Categorie archief: menskunde en pedagogie

VRIJESCHOOL – Over waarnemen en denken

.
Fred v.d. Vleuten, Motief 214, juli-augustus 2017

.

Opnieuw  waarnemen en denken
.

Het oerproces van het kennen
.

Er is van de Nederlandse uitgave van Rudolf Steiners Waarnemen en denken na drie en dertig jaar een herziene druk uitgekomen (nu bij uitgeverij Pentagon, Amsterdam). Dit boek lijkt een twee eeuwen oude kwestie op te rakelen. Het lijkt ook een ‘nieuwe’ theorie te zijn, maar dat is het in werkelijkheid toch niet echt. Het is aandacht vragen voor het proces van waarnemen en denken, iets dat we dagelijks doen. Daarmee is deze eeuwenoude kwestie actueel geworden, net als leren lezen en schrijven op school.

In het boek zijn wat voorbeelden gegeven hoe de gevolgde gedachtegang ook in de huidige tijdschriften en boeken zijn te vinden. De lezer kan met deze voorbeelden oefenen in het ontwikkelen van een correct onderscheid tussen waarnemen en denken.

Meestal wordt de ‘kwestie’ niet zuiver voorgesteld en dat leidt tot discutabele conclusies in de gangbare wetenschappelijke praktijk. Waarnemen en denken: hoe verhouden die zich tot elkaar? Wat valt eraan te ontdekken met dit eenvoudige boekje uit 1886?

Het gaat niet om woorden, maar om het helder krijgen van twee fundamentele gebieden, die vanuit verschillende perspectieven benaderd worden en te onderscheiden zijn. Als we dit begrijpen dan drukt dit zich ook uit in woorden als: zintuiglijke wereld en de idee, waarnemen en denken, schijnwereld en ideeënwereld, observatie en begrip, materiële en geestelijke wereld, waarneming en gedachte, de wereld en Ik.

Eén wereld in de ervaring

Een tegenstelling zoals objectief-subjectief past niet in dit, deels gebrekkige, schema. Alles dat we als objectief of subjectief kunnen zien en ervaren zit in beide gebieden. Het bekende voorbeeld van het waarnemen of zien van een boom en het daarbij behorende opduikende begrip boom vormen samen een ongedeelde eenheid, waarbij ik wel kan onderscheiden, echter niet scheiden.

De genoemde ‘twee’ werelden (het zien van de boom en het begrip ervan) blijken één wereld te vormen in de ervaring. De schijntegenstelling is in mijn eigen denken te overwinnen en dit is van grote betekenis. Het denken gaat boven alle tegenstellingen uit, maar daarbij is het trekken van een juiste scheidslijn tussen objectief en subjectief iets dat Goethe al belangrijk vond. Nu wij nog!

Het klinkt zo eenvoudig ‘waarnemen en denken’, we doen het doorlopend als we wakker zijn, maar toch valt eraan nog wat anders te ontdekken. We verkeren namelijk in de situatie dat dit ‘waarnemen en denken’ helemaal niet zo doorzichtig is als veelal wordt verondersteld. Binnen de filosofie en de wetenschap is dit dagelijkse ‘waarnemen en denken’ al eeuwen een thema dat wordt bediscussieerd. Wat we vandaag de dag denken te kunnen zeggen over dit thema, valt globaal uiteen in de ‘waan van de dag’ en de meer wetenschappelijke of filosofische bevindingen over hoe dit proces precies plaatsvindt.

In onderstaande beschrijving pogen we ons bewustzijn op dit punt uit te breiden, zodat een meer wetenschappelijke onderzoekshouding kan ontstaan. Dit proces noemen we ook wel ‘leren’, een proces dat de mens tot het scheppen van specifieke wetenschapsgebieden heeft gebracht. Een van die afzonderlijke gebieden binnen de wetenschap en filosofie is de wetenschapstheorie, het terrein dat nog veel te weinig aandacht kreeg of behept is met vergissingen, misverstanden, te snelle conclusies en louter meningen, in plaats van een wetenschappelijke fundering die stand houdt in de meest kritische betekenis. Een nauwkeurig denken en waarnemen brengt ons tot het volgende.

Tegenover elkaar staande opvattingen

In de actualiteit staan bepaalde opvattingen tegenover elkaar:

1. De hersenen sturen de mens aan met een ingewikkeld en grotendeels onbekend proces aan de ene kant, tegenover de opvatting aan de andere kant dat de mens zichzelf aanstuurt en de hersenprocessen daarin volgend zijn.

2. Problemen op maatschappelijk gebied kunnen we bijna allemaal ‘technisch’ oplossen (denk bijvoorbeeld aan verkeersdrempels tegen te hard rijden) tegenover de opvatting dat we ons socialer en met meer zelfsturing en inzicht dienen te gedragen en daardoor onze snelheid beperken in het verkeer.

3. Het wereldvoedselprobleem kunnen we ‘technisch’ oplossen door de bevolkingsgroei te beperken (denk aan de één-kind-politiek in China), en ook wel door genetisch gemanipuleerde planten en dieren voor meer voedselopbrengsten te zorgen, aan de ene kant, of, aan de andere kant, het wereldwijd toepassen van biologische landbouw, die echter veel meer aandacht van mensen vraagt voor de verzorging van voedselteelt en de organische processen (vooral de bodemvruchtbaarheid), zodat op die manier voldoende kwalitatief voedsel beschikbaar komt (denk bijvoorbeeld aan het werk van de Indiase wetenschapper Vandana Shiva). Dat zou een cultuuromslag vergen en een vrijwillige geboortebeperking past daarbij.

4. We hebben dictatoriaal leiderschap nodig zegt de één (Eelco Brinkman, CDA), maar de ander wil méér democratie, een meer egalitaire maatschappij, al dan niet via het voorbeeld van het Zwitserse model van referenda.

5. Het (menselijke) bewustzijn kan niet buiten zichzelf treden (Otto Liebmann in de negentiende eeuw) en de wereld is slechts een samenhang van voorstellingen binnen dat bewustzijn (Johannes Volkelt in de negentiende eeuw), er zijn dus grenzen gesteld aan het kennen (Eduard von Hartmann, die leefde van 1842 tot 1906).

Deze drie heren zitten allemaal in de sfeer van filosoof Immanuel Kant (in de achttiende-negentiende eeuw): het ‘Ding an sich’ kunnen we niet kennen, want het bewustzijn kan niet buiten zichzelf treden, dus in het denken en voorafgaand aan en los van ‘de ervaring’, vinden we in de apriori-kennis ‘de zuivere kennis’ (pagina 94 van Kants Kritiek van de Zuivere Rede, Boom 2004). Hiertegenover staan de klassieken van rond 1800, zoals Goethe (hij heeft de houding dat het kennen uit het wezen van de mens voortvloeit), en Schiller (heeft een omvattende beschouwing van de wereld en het leven, dus meer vanuit de rede (synthetisch) en minder vanuit het verstand (analytisch)). Herder en Lessing bewegen zich ook in die sfeer van Goethe/Schiller.

6. Rond 1886 merkt Rudolf Steiner op dat wij een wetenschap hebben waarnaar niemand zoekt en een (algemene) wetenschappelijke behoefte waarin door niemand wordt voorzien. We hebben volgens hem een verdiept denken nodig en dat is leven in een geestelijke werkelijkheid, dit is de ware werkelijkheid van de wereld (en dit ook nog met een mathematische zekerheid).

De juiste theorie

Met een juiste kentheorie slaan we een brug tussen de geestelijke en de zintuiglijke werkelijkheid. Immanuel Kant, de grote filosoof, heeft helaas een kloof geschapen tussen deze ‘twee’ werkelijkheden. Bij nader onderzoek kunnen we de kloof overbruggen en blijkt het geheel één werkelijkheid te vormen. Menselijke kennis komt volgens Kant enerzijds uit de zintuiglijkheid: die dingen zijn ons gegeven. Anderzijds uit het verstand: daar worden de dingen gedacht (pag. 115). Door de analytische houding blijft Kant deze twee zaken als absoluut gescheiden zien. Voor Kant is het dan ook de wiskunde die goede hoop geeft op andere betrouwbare kennis (pag. 98) en niet de empirische wetenschap. Rudolf Steiner plaatst zich met zijn opvattingen binnen een kennistheorie die men in de achtergrond vindt in Goethes wereldbeschouwing. De wetenschappelijke richting van Lessing, Herder, Goethe en Schiller had eigenlijk (al sinds 1886) van binnenuit verder moeten worden ontwikkeld. Het zou ons vele misverstanden bespaard hebben en had een heel andere of ‘nieuwe’ wetenschap opgeleverd dan de huidig gangbare universitaire benadering (een diepgravende fenomenologie). De huidige fenomenologie staat vaak nog in de kinderschoenen van de negentiende eeuw. Over de noodzaak van nieuwe paradigma’s en ‘alternatieve wetenschap’ schrijft in 1975 Sef Kicken.

Een aantal van die misverstanden speelt ons nog steeds parten en dat zit hem vooral in het besef van de manier waarop we denken (het probleem van de methode!). Kortom, we beseffen te weinig dat onze manier van denken (teveel gericht op de materiële kant van de werkelijkheid) onvoldoende aandacht besteedt aan het proces van het denken (de geestelijke kant).

Fenomenologische methode

De fenomenologische methode in de wetenschap is algemeen welbekend, maar wordt slechts in de marge toegepast. Ook hier spelen deze problemen, de fundamenten van de wetenschap in het algemeen zijn niet helder genoeg en een studie van de verhouding van ‘waarnemen’ en ‘denken’ is nog steeds noodzakelijk, het is zelfs een voorwaarde voor alle (aankomende) wetenschappers. Binnen die algemeen bekende fenomenologie – er zijn diverse stromingen – neemt de goetheanistische fenomenologie een bijzondere plaats in. Voor Goethe bestaat er een eenheid tussen waarnemen en denken; waarnemen is denken en denken is waarnemen. Goethe is ervan overtuigd dat de meest wezenlijke, meest primaire werkelijkheid in de ervaring is gegeven en dat louter verstandelijke kennis geen ware kennis is. Steiner laat zien dat het een algemeen uitgangspunt is dat ervaring de grondslag vormt van wetenschap. Staan we daarbij wel voldoende stil?

Bijzondere mensen als Frits Julius (vrijeschoolleraar, meesterlijk in zijn fenomenologische beschrijvingen), Andreas Burnier (vechter voor het geven van aandacht aan maatschappelijke alternatieven op allerlei gebied), C.l. Dessaur ofwel pseudoniem Andreas Burnier (in dit verband haar belangrijke werk De droom der rede), Adolf Portmann (bioloog, die in de geest van Goethe de biologie verder brengt met de ‘organische’ denkwijze) en de Noor Hjalmar Hegge (filosoof, hij heeft enkele zeer compacte artikelen geschreven, met name Een filosofisch perspectief op het werk van Adolf Portmann) hebben veel van die oude opvattingen in de biologie, wetenschap en filosofie in onze moderne taal vertaald, verder gebracht en gepubliceerd.

Het gaat dus om Rudolf Steiner, Grundlinien einer Erkenntnistheorie der goetheschen Weltanschauung. Mit besonderer Rücksicht auf Schiller, 1886.
GA 2

Oude uitgave: Waarnemen en denken. Schets van een kennistheorie naar aanleiding van Goethes wereldbeschouwing. Vrij Geestesleven, Zeist 1984, vertaling door Ton Besterveld en Auke van der Meij.

Nieuwe uitgave in 2017 van Waarnemen en denken gaat uit van Goethe en Steiner en onderzoekt het kenproces als zodanig. Deze beschrijft het op een wijze die de lezer in staat stelt stap voor stap zelf tot waarneming van dit proces te komen. Uitgeverij Pentagon geeft deze nieuwe vertaling uit.

In hetzelfde nummer van Motief bespreekt Jan van Gils het bovengenoemde werk ‘Waarnemen en denken’.

Filosofie als denkoefening en bewustzijnsscholing

De ingebonden uitgave van Waarnemen en denken is mooi verzorgd. Het formaat is passend en het lettertype prettig leesbaar. De vertaling is nauwgezet en de inhoud komt goed tot zijn recht. De inleiding van de vertalers is van dezelfde helderheid en compactheid als de tekst van Steiner.

Echter, hoe kan een boek over filosofie dat geen enkele bekendheid heeft verworven onder filosofen nog betekenis hebben buiten antroposofische kringen? Is het mogelijk dat dit boek zijn weg vindt naar een breed publiek en alsnog gaat voldoen aan zijn verwachtingen die er destijds aan gegeven werden? Steiner kijkt in 1923 terug op dit geschreven werk uit 1886 en duidt het als ‘kiemkrachtig’. Hij acht de betekenis van het denken binnen de ervaring ook de basis voor zijn latere antroposofie en geeft het boek opnieuw onbewerkt uit. Nu, ongeveer honderd jaar later, moet toch gezegd worden dat dit werk ver uitsteekt boven standpunten en filosofische scholen. Deze filosofie is geschreven in een vorm die als denkoefening en bewustzijnsscholing getypeerd mag worden. Daarbij richt Steiner zijn pijlen op de betekenis en positie van het gehele kennisproces met name het denken. Naast het typeren van zijn eigen visie geeft hij veel aandacht aan de nu nog steeds actuele eenzijdige vooronderstellingen van zijn tijdgenoten. Zijn schrijfwijze laat zien dat het voor hem zeer duidelijk is hoe de vork in de steel zit en dat hij de voetangels en klemmen van zijn tijdgenoten treffend kan typeren. De grote filosoof Kant waardeert hij door zijn appel op het zelfstandige denken en overwinning van de dogmatiek. Zijn ‘kritische denken’ echter, dat door vele filosofen overgenomen is, vraagt om grondige reflectie. Waarnemen en denken worden ook door Kant als de centrale thema’s behandeld, volgens Steiner echter niet onbevooroordeeld. Kant gaat uit van ongereflecteerde vooronderstellingen waardoor hij het waarnemen reduceert tot voorstellingen en het denken tot ordenende en regulerende principes in de mens.

Enkele van de vele mogelijke posities van waarnemen en denken, die in het boek doordacht worden, wil ik benoemen. Steiner stelt nadrukkelijk dat het bewustzijn de enige plaats is waar waarnemen en denken zich manifesteren. Dat wil zeggen dat er in de buitenwereld geen geïsoleerde voorstellingen voorkomen en ook geen afzonderlijke ideeën of netwerk van begrippen of een ideeënwereld. Het begrip of idee komt niet uit een ideeënwereld, zoals waarnemingen van buitenaf tot ons komen, maar het is een scheppingsproces waarin begrippen ontstaan. Maar ook het omgekeerde is niet het geval. Al zijn voorstellingen in mij, ze zijn er niet zonder de wereld en ook al zijn gedachten in mij, ze zijn er niet als kant en klare principes die met de wereld weinig van doen hebben. Dus geen solipsisme. Wanneer men begint met denken dan komen al deze denkzijwegen te voorschijn. Deze denkzijwegen doordenken en een reële en adequate visie ontwikkelen op het proces van waarnemen en denken bereikt men echter niet alleen door kennis te maken met standpunten, maar door oefening en denkscholing.

