympus in zee, waar de zeegodin Thetis hem opnam. Uit wraak smeedde Hefaistos later voor Hera een gouden stoel, waarin zij vastklemde en er niet meer uit kon. Dionysos maakte Vulcanus dronken met wijn en in zijn dronkenschap bevrijdde hij Hera.
Merkwaardigerwijze waren ook Alferich en Wieland mismaakte smeden in de Germaanse sagen.
Nu het citaat van Vondel.
Mars verleidde Venus het bed met hem te delen. Toen Hefaistos daarvan hoorde, smeedde hij een onzichtbaar stalen net boven het bed.
We vinden dit in de „Pegnische schäfergedichte” van 1644:
„Sag an Vulkan, wie kommts das deine Schmiede blitzet?
Ich weiss wol, was du machst, du ziehest Drat zu Netzen.
Du willst gewisz den Mars und seine Venus hetzen”.
Vulkanus zei, dat hij naar Lemnos ging, waar hij vereerd werd. Nauwelijks was hij weg of Ares (Mars) kwam en ging met Venus in het bed liggen.
Net was hij erin en kleefde hij aan Venus of het net viel over hen heen en zij waren gevangen. Hefaistos kwam terug en riep de goden en godinnen, zodat zij het overspel van Venus konden zien. De goden keken vanuit de wolken omlaag en braken in een homerisch gelach uit en de godinnen deden schijnheilig beschaamd. Poseidon eiste, dat het paar vrij gelaten werd en Venus ging naar Cyprus, waar zij een heiligdom had. Daarom noemt Vondel haar in de „Palame-des” met de naam „Cypris”: Jupyn ontvonckt door Cypris strael’ waarbij we moeten beden ken dat Jupyn (Jupiter, Zeus) haar vader was!
Ook in Akoorith was een Afroditecultuur, waar 1000 priesteressen van Venus de mannen ‘verwenden en aan alle wensen voldeden en to[less waren om de bewoordingen der annonces der moderne sexclubs te gebruiken.
„Wat een komeet is, heeft geen wijze ons nog verklaard.
Men zoekt en vorscht, tot heden.
Maar Piet zegt „Dat weet ik, een star is ’t met een staart”
En met dat licht is Piet tevreden.”
P. A. de Génestet (1829-1861)
De Génestet, in 1829 in Amsterdam geboren, bezocht aldaar de Latijnse school en studeerde theologie aan het seminarium der remonstrantse broederschap in Amsterdam en werd in 1852 predikant in Delft.
Reeds in 1851 – hij was 22 jaar – gaf hij gedichten uit, waarvan het bijzondere is, dat zij geen erotische gedichten bevatten, hoewel hij reeds op 1 6 j. leeftijd de 22 j. Henriette adoreerde. Hij huwde haar in 1852 en Henriette heeft geweten wat het huwelijk betekende in die tijd, want vrijwel elk jaar moest zij in het kraambed en in 7 jaar huwelijk produceerde zij 5 kinderen. In 1859, 35 jaar oud, overleed zij en het vijfde kind volgde haar spoedig in het graf. Reeds na 2 jaar was de dichter al weer verloofd, nu met zijn jongste schoonzuster. Tot een huwelijk kwam het niet, hij overleed in 1861 op 31 j. leeftijd.
De dichter had inmiddels om theologische redenen reden ontslag genomen van de Delftse gemeente. Hij was een flauwe afspiegeling van Byron, De Musset, Goethe, Heine. Hij was een voorbeeld van de „kerkhof'”-romantiek en zijn geliefkoosde onderwerpen waren dood, graf, kerkhof, waar hij verschillende gedichten aan wijdde. Hij was een gevierd predikant, geadopteerd door de oude vrijsters, wegens zijn melodieuze stem, zijn innemend gelaat, zijn krulhaar, zijn donkere ogen. Hij was de lieveling van de „beschaafde vroomheid” die in zijn kerk kwam. Busken Huet zei van De Génestet „de weke man, de lieveling en het bedorven kind van de ouderen van dagen, die het loven van zijn tijdgenoten zo onnavolgbaar idealiseerde”. In 1911 werd, op zijn 50-ste sterfdag, zijn reliëf-portret in steen op de remonstrantse kerk in Delft onthuld, meer in 1961, op zijn 100-ste sterfdag, gebeurde er niets. Hij is volkomen vergeten. Slechts straatnamen herinneren aan hem. De Génestet leefde in het midden van de 19e eeuw, een eeuw gekenmerkt door felle godsdiensttwisten. We zullen dit nare stukje geschiedneis even nader belichten. Wie weet er nog van Vermittlungstheologie, supranaturalisme, monisme, determinisme, dualisme en dogmatiek. En wat het „kroost van april” was? De Génestet heeft de godsdiensttwisten onnavolgbaar belachelijk gemaakt in „Machteld en Leno-nard” van 1859. Het jonge paar, hij een orthodox proponentje, zij een theologiserend jong „deerntje” vrijt in een prieel. De dichter zegt „luid en luider klonk hun zoete liefdestaal”. „Dwepen zij met dichtren-zangen, is er jaloezie in het spel, hebben zij het over de huwelijksreis of is de proponent wat vrij?” (d.w.z. kan hij zijn handen niet thuis houden en beroert hij haar „twee bronnen van ivoor” zoals Vondel zegt in de „Lucifer” bij de beschrijving van Eva.