De paragrafen over de wetenschappelijke methodiek maken dit boek uniek en indrukwekkend tegelijk. Op basis van Steiners fenomenologische beschrijving van het kennisproces komt hij tot drie methodieken. Eén voor de anorganische natuur, één voor de organische en een derde methodiek voor de geesteswetenschappen. Het is nog steeds meer dan up-to-date deze drie methodieken eigen te maken. Want voor de huidige wetenschapsfilosoof en wetenschapper is de gangbare wetenschappelijke methodiek nog gevangen in de initiële filosofische uitgangspunten van de negentiende eeuw. Naast de kennisleer voor de fysica en biologie staat in dit boek ook het karakter beschreven voor een moderne ethiek en esthetiek. Gezien de heldere en kiemkrachtige beschrijvingen hoop ik dat er met deze Nederlandse vertaling meer openheid komt voor de filosofie van Steiner en dat de reserve en vermeende gedateerdheid overwonnen wordt. In ieder geval kunnen antroposofen het voorbeeld geven door niet alleen kennis tot zich te nemen, maar een denkscholing ter hand te nemen.

Rudolf Steiner, Waarnemen en denken. Pentagon 2017.168 pagina’s, inclusief voetnoten en namenregister. 24,50. Vertaling van Grundlinien einer Erkenntnis-theorie der Goetheschen Weltanschauung (GA2).

Algemene menskunde: alle artikelen

Menskunde en pedagogie: alle artikelen

Vrijeschool in beeld: alle beelden

.

3082

VRIJESCHOOL – Opspattend grind (97)

.

Het onderwijs schiet weer eens tekort

.

Met een zekere regelmaat wordt ons voorgehouden dat het Nederlandse onderwijs tekortschiet.

‘We liggen achter’ of ‘de kinderen hebben een achterstand’.
Er moeten dus instanties zijn die hebben vastgesteld dat als je ‘dáár’ bent, je geen achterstand hebt.
Die instanties zijn uiteindelijk mensen die – naar ik aanneem – onderwijskunde hebben gestudeerd, ontwikkelingspsychologie enz. 
En zij vertegenwoordigen DE wetenschap waarmee ze ‘de regering’ adviseren. Zo ontstaan er allerlei ‘officieel’ vastgestelde criteria waaraan het onderwijs zich dient te houden. De inspectie ziet toe en stuurt bij.

En vergeet de politieke partij niet van de ministers die verantwoordelijk zijn voor het onderwijsbeleid.
Daarin klinkt de partijpolitiek sterk door.
En die verschilt per partij.  → Opspattend grind [94]

Een logische redenering is dan, dat om de achterstand in te lopen, je vroeger met school moet beginnen.
Politiek vertaald: de wettelijk verplichte schoolleeftijd vervroegen.

Of de inspectie stuurt (nog) meer bij:
Er wordt wat gehamerd op de ‘basisvaardigheden’ (rekenen en taal), tegenwoordig vergezeld door de ‘burgerschapskunde’.

Het gaat nooit over de ontwikkeling van een kind.

En het haalt het nieuws:
Op 17 april 2024 nog in het journaal van 13u:

Dat wordt zo aangekondigd:

‘De inspectie van het onderwijs slaat alarm na een steekproef.
Van basisschool tot universiteit, steeds meer onderwijsinstellingen scoren een onvoldoende, concludeert de onderwijsinspectie. 20% van de 250 onderzochte scholen doet het niet goed genoeg.’
De onderwijsinspectrice: ‘We zien natuurlijk al jaren dat de basisvaardigheden naar beneden gaan, en met basisvaardigheden bedoel ik taal, rekenen, burgerschap, en als we langs de scholen gaan, dan zien we ook dat dat klopt en dat op de resultaten en de manier waarop het onderwijs wordt gegeven, verbeteringen mogelijk zijn.

Dan krijgen we een inkijkje in een klas – naar de kinderen gekeken, een kleuterklas.
Op de achtergrond zien we wel wat “vrijeschoolmateriaal’:

Terwijl juf de kinderen een boek voorhoudt, zegt de verslaggever, afgewisseld met de inspectrice, dat er ook veel goeds gebeurt en dat de scholen van elkaar kunnen leren. Ze  moeten dus bij elkaar op bezoek. 

Dan zien we de kleuters nog even met het lesmateriaal:

Is dit de belevingswereld van de kleuter? 

Of toch meer dit?:

Zou een vrijeschoolkleuterleerkracht iets moeten leren over hoe je kleuters intellectualistischer benadert of kan deze aan de niet-vrijeschoolkracht het wezenlijke van de ontwikkeling van een kleuter duidelijk maken en een vurig pleidooi houden voor de verzorging van de levenskrachten?

.
Opspattend grind: voorschools leren  [16]  [38]  [53]  [68]

Opspattend grind: alle artikelen

Algemene menskunde: het kind van 0 – 7 jaar

Spel: alle artikelen

Vrijeschool in beeld: kleuterklas

.

3078

VRIJESCHOOL – Rudolf Steiner over het kind rond het 9e levensjaar (Algemene menskunde voordracht 9 [9-1-2-4/4]

.

Onderdeel van ‘Algemene menskunde’ voordracht 9artikel [9-1-2-4/4]

Wanneer Steiner over het 9 à 10-jarige kind spreekt, gebeurt dat heel vaak in samenhang met de leeftijd net ervoor of nog verder terug.
Uiteraard is dat heel logisch, want eigenlijk kan je niet ‘; zomaar’ ergens beginnen, we hebben met een doorlopende ontwikkeling te maken met markante punten.
Een van die punten is het 9e à 10e levensjaar.

GA 298

Gedeeltelijk vertaald; de daarin niet-vertaalde gedeelten staan vertaald op deze blog.

Rudolf Steiner in der Waldorfschule
Beste ouders, lieve kinderen

              «Die pädagogische Grundlage der Waldorfschule»
De pedagogische grondslag van de Waldorfschool

Blz. 12/13  vert. 63

Weniger deutlich ausgeprägt, aber für Erziehungs- und Unterrichtskunst gleich bedeutungsvoll wie die Umwandlung der Seelenverfassung im sechsten oder siebenten Lebensjahre, findet eine eindringliche Menschenerkenntnis eine solche um den Zeitpunkt der Vollendung des neunten Lebensjahres herum. Da nimmt das Ich-Gefühl eine Form an, welche dem Kinde ein solches Verhältnis zur Natur und auch zur andern Umgebung gibt, daß man zu ihm mehr von den Beziehungen der Dinge und Vorgänge zueinander sprechen kann, während es vorher fast aus­schließlich Interesse entwickelt für die Beziehungen der Dinge und Vorgänge zum Menschen. Solche Tatsachen der Menschenentwicklung sollen von dem Erziehenden und Unterrichtenden ganz sorgfältig beachtet  werden. Denn wenn man in die Vorstellungs- und Empfindungswelt
des Kindes hineinträgt, was in einem Lebensabschnitt gerade mit der
Richtung der Entwickelungskräfte zusammenfällt, so erstarkt man den
ganzen werdenden Menschen so, daß die Erstarkung das ganze Leben
hindurch ein Kraftquell bleibt. Wenn man gegen die Entwickelungsrichtung in einem Lebensabschnitt arbeitet, so schwächt man den Menschen. 

Minder geprononceerd, maar voor de opvoedkunst even belangrijk als die transformatie van de zielsgesteldheid in het zesde of zevende levensjaar, ontdekt een verdiepte mensenkennis een omslag rond het einde van het negende levensjaar. Dan neemt het ik-gevoel een vorm aan die in het kind een verhouding tot de natuur wekt waardoor we nu meer op de relaties tussen dingen en processen onderling kunnen ingaan, terwijl het kind vóór die tijd bijna uitsluitend belangstelling ontwikkelt voor de relaties van dingen en processen tot de mens. Zulke fenomenen van de menselijke ontwikkeling zouden opvoeders en pedagogen zeer zorgvuldig in het oog moeten houden. Want als wij aan de voorstellings- en gevoelswereld van een kind dat tegemoet brengen wat samenvalt met de richting van de ontwikkelingskrachten in een bepaalde periode, dan versterken wij de hele wordende mens zodanig dat die versterking gedurende zijn hele leven een bron van kracht blijft. Gaan wij tegen de ontwikkelingsrichting in een levensfase in, dan verzwakken wij de mens.
GA 298/12-13
Vertaald/63

Blz. 15  vert. 66

Wenn man mit Naturbeschreibungen aus der Tier- und Pflanzenwelt nach dem vollendeten neunten Lebensjahre beginnt und dieselben so hält, daß aus den Formen und Lebensvorgängen der außermenschlichen Welt die menschliche Form und die Lebenserscheinungen des Menschen verständlich werden, so kann man diejenigen Kräfte im Zögling wecken, die in diesem Lebensabschnitt nach ihrem Entbundenwerden aus den Tiefen des Menschenwesens streben. Dem Charakter, den das Ich-Gefühl in dieser Lebensepoche annimmt, entspricht es, das Tier- und Pflanzenreich so anzusehen, daß, was in ihnen an Eigenschaften und Verrichtungen auf viele Wesensarten verteilt ist, in dem Menschenwesen als dem Gipfel der Lebewelt wie in einer harmonischen Einheit sich offenbart.

Als na het negende jaar wordt begonnen met natuurbeschrijvingen uit de dieren- en plantenwereld, die zo worden opgezet dat uit de vormen en processen van de buitenmenselijke natuur de vorm en de levensuitingen van de mens begrijpelijk worden, dan kunnen daardoor die krachten in de leerling worden gewekt die in deze levensfase uit de diepten van de menselijke natuur vrij willen komen. Het sluit aan bij het karakter dat het ik-gevoel in deze fase aanneemt, om het dieren- en plantenrijk zo te belichten dat hetgeen daarin aan eigenschappen en activiteiten over veel levensvormen is verdeeld, zich in de mens als hoogste verschijning van de levende wereld als in een harmonische eenheid openbaart.*

*In deze tijd zullen niet weinig lezers een dergelijke formulering als hopeloos achterhaald beschouwen. Dat zegt minstens zoveel over onze tijd als over het hier geuite denkbeeld. Aan de modieuze frase ‘de mens en de andere dieren’ is alleen waar dat de mens ook dierlijk kan handelen. Het wezenlijke verschil wordt verzwegen.

Dat het wezenlijke verschil niet wordt genoemd, is een feit.
Zie
Mens en dier [1-1]  en [1-2]
Of het verzwegen wordt, betwijfel ik. Wat je niet weet, kun je niet verzwijgen en juist dit niet-weten, niet-zien lijkt mij de oorzaak.
GA 298/15    
Vertaald/66

 Ansprache mit Aussprache am Elternabend 

Stuttgart, 13 januari 1921

Blz. 76/77   vert. 17/18

Dasjenige, was Spieltrieb ist, die besondere Art, wie das Kind spielt, die verschwindet, versickert im Leben. Dann tritt sie wieder an die Oberfläche, sie ist aber jetzt etwas anderes, sie ist jetzt Lebensgeschicklichkeit, Anpassungsfähigkeit an das Leben. Das Leben hängt durchaus durch alle Lebensalter in sich zusammen. Dieses muß man wissen, damit man das Kind in der richtigen Weise unterrichtet und erzieht.
Vieles, was beim Menschen auftritt in viel späteren Lebensaltern, wodurch der Mensch oft ganz unglücklich wird, wodurch er sich nicht hineinfinden kann ins Leben, untüchtig zur Arbeit wird, ja sogar auch Neigungen zu physischen Krankheiten entwickeln kann – man glaubt das heute nicht, es ist aber so-, das rührt alles davon her, daß das Kind nicht richtig zwischen dem neunten und zehnten Jahr behandelt worden ist.

Wat speeldrift is, de hem eigen manier waarop het kind speelt, die verdwijnt, sijpelt weg in het leven. Daarna komt die weer aan de oppervlakte, maar is nu iets anders, is nu handigheid voor het leven, vermogen tot aanpassen aan het leven. Het leven hangt door en door samen, door alle levensperioden heen. Dit moet je weten opdat je het kind op de goede manier onderwijst en opvoedt. Veel van wat bij de mens in veel latere levensperioden optreedt, waardoor de mens vaak heel ongelukkig wordt, waardoor hij zich niet thuis lijkt te voelen in het leven, ongeschikt wordt om te werken, of zelfs aanleg voor psychische ziekten kan ontwikkelen – men gelooft dat tegenwoordig niet, maar toch is het zo -, vindt allemaal z’n oorsprong in het feit dat het kind tussen zijn negende en tiende jaaronjuist is behandeld.

Bis zu diesem neunten bis zehnten Jahr muß man versuchen, das Kind möglichst mit solchem Unterrichtsstoff zu beschäftigen, der es nicht dazu zwingt, viel über sich nachzudenken, sondern über die Dinge, die draußen im Leben sind. Und zwischen dem neunten und zehnten Jahr muß man anfangen, ihm Begriffe, Vorstellungen beizubringen von Pflanzen und Tieren so, daß es von einem solchen Nachdenken über die Welt den Übergang findet zu einem Nachdenken über sich selber. Daraufhin muß aller Unterricht gestaltet werden, daß man richtig in den betreffenden Zeitpunkten, in denen gewissermaßen die innere Natur des Kindes es fordert, mit einer Sache einsetzt.

Tot aan dit negende tot tiende jaar moeten we proberen het kind zoveel mogelijk bezig te houden met onderwijsstof die hem er niet toe dwingt veel na te denken over zichzelf, maar over de dingen buiten hem in het leven. En tussen het negende en tiende jaar moeten we beginnen hem begrippen en voorstellingen van planten en dieren bij te brengen zodat hij vanuit zo’n nadenken over de wereld de overgang vindt naar een nadenken over zichzelf. Alle onderwijs moet vormgegeven worden vanuit het principe dat je juist op die tijdstippen waar in zekere zin de innerlijke natuur van het kind het vereist, met een onderwerp daarop inspeelt.
GA 298/76-77
Vertaald/17-18

«Der Verkehr des Lehrers mit dem Elternhause im Geiste der Waldorfschul-Pädagogik»
‘De omgang van de leerkracht met het ouderlijk huis in de geest van de vrijeschoolpedagogie’

Voordracht, Stuttgart 1 juni 1924

Blz. 214  vert. 214

Derjenige, der das Kind im Leben beobachten kann, findet so ungefähr zwischen dem neunten und zehnten Lebensjahr einen außerordentlich wichtigen Lebenspunkt. Man sieht ihn herannahen. Eine gewisse innere Krisis macht sich da geltend. Nicht als ob das Kind besonders verstandesmäßige Fragen stellte, aber die Krisis deutet sich dadurch an, daß sonst lebhafte Kinder kopfhängerisch werden, stille Kinder laut werden, daß die Kinder allerlei krankhafte Zustände zeigen

Maar laten we nog naar wat anders kijken. Ik wil nog een paar fasen belichten. Wie het kind in zijn leven kan waarnemen, vindt zo ongeveer tussen het negende en tiende jaar een buitengewoon belangrijk punt in het leven.
Dat zie je dichterbij komen. Er ontstaat een bepaalde innerlijke crisis. Niet dat het kind bijzondere intellectuele vragen gaat stellen, maar de crisis kondigt zich aan dat kinderen die anders levendig zijn, nu hun hoofd een beetje laten hangen, en stille kinderen druk worden, dat de kinderen allerlei [Duits heeft hier krankhaft, ziekelijk, maar dat is wel sterk aangezet, misschien is het meer disharmonie] disharmonische toestanden vertonen,

Blz. 215  vert. 215

und so weiter. Da handelt es sich darum, daß im Unterbewußtsein des Kindes – unendlich viel ist ja in der Wesenheit des Kindes im Unterbe­wußten, nicht im Bewußtsein – eine Frage auftritt, die aber nicht verstandesmäßig formuliert wird, sondern nur im Empfinden lebt: Die selbstverständliche Autorität hat mir angegeben bisher, was wahr, was gut, was schön wär; diese selbstverständliche Autorität ist die Verkörpe­rung von Wahrheit, Güte, Schönheit; ist sie es auch wirklich? Der Zweifel braucht gar nicht ausgesprochen zu werden, aber er ist da. Da ist er und greift in der gekennzeichneten Weise in das Leben des Kindes ein.
Da handelt es sich darum, daß man gerade in diesem Lebenspunkte, für den man eine gesunde, freie Beobachtungsgabe haben muß, nun auch das richtige Wort, das richtige Verhalten findet. Mannigfaltiges ist notwendig. Der Takt, der Instinkt, die Intuition müssen es geben. Dann kann man in diesem Lebenspunkte des Kindes etwas tun, was für das ganze folgende Erdenleben von einer ungeheuer weittragenden Bedeu­tung ist. Findet man die Bemerkungen, die Handlungen, das Verhältnis, wodurch man dem Kinde in seiner Art begreiflich macht: Ja, du hast recht, daß du in mir die selbstverständliche Autorität siehst, – dann ist man ein aus der innersten Seele heraus wirkender wahrer Wohltäter des Kindes geworden.

enzovoort. Nu gaat het erom dat in het onderbewuste van het kind – in het onderbewuste van het wezen van het kind bevindt zich heel veel – niet in het bewustzijn, een vraag opkomt die echter niet intellectueel geformuleerd wordt, maar alleen in het gevoel leeft: tot nog toe heeft de vanzelfsprekende autoriteit mij aangegeven wat waar, wat goed, wat mooi was; deze vanzelfsprekende autoriteit is de belichaming van waarheid, goedheid en schoonheid; maar is hij dat ook werkelijk? De twijfel hoeft helemaal niet uitgesproken te worden, maar die is er wel. Die is er en grijpt op de geschetste manier in het leven van het kind in.
Nu gaat het erom dat je, juist op dit punt in het leven waarvoor je een gezonde aanleg van vrij te kunnen waarnemen moet hebben, je ook het juiste woord, de juiste houding moet vinden. Verschillende dingen zijn noodzakelijk. Er moet  tact, instinct, intuïtie zijn. Dan kun je iets doen wat voor het hele volgende leven op aarde van een buitengewoon verreikende betekenis is. Vind je de opmerkingen, de handelingen, de houding waardoor je het kind op zijn manier duidelijk maakt: Ja, het is goed, dat je in mij de vanzelfsprekende autoriteit ziet – dan ben je vanuit je diepste ziel werkend een echte weldoener voor het kind geworden.

Denn wohl dem Menschen, der, über diesen Lebenspunkt hinausge­hend, um das neunte, zehnte Lebensjahr herum, zu einer selbstverständ­lichen Autorität verehrend hinaufblickt! Kein Mensch kann in seinem Leben zu einem freien Wesen werden, der nicht zuerst vor seinem geschlechtsreifen Alter sein Leben hat einrichten gelernt, wie ein hochge­schätzter Mensch sich verhält. Sich unterstellen in dieser Weise aus innerer instinktiver Freiheit, sich so gegenüberstellen einem solchen Menschen, sich sagen: Das ist das Rechte, zu tun, was er tut – das macht eigentlich erst etwas aus den Anlagen zur Freiheit, die der Mensch in sich birgt.
Kurz, wir müssen als Waldorfschullehrer in jeder Beziehung in der intimsten Weise die selbstverständliche Autorität aufrechterhalten. Wie können wir sie aufrechterhalten? Wenn wir durch einen solchen Verkehr mit dem Elternhaus in den Eltern das Gefühl hervorrufen: Wir dürfen auf unsere Kinder so einwirken, daß sie die selbstverständliche Autorität in dem Lehrer, in dem Erzieher sehen. Es kann trivial klingen, aber es ist

Want wat is het een weldaad voor de mens die uitstijgend boven dit punt in het leven rond het negende, tiende jaar, vererend op kan kijken tegen een vanzelfsprekende autoriteit! Niemand kan in zijn leven een vrij wezen worden die niet eerst voor zijn puberteit geleerd heeft zijn leven zo in te stellen naar de houding van een hoog gewaardeerd mens. Dit op deze manier, vanuit een innerlijke, instinctieve vrijheid, dit aannemen, zich zo naar zo’n mens op te stellen, en te zeggen: het is het beste om te doen wat hij doet – pas dat vormt eigenlijk iets uit de aanleg tot vrijheid die de mens in zich omdraagt.
Kortom, we moeten als vrijeschoolleerkracht in elk opzicht op de meest fijnzinnige manier de autoriteit waar maken. En hoe kunnen we dat? Wanneer we door de relatie met de ouders bij de ouders het gevoel oproepen: wij mogen zo op de kinderen werken dat zij in de leerkracht, in de opvoeder de vanzelfsprekende autoriteit zien. Het mag gewoontjes klinken, maar het is

Blz. 216  vert. 216

so: Der Waldorfschullehrer darf es nicht verschmähen, sich den Eltern des Kindes zu zeigen in seiner Wesenheit, das kann man ja manchmal in fünf Minuten, so daß die Eltern wissen, mit wem sie es zu tun haben. Und in dem Ton ihrer Stimme, in der Färbung eines jedes Satzes, der über die Schule gesprochen wird, soll hingewiesen werden nach der selbstverständlichen Autorität in der Schule. Es kann gar nicht innig genug das Band zwischen Schule und Elternhaus geknüpft werden.

zo: de vrijeschoolleerkracht mag er niet te gering over denken om het kind in zijn wezen aan de ouders te laten zien; dat kan soms in vijf minuten, zodat de ouders weten om wie het gaat. En in de klank van hun stem, in de kleur van iedere zin die over de school wordt gesproken, moet gewezen worden op de vanzelfsprekende autoriteit in de school. School en ouderlijk huis kunnen niet innig genoeg verbonden zijn.
GA 298/214-216
Vertaald/214-216

.

Rudolf Steiner over ontwikkelingsfasenalle artikelen

Ontwikkelingsfasenalle artikelen

Algemene menskundealle artikelen

Rudolf Steineralle artikelen op deze blog

Menskunde en pedagogiealle artikelen

Vrijeschool in beeldalle beelden

.

3058

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

VRIJESCHOOL – Kinderbespreking

.

Leo Klein stelde mij een groot aantal aantekeningen ter hand die hij maakte tijdens zijn vrijeschoolleraarschap.

Ik geef ze op deze blog door, zodat ook anderen er wat aan kunnen hebben.
Om het wezen van het kind beter te leren kennen, zijn er allerlei invalshoeken van waaruit je je belangstelling kan richten. 

.
DE  KINDERBESPREKING

Hoe verschijnt het kind ons in de lichamelijke gestalte die het zich heeft opgebouwd?

Wijze van lopen

Lichaamsgestalte
groot – klein voor leeftijd
tenger – zwaar gebouwd 
verhouding hoofd – romp – ledematen
vorm hoofd: groot – klein, domineren van een bepaald deel
haar, kruin
ogen,neus
mond, gebit
oren
hals
borst, buik, ademhaling
handen, huis, nagels
voeten

verdere motoriek
springen, hinken, ballen
domineren van rechts of links
eurythmie
spreken
zingen

In welk milieu begon zijn levensweg
ouders, hun leeftijd bij zijn geboorte, zwangerschap, bevalling,

plaats in het gezin, hoeveelste kind)

Hoe heeft ‘net zich tot nu toe ontwikkeld
wanneer gaan staan, lopen, spreken?
snel of langzaam gegroeid
kinderziekies, operaties
schoolverleden

Functies en dagverloop
slapen en ontwaken en evt. dromen eten, voorkeuren

ontlasting, plassen, zweten,
wat doet het thuis (spel enz) .

Verdere eigenschappen en vaardigheden
Uithoudingsvermogen in lichamelijk opzicht en psychische spankracht, concentratievermogen

inprenting, geheugen (verhaal vertellen)
dwangmatigheden
fantasie
omgang met andere kinderen, aktief ingaand op de buitenwereld of traag
moed
lezen, schrijven, tekenen, handwerk, (tonen van schoolwerk)

Samenvatting
Wat is te zeggen overvierledigheid (ik, astraallichaam, etherlichaam, fvsiek lichaam)

drieledigheid (zintuig-zenuwstelsel, ritmisch systeem, stofwisseiing-ledematen-systeem)
temperament.
te diep of te weinig geïncarneerd,
voor of achter in ontwikkeling
te doorlaatbaar of te dof of een ander centraal probleem

Therapie
hygiënisch – pedagogische maatregelen

heileurythmie, spraakles, schilderen
bijwerken in bepaalde vakken
gesprek met ouders, suggesties aan hen.

.

Kinderbespreking: alle artikelen

Opvoedingsvragen: alle artikelen

Leerproblemen: alle artikelen

Menskunde en pedagogiealle artikelen

Vrijeschool in beeldalle beelden

3057

VRIJESCHOOL – Menskunde en pedagogie (25)

.
Loïs Eijgenraam, Motief nr. 265 september 2022
.

traumaverzorging
.

In de media is een toename waar te nemen over het onderwerp trauma. In de wetenschap is het inzicht gekomen dat er veel meer verschillende traumatische gebeurtenissen zijn dan lang werd aangenomen [1]: trauma op individueel niveau na ervaringen zoals moeten vluchten uit het thuisland voor (oorlogs)geweld of armoede, sexting, scheiding, verkrachting, het meemaken van een levensbedreigende situatie zoals een bomaanslag, in coronatijd afgezonderd zijn geweest van dierbaren en andere voorbeelden.

Niet alleen op persoonlijk niveau, ook op groepsniveau groeit aandacht voor traumatiserende ervaringen. De #MeToo-beweging heeft niet-wenselijk (seksueel) gedrag bespreekbaar gemaakt. De Black Live Matters beweging vraagt aandacht voor wereldburgers met een donkere huidskleur. Seksueel misbruik binnen kerkgemeenschappen, kinderen die uit de Aboriginals, Maori, Amerikaanse of Canadese indianengemeenschap zijn weggehaald en als gevolg van een onteigende westerse opvoeding hun bestaanswortels zijn kwijtgeraakt, de vervolging van Joden, homoseksuelen, Roma’s en Sinti’s en vele anderen in de Tweede Wereldoorlog. De erkenning van het leed dat slaven is aangedaan. Er groeit bewustwording voor (ziele)pijn en leed, zelfs over vele generaties heen (trans-generationele overdracht).

Wat is een trauma?

Trauma is van een Grieks woord afgeleid en betekent ‘wonde’. Net zoals een lichamelijke wond om verzorging vraagt om etteren of onnodig littekenweefsel te voorkomen, heeft een ziele-wond ook verzorging nodig.

Een trauma vertelt over een gebeurtenis die iemand heeft meegemaakt, hoe dit ervaren is en het effect van de gebeurtenis op het leven. Daarnaast speelt de ontwikkelingsfase een grote rol. Hoe jonger iemand is, des te groter de kans op het ontwikkelen van een (verborgen) trauma. Ook de voorgeschiedenis van de familie speelt een rol in het uiteindelijk verloop van een trauma. Een belaste familiegeschiedenis (bijvoorbeeld vanuit de Tweede Wereldoorlog) kan belemmerend werken bij het opdoen en verwerken van een traumatische ervaring.

Trauma’s hebben zich in de afgelopen decennia veranderd in uitingsvormen. Werden na de Eerste Wereldoorlog bij de veteranen problemen met beweging, onverklaarbare verlammingen of stuiptrekkingen geconstateerd, na de Tweede Wereldoorlog waren er problemen in de organen zoals hart- en darmklachten. Na de Vietnamoorlog waren er met name problemen in het gedrag zoals woede-uitbarstingen en angstaanvallen.

Trauma onderbreekt het levensverhaal, een blijvende persoonlijkheidsverandering dreigt als de wond niet goed verzorgd wordt.

Vormen van trauma’s

De mens kan in verschillende levenssituaties in traumatische stress komen. Gebeurtenissen die het vaakst tot trauma’s leiden zijn natuurrampen zoals aardbeving, overstroming, branden en stormen, daarnaast technische ongelukken zoals verkeersongevallen, ziekten en medisch ingrijpen zoals operaties, menselijk geweld zoals verwaarlozing, mishandeling, misbruik, verkrachting en pesten. Natuurrampen worden anders ervaren dan door mensen veroorzaakte catastrofen. (On)bewust weten we dat de natuur sterker is, dit roept ontzag op. Daarnaast wordt er onderscheid gemaakt tussen een enkelvoudig trauma (zoals een overval of ongeluk), een meervoudig trauma, sequentiële trauma’s (steeds terugkerende trauma’s zoals misbruik), ontwikkelings-trauma (vindt in de kinderjaren plaats) en relationele trauma’s (trauma in de familiekring waarbij de zwaarste vorm van traumatisering door de vertrouwenspersoon veroorzaakt wordt).

Trauma menskundig beschreven

Hoe kunnen we een trauma vanuit een antroposofische visie op de mens begrijpen? Tijdens de zwangerschap is er een nauwe verbintenis tussen (met name) moeder en kind. Voeding, emoties en stress hebben een directe invloed op het ongeboren kind. Na de geboorte zijn de ouders beschikbaar en worden de zintuigen met zorg en aandacht verzorgd. De wereld wordt met behulp van de taal begrijpelijk gemaakt. Zoals het kind tijdens de zwangerschap door verschillende vliezen werd beschermd, wordt het na de geboorte door onzichtbare vliezen beschermd zoals onbaatzuchtige liefde, ritme, voorspelbaarheid, regelmaat, vertrouwen, cultuuroverdracht, als ouder een voorbeeld willen zijn, bescherming geven en beschikbaar zijn.