„Neen, o neen,” zegt de dichter, „zij bespreken de echtheid van de Handelingen der Apostelen, minder niet”.
Hij, orthodox, gelooft aan de echtheid, zij, onder in vloed der Tübingse kritiek, niet. Zij zegt, dat zij de brief aan de Galaten niet rijmen kan met de Handelingen. (En zij heeft gelijk ook, Hand. X en Galaten II zijn met elkaar in tegenspraak. De voorstelling in Handelingen over de ontmoeting van Petrus met Paulus in Antiochië is geheel anders dan de voorstelling van Paulus in de Galaten, De Handelingen, later geschreven dan Paulus’ brief, zouden daarom niet echt zijn.) En de dichter besluit „Machteld is een beter minnaar, is een Leids professor waard”. Waarom juist een Leids? De historische kritiek op de bijbel was uit Tübingen naar de Leidse hogeschool overgewaaid. In 1857 had Busken Huet de Tübingse kritiek in zijn „Brieven over de bijbel” gepubliceerd. Dit boek werd veel gelezen en door orthodoxen hevig bestreden.
De Tübingse School ging Nederland fel beroeren, meer nog dan Duitsland. De school wilde eerst de geloofwaardigheid van de bijbel bewijzen door historische argumenten, daarna de inhoud des bijbels geloven. Men zag de geschiedenis als these, anti-these en synthese. De these: de apostelen leerden een joods christendom met besnijdenis en zich houden aan de wetten van Mozes. Anti-these: Paulus leerde een universeel Christendom zonder besnijdenis en zonder wetten van Mozes. Synthese: men combineert het bovenstaande in de 2de eeuw n. Chr. In het Nieuwe Testament zou die strijd te vinden zijn: Galaten, 1 en 2 Cor., Rom. zouden anti-joods; Openbaringen: joods zijn. Prof. dr. Grosheide, een befaamd theoloog van de dertiger jaren, zegt: „Heel deze theorie van de Tübingse school is onjuist gebleken!”
In „Dogmatisch Roosje” hekelt de Génestet de vrouwen, welke theologiseren. De Génestet noemt ze zelfs de slechtste christenen:
„De slechtste Christnen hier op aard
’t Zijn theologen – zonder baard”.
In vroeger eeuwen was de theologie geheel „mannenzaak”. Maar in de 19e eeuw namen ook de vrouwen met hun scherpe tongen hartstochtelijk deel aan de godsdiensttwisten. En dat was juist het fatale. Hoeveel verlovingen zouden er verbroken zijn, hoeveel huwelijken ontwricht door verschil van inzicht over theologische strijdvragen, hoeveel verwijdering hierdoor tussen ouders en volwassen kinderen? We mogen ons gelukkig prijzen, dat in onze tijd geen mens meer warm loopt over dergelijke theologische twistpunten als in de 19e eeuw. Geen mens zou de artikelen in de krant hierover lezen, de televisie werd uitgeschakeld als een „hooggeleerde” er over begon te zwammen.
In april 1853 was er grote beroering in protestants Nederland toen men protesteerde tegen herstel der r.k. bisschoppelijke hiërarchie. De Génestet noemt ze daarom „kroost van april”.
Met die door godsdiensttwisten verscheurde 19e eeuw was er niets nieuws onder de zon. Ook vroeger kende men dat. Men denke alleen maar aan de Arminianen en Gomaristen in de 1 7e eeuw.
In de middeleeuwen waren die twistpunten veel „kinderlijker”.
We zullen er twee bespreken om er duistere zinnen in Vondels „Lucifer” mee te verklaren. Zo redetwistten de „geleerde” theologen of Eva wel een navel had! Immers, zeiden ze, Eva was gevormd uit de rib van Adam en niet geboren uit een vrouw en had dus geen navelstreng. We vinden dit in Vondels „Lucifer”:
„Wat dunkt u van zijn ribbe en lieve gemalin”.
Die ribbe was Eva. Ook Adam werd ondersteld geen navel te hebben. Toch ziet men op afbeeldingen van Adam en Eva dat zij wel degelijk een navel hebben! Dan was een punt van fel dispuut in de middeleeuwen de vraag of vrouwen wel mensen zijn. Neen, zegt de geleerde theoloog, „mulieres homines non sunt (Vrouwen zijn géén mensen)”. Dus, redeneerde de theoloog, tot in de 16e eeuw toe, als de vrouw géén mens is, heeft ze ook geen ziel en kan niet in de hemel komen. Vondel nam dit ook aan. In de „Lucifer” laat hij de engel Apollin klagen, dat er geen vrouwen in de hemel zijn, zodat de engelen niet met jonkvrouwen kunnen cohabiteren:
Bywylen hield hy (Adam) stand,
Beschouwde ze (Eva) overzy en onder dat belonken
Begon een heilig vier zyn zuivre borst ’t ontvonken:
Dan kuste hy zyn bruid, en zy den bruidegom;
Dan ging de bruiloft in, met eenen wellekom
En brand van liefde, niet te melden, maar te gissen;
Een hooger zaligheid, die d’ Engelen nog missen.