In het fysieke lichaam worden in de jonge kinderjaren alle (onbewuste) indrukken tot in de organen ervaren en bewaard. Het etherlichaam draagt dit lichaamsgeheugen voor de rest van het leven als een trouwe kameraad met zich mee. Hoe ouder we worden, des te meer het ik als een filter voor zintuigelijke indrukken fungeert. Indrukken gaan (meestal) niet meer ‘tot in de organen’ mee zoals bij het jonge kind.

Taal speelt een grote rol in het begrijpen, begeleiden en genezen van trauma. Taal is het vermogen aan onszelf en anderen te vertellen over opgedane ervaringen. ‘Door de ogen van de opvoeder ontmoet het kind de wereld’ (een uitspraak van Rudolf Steiner). De ouder vertelt over de hond die blafte waar het kind van schrok. Een (jong) kind internaliseert deze (positieve) ervaringen en de strategieën hoe met stress en nare ervaringen om te gaan, in het etherlichaam.

In het fysieke- en etherlichaam, in samenwerking met het astrale en ik, liggen deze vaste strategieën opgeslagen die ons begeleiden bij het begrijpen van de wereld. Onze vier wezensdelen helpen ons om een verband te leggen tussen patronen die via zintuigelijke indrukken ervaren worden. Tegelijkertijd treedt er een herinnering op aan eerdere ervaringen. Deze opgeslagen herinneringen worden gebruikt om nieuwe ervaringen te ordenen en te begrijpen. Nieuwe ervaringen die lijken op eerdere ervaringen worden als zodanig geordend.

Kinderen die veilig opgroeien, ervaren en ontwikkelen een gezonde vorm van dagdromen en opgaan in een fantasiewereld waarin alles mogelijk is en tegelijkertijd de verbinding met de realiteit blijft bestaan. Ook volwassenen kunnen tijdelijk gezond dissociëren en wegdromen om daarna weer de draad van alle dag op te pakken.

Als een mens gevaar ervaart, heeft het drie manieren om hierop te reageren: vechten, vluchten of bevriezen. Ter voorbereiding op het vechten of vluchten neemt de hartslag toe. Adrenaline en cortisol (stresshormonen) worden afgegeven. Suikers worden in de spieren opgeslagen, de focus van de reactie is extern, naar buiten gericht. De primaire reactie is om versterking te gaan zoeken. We kijken naar anderen om te zien wat er aan de hand is. We zoeken in de gezichtsuitdrukkingen naar emoties en signalen. Hoe meer stress er is, des te minder goed de mens in verbinding met het denken kan blijven. De in het etherlichaam bewaarde strategieën zijn niet meer bereikbaar. Primaire overlevingsstrategieën nemen het over.

Bij grote stress of dreiging wordt de dissociatie als mechanisme dieper om zich zo te beschermen. De hartslag neemt af, bloed gaat naar de romp om bloedverlies bij een letsel te voorkomen, lichaamseigen pijnstillers worden aangemaakt.

De dissociatie gaat zo diep dat de mens het vermogen tot verbeeldingskracht verliest. Zonder verbeelding bestaat er geen hoop meer, is er geen mogelijkheid om zich een betere toekomst voor te stellen en geen punt of doel waarnaar gestreefd kan worden. De levensdraad dreigt verbroken te worden als bovenbeschreven situatie (te) lang aanhoudt.

 

Traumaverzorging

De sterkste, meest werkzame en meest duurzame helende ervaringen komen voort uit gezonde relaties [2].

Hoe kan na een traumatische ervaring een medemens geholpen worden? In de allereerste plaats door aandacht te hebben voor traumasensitiviteit. Dit is weten wat (chronische) stress voor schade aanricht en hoe daarop te reageren. Daarnaast kan helend gewerkt worden door: Het gevoel mogen toelaten en doormaken. Ervaringen, gevoelens en gedachten verbaliseren zodat de taalfunctie weer aan het denken, voelen en willen verbonden wordt. Creatieve uitdrukkingsmogelijkheden aanbieden zoals vrij tekenen, nat-in-nat-schilderen, knutselen, sprookjes en verhalen vertellen, vormtekenen, zingen, handwerken, musiceren, dansen en boetseren. De (lichaamsgerichte) zintuigen verzorgen, het lichaam (veilig) beleefbaar maken, ritme verzorgen en rituelen aanreiken, geven en nemen ervaren bijvoorbeeld tijdens een balspel, de dag structuur geven. Gezonde beweging bevorderen zoals wandelen, vingerspelen, touwtje springen, sport en euritmie. Het versterken van het geheugen en concentratievermogen bijvoorbeeld door touwspelletjes.
Het stimuleren van spel zoals bewegingsspelen, kringspelen, volksdansen en groepsspelen. Het vertrouwen in zichzelf en de ander versterken. De zelfwerkzaamheid beleefbaar maken door toekomstplannen te maken. Sociale competenties opbouwen en versterken. Evenwichtige voeding. Ontspanning. Spirituele-religi-euze gevoelens verzorgen en, last but not least, vreugde! ||

Noten

1 Figley, C. R., .Mitgefühlserschöpfung. Der Preis des Helfens.’ In: Stamm, B.H. (Hrsg.). Sekundare Traumastörungen. Wie Klinker, Forscher und Erziehersich vor traumatischer Auswerkungen ihrer Arbeit schützen können. Paderborn 2002.41-59.

2 Beckrath e.a., Traumafachberatung, Traumatherapie und Traumapadagogik.

Sin Handbuchfür Psychotraumatologie im heraten den, therapeutischen und padagogischen Kontext. Paderborn 2013.

3 Uit Goethe, De groene slang en de schone lelie.

Posttraumatische groei

‘Helpen kan slechts hij, die zich op het juiste moment met velen verenigt’.[3]

In het Chinees bestaat het woord ‘crisis’ uit de samenstelling van de tekens ‘gevaar’ en ‘kans’. Trauma’s die positief verwerkt worden, kunnen leiden tot een nieuwe oriëntatie op het leven, andere prioriteiten stellen, consequenter onderscheid maken tussen wat wezenlijk en niet wezenlijk is, tot diepere relaties komen en tot diepere spirituele of religieuze oriëntatie komen.

Eind januari 2024 verwacht:
Loïs Eijgenraam: Als het leven grote vragen stelt (over trauma’s bij kinderen)

Loïs Eijgenraam

Menskunde en pedagogie: alle artikelen

Zintuigen: alle artikelen

Bewegen:

Vingerspelletjes

Touwtjespringen

.

3025

 

VRIJESCHOOL – Rudolf Steiner over handvaardigheid (GA 304A)

.

Wanneer Steiner over handvaardigheid spreekt, noemt hij heel vaak de samenhang tussen denken en de beweging van de ledematen, wat de handvaardigheid betreft, vooral bij het handwerken: het breien en haken bijv.

In GA 304A gaat hij opnieuw op deze samenhang van denken en bewegen in, zonder nu specifiek een handvaardigheidsvak te noemen.

Anthroposophische Menschenkunde und Pädagogik
Antroposofische menskunde en pedagogiek**

Pädagogik und Moral
Pedagogie, kunst en moraal*

Voordracht 2, Stuttgart 26 maart 1923

Blz. 48   vert. 54

Wie ist es mit dem dritten Verhältnis, mit dem ins Gleichgewichtset­zen mit der Welt durch das Gebrauchen seines ganzen Bewegungsapparates? Dieser Bewegungsapparat ist den meisten Menschen überhaupt nur etwas, was sie in äußerlich mechanischer Weise deuten. Die Men­schen wissen zum Beispiel nicht, daß unser ganzes Raumvorstellen, unser ganzes mathematisches Vorstellen die Heraufprojektion unserer Bewegungen in den Gliedern, unserer Bewegungsmöglichkeiten in den Intellekt ist, daß da der Kopf dasjenige erlebt, was wir als Bewegungen erleben in unserer Menschlichkeit. Gerade im Bewegungsmechanis­mus lebt ein tiefes Seelisches des Menschen. Da ist ein tiefes Seelisches an die äußeren materiellen Kräfte gebunden. Und dasjenige, was der Mensch vollzieht im kindlichen Lebensalter, indem er von dem Sich -Fortbewegen auf allen vieren sich aufrichtet, indem er die Körperachse, die beim Tiere parallel liegt zu der Oberfläche der Erde, indem er diese senkrecht stellt auf die Oberfläche der Erde, indem er sich heraufhebt aus der Tierheit, ist dieses Heraufheben die physische Offenbarung für seine moralischen Anlagen, für seine moralischen Willenskräfte.

Hoe staat het met het derde verband, met het jezelf in evenwicht brengen met de wereld door je hele bewegingsapparaat te gebruiken? Dit bewegingsapparaat is voor de meeste mensen echt alleen maar iets wat ze op een uiterlijke mechanische manier verklaren. De mensen weten bijvoorbeeld niet dat ons hele ruimtelijke voorstellen, ons hele wiskundige voorstellen de projectie is van de bewegingen van onze ledematen, van de bewegingsmogelijkheden van ons intellect, en dat het hoofd wat dit betreft datgene beleeft wat we als bewegingen in ons als mens beleven. Juist het bewegingsmechanisme leeft iets wat diep in de ziel van de mens thuis is. In dit gebied is iets wat diep in de ziel zit, aan de uiterlijke materiële krachten gebonden. En wat de mens op jeugdige leeftijd voltrekt wanneer hij zich vanuit het op handen en voeten voortbewegen opricht, wanneer hij zijn lichaamsas, die bij de dieren evenwijdig aan het oppervlak van de aarde ligt, wanneer hij die loodrecht op het oppervlak van de aarde plaatst, wanneer hij zich verheft uit het dier-zijn, is dit verheffen de fysieke openbaring van zijn morele aanleg, van zijn morele wilskrachten.
GA 304A/48
*Vertaald/54-55  Pedagogie, kunst en moraliteit
**De overige voordrachten uit deze GA 304A zijn vertaald op deze blog:
Inleidende woorden bij een euritmieopvoering 27 maart 1923
Voordracht [3]  [4]  [5]  [6]  [7]  [8]  [9]
.

Rudolf Steiner over handvaardigheid

Handvaardigheidalle artikelen

Menskunde en pedagogie: [5] Intelligentie (hand en intelligentie)

Vrijeschool in beeld: alle beelden

.

3023

 

VRIJESCHOOL – Jargon

.
Als we ons verdiepen in de achtergronden van de vrijeschoolpedagogie krijgen we te maken met het woordgebruik van Steiner. Telkens zal hij benadrukken dat de inhouden van de geestelijke wereld net zo exact beschreven moeten worden als de natuurwetenschap haar inhouden beschrijft. Daar horen nu eenmaal bepaalde woorden bij. Hoe hanteer je die.
Jesse Mulder heeft er interessante gezichtspunten over.
.

Jesse Mulder, Motief nr. 259, februari 2022
.

Mooie woorden jargon, en levende inhoud

In de antroposofische beweging (in brede zin) kun je allerlei mooie woorden tegenkomen. Zoals ‘hoofd, hart, en handen’, of ‘vitale voeding van een vruchtbare bodem’, of ‘antroposofie middenin de samenleving’. Daarnaast zijn daar ook moeilijke woorden te vinden, bijvoorbeeld ‘kamaloka’, ‘Oude Saturnus’, ‘pralaya’, of ‘maankarma’.

Menigeen stoort zich aan dergelijke moeilijke woorden, aan het antroposofisch ‘jargon’: dat schrikt af, en roept misschien zelfs wel het afschrikwekkende beeld van de wereldvreemde GA-kenner op! Is het niet veel beter om al dat jargon te schrappen, en de antroposofische inzichten om te zetten in mooie woorden, woorden waar mensen toegang toe hebben, woorden die niet meteen een belemmering vormen, woorden waar een veel bredere groep van mensen onmiddellijk blij van kan worden?

Mooie woorden kun je natuurlijk gebruiken om mensen aan te spreken op iets dat ze, meer of minder bewust, zoeken. Bijvoorbeeld een geneeskunde die niet uitsluitend materialistisch-technisch denkt, of een pedagogiek die verder gaat dan het aanleren van intellectuele vaardigheden en kennis.

Rudolf Steiner gebruikte zelf geregeld mooie woorden voor de titels van zijn openbare voordrachten, waarin mensen kennis konden maken met antroposofie. Woorden die de mensen konden aanspreken op vragen waar ze, meer of minder bewust, mee leven. Zoals “Geest en stof, leven en dood”, of “De eeuwige krachten van de mensenziel”, of “De verborgen diepten van het zielenleven”. [1] Rudolf Steiner bezigde in dergelijke openbare voordrachten ook niet zomaar het antroposofische ‘jargon’, maar introduceerde onbekende termen altijd zorgvuldig, aansluitend bij zijn publiek, niet in droge, abstracte definities, maar in levendige kenschetsen.

Zo kunnen mooie woorden inderdaad een belangrijke functie hebben ‘aan de poort’. Dat mensen aangesproken werden door Rudolf Steiners voordrachtstitels wil natuurlijk niet zeggen dat ze vervolgens ook iets met de inhoud van die voordrachten konden. Wie dat wel kon, ontdekte daarmee dat antroposofie hem verder kon helpen met de innerlijke vragen die door die mooie woorden waren aangesproken. Zo kan een verhouding tot antroposofie ontstaan en groeien. Wie dat niet kon, kon dan de antroposofie als irrelevant terzijde schuiven. Even goede vrienden, zou je kunnen zeggen.

Maar met het gebruik van mooie woorden komt ook een gevaar mee. Je kunt het gemakkelijk eens worden met anderen als je mooie woorden gebruikt. Je kunt zo de schijn oproepen van een inhoudelijke en gevoelsmatige overeenstemming.

Positief mensbeeld

Zo kun je ook spreken over het antroposofische mensbeeld als een ‘positief mensbeeld’, dat de spirituele kant van de mens volledig erkent, en ieder mens als een uniek, in wezen goed en sociaal individu ziet dat je niet kunt terugvoeren tot een of andere optelsom van nature en nurture. Strooi daar nog wat ‘persoonlijk leiderschap’, ‘innerlijke groei’, en ‘ontwikkelingspotentieel’ overheen, en je kunt er bij een heel breed publiek, en bij een breed scala aan maatschappelijke stromingen, mee aankomen. “Kijk”, zo kun je dan zeggen, “we liggen met ons antroposofische mensbeeld helemaal niet zo ver van al die bredere maatschappelijke stromingen af!” Zo lijkt het eerdere beeld zich te bevestigen: “antroposofen zijn te veel tot stoffige, wereldvreemde boekengeleerden geworden, en ja, dat schept afstand, maar als we ‘antroposofie doen’, de wereld in gaan, de juiste woorden zoeken om verbinding met de mensen te leggen, ja, dan zie je maar weer dat de wereld ons omarmt!”

Mooie woorden kunnen echter uitstekend maskeren waar het eigenlijk om gaat. Zij zijn eigenlijk niets meer dan frasen, waar iedereen zich fijn bij voelt, maar die eigenlijk geen levende inhoud hebben. Als iemand uitsluitend door mooie woorden in aanraking komt met antroposofie, dan kan het al gauw gebeuren dat de daadwerkelijke inhoud ervan ineens vreselijk afschrikt.