Hoe arm is eenigheld! wy kennen geen gespan
Van tweederhande kunne, een jonkvrouw, en een man.
Helaas! wy zyn misdeeld: wy weten van geen trouwen,
Van gade of gading, in een hemel zonder vrouwen.”
Eenigheid, hier het alleen zijn, dus zonder vrouw.
Gading = coïtus.
De engelen worden afaeheeld als naakte haardeloze mannen en met een – soms reusachtige = penis en een navel. Merkwaardigerwijze hebben ze lang, bijna altijd blond. Roodharige engelen heb ik tot dusver niet gezien op middeleeuse afbeeldingen. Kenmerkend is het feit, dat de hogere wezens, die door de mens zijn uitgedacht, kunnen vliegen, zoals engelen, duivelen en draken.
De naïeve middeleeuwse schilders hebben de engelen voorgesteld als mannen met vogelvleugels, de duivels en draken met vleermuisvlerken. Echter werden zij ongewild afgebeeld als reusachtige insecten. Bij de vogels en vleermuizen is de arm tot vleugel geworden, maar bij de insecten is de vleugel een aanhangsel van de rughuid en zij hebben alle poten behouden. Als men een engel of duivel afbeeldt met twee vleugels op de rug, dan is hij een insect met 4 poten! En de vleugels worden altijd veel te klein getekend. De engel wordt verondersteld zo groot als een mens te zijn en een man van 80 kg zou vleugels met een spanwijdte van 6 meter nodig hebben om te kunnen vliegen. De duivel en de draak hebben vleermuisvlerken. Immers het volk was bang voor een nachtdier als de vleermuis. Reeds de beroemde Nederlandse geleerde Camper (1722 – 1789), de ontdekker van de gelaatshoek, toonde al de ongerijmdheid aan engelen met armen, benen én vleugels af te beelden. Gen. 3:24 heeft het over „een cherubim en een vlammig lemmers eens zwaards”. In Openbaringen 15:6 hebben de engelen gordels: „De 7 engelen die de 7 plagen hadden, waren bekleed met rein en blinkend gewaad en omgord op de borst met gouden gordels”. Openb. 12:7 zegt, „dat de engelen krijgers waren”. En er werd krijg in den hemel. Michaël en zijn engel krijgden tegen de draak en de draak krijgde tegen de engelen. En de draak is geworpen op de aarde en zijn engelen zijn met hem geworpen” (Staten-vert.). Blijkbaar inspireerde deze tekst Vondel tot het maken van de „Lucifer”. De engelen worden daarom ook met schild, speer en zwaard afgebeeld.
Hoe de engelen legaal aan wapens kwamen, staat er niet bij. Maar het waren wel echte vechtersbazen volgens Openb. 12:7. De urnine van de engelen was zeer smakelijk en lekker, blijkens een oude Vlaamse zegswijze: „Het is alsof er een engeltje op je tong piest” als Vlamingen een wijn prijzen. Zelfs vergelijkt men een wijn met de melk van de Heilige Maagd, nl. de moezelwijn Liebfraumilch. Merkwaardig is, dat de Nederlandse taal verder geen uitdrukkingen met „engel” kent. Wel het Duits: Es geht ein Engel durchs Zimmer en Engels: There is an angel passing, als in een gezelschap allen plotseling zwijgen.
Het woord engel komt van het Griekse aggelos = bode. De Grieken namen aan dat Hermes de bode van Zeus was en boodschappen overbracht aan de mensen. Daarom had Hermes vleugeltjes aan de voeten. Maar Zeus zou Zeus niet zijn als hij „die holde Weiblichkeit” daar ook niet bij betrok, want de gevleugelde Iris, de godin van de regenboog (de brug tussen aarde en hemel) was boodschapster van Zeus en Hera. In de lijst van godinnen, nymfen, aardse vrouwen, welke kinderen van Zeus kregen, ontbreekt Iris. Blijkbaar was zij hem met haar vleugeltjes te vlug af!
Het christendom creëerde de engelen als hemelse boodschappers. In de Statenvertaling van Hebr. 1:14 staat: „zijn zij (de engelen) niet alle gedienstige geesten, die tot dienst uit gezonden worden”. En dat verklaart waarom de engelen baardeloos zijn. Immers, al wat „dienstbaar” was, zoals slaven, e.a. mochten nooit een baard dragen. Daarom hebben hogere wezens op de afbeeldingen wel een baard (God, Jezus, Heiligen). Ook Middeleeuwse keizers, koningen en allerlei hoge heren hebben een baard.
Het woord baard is zeer oud en in allerlei talen ongeveer gelijk: Ned. baard, D. Bart, Eng. bearth, Fr. Barbe, Lat. barba, It. barba. Russ. Boroda, Germ. bart. Het komt van een Indo-Germ. woord bhar = stekel, borstel. Men spreekt ook van de baard van een sleutel, van een bijl, en hellebaard (helle = steel), men zweert bij de baard van de profeet, men speelt om ’s keizers baard. Iemand iets in zijn baard wrijven, iemand de baard smouten, onze Heer een vlassen baard aan doen.
Het christendom kent (gewone) engelen, aardsengelen, beschermengelen, cherubijnen, sefarijnen, en zij hebben een naam. Vondel noemt in de „Lucifer”: Gabriël, Michaël, Lucifer, Apollion, Rafaël, Uriël, Ozias, Azarias, Maceda. Maar de Wederdopers beschouwden de engelen als vrouwelijk. In het „Wonderboek” van de Wederdoper D. Joris (1501 – 1556) komt een afbeelding voor van een naakte vrouwelijke engel, gekroond en met stralen krans, zwevend boven de bazuin van het laatste oordeel. En zij hebben gelijk! De Nederl. taal kent de engel als iets specifieks vrouwelijks. Men noemt alléén een vrouw een engel. Een man heet nooit een engel. Zelfs bestaat er geen vrouwelijke vorm engelin of engelster. Blijkbaar duidt het woord engel als zodanig iets vrouwelijks aan. Maar wel bestaat duivelin. De duivel is altijd mannelijk en op het heksenfeest op de Broeken in de Harz hebben de heksen sexuele gemeenschap met de duivel. Bekent een heks na folteren op de pijnbank sexuele gemeenschap met de duivel, dan werd zij levend verbrand.
De Ned. taal kent nóg een woord, dat zó vrouwelijk is, dat het geen vrouwelijke uitgang kent, nl. baker. Baken betekent verwarmen; koesteren. Een woord baakster of bakerin bestaat niet.
Beets zegt in 1845 in de „Camera Obscura”: ..De naam baker is een zonneklaar bewijs dat juist geen uitgang op „ster” vereischt wordt om de titularis van een bij uitnemendheid vrouwelijk ambt te kennen te geven. Vrouwelijker dan het hare is er wel geen”. En de tegenwoordige kraamverpleegster of kraamverzorgster is beledigd als men haar baker noemt, want ze weten niet wat het woord ‘baken’betekent. Daardoor sterft dit goede Holaandse woord uit. Dat Eva uit de rib van Adam gevormd is, kan de sterrenkunde wel verklaren. De zon is het maneelijke element, alle volkeren kennen een zonnegod. De zon bevrucht met haar stralen de aarde en brengt de oogst voor.t De maan móest wel vrouwelijk zijn, omdat de synodische omloopstijd van de maan gelijk is aan de cyclus van de vrouw. We vinden dit ook in Vondels Gysbregt: „Hy (Gozewyn), scheen een zon, zy (Klaeris) de klaere maen”.
Men ziet kort na NM een fijn sikkeltje, men dacht dat dit een stukje zon was, dat aangroeide tot de volle maan. Alzo was de (vrouwelijke) maan uit de (mannelijke) zon ontstaan. Neemt men nu voor de (mannelijke) zon het (mannelijk) element Adam en voor het fijne sikkeltje de rib van Adam, dan is het (vrouwelijk) element Eva uit de rib van Adam ontstaan.
=
Wat sleipt een staertstar al ellenden
En jammer na?
Ais Goden zulck een’ voorbo zenden,
Dan dient men dra
Dees sprinkmaer naer te speuren,
Te mercken uit
Wat bron het spruit.
Dat vleck en volck sal treuren.
Wij zagense als een roode roede
Ten Westen staen,
Van ’t Oosten; als een zwaert, dat bloedde,
En halve maen,
Dit lantschap dreigen, uit ons teken
Den Steenbock van
Den vader Pan,
Vergramt op deze streeken.
J. v. d. Vondel (1 587-1697), „Leeuwendalers”.
Sprinkmaer = oorsprong;
uit ons teeken: de steenbok is een aan Pan gewijd dier en is het wapen der Leeuwendalers.
Pan was een bosgod met ruig hoofdhaar, bokkepoten en hoorns. Blijkbaar was hij het prototype van de duivel, die ook van bokkepoten, hoorns en staart voorzien is. Overdag is Pan met de nymfen in de bossen, des middags slaapt hij en des avonds blaast hij op een herdersfluit met 7 of 9 rietjes. Zijn fluitspel veroorzaakt bij de mensen paniek, van Pan afgeleid. De nymfen ware schone meisjes, begeleidsters van Hermes, Dionysos, Artemis, Venus en Pan. Ze waren niet onsterfelijk, maar werden wel zeer oud. Men onderscneidde Najaden
(water-nymphen), Dryaden (boomnymfen), Oreiaden (bergnymfen), Nereiden zeenymfen} e.a.
Natuurlijk kop Pan niet van de nymfen afblijven en hij verwekte bij de nymf Iynx een dochter Echo. Zij was verliefd op de schone jongeling Narcissus, die haar versmaadde. Echo loste op tot een stem, de echo.
Seilenos was een zoon van Pan en een andere nymf.
Kastalia was een bronnymf. Zij werd door Apollon achtervolgd en zij stortte zich in een bron aan de Parnassus en loste daarin op.
Calypso was de nymf die Odysseus opnam en 2 kinderen van hem Kreeg.
Dafne (= laurier) werd ook door Apollon achtervolgd en haar vader veranderde haar in een laurierboom.
Melissa, een nimf, vond de bereiding van honingdrank uit.
De begeleidster van Venus was de nymf Chloris (Flora), gemaiin van Zefyros (god van de westenwind). Zij deed de bloemen groeien.
De nymf Dione was de moeder van Venus, verwekt door Zeus.