En – zeg nu zelf, wat heeft de wereld eigenlijk aan antroposofie, als die zich uiteindelijk alleen maar wil conformeren aan wat mensen toch al denken en voelen? [2] Is het niet juist de impuls van de antroposofie om “het leven van de wereld in zijn fundamenten te vernieuwen” zoals Rudolf Steiner het in een toespraak voor jongeren in Arnhem ooit kernachtig en daadkrachtig samenvatte?[3]  

Vier wezensdelen

Welke woorden ‘mooi’ zijn is afhankelijk van de context, en als dat een wetenschappelijke context is dan kunnen mooie woorden ook juist de vorm krijgen van een ander ‘jargon’, namelijk dat van de huidige wetenschap (in brede zin). Zo kun je, om de antroposofische ‘leer’ van de vier wezensdelen in een wetenschappelijke context te plaatsen, niet zonder meer gaan spreken van fysiek lichaam, etherlichaam, astraallichaam en ik. Maar je kunt, ogenschijnlijk, best een eind komen door in plaats daarvan te gaan spreken over ‘niveaus van organisatie’. Er is niet alleen fysieke organisatie, zo zeggen we dan, maar levende wezens doen ook aan zelforganisatie (biologische organisatie), en verder is er bij dieren sprake van het niveau van bewustzijn, dat je de organisatie van zintuigindrukken, lust en leed, en impulsen of instinct kunt noemen. En tot slot is er het reflectieve niveau van organisatie waar wij mensen als zelfbewuste wezens over beschikken. Met dergelijke fraseringen kun je algauw goede vrienden worden met een breed scala aan wetenschappers die zich op een of andere manier tegen het heersende materialistische paradigma willen verzetten. Het punt is alleen dat je ook hier dan weer hoogstens een schijnovereenstemming bereikt – in ieder geval doorgaans. Want (en hier spreek ik uit enige ervaring) dergelijke wetenschappers willen weliswaar weg van het materialisme en reductionisme, maar ze willen doorgaans eigenlijk vasthouden aan het beeld van wetenschap en wetenschappelijkheid dat nu heersend is. En in dat beeld past geen bovenzinnelijke wereld. Door die dan een ‘niveau van organisatie’ te noemen creëer je een rookgordijn: zo’n ‘niveau van organisatie’ klinkt geheel wetenschappelijk acceptabel, terwijl wat je onder die term verstaat resoluut afgewezen zal worden.

Mooie woorden zijn als het cadeaupapier waar je datgene waar het om gaat – de inhoud – in verpakt. Een mooi cadeaupapier kan veel mensen aanspreken. Maar de wezenlijke vraag is of ze dat wat ingepakt zit serieus willen nemen. “Antroposofie moet wachten”, zo schreef Rudolf Steiner eens, “of er iemand komt, die haar wil opnemen. Een dwang, of zelfs slechts de wil om de ander te overtuigen, mag hier geen rol spelen.” [4] En dat is wat hier eigenlijk aan de hand is: het is in wezen een poging om een ongewenst cadeau toch op het verjaardagsfeest naar binnen te smokkelen door het in een fleurig papiertje te verpakken en van een mooie strik te voorzien.

Zonder cadeaupapier

Wat dat betreft is het eigenlijk veel vruchtbaarder om ‘met de deur in huis te vallen’, als je benieuwd bent of je gesprekspartner misschien interesse heeft in concrete geesteswetenschap. Als je wilt weten of diegene echt openstaat voor antroposofie, levert een openhartige benadering, dus zonder cadeaupapier, meteen duidelijkheid. Is dat de insteek die je kiest, dan is de vier-ledigheid van de mens misschien juist niet de meest geschikte ingang. Dat lijkt misschien zo, precies omdat je die in algemeen acceptabele termen, zonder antroposofisch jargon, om lijkt te kunnen zetten. Maar als je met de deur in huis wilt vallen, kun je eigenlijk veel beter beginnen bij, bijvoorbeeld, reïncarnatie. Interessant genoeg laat de reïncarnatiegedachte zich namelijk helemaal niet zo gemakkelijk ‘mooi praten’ in termen van organisatieniveaus of iets dergelijks. Dat komt doordat je dan toch echt niet ontkomt aan de concrete voorstelling van de mens als een niet-fysiek maar toch concreet-individueel geestelijk wezen, dat zich na de dood ‘ergens’ in het niet-fysieke – de geestelijke wereld – moet ophouden, om dan later weer opnieuw te incarneren. En daarmee heb je ook meteen de gedachte op tafel gelegd van een concrete, geestelijke werkelijkheid die ingrijpt in de zichtbare, fysieke werkelijkheid – in ieder geval daar waar een mensenkind geboren wordt.

Voor de duidelijkheid: net zoals ik geen vlammend betoog wil houden voor stoffige boekengeleerdheid en wereldvreemdheid, wil ik ook geen vurig pleidooi leveren voor het ongebreideld hanteren van antroposofisch jargon. Want er is niets bekrompeners dan een misplaatst gebruik van jargon. Daar kun je hoogstens mee imponeren, of afschrikken, of pronken – maar niemand schiet er iets mee op, en de antroposofie zelf allerminst. Rudolf Steiner zelf was daar ook niet van gediend. Hij vond het al zeer bedenkelijk dat mensen steeds maar weer hun uitspraken vooraf lieten gaan door fraseringen als “Volgens de antroposofie …” [5] Liever wilde hij dat het woord ‘antroposofie’ überhaupt niet zo veel gebezigd werd.

Dat was alleen geen uitnodiging om in plaats daarvan ‘mooie woorden’ te gaan gebruiken. Het was een uitnodiging tot openhartigheid, een uitnodiging om je direct uit spreken, en je niet te verschuilen achter de kwalificatie “Volgens de antroposofie …” alsof je ‘alleen maar’ weergeeft wat de mening van ‘de antroposofie’ zou zijn. En het was vooral ook een uitnodiging om direct te zeggen waar het je om gaat, en niet in holle frasen te vervallen. “Alleen wie eigenlijk niet echt thuis is in de inhoud, is gebonden aan een of andere terminologie”, merkte Steiner in dit verband verderop. [6] Als je houvast in de woorden ligt, en niet in de inhoud, dan worden de woorden tot ‘jargon’ in de bedenkelijke zin van het woord, tot holle frasen. Als je houvast in de inhoud zelf ligt, dan kun je de woorden kiezen zoals je wilt, omdat je dan steeds kunt zorgen dat het wezenlijke daarin tot uitdrukking komt.

Zo vertelt Rudolf Steiner eens: “Wat denkt u, hoeveel welwillende mensen niet naar mij toe zijn gekomen om te zeggen: ‘ach, dat woord, etherlichaam, dat schrikt de mensen af! Kunnen we niet zeggen: het functionele in het menselijk organisme?’ – Nu heeft dat alleen geen enkele inhoud. Met de frase ‘het functionele in het menselijk organisme’ is helemaal niets gezegd. Terwijl als je spreekt van het etherlichaam, het onderscheid hierin bestaat: voor het fysieke lichaam zijn uiteindelijk alle krachten terug te voeren op krachten die de richting van de zwaartekracht hebben [dus richting de aarde], terwijl in het etherlichaam alle krachten terug te voeren zijn op de periferie [dus richting de kosmos]… Daar heeft u het onderscheid. Maar onder ‘het functionele in het menselijke organisme’ zal niemand dit fundamentele onderscheid verstaan.” [7]

Krachten uit de periferie

‘Het functionele in het menselijk organisme’ heeft, net als het ‘biologische niveau van organisatie’, vrijwel geen inhoud. Het zijn mooie woorden, van de wetenschappelijke variant. Het is uitermate interessant wat Rudolf Steiner in dit citaat als alternatief geeft: “krachten die terug te voeren zijn op de periferie”. Want het ligt erg voor de hand om daarbij te denken: “nou, aan die zinsnede heb ik toch eigenlijk ook niet zo veel!” En zo is het ook: wat met de term ‘etherlichaam’ bedoeld wordt is een inhoud die we vanuit ons zintuiglijke aardebewustzijn helemaal niet zomaar beschikbaar hebben – we nemen immers geen etherlichamen waar. Daarin onderscheiden antroposofische begrippen zich nu juist van de begrippen die we gewend zijn. Het kost moeite om je zulke begrippen eigen te maken. Voor zover dat lukt, kunnen we ons iets gaan voorstellen onder deze ‘krachten die terug te voeren zijn op de periferie’. Wat we ons daar kunnen gaan voorstellen, kunnen we dan ook met het woord ‘etherlichaam’ verbinden. En zodra we dat kunnen, kunnen we vrijelijk het jargon van het ‘etherlichaam’ gebruiken, of niet gebruiken, afhankelijk van de context – zonder dat we het wezenlijke, de inhoud die we ons met moeite verworven hebben, uit het oog verliezen.

Antroposofisch jargon vervangen door mooie woorden heeft geen waarde. Jargon ontstaat omdat woorden nodig zijn die een bepaalde inhoud omvatten. Waar het om moeilijke, gecompliceerde, of ongebruikelijke inhoud gaat, is er al snel het gevaar dat het jargon als holle frase gehanteerd wordt, dus zonder dat daarmee de bedoelde inhoud aan het licht komt. Dat is een kwalijke zaak, en het is zeker waar dat antroposofen zich daar geregeld schuldig aan maken. Datzelfde geldt overigens ook voor andere vormen van jargon, zoals wetenschappelijk jargon – het is bijvoorbeeld opvallend hoe vaak mensen ‘aan de haal gaan’ met neurowetenschappelijk jargon, of met terminologie uit de kwantumfysica. Daar is de antroposofie dus zeker niet uniek in. Het is een hele kunst om antroposofische inhoud in woorden te gieten, en natuurlijk is die inhoud niet essentieel afhankelijk van de ene of andere term, zoals ‘etherlichaam’. Ook dat geldt voor andere vormen van jargon: zo spreekt de atoomfysicus van ‘quarks’, een term die hij natuurlijk zou kunnen weglaten en omschrijven. Het is alleen wel erg handig om aan te sluiten bij het bestaande jargon, zodat mensen de nodige verbanden kunnen leggen, en zich niet onnodig hoeven af te vragen: “heeft hij het nou over quarks …?” Door jargon angstvallig te ontwijken kun je zo ook veel verwarring stichten. En mooie woorden kunnen die verwarring dan hoogstens verdoezelen.

Woorden, of ze nu mooi zijn of lelijk, krijgen hun leven niet vanzelf: het is onze levende mensenziel die de woorden tot levende uitdrukking van de geest kan maken – en dat geldt voor zowel spreker als luisteraar, voor zowel schrijver als lezer.

1 Dit zijn titels van voordrachten op respectievelijk 15 februari 1917 (in GA 66), 3 december 1915 (in GA 65), en 23 november 1911 (in GA 61). Ik kwam hierop door op goed geluk een aantal GA’s met openbare voordrachten open te slaan.

2 Of, zoals Steiner het zelf formuleert: “Als je voor de mensen de antroposofie gaat inkleden in ‘wat de pastoor ook zegt’, dan weten de mensen helemaal niet meer, wat je nu eigenlijk van ze wil.” (GA 260, p.90). De pastoor speelt intussen uiteraard niet meer de rol die deze in Steiners tijd en context speelde. Maar het principe is hetzelfde.

3 Deze uitspraak deed Steiner in een toespraak voor jonge mensen in Arnhem, op 20 juli 1924. In GA 217a (p.183).

4 GA 260a, p.42. “An die Mitglieder! II. Das rechte Verhältnis der Gesellschaft zur Anthroposophie”, in het Nachrichtenblatt, 27 januari 1924.

5 In dit verband vertelt Rudolf Steiner eens dat hij bij wijze van experiment in geen van zijn voordrachten tijdens het grote West-Oost-congres in Wenen in 1922 het woord ‘antroposofie’ gebruikt heeft (zie GA 257, p.136).

6 GA 260, p.89. Bij een vergadering van bestuur en secretarissen-generaal tijdens de Kerstbijeenkomst op 25 december 1923.

7 GA 260, p.90.

.

Algemene menskunde: alle artikelen

Menskunde en pedagogie: alle artikelen

Vrijeschool in beeld: alle beelden

.

3007

 

VRIJESCHOOL – Ahriman in het onderwijs (7-3/1)

.

Wie zich verdiept in het werk van Steiner – of het nu het geschreven werk is of in wat hij met zijn voordrachten bracht – het begrip ‘Ahriman’ komt – meestal in één adem met ‘Lucifer’ – veelvuldig voor.

Op deze blog gaat het om de pedagogische achtergronden van het vrijeschoolonderwijs. En omdat de menskundige achtergronden wortelen in het antroposofisch mensbeeld zou je kunnen verwachten dat ook in de pedagogische voordrachten over Ahriman (en Lucifer) wordt gesproken.

En dat is inderdaad zo: in bepaalde voordrachten roert Steiner het onderwerp aan.
Wat hij daarover zegt, zal op deze blog worden weergegeven.

Voor wie dit onderwerp ( bijna) nieuw is, is dit artikel  (1) een inleiding tot meer begrip en in dit artikel  (2) is o.a. sprake van ‘kunstmatige intelligentie’, 

Als leerkrachten/opvoeders krijgen wij te maken met wat ‘de tijd’ met zich meebrengt. 
Nu is ‘de tijd’ maar een heel abstract begrip. Als we echter daarbij aan ‘de tijdgeest’ denken, zoals dat in artikel (2 – zie boven) wordt gedaan, kunnen we in de kunstmatige intelligentie dus een inspiratie zien van de ahrimanische tijdgeest.
Die herkennen, leren kennen en doorzien is een van onze eerste opdrachten. 

Zoals we inmiddels weten, hield Rudolf Steiner in 1919 ter voorbereiding op de te openen 1e vrijeschool in Stuttgart, een cursus die bestond uit 3 delen: 14 dagen lang werd er in de 1e helft van de morgen over ‘algemene menskunde’ (GA 293) gesproken; in de 2e helft over ‘methodische en didactische vraagstukken’ (GA 294) en ’s middags was er a.h.w. ‘oefentijd’ (GA 295) waarbij de deelnemers allerlei opdrachten moesten uitwerken. [1] 

Kosmisch geheel 

Keer op keer houdt Steiner ons voor hoe belangrijk het is dat we leren inzien dat wij mensen een deel zijn van ‘het geheel’, van wat voor Steiner de hele kosmos is.

In onze tijd nu (2023) is het overduidelijk dat we in dit geheel niet zomaar onze gang kunnen gaan, zonder met dit geheel rekening te houden – dit geheel recht te doen, a.h.w. En bijv. de klimaatproblematiek of de stikstof maken pijnlijk duidelijk wat er gebeurt als we ons buiten dit kosmische geheel plaatsen.