De zanger Orfeus was gehuwd met de nymf Eurydike.
Het citaat van Vondel slaat op een komeet en men geloofde dat een komeet de voorbode was van oorlog, hongersnood, overstroming, aardbeving.
In 1975 is weer eens een komeet verschenen. Op 2 juli 1975 is de komeet van Kobayashi-Berger-Milon in de Waterman ontdekt als object 8ste grootte. Eind aug. 75 was m = 4 en was er een kleine staart zichtbaar. Op 5 sept. bereikte de komeet de kleinste afstand tot de zon: 63 miljoen km.
We zullen de tegenwoordige inzichten omtrent de kometen vermelden.
De kometen lopen in ellipsvormige banen om de zon en volgen de wetten van Kepler: de zon staat in één van de brandpunten. De ellips is zeer langgerekt. In het perihelium staat de komeet het dichtst bij de zon, in het afelium zeer ver weg. Daardoor worden de omloopstijden eeuwen en tientallen eeuwen. De planeten hebben deze banen soms veranderd in kleinere, waardoor de omloopstijden geringer werden. De komeet is een hoop stenen en stof, soms met grote rotsblokken er door en gas. Dit gas is ammoniak, methaan, koolmonoxyde, daar de temperatuur in het heelal bij het absolute nulpunt ligt, is alles bevroren. De totale massa van een komeet bedraagt 10 miljoen tot 10 biljoen ton (dat is niet veel, de Aarde weegt 6 quadriljoen ton) en de ruimte, welke de bevroren komeetmassa inneemt, is klein. Nadert de komeet de zon, dan ontdooit de massa. De zonnestraling werkt nu op de komeetatomen. Van de zon gaat de zonnewind uit, een stroom vrije elektronen en laadt de gasatomen van de komeet op en zij worden lichtend. Tegelijk sleurt de zonnewind de geïoniseerde atomen van de kop van de komeet af, zodat de staart ontstaat, welke dus aantoont dat de zonnewind werkt.
Jupiter
Op 3 dec. 1973 heeft een ruimtevaartuig op 132000 km boven Jupiter gezweefd en tal van informaties naar de Aarde geseind. Verschillende raadsels zijn nu opgelost, zoals de rode vlek. Deze was in 1878 ontdekt en de sterrekundigen fantaseerden er lustig op los om een verklaring te vinden.
Men dacht, dat de planeet daar gebarsten was en de gloeiende inhoud naar buiten kwam. Anderen dachten, dat Jupiter een planetoïde aangetrokken had, weer anderen onderstelden dat daar materie uitgeslingerd werd. Maar niets van alles was waar. Het ruimtevaartuig leerde dat de rode vlek een draaikolk, een cycloon, boven het wolkendek van Jupiter bleek te zijn met een lengte van 40.000 en breedte 13.000 km. In 1888, 1912, 1916, 1938, 1944 verdween de rode vlek geheel. Verder bleek Jupiter een draaiende bol waterstof te zijn zonder vaste schil en-mogelijk zonder vaste kern onder geweldige druk, dus zoiets als de zon. Boven J. ligt een dampkring van een 100 km dik. J. heeft een massa die 2½ x zo zwaar is als de massa van alle andere planeten samen. Het oppervlak van J. is 120 x dat der Aarde, het volume 1300 x de Aarde, het gewicht 318 x de Aarde, dichtheid 1,33 (Aarde 5,52). Afstand tot de Aarde 590-960 miljoen km, bij oppositie 13 okt. 1975 was dit 591 miljoen km. Afstand tot de zon. 778 miljoen km. waar de zonnestraal 44 min. over doet.
De omwentelingstijd is 9 u. 50 min. om de as, de dag duurt 9 u. 50 min. Het jaar duurt 11,862 jaar want de omloopstijd om de zon is 11,862 jaar. De horizontale diameter is 142800 km, de verticale 1 51000 km, verschil 9000 km, afplatting 1/15. Dit komt door de hoge omwentelingssnelheid van 13 km/sec. Het ruimtevaartuig mat 1000 km onder de toplaag van de dampkring een temperatuur 2000°C, op 25000 km diepte 1 1.000 °C en de kern zou een 30.000 °C zijn. Men onderstelt, dat bij het ontstaan van het zonnestelsel, 41/2 miljard jaar geleden, Jupiter nog veel heter was. Veel onderzoekers menen op goede gronden dat Zon en Jupiter een dubbelster gevormd hebben. Jupiter meet weliswaar 1/10 zonsdiameter, maar zulke ver houdingen komen meer voor bij dubbelsterren: Sirius B = 1/50 van Sirius A en B straalt nog, Procyon B is zeer klein t.o.v. Procyon A en straalt vij wel niet meer.
Het ruimtevaartuig loste ook de kwestie der gekleurde banden op. De witte zijn witte wolkenkammen tot 20 km boven de wolken, de oranje zijn wolkentroggen van 20 km diep. De dampkring is 100 km dik en er woeden orkanen en cyclonen. Hij bestaat uit 80% waterstof, 20% helium, iets ammoniak. Temperatuur dampkring-1 50 °C.
Mogelijk zijn er in de rode vlek en in de witte vlekken sterke elektrische ontladingen.
Manen.