In de 2e voordracht van GA 294 – waarin verwezen wordt naar Ahriman – zegt Steiner over ‘dit geheel’ o.a.:

Voordracht 2, Stuttgart 22 augustus 1919

Blz. 32  vert. 44

Kommen Sie über die Illusion hinweg, daß Sie ein begrenzter Mensch sind, fassen Sie das auf, was Sie sind, als Prozeß, als Vorgang im Kosmos, was es in Wirk­lichkeit ist, dann können Sie sagen: Ich selber bin ein Atemzug des Kosmos.

Schud de illusie van u af dat u een beperkt mens bent, zie uzelf als wat u bent: een proces in de kosmos, dát bent u in werkelijkheid. Dan kunt u zeggen: ikzelf ben een ademhaling van de kosmos. 
GA 294/32
Vertaald/44

Zie voor soortgelijke uitspraken inWegwijzers‘: 468935100108196213 240241242246248251252262264295311319

Nadat Steiner heeft uitgelegd waarom wij ‘een ademhaling van de kosmos’ zijn, benadrukt hij het belang van dergelijke gedachten die de leerkracht kunnen vervullen met bijzondere gevoelens, bijv. die van eerbied, bewondering (voor het leven) en als we die in ons hebben opgenomen, gaan we er ook de klas mee in, staan we ermee voor de kinderen (zonder er overigens over te spreken). 

Steiner verwoordt dit zo:

Wenn Sie dies so auffassen, daß Ihnen das Theoretische dabei höchst gleichgültig ist, daß es nur ein Vorgang ist und daß es Ihnen gewissermaßen nur einmal recht war, so etwas gehört zu haben, wenn Sie aber daraus ein Gefühl mitnehmen: das Gefühl der unendlichen Verehrung dessen, was sich geheimnisvoll in jedem Menschenwesen zum Ausdruck bringt, dann wird sich dieses Gefühl bei Ihnen verdichten zu dem, was dem Unterrichten und Erziehen zugrunde liegen muß. Wir können nicht bei der Zukunftserziehung so verfahren, daß wir gewissermaßen das äußere Leben des Erwachsenen hineintragen in das Erziehen.

Als u dit zo in u op kunt nemen dat het theoretische aspect u volstrekt onverschillig laat, dat het enkel een benadering is waarvan u zegt: goed dat ik zoiets een keer gehoord heb – maar als u hiervan een gevoel meeneemt, namelijk een gevoel van oneindige eerbied voor het geheim dat in ieder mensenwezen tot uitdrukking komt, dan zal dit gevoel zich in u verdichten tot dat wat ten grondslag moet liggen aan ons lesgeven en opvoeden. Bij een toekomstgerichte opvoeding kunnen we niet zo te werk gaan dat we in zekere zin het uiterlijke leven van de volwassenen inbrengen in de opvoeding.

leven van de volwassenen inbrengen in de opvoeding’:

Dat betekent voor Steiner o.a.: de leerkracht staat niet als een docent voor de klas met een boek in de hand waaruit deze doceert; 
in de lesstof komt geen ‘aftreksel van wetenschappelijke inhoud’; de lesstof moet beeldend en fantasievol worden gebracht.

Steiner schetst dan een toestand hoe het ‘in de toekomst’ zou kunnen gaan – een beeld dat hem met afschuw vervult – maar dat wel werkelijkheid is geworden, sterker nog, het is vandaag de dag zoals het (met toenemende invloed) gaat.

Blz. 33 vert. 44

Es ist ein Bild – schauervoll, höchst schauervoll, daß in Zukunft auf Grundlage demokratischer Wahl die Leute in den Parlamenten zusammenkommen sollen, um Entscheidungen zu treffen über Fragen des Unterrichts und der Erziehung, höchstens auf Grundlage des Gutachtens von Menschen, die nun auch nicht tiefer in der Sache stehen als durch ihr demokratisches Gefühl.

Het is een beeld, een huiveringwekkend, afschrikwekkend beeld, dat er in de toekomst democratisch gekozen mensen in parlementen samenkomen om besluiten te nemen over kwesties van onderwijs en opvoeding, hoogstens gesteund door de adviezen van mensen die ook niet dieper met de zaak verbonden zijn dan door hun democratisch gevoel.

Gesteund door adviezen: ook dat is volop aanwezig in onze tijd. De pedagogische en onderwijskundige wetenschappen hebben vertegenwoordigers die ook weer met een bepaalde bezieling voor hun opvattingen staan. 
Maar waar komt die bezieling vandaan.
Dat verwoordt Marcel Seelen overduidelijk in dit artikel
Let vooral op vanaf hier!

We kunnen nu zeggen – nu dit beeld werkelijkheid is geworden – dat het nog verder gaat. Immers, de democratisch gekozen parlementsleden vertegenwoordigen een partij die een mening heeft over onderwijs.

Je zou – in het licht van de artikelen over Ahriman – kunnen zeggen dat de parlementsleden, ‘de partij’, bezield zijn door een bepaalde geest, die van het (neo)liberalisme bijv. 
Met nadruk zeg ik dat ik van het ‘liberalisme’ niet beweer dat het ‘ahrimanisch’ is.

Onze opdracht is te kijken naar tendensen, naar ‘de geest van de tijd’.

Als we naar een willekeurig verkiezingsprogramma kijken – in dit geval – van de VVD – lezen we ‘de geest van het neo-liberale’ in onze tijd en dan ziet het onderwijsprogramma er zo uit: (een gedeelte)

Rekenen en taal voorop. We leggen de nadruk op basisvaardigheden. We zetten de huidige curriculumherziening voort en reken- en taalvaardigheid worden onderdeel van elk schoolvak.
▶Het curriculum moet minder vol. Minimaal tweederde van de onderwijstijd op basisscholen moet worden besteed aan basisvaardigheden. Zolang schoolresultaten ondermaats zijn, is minder tijd voor bijvoorbeeld projectweken en losse lespakketten.
▶ Alleen nog bewezen effectieve lesmethoden. De onderwijsinspectie controleert of gebruikte lesmethoden wetenschappelijk onderbouwd en bewezen effectief zijn.
▶ We verlagen de leerplicht naar het vierde levensjaar. Om achterstanden aan te pakken gaan daarnaast alle kinderen met een taalachterstand vanaf twee jaar verplicht naar voorschoolse educatie.
▶ Meer ruimte voor techniek. Er komen centrale examens in wiskunde D en informatica. In plaats van het verplichte vak cultureel kunstzinnige vorming mogen leerlingen ook examen doen in een nieuw te ontwikkelen vak praktische techniek.
▶ We scherpen de burgerschapseisen verder aan. Iedere leerling en student moet Nederlandse normen en waarden kennen en daarnaar handelen. De normen zijn nu te vaag, en burgerschapsonderwijs moet gegeven worden door bevoegde docenten.
▶ Goede scholen krijgen meer ruimte. Ze mogen afwijken van regels over bijvoorbeeld onderwijstijd en curriculum. Scholen die onvoldoende presteren houden we aan strenge regels.
We bouwen het aantal subsidies af en gaan oormerken in de lumpsum. Aan schoolbestuurders worden meer eisen gesteld.
(Bron)

Dit partijprogramma ademt ‘meer intellectueel leren’; geen methodes die ‘niet effectief bewezen’ zijn. 
En dat betekent: volgens de huidige materialistische wetenschap.

Dus deze geest ademt: meer intellectualisme en meer materialisme.
(Kijk met die blik nog eens naar dit artikel)

In het Rusland van Steiners tijd ziet hij een onderwijsklimaat waarvan hij in deze voordracht zegt:

Würde sich die Sache so verwirklichen, wie sie sich jetzt in Rußland anlaßt, so würde dies bedeuten, daß die Erde ihre Aufgabe verlieren würde, ihrer Aufgabe entzogen würde, herausgenommen würde aus dem Weltenall und verahrimanisierte.

Zou dit alles zo verwerkelijkt worden als het zich nu in Rusland laat aanzien, dan zou dat betekenen dat de aarde haar opdracht zou verliezen, van haar opdracht zou worden beroofd, uit de kosmos losgemaakt zou worden en zou verahrimaniseren.° 

°In het boek is een noot opgenomen:  blz. 230

verahrimaniseren: De uitdrukking is afgeleid van de naam Ahriman. Steiner brengt het ‘kwaad’ in de wereld in verband met twee polaire geestelijke machten, Ahriman en Lucifer (in de Bijbel Satanas en Diabolos genoemd). Ahriman inspireert tot het ontkennen van alles wat niet-materieel is. Lucifer inspireert tot illusies en fantasieën, ook tot wereldvreemde innerlijkheid en spiritualiteit. Het kwaad is voor Steiner dus geen absoluut gegeven, maar een vorm van verblinding. Als de mens de verleiding tot het kwaad werd onthouden, zou hij geen vrije ontwikkelingsweg kunnen gaan. Zie o.m. De wetenschap van de geheimen der ziel en Werkingen van het karma.
Aan de maatschappelijke tendens waar Steiner hier speciaal voor waarschuwt – de politisering van de cultuur –, wijdde hij ook in zijn ‘Toespraak aan de vooravond van de cursus’ markante voorspellende woorden.

En in de 

3e voordracht, Stuttgart 23 augustus 1919

Blz. 39   vert.  49

Es ist immer ein falsches Prinzip, wenn man so vorgehen wollte, wie es viele Theosophen und Anthroposophen machen wollen, wenn von Ahriman und Luzifer und ihren Einflüssen auf die Menschheitsentwickelung gesprochen wird, die dann sagen: Das sind Dinge, welche die Menschennatur schädigen, also müsse man sich vor ihnen hüten. – Das würde aber dazu führen, den Menschen von allem auszuschließen, was ihn konstituieren soll.

Het berust altijd op een verkeerd principe als we te werk willen gaan zoals veel theosofen en antroposofen doen. Die zeggen, wanneer gesproken wordt over Ahriman en Lucifer°  en hun invloeden op de ontwikkeling van de mensheid: ‘Dat is iets wat de natuur van de mens schade berokkent, voor die twee moeten we ons dus hoeden.’ Maar dat zou ertoe leiden dat de mens uitgesloten wordt van alles wat hem nu juist moet vormen.

Een dag eerder heeft Steiner in de 2e voordracht ‘Algemene menskunde’ uitvoerig stilgestaan bij de voorstelling.
Het voorstellingsleven van het kind moet ontwikkeld worden.

So kann man auch nicht die Ausbildung des vorstellungsmäßigen Elementes verhindern; man muß es ausbilden, aber man darf nie außer acht lassen, zu einer andern Zeit mit dem Plastisch-Bildnerischen an die Menschennatur heranzukommen. Dadurch ergibt sich die Einheit.

Zo kunnen we ook niet de vorming van het voorstellingsleven verhinderen. We moeten het vormen, maar we mogen nooit vergeten om op andere momenten de menselijke natuur met het plastisch-beeldende in aanraking te brengen. Daardoor ontstaat de eenheid. Die ontstaat niet wanneer we één kant uitwissen, maar wanneer we beide kanten naast elkaar ontwikkelen.
GA 294/39
Vertaald/44

Nu zou je n.a.v. deze woorden nog kunnen denken dat het plastisch-beeldende naast een intellectuele vorming van het voorstellen kan bestaan. M.a.w. flink met het hoofd bezig en daarna als afwisseling iets creatiefs. 
Het gaat er juist om dat het intellectuele (voorstellingsleven) het gevolg is van het beeldende, plastische onderwijs. Via handen en gevoel naar het denken.

In de 11e voordracht van de ‘Algemene menskunde‘ wordt over deze ‘stroom’ gesproken:

Eigentlich brauchen wir nur den Giiedmaßenmenschen auszubilden und einen Teil des Brustmenschen. Denn der Gliedmaßenmensch und der Brustmensch, die haben dann die Aufgabe, den Kopfmenschen aufzuwecken, so daß Sie also hier eigentlich erst die wirkliche Charakteristik des Erziehens und Unterrichtens bekommen.

Eigenlijk hoeven we alleen de ledematenmens en een deel van de borstmens te ontwikkelen. Want de ledematenmens en de borstmens hebben dan de taak om de hoofdmens wakker te maken. Hierin ligt de werkelijke essentie van opvoeding en onderwijs.

Zie het artikel over deze voordracht.

Een voorbeeld van hoe het plastisch-beeldende via het gevoel de kennis wekt, vind je in hoe Steiner over het aanleren van schrijven en lezen spreekt, m.n. in artikel [6] staan menskundige achtergronden.

Het kunstzinnige onderwijs is de tegenhanger van het intellectueel-materialistisch onderwijs. 

.

[1] GA= Gesamt Ausgabe, de boeken en voordrachten van Steiner

[1] GA 293
Algemene menskunde als basis voor de pedagogie
[2] 
GA 294
Opvoedkunst. Methodisch-didactische aanwijzingen
[
3] GA 295
Praktijk van het lesgeven
.

Rudolf Steiner: Algemene menskundealle artikelen

Rudolf Steineralle artikelen op deze blog

Menskunde en pedagogiealle artikelen

Vrijeschool in beeldalle beelden
.

2932

.

VRIJESCHOOL – Rudolf Steiner over pedagogie(k) GA 302A voordracht 6

.

GA 302A
.
Erziehung und Unterricht aus Menschenerkenntnis
De 9 voordrachten staan onder drie indelingen:
Meditativ erarbeitete Menschenkunde:
Voordrachten 1, 2, 3 en 4 vertaald als:
Menskunde innerlijk vernieuwd*

Erziehungsfragen im Reifealter
Zur künstlerischen Gestaltung des Unterrichts
In de GA zijn ze voordracht 1, en 2  en bij de volgorde van 9 dus 5 en 6.
Voordracht 1 (5) vertaald
Voordracht 2 (6) vertaald in onderstaande tekst.

Anregungen zur innerlichen Durchdringung des Lehr- und Erzieherberufes:  
Ook deze voordrachten zijn weer 1, 2 en 3 genummerd en onder de 9 zijn het dus 7, 8 en 9.
Nu is er iets merkwaardigs: in de gedrukte GA staat de 1e voordracht, 15-10-1923 hiervan op blz. 107, (uitg. 1977); de 2e 16-10-1923 op blz. 122, dat is een ochtendvoordracht en de 3e, 16-10-1923, een avondvoordracht op blz. 135.
In de PDF echter staat deze 3e voordracht in de inhoudsopgave als een voordracht van 22 juni 1922 op blz. 87, dat is dus een vergissing. De tekst van de 3e voordracht van 16-10-1923 staat in de PDF ook op blz. 135, maar deze ontbreekt in de inhoudsopgave.
Deze voordrachten 1, 2 en 3, in de volgorde dus 7, 8 en 9 zijn vertaald:
Menskundige aanwijzingen voor het leraarschap*

.
Erziehungsfragen im Reifealter
Zur künstlerischen Gestaltung des Unterrichts

Opvoeden in de puberteit
Over de kunstzinnige opzet van het onderwijs

Voordracht 2 (in het overzicht van alle in deze GA 302A opgenomen voordrachten, nr. 6) Stuttgart 22 juni 1923

Inhoudsopgave:

De basale gevoelsstemming van de leerkracht: eerbied voor de individualiteit van het kind.
Over de noodzaak om blokkades op te ruimen in het fysieke en etherische organisme.
Waarom kinderen moe worden.
Het beeldende als methodisch principe.
Het morele en karakterologische van het beeldende.
Over de noodzaak van een kunstzinnige instelling, getoond aan hoe je het bord gebruikt.
Temperamenten en karma.
Kunstzinnige fysionomie.
Fysiek organisme en geest.
Over de juiste autoriteitsverhouding tussen leerkracht en leerling.