Er zijn 12 manen, maar alleen lo (3300 km), Europa (2900 km), Ganymedes (5100 km), Callisto (4700 km) hebben de afmeting van een maan (maan Aarde 3476 km). De maan Amaltheia meet 140 km, Atlas 100 km, de manen VII-XII meten 19-20 km middellijn. Ganymedes toont als onze maan kraters. De temperatuur der manen bedraagt -145 °C. Op maan lo ligt methaansneeuw, welke verdampt als lo van de nacht in de dag komt. De helderheid is zo groot (Ganymedes m = 5,1; lo 5,5; Europa 5,7 en Callisto m = + 6,3) dat ze met het blote oog zichtbaar zouden zijn als zij niet zo sterk door Jupiter worden over-straald. Reeds in een kijker 30-40x kan men ze zien. Men laat de planeet uit het gezichtsveld lopen, ze worden dan beter zichtbaar. Galileo ontdekte in 1610 de 4 grootste manen. Maan V Amaltheia werd in 1892 ontdekt, maan VI Atlas en VII Herakles in 1904, maan VIII Proserpina in 1908, IX Cerberus in 1914, X Pro-metheus in 1938, XI Daedalus in 1951, XII Hephaistos in 1951.
Maan VIII, IX, XI, XII hebben een tegengestelde rotatie als Jupiter, dus retrogade beweging. De astrologen brachten Jupiter in verband met tin. Daar Jupiter zo helder is, gaf men hem de naam van de oppergod Jupiter, bij de Grieken Zeus geheten. Bij de naamgeving der manen heeft men een keuze gedaan uit de vele godinnen, nymfen, vrouwen, bij wie Zeus kinderen verwekte. Ook op Aarde verwekte Zeus kinderen. Bij de ritus van de heilige bruiloft met Zeus werden de Griekse meisjes met verdovende middelen in slaap gemaakt en werden door de Zeuspriesters, als plaatsvervangers van Zeus op Aarde, zwanger gemaakt. Wie waren nu de naamgeefsters van de manen?
IO was priesteres in een heiligdom van Hera, de jaloerse vrouw van Zeus. Zij kon niet hebben dat Zeus intieme relatie had met andere vrouwen. Toen IO een verhouding had met Zeus, veranderde Hera haar in een koe opdat Zeus geen zin meer in haar zou hebben. Zeus nam de gedaante van een stier aan en dekte de koe. Door de aanraking van Zeus werd IO weer mens. I0 baarde een zoon Epaphos (— aanraking). Een cultus van de Oude Grieken was het dekken van een heilige koe door een heilige stier. Dan werd de stier ritueel geslacht en opgegeten, dus niet aan de góden geofferd, zó dom waren de Grieken niet! Het herinnert aan de stiercultus der Egyptenaren: de Apisstier en de koegodin Isis, die dan IO werd.
Ook Europa herinnert aan de stiercultus, haar naam betekent „breed plat gezicht als van een koe”, en Homeros verklaart de naam Hera als „die met de koeienogen”. Europa was een aardse vrouw, die onder de kudden een witte stier ontdekte. Zij ging er op zitten en de stier ontvoerde haar naar Kreta, het land van de stierencultus en Zeuscultus. De witte stier was Zeus. Hij verwekte bij Europa twee zonen: Rhadamanthys en Minos. Deze Minos haalde zich de woede van Poseidon op de hals. Poseidon zond hem een stier om te offeren, maar Minos deed dit niet. Poseidon strafte hem met impotentie.
De vrouw van Minos, Pasiphae, werd verliefd op deze stier. Daedalus maakte een kunstmatige koe, zij kroop er in en de stier dekte haar. Zij baarde de Minotaurus. Ganymedes was een schone jongeling, welke door een arend van Zeus naar de Olympos ontvoerd werd. Daar was hij schenk-kellner met eeuwige jeugd. Zeus gaf aan zijn vader een stel merries. Blijkbaar kenden de Grieken een paardencultus. Poseidon verschijnt ook vaak als hengst, godin Demeter als merrie. En men kende de Kentauren, half paard, half mens. Callisto was ook geliefde van Zeus ën de jaloerse Hera veranderde haar in een berin. Amaltheia was de nimf, die de pasgeboren Zeus op Kreta met geitemelk opfokte. Ook de geit wordt Amaltheia genoemd.
Atlas was een titaan, die de Aarde droeg en de tuin der Hesperiden bewaakte.
Herakles was een held, een buitenechtelijke zoon van Zeus en Alkmene. Hij was getrouwd met Hebe. Hij verrrichtte 12 heldendaden en werd op de Olympos opgenomen.
Proserpina (Gr. Persophone), was een dochter van Zeus en zijn zuster Demeter, Proserpina was godin van de onderwereld. Cerberus was een hond, bewaakte de toegang tot de onderwereld. Typhon had hem verwekt bij de slangenmaagd Echidna, een mensenetend monster. Zij was de moeder van Cerberus, Hydra, Chimaera. Prometheus was zoon van titaan Japetus en Themis, ook al een geliefde van Zeus. Prometheus gaf de Aardbewoners het vuur, geroofd van de bliksems van Zeus. Daedalus vervaardigde de kunstkoe voor Pasiphae. Toen Minos hem wegens het maken van de koe wilde straffen, vloog hij met zelf gemaakte vleugels naar Sicilië.