Blz. 87

Es sollen also heute einzelne ganz aphoristisch gemeinte Bemerkungen zu verschiedenem Pädagogischem gemacht werden, das wir während
unseres ersten Kurses besprochen und dann fortlaufend hinzugefügt
haben, so, wie ich glaube, daß es gegenwärtig nötig ist. Den Weihnachtskurs, den ich in Dornach gehalten habe, und der ja in vieler Beziehung eine Ergänzung bildet zu den sonstigen Ausführungen über Pädagogik, konnte ich noch nicht nach den Nachschriften drucken lassen. Das wird hoffentlich auch einmal geschehen. Aber zunächst ist er ja in den Referaten von Steffen fortlaufend im «Goetheanum» erschienen. Dieser Abdruck im «Goetheanum» wird nun auch in Buchausgabe herauskommen, so daß man zunächst wenigstens diese Referate von Steffen über diesen Weihnachtskurs, den ich besonders wichtig zum Studium für pädagogisch Interessierte halte, haben wird.

Er zullen dus vandaag een paar heel korte, bondige opmerkingen gemaakt worden bij verschillende pedagogische onderwerpen, die we tijdens onze eerste cursus* hebben besproken en waaraan dan allengs iets werd toegevoegd op een manier waarvan ik geloof dat het tegenwoordig nodig is. De cursus** die ik met Kerstmis in Dornach heb gehouden en die ook in allerlei opzichten een aanvulling biedt op de andere uiteenzettingen over pedagogie(k), heb ik nog niet kunnen laten drukken op basis van de schriftelijke verslagen. Dat gebeurt hopelijk een keer. Maar wél zijn er regelmatig referaten over verschenen in het ‘Goetheanum’ door Steffen***. Wat in het Goetheanum afgedrukt is, zal ook in boekvorm verschijnen, zodat men op z’n minst kan beschikken over de referaten van Steffen over deze cursus met Kerstmis die ik bijzonder belangrijk vind als studie voor pedagogisch geïnteresseerden.
.

*Der Eröffnung der Waldorfschule in Stuttgart im Herbst 1919 ging ein pädagogischer Kursus voraus, den Rudolf Steiner durch drei Wochen im August und September des Jahres 1919 den ersten Lehrern der Waldorfschule und einer Reihe von Persönlichkeiten, die im Sinne seiner Pädagogik wirken wollten, hielt. Dieser Kurs umfaßte drei Veranstaltungen. Zunächst wurden vierzehn Vorträge über anthroposophische Menschenkunde als Grundlage einer unserer Zeit und der nächsten Zukunft entsprechenden Pädagogik gehalten. Es schlössen sich Vorträge an, welche die Wirksamkeit der anthroposophischen Menschenkunde in der Handhabung von Methodik und Didaktik in Unterricht und Erziehung verdeutlichten. Den Vortragsveranstaltungen folgten Besprechungen in seminaristischer Form, in denen Rudolf Steiner mit den Lehrern die praktische Ausarbeitung bestimmter Unterrichtsgebiete und die Wege zu einer Lösung erzieherischer Probleme erörterte. GA 293, GA 294, GA 295
.
Aan de opening van de vrijeschool in Stuttgart in de herfst van 1919 ging een pedagogische cursus vooraf, die Rudolf Steiner gedurende drie weken in augustus en september van het jaar 1919 hield voor de leerkrachten van de eerste vrijeschool (Waldorfschool) en een aantal personen die in de geest van zijn pedagogie wilden werken. Deze cursus bestond uit drie reeksen, Ten eerste werden er 14 voordrachten gehouden over antroposofische menskunde als basis voor een pedagogie die bij onze en voor een toekomende tijd hoort. Aansluitend vonden er voordrachten plaats die de werking van de antroposofische menskunde in de toepassing van didactiek en methodiek in onderwijs en opvoeding verduidelijkten. Daarop volgden besprekingen in een seminarvorm waarin Rudolf Steiner met de leerkrachten de praktische uitwerking van bepaalde lesstof en de manier waarop bepaalde pedagogische problemen opgelost worden, verduidelijkte. Vertaald: GA 293: Algemene menskunde als basis voor de pedagogie;  GA 294:Opvoedkunst. Methodisch-didactische aanwijzingen; GA 295: Praktijk van het lesgeven
.
**Den Weihnachtskurs: Gehalten für Lehrer in Dornach vom 23. Dezember 1921 bis 7. Januar 1922. Siehe Rudolf Steiner «Die gesunde Entwicklung des Menschenwesens», GA 303.
.
De kerstcursus: gehouden voor leerkrachten in Dornach van 23 december 1921 tot 7 januari 1922.  Vertaald Gezondmakend onderwijs*  (bij Pentagon)
voordracht 9, 10, 11 en 12 bij Phaidos 021
***in den Referaten von Steffen: Albert Steffen (1884-1963), u.a. ab 1921 Redaktor der Wochenschrift «Das Goetheanum». Die Referate dieses Kurses durch Dr. W. J. Stein und Albert Steffen erschienen in Buchform unter dem Titel «Der Lehrerkurs Rudolf Steiners am Goetheanum» im Verlag am Goetheanum, Dornach 1922. Neuauflage unter dem Titel «Die anthroposophische Pädagogik», Dornach/Schaffhausen 1983
.
in de referaten van Steffen: Albert Steffen (1884-1963) e.a. vanaf 1921 redacteur van het weekblad ‘Het Goetheanum’. De referaten van deze cusrus door Dr.W.J.Stein en Albert Steffen verschenen in boekvorm onder de titel ‘De cursus voor leerkrachten van Rudolf Steiner aan het Goetheanum’ (niet vertaald) bij de uitgeverij van het Goetheanum te Dornach in 1922. Een herdruk onder de titel ‘De antroposofische pedagogie‘, Dornach 1983. (niet vertaald)
.

Heute möchte ich zunächst auf einige Empfindungen hinweisen, die der Lehrer, der Erzieher eigentlich immer haben sollte, und die er sich auch immer wieder, ich möchte sagen, meditierend ins Bewußtsein hereinrufen soll. Die Grundempfindung muß eigentlich die sein, die ich in den verschiedensten Formen zum Ausdrucke gebracht habe: die Ehrfurcht vor der kindlichen Individualität. Wir müssen uns ja durchaus bewußt sein, daß eine geistig-seelische Individualität in jedem Kinde verkörpert ist, und daß wir in dem, was wir als das körperhafte Kind vor uns haben, eigentlich zunächst nicht einen wahren Ausdruck der kindlichen Individualität haben. Die Gesetzmäßigkeit, die
Gliederung des menschlichen Organismus ist ja, wie Sie offenbar aus vielem ersehen haben werden, das vor unsere Seele getreten ist seit der Abhaltung des ersten Lehrerkurses, eine außerordentlich komplizierte.
Und durch die verschiedensten Ursachen ist dasjenige, was die wahre
Individualität eines Kindes ist, durch Hemmnisse im physischen und
auch im ätherischen Organismus gehindert, sich vollkommen auszuleben, so daß wir eigentlich in dem Kinde immer vor uns haben die zunächst mehr oder weniger unbekannte wirkliche Individualität und

Vandaag zou ik allereerst op een paar gevoelens willen wijzen die de leerkracht, de opvoeder eigenlijk zou moeten hebben en die hij steeds weer, ik zou willen zeggen, mediterend in zijn bewustzijn moet oproepen. Het basale gevoel moet eigenlijk dat gevoel zijn, dat ik in de meest uiteenlopende vormen tot uitdrukking heb gebracht: de eerbied voor de individualiteit van het kind.
We moeten ons er volstrekt van bewust zijn dat er in ieder kind een geest-zielen-individualiteit belichaamd is en dat wij in wat wij als het lichamelijke kind voor ons hebben, eigenlijk in de eerste plaats een echte uitdrukking hebben van de individualiteit van het kind. De wetmatigheid, de onderlinge verdeling van het menselijk organisme is, zoals u duidelijk uit veel hebt kunnen meekrijgen, dat we voor ons geestesoog hebben staan sinds de eerste cursus voor leerkrachten, dat dit organisme uiterst gecompliceerd is. En door de meest uiteenlopende oorzaken wordt, wat de echte individualiteit van het kind is, door blokkades in het fysieke en ook in het etherische organisme, gehinderd, tot volle ontplooiing te komen, zodat we eigenlijk in het kind steeds in eerste instantie de min of meer onbekende echte individualiteit voor ons hebben en iets 

Blz. 88

dasjenige, was eigentlich maskiert ist durch das Leibliche des Kindes.
Es ist dieselbe Wahrheit auch möglich in jener anderen Form auszudrücken, die ich versuchte auch in den öffentlichen Vorträgen in Wien
zu sagen: Wir müssen uns bewußt sein, daß in irgendeiner Individualität eines Kindes, wenn wir es radikal charakterisieren, ein Genie stekken könnte, und es könnte ja auch sein, daß wir selbst als Lehrer und Erzieher kein Genie wären. Wenn dieses Verhältnis stattfindet, daß das Kind ein Genie ist und der Lehrer kein Genie ist, so ist das ein vollständig berechtigtes Verhältnis, denn es können nicht alle Lehrer Genies sein, und die Pädagogik hat es mit den allgemeinen Gesetzen zu tun. Aber es würde selbstverständlich ganz falsch sein, wenn dann
der Lehrer seine eigene Individualität oder sogar seine eigenen Sympathien und Antipathien dem Kinde einimpfen wollte, wenn er dem Kinde dasjenige als das Richtige, als das Wünschenswerte und so weiter beibringen wollte, was er selbst für das Richtige und für das Wünschenswerte hält. Er würde dann das Kind selbstverständlich auf seinem Niveau zurückhalten, und das dürfen wir unter keinen Umständen.

dat eigenlijk gemaskeerd wordt door het lichaam van het kind. Het is mogelijk om deze zelfde waarheid ook tot uitdrukking te brengen in een andere vorm die ik in de openbare voordrachten in Wenen* ook probeerde uit te spreken: we moeten ons ervan bewust zijn dat in een willekeurige individualiteit van een kind, wanneer we het radicaal willen karakteriseren, een genie kan steken en het kan ook zo zijn dat wij zelfs als leerkracht en opvoeder geen genie zijn. Wanneer de persoonlijke relatie zo is dat het kind een genie is en de leerkracht niet, dan is dat een volkomen terechte relatie, want niet alle leerkrachten kunnen een genie zijn en pedagogie heeft te maken met algemene wetmatigheden. Maar het zou vanzelfsprekend helemaal verkeerd zijn, wanneer dan de leerkracht zijn eigen individualiteit of zelfs zijn eigen sympathieën en antipathieën aan het kind zou willen opdringen; als hij het kind zou willen bijbrengen als het juiste, als het meest wenselijk, wat hij zelf voor het juiste en het meest wenselijke houdt. Dan zou hij het kind natuurlijk op zijn eigen niveau teruggehouden en dat mogen we onder geen enkele omstandigheid.

*in den Öffentlichen Vorträgen in Wien: Wörtlich heißt es in dem Wiener Vortrag vom 7. Juni 1922: «Man muß also eine Pädagogik ermöglichen, durch die man nicht nur die Kinder in jedem Lebensalter so behandeln kann, daß sie einmal zu den Fähigkeiten kommen, die man selber hat, sondern daß sie eventuell ungehindert Fähigkeiten entwickeln, die man selber gar nicht hat, die in ihnen veranlagt sind. Man muß also, wenn man selbst auch nicht genial ist, der Entwicklung des Kindes zur Genialität kein Hindernis entgegensetzen..,» (S. 187) in «Westliche und östliche Weltgegensätzlichkeit» (Zehn Vorträge gehalten auf dem Zweiten internationalen Kongreß der anthroposophischen Bewegung in Wien, vom 1. bis 12. Juni 1922), GA 83, Dornach 1981.
.
In de openbare voordrachten in Wenen: Letterlijk staat er in de Weense voordracht van 7 juni 1922: Je moet dus een pedagogie mogelijk maken waarmee je niet alleen de kinderen in iedere leeftijdsfrase zo behandelen kan dat ze niet alleen de vaardigheden krijgen die je zelf hebt, maar dat ze eventueel ongehinderd vaardigheden ontwikkelen die je zelf helemaal niet hebt, maar die in hen wel aanwezig zijn. Je moet dus, ook al ben je zelf niet geniaal, de ontwikkeling van het kind tot genialiteit niet blokkeren. ‘Westerse en Oosterse wereldtegenstellingen’ (daaruit 1 voordracht vertaald)

Wir können uns da außerordentlich zu Hilfe kommen, wenn wir, ich möchte sagen, wiederum meditierend uns recht tief zum Bewußtsein bringen, daß alle Erziehung mit der wirklichen Individualität des Menschen im Grunde genommen gar nichts zu tun hat, daß wir eigentlich als Erzieher und Unterrichter im wesentlichen die Aufgabe haben, mit Ehrfurcht vor der Individualität zu stehen, ihr die Möglichkeiten zu bieten, daß sie ihren eigenen Entwicklungsgesetzen folge und wir nur die im Physisch-Leiblichen und im Leiblich-Seelischen, also im physischen Leibe und im Ätherleibe liegenden Entwicklungshemmungen wegräumen. Wir sind nur dazu berufen, diese im Physisch-Leiblichen und im Leiblich-Seelischen liegenden Hemmungen wegzuräumen und die Individualität frei sich entwickeln zu lassen; so daß
wir dasjenige, was wir dem Kinde an Erkenntnissen beibringen, im Grunde nur dazu benützen sollten, um das Leibliche, sowohl das Physisch-Leibliche wie auch das Ätherisch-Leibliche, so weit vorwärts zu bringen, daß der Mensch sich eben frei entwickeln kann. Meine lieben Freunde, das sieht abstrakt aus, ist aber das allerkonkreteste der Erziehung und deutet zugleich auf dasjenige hin,wo man

Hier kunnen we onszelf buitengewoon helpen, wanneer we, ik zou willen zeggen, ook weer mediterend ons werkelijk bewust maken dat alle opvoeding met de ware individualiteit van de mens basaal niets te maken heeft, dat we eigenlijk als opvoeder en leerkracht als belangrijkste taak de opdracht hebben, met eerbied voor die individualiteit te staan, deze de mogelijkheid te bieden de eigen ontwikkelingswetten te volgen en dat wij de hinderpalen die in het fysiek-etherische en in het fysiek-zielsmatige zitten, dus in het fysieke lichaam en het etherlijf, opruimen. Onze taak is slechts wat lichaam, ziel en geest remt, op te ruimen om de individualiteit zich vrij te kunnen laten ontwikkelen, zodat wij wat we het kind aan kennis bijbrengen, in de grond van de zaak alleen maar zouden moeten gebruiken om het lichamelijke, én het fysiek-levende én het etherisch-lichamelijke zo te ontwikkelen, dat de mens zich dan vrij ontwikkelen kan.
Beste vrienden, dit ziet er abstract uit, maar het is wel het meest concrete van de opvoeding en het wijst er tegelijkertijd op waar je

Blz. 89

die allermeisten Fehler macht. Viele Leute sagen, man müsse die Individualität des Kindes entwickeln. Das ist ebenso richtig, wie es auf der anderen Seite inhaltsleer ist. Denn wären nicht die physischen und ätherischen Hemmungen da, so würde sich nämlich die Individualität jedes Kindes am Leben richtig entwickeln. Diese physischen und ätherischen Hemmungen müssen wir aber gerade hinwegräumen. Sehen Sie, Sie brauchen sich ja nur vor die Seele zu rufen, was für Schreckliches wir eigentlich tun, wenn wir ohne weiteres sechs-, sieben-, achtjährigen Kindern das Schreiben und Lesen beibringen. Man rückt sich das nicht oft genug in aller Härte vor die Seele. Denn, indem das Kind, aufwächst bis zum 6., 7., 8. Jahre, bringt es wirklich nichts mit sich, was es hinweisen könnte auf jene kleinen dämonischen Dinge, die da auf dem Papier vor es hintreten, oder die es gar nachmachen soll. Es gibt keine menschlichen Beziehungen zu den heutigen Buchstabenformen. Daher müssen wir uns klar sein darüber, daß eigentlich zwischen dem, was sich im späteren Verlaufe der Menschheitszivilisation als Schrifttum herausgebildet hat und demjenigen, was das Kind ist in seinem 7. Jahre etwa, eine furchtbare Kluft ist.

de meeste fouten kan maken. Veel mensen zeggen dat je de individualiteit van het kind moet ontwikkelen. Dat is net zo belangrijk als het aan de andere kant lege inhoud is. Want als er op lichamelijk en etherisch gebied geen hinderpalen zouden bestaan, zou de individualiteit van ieder kind zich in het leven goed ontwikkelen. Deze blokkades moeten wij juist uit de weg ruimen. Je hoeft je maar voor te stellen wat voor verschrikkelijks we doen, wanneer we zonder meer zes- zeven-, achtjarige kinderen leren schrijven en lezen. Dat stellen we ons bij alle problematiek niet vaak genoeg voor. Want wanneer het kind opgroeit, zo tot het 6e, 7e, 8e jaar brengt het echt niets mee wat hem op die kleine duivelse dingetjes zou kunnen wijzen die daar op papier voor hem komen te staan of die het zelfs na moet doen. Er bestaat geen menselijke relatie met de lettervormen van nu. Vandaar dat het voor ons duidelijk moet zijn dat er eigenlijk tussen dat wat zich in het verdere verloop van de beschaving als schrift ontwikkeld heeft en wat het kind als 7-jarige is, een enorme kloof bestaat.

Wir müssen dem Kinde heute etwas beibringen, nach dem es ganz sicher gar nicht begehrt, damit es in die heutige Zivilisation hineinwachsen kann. Und wenn wir das Kind nicht durchaus verderben wollen, so müssen wir eben in der
Weise vorgehen, daß wir das Kind in diesen Jahren so anpacken, wie es angepackt sein muß, damit die Entwickelungshemmungen wegkommen und es allmählich geführt wird nach Hinwegräumung der Entwicklungshemmungen zu dem Standpunkt der Seele, zu der Verfassung der Seele, wo die erwachsenen Leute in derjenigen Kulturperiode standen, als die heutigen Schriftformen entstanden sind. Die Natur des Kindes gibt ja natürlich selbst Veranlassung dazu.
Sehen Sie, heute werden Experimente angestellt über die Ermüdung der Kinder. Daß überhaupt solche Zahlen herauskommen, wie sie heute notiert werden, sollte nicht das Ende der Untersuchungen sein, sondern das sollte der Anfang sein. Man sollte sich fragen: Woher kommt das, daß die Kinder überhaupt so ermüden? – Man faßt ein System ins Auge, man faßt das Kopfsystem, wohl auch das Stoffwechsel-Gliedmaßensystem ins Auge, die ermüden, während das rhyth-

We moeten het kind tegenwoordig iets bijbrengen, waar zijn verlangen zeer zeker niet naar uitgaat, opdat het in de huidige beschaving mee kan komen. En als we het kind beslist niet willen bederven, moeten we dus op die manier te werk gaan, dat wij het kind in deze jaren zo behandelen als het behandeld moet worden, dat de ontwikkeling niet geremd wordt en dat we het na het opruimen van wat de ontwikkeling remt, kunnen verplaatsen in de belevingswereld van de volwassenen uit die cultuurperiode waarin de schriftvormen ontstonden. De aard van een kind geeft daar natuurlijk zelf aanleiding toe.
Vandaag de dag wordt er onderzoek gedaan naar de vermoeidheid van kinderen. Dat er dan getallen uit komen, zou niet het einde van het onderzoek moeten zijn, maar het begin. Men zou zich moeten afvragen: waardoor komt het dat de kinderen zo moe worden? Men kijkt naar het hoofd, misschien ook naar het stofwisselings-ledematensysteem en die kunnen vermoeid raken, terwijl het ritmische

Blz. 90

mische System, das vom Zahnwechsel bis zur Geschlechtsreife in der höchsten Blüte seiner Entwickelung steht, in Wahrheit nicht ermüdet.
Denn das Herz schlägt auch während der Ermüdung, der Atmungsrhythmus und alle Rhythmen gehen unbeschadet jeder Ermüdung vor sich, so daß die heutigen Zahlen des experimentellen Psychologen etwas anderes besagen, als was man heute gewöhnlich annimmt. Sie besagen, daß man viel zu wenig das rhythmische System berücksichtigt beim Kindesunterricht. Das rhythmische System wird aber unmittelbar von der Seele aus angeregt, wenn man künstlerisch, plastisch-künstlerisch oder musikalisch-künstlerisch den ganzen Unterricht gestaltet. Man wird dann schon bemerken, daß das Kind kaum ermüdet in erheblichem Grade gerade durch solchen Unterricht. Und der Lehrer sollte eigentlich ein sorgsames Auge dafür sich anschaffen, ob seine Kinder zu stark ermüden; er sollte sich einen gewissen Instinkt dafür anschaffen, ob die Ermüdung viel größer ist, als sie sein muß nach den bloß äußeren Bedingungen, daß die Klassenluft etwas schlechter ist, als sie sein sollte, daß die Kinder sitzen müssen durch Stunden, also die rein physischen Dinge, die den Stoffwechsel-Gliedmaßenorganismus in Anspruch nehmen.

systeem dat vanaf de tandenwisseling tot aan de puberteit op het toppunt van zijn ontwikkeling staat, in werkelijkheid niet moe wordt.
Want het hart klopt ook gedurende het moe-zijn, het ritme van de ademhaling en alle ritmen gaan ongehinderd door vermoeidheid, door, zodat de actuele cijfers van de experimentele psychologie iets anders laten zien dan wat men tegenwoordig gewoonlijk aanneemt. Ze laten zien dat we bij het onderwijs aan kinderen veel te weinig rekening houden met het ritmische systeem. Maar dit wordt direct gestimuleerd vanuit de ziel wanneer je het hele onderwijs kunstzinnig, beeldend-kunstzinnig of muzikaal-kunstzinnig inricht. Dan ga je al gauw zien dat het kind van zulke lessen niet moe wordt. En de leerkracht moet er eigenlijk op letten dat zijn leerlingen niet te moe worden; hij moet er een bepaald gevoel voor krijgen of de vermoeidheid veel groter is dan die zou moeten zijn, gelet op de uiterlijke dingen, dus of de lucht in de klas slechter is dan zou moeten of dat de kinderen uren lang moeten zitten, dus de puur fysieke dingen die op het stofwisselings-ledematensysteem betrekking hebben.

Dann wiederum muß das Kind denken. Wenn die Gedanken in leiser Weise nachklingen im Rhythmus, dann ermüden sie nicht allzu stark. Sie ermüden etwas, aber nicht allzu stark. Dasjenige, was für das Kind ganz besonders in Anspruch genommen werden muß als das körperliche Organ der Erziehung, des Unterrichtes, das ist eben das rhythmische System. Nun müssen wir in denjenigen Gegenständen, die nicht direkt auf das Künstlerische gerichtet sind, uns bemühen, den Unterricht so künstlerisch als möglich zu gestalten. Das
muß schon ganz ernst genommen werden, denn das ist das einzig wirkliche Mittel der Erziehung: das Künstlerische zwischen dem Zahn Wechsel und der Geschlechtsreife.
Ich habe gestern gesagt, dasjenige, was für dieses Lebensalter von ganz besonderer Wichtigkeit ist, ist, daß wir alles ins Bild verwandeln, entweder ins musikalische Bild oder ins plastische Bild. Nun könnten Sie natürlich finden, wie außerordentlich schwierig es ist in manchen Unterrichtsfächern, durch das Bild zu wirken. Verhältnismäßig leicht wird es sein, durch das Bild zu wirken, wenn man es mit der Geschichte

Het kind moet ook denken. Wanneer de gedachten subtiel naklinken in ritme, dan vermoeien die niet al te veel. Ze doen het wel, maar niet te veel. Waar we het kind bijzonder in moeten aanspreken, als het lichamelijke orgaan van opvoeding en onderwijs, is dus het ritmische systeem. Nu moeten we voor de vakken die niet meteen gericht zijn op het kunstzinnige, ons best doen, deze zo kunstzinnig mogelijk vorm te geven. Dat moeten we heel serieus nemen, want het kunstzinnige tussen de tandenwisseling en de puberteit is het enige echte opvoedingsmiddel.
Gisteren heb ik gezegd dat het voor deze leeftijd heel erg belangrijk is dat we alles omvormen tot beeld, of het nu het muzikale is of het plastische. Nu zou je natuurlijk kunnen vinden dat het voor sommige vakken uiterst moeilijk is om vanuit het beeld te werken. Betrekkelijk eenvoudig is het om door het beeld te werken als het om geschiedenis gaat,

Blz. 91

zu tun hat, wo man dasjenige, was man schildert, zum Bilde gestalten kann; verhältnismäßig leicht wird es in diesem oder jenem Fache wie zum Beispiel in der Naturgeschichte sein, wo man auch dasjenige, was man dem Kinde beibringen will, möglichst ins Bild bringen soll. Schwieriger wird man dies in anderen Fächern finden. In den Sprachen zum Beispiel wird es nicht so schwierig sein, die Dinge ins Bild zu bringen, wenn man überhaupt einen gewissen Wert darauf legt, das Bildhafte der Sprache im Unterricht zu berücksichtigen. Man sollte eigentlich keine Gelegenheit versäumen, schon bei zehn-, elf-, zwölfjährigen Kindern darauf zu sehen, wie Sätze sich gliedern, sagen wir zum Beispiel ein dreigliedriges Satzgefüge meinetwillen aus dem Hauptsatz, dem Relativsatz, dem Bedingungssatz. Nicht wahr, das Grammatische daran, das ist ja nicht die Hauptsache; es soll von uns nur als Mittel behandelt werden, um zum Bilde zu kommen, aber wir sollten nicht versäumen, dem Kinde, ich möchte sagen, sogar eine räumlich-anschauliche Vorstellung zu geben von einem Haupt- und einem Relativsatz.

waarbij je dat wat je schetst, beeldend kan brengen; betrekkelijk eenvoudig zou het in het ene of andere vak kunnen zijn, zoals bijv. bij het vertellen over de natuur, daarbij kan je wat je wil vertellen zoveel mogelijk als beeld geven. Moeilijker wordt het bij andere vakken. Bij de talen hoeft het ook nog niet zo moeilijk te zijn, als je er tenminste een beetje waarde aan hecht, rekening te houden met het beeldende van de taal. Eigenlijk zou je bij tien-, elf-, twaalfjarige kinderen geen gelegenheid voorbij moeten laten gaan om ze er attent op te maken hoe zinnen opgebouwd zijn, laten we zeggen een driedelige zin die uit een hoofdzin, een bijzin en een voorwaardelijke zin bestaat. Het grammaticale daarbij is niet direct de hoofdzaak; dat gebruiken we als middel om tot het beeld te komen, maar we moeten niet verzuimen het kind, laat ik zeggen een ruimtelijk-aanschouwelijke voorstelling te geven van een hoofd- en een bijzin.

Man kann das natürlich in der verschiedensten Weise erreichen. Man läßt den Hauptsatz einen großen Kreis sein, den Relativsatz einen kleinen Kreis, der vielleicht exzentrisch steht – ohne zu theoretisieren dabei, indem man im Bilde bleibt -, und man läßt den Bedingungssatz, den Wenn-Satz, so anschaulich werden, daß man etwa, sagen wir, Strahlen gegen den Kreis heranführt als die bedingenden Faktoren. Es ist nicht nötig, daß man diese Dinge übertreibt, aber es ist wirklich das nötig, daß man nach guter Vorbereitung seines Lehrstoffes immer wieder und wiederum doch auf diese Dinge zurückkommt. Und man sollte schon bei zehn-, elf-, zwölfjährigen Kindern auf das, ich möchte sagen, Moralisch-Charakterologische der Bildhaftigkeit im Stil eingehen. Nicht daß man da schon Stillehre haben soll. Wo die stehen soll in unserem Unterricht, haben wir ja gestern besprochen. Sondern es soll mehr aus dem innerlich Intuitiven heraus die Sache erfaßt werden.
Man kann da sehr weit kommen. Man kann zum Beispiel das einzelne
Lesestück, also nicht die pedantischen Lesestücke, die in unseren Lesebüchern sind, sondern das, was man sich wirklich sorgfältig zurichtet, man kann es auf das Temperament hin behandeln. Man kann sprechen nicht vom Inhalte, aber von einem melancholischen Stil, von einem

Dat kan je natuurlijk op de meest uiteenlopende manieren bereiken. Je laat de hoofdzin een grote cirkel zijn, de bijzin een kleine die misschien excentrisch ligt – zonder daarbij te theoretiseren – als je in het beeld blijft en je laat de voorwaardelijke zin, de ‘als’-zin zo aanschouwelijk worden, dat je zoiets als stralen tegen de cirkel zet als de voorwaardelijke factoren.
Het is niet nodig dat je deze dingen overdrijft, maar het is wél nodig dat je na een goede voorbereiding van je lesstof steeds weer hierop terugkomt. En bij tien