Hephaistos was de god van het vuur en smid. Hij was de zoon van Zeus en Hera. Wegens zijn lelijkheid slingerde Hera hem in zee. De zeegodin Thetis nam hem op en fokte hem op. Hephaistos was mank en mismaakt. Hij was de gemaal van Venus, maar die wilde niets van hem weten. Daarom smeedde hij twee gouden slavinnen.
Jupiter
Naam. Daar Jupiter zo helder is, gaf men hem de naam van de oppergod, welke bij de Grieken Zeus heette. Bij de naamgeving van de manen heeft men een keus gedaan uit de vele hele en halve godinnen, nymfen en aardse vrouwen, die liefjes van Zeus waren en bij wie hij kinderen verwekte.
Ook verwekte Zeus indirect kinderen op Aarde en wel door tussenkomst van zijn priesters als plaatsvervangers van de god. Bij de ritus van de heilige bruiloft met Zeus werden uitverkoren mooie Griekse meisjes door de Zeus-priesters zwanger gemaakt. (Ditzelfde gebruik kwam bij meerdere Germaanse stammen voor). We zullen nu de naamgeefsters bespreken, lo was een aards meisje, priesteres in een heiligdom van Hera, de gemalin en zuster van Zeus. Nu was de godenwereld een afspiegeling van de aardse Grieken en Hera was, als alle aardse vrouwen, jaloers op de liefjes van Zeus. Zij kón niet hebben dat Zeus intieme relaties had met andere vrouwen. Toen lo het liefje van Zeus was, veranderde de jaloerse Hera haar in een koe, hopende dat Zeus dan van een koe niets meer wilde weten. Nu nam Zeus de gedaante aan van een stier en dekte de koe. Door de aanraking van Zeus werd lo weer mens. lo baarde een zoon Epaphos (aanraking). Dit verhaal herinnert aan de stiercultus van de Oude Grieken. Dan werd een heilige koe gedekt door een heilige stier, en tot dank werd de stier dan door de priesters plechtig ritueel geslacht en door het volk opgegeten. Het herinnert aan de stiercultus van de Egyptenaren: de Apis-stier en de koe-godin Isis, welke dan lo werd. Ook Europa herinnert aan de stiercultus. Haar naam betekent „breed plat gezicht als van een koe” en Homeros verklaart de naam van de gemalin en zuster van Zeus, Hera, als „zij met de koeien-ogen”.
Ook wij kennen de aanduiding „met de kalfsogen” voor vrouwen.’ Alle lezers van de „Vacature” hebben in hun studietijd één van de belangrijkste stukken van de „Camera Obscura” van Beets van 1839 moeten lezen: de Familie Stastok, „er komen mensen op een kopje thee”. En wel wordt Mietje daarin aangeduid „met de kalfsogen” wat geen compliment was.
Europa was een aards meisje, die onder de kudden een prachtige witte stier ontdekte. Zij ging op de stier zitten en de stier, niemand minder dan Zeus, ontvoerde haar naar Kreta – hét land van de stierencultus en de Zeus-cultus. Zeus verwekte bij Europa twee zonen: Rhadamantys en Minos. Deze Minos haalde zich de woede van Poseidon, de god van de zee, op de hals, want Minos offerde geen stier aan Poseidon. De god strafte hem met impotentie. De vrouw van Minos, Pasiphae, was daar ook het slachtoffe van. Zij liet Daedalus een kunstkoe maken, Pasiphae kroop er in en de niet geofferde stier dekte haar. Zij baarde de Minotaurus. Poseidon verwekte bij Europa ook een zoon: Euphemos.
Ganymedes was een schone jongeling, welke de naamgever van de volgende maan is. Dat was toch geen liefje van Zeus, zal de lezer zeggen. Toch enigszins wel, homosexuele handelingen met jongens werden bij de Oude Grieken veel uitgeoefend. Zeus liet Ganymedes door een arend naar de Olympos ontvoeren. Daar moest hij als kelner de goden en godinnen dranken serveren en diende bij de goden nog voor wat anders ook. Zeus gaf aan Ganymedes’ vader als schadevergoeding een stel merries. Dat brengt ons op het spoor van de paardencultus van de Oude rieken.
In de godenverhalen is Poseidon soms veranderd in een hengst en zijn zuster, de godin Demeter, veranderd in een merrie. Poseidon verwekte nu bij zijn zuster Demeter een dochter en, hij in de gedaante van een hengst, zij als merrie, verwekte hij het paard Arcion. Demeter, de godin van de landbouw, was ook zuster van Zeus. Zeus verwekte bij haar een dochter Persephone en Zeus verwekte bij die dochter Persephone een zoon Dionysos, de god van de wijn.
We zien hier de incest broeder-zuster en vader-dochter. Maar de incest moeder-zoon was taboe en we zien dit in het verhaal van Oedipous. Hij was met zijn moeder getrouwd en had 4 kinderen bij haar. De goden sloegen hem met verderf. Bij de vele koninkjes van de Griekse stadstaatjes vinden we de incest broeder-zuster. Dat was overgenomen van het Oude Egypte. De farao was wettelijk verplicht met een zuster te huwen. De farao werd als goddelijk beschouwd en aangezien zijn zuster verwekt was door de goddelijke vader, mocht hij daarom alleen met een zuster trouwen. En zusters waren er genoeg, de farao’s hadden harems met vele vrouwen, bewaakt door gecastreerde mannen (de eunuchen) zodat de farao er zeker van was, dat de dochters door hemzelf verwekt waren en dus een goddelijke vader hadden. Dan herinneren aan de paardencultus de Kentauroi, tot de navel man, verder paard.
Een aardse man, tot de Olympos toegelaten, deed Hera oneerbare voorstellen. Als beschermvrouw van het huwelijk kon zij daarom er „ambtshalve” niet op ingaan. Zij toverde een wolk, die haar gedaante had. De man had gemeenschap met de wolk, die de Kentauroi baarde.
Callisto was ook een liefje van Zeus. Zij was nymf. De jaloerse Hera veranderde haar in een berin.
Amalthea was de nymf, die de pasgeboren Zeus op Kreta met geitenmelk opfokte. Ook de geit heet Amathea.
Atlas was een titaan, die de Aarde droeg.
Heracles was een held, een zoon van Zeus en Alkmene. Alkmene was de vrouw van Amphitryon en moeder van zijn zoon Iphikles. Toen haar man op krijgstocht was, naderde Zeus haar in de gedaante van haar man en Zeus verwekte bij haar Heracles. Toen haar man gesneuveld was, huwde Alkmene een zoon van Zeus, de rechter Rhadamantys.
Persephone (Proserpina) was een dochter van Zeus en zijn zuster Demeter en Zeus verwekte bij zijn dochter de god van de wijn Dionysos. Persephone was de godin van de onderwereld.
Cerberus was de hond die de toegang tot de onderwereld bewaakte, Typhon was hem verwekt bij de slangenmaagd Echidna. Zij was de moeder van Cerberus, Hydra en Chimaera.
Prometheus was de zoon van Themis, ook al een liefje van Zeus en de moeder van de 4 Horen, de godinnen van de jaargetijden.
Prometheus roofde voor de Aardbewoners het vuur van de bliksems van Zeus.
Daédalus vervaardigde de hiervoor genoemde kunstkoe van Pasiphae.
Hephaistos was de god van het vuur. Hij was smid. Hij was een zoon van Zeus en Hera. Wegens zijn lelijkheid wierp Hera hem in zee. De zeegodin Thetis viste hem op en fokte hem op. Hij was op „papier” de gemaal van Venus (Aphodrite) die niets van hem wilde weten en geen kind van hem wilde (wèl 3 van Mars, 1 van Hermes, 1 van Apolloon, 1 van Anchises, (een aardse man). Hephaistos smeedde twee gouden slavinnen, die als „vrouw” dienst deden.
We weten uit de Edda, het IJslandse „wetboek” en van de IJslandse sterrenkundige Oddi Gelgason (10e eeuw) enkele namen van de Germaanse hemel.
Deze namen zijn geheel vergeten, alleen de Duitse naam „Wagen” voor de Grote Beer herinnert er nog aan.
De Germanen namen een wereldes aan, deYggdrasil, welks stam tot de hemelpool reikt, dus de top van de es ligt bij de Poolster. Met zijn 8 takken vormde de wereldes een rad met 8 spaken.
De Kleine Beer heet „Vrouwenwagen” of „wagen van Frigg”, de gemalin van oppergod Wodan of Odin, De Grote Beer heet „Wodanswagen”, De Noorder-kroon heet de „Teen van Aurwandil”, de „ogen van de reus Thiazi” vormden de Tweelingen. De gordelsterren van Orion heetten naar de spoelvorm het „spinrokken van Frigg”. Het Zevengesternte zag men voor een troep „wilde zwijnen” aan.
De Melkweg heette „Iringsweg”. De Hyaden in de Stier vormden de „Kleine Wolfsmuil”, terwijl Andromeda, Pegasus en Zwaan samen de „Grote Wolfsmuil” vormden. Procyon in de KI. Hond heette de „Fakkeldrager”, Sirius in de Gr. Hond de „vlam van Loki”. Loki was de god van het vuur. Hij vormde met Wodan of Odin (lucht), Aegir (water) en Loki (vuur), een drie-eenheid, zoals in zoveel godsdiensten voorkomt. (Een andere drie-eenheid vormen Odin-Thor-Freyr).
En daarmede is onze kennis van de Germaanse namen uitgeput. De IJslanders zagen de planeten altijd laag boven de kim, want zover in het noorden loopt de ecliptica laag. We weten de Germaanse namen van de planeten niet, het is mogelijk dat ze geen afzonderlijke namen hadden omdat ze niet opvielen. Dat de Germanen zwijnen, wolfsmuil namen, komt omdat dit dieren waren die ze kenden. Een leeuw, dolfijn, schorpioen, giraffe, steenbok, enz. kenden ze niet. Deze dieren waren wel bij de Babyloniers e.a. oosterse volkeren bekend en gaven hun naam aan sterrenbeelden.
J.C.Alders in verschillende ‘Vacatures’ in de zeventiger en tachtiger jaren van de vorige eeuw.
.
7e klas sterrenkunde: alle artikelen
.
1214
.
.
.
Vind ik leuk:
Vind-ik-leuk Laden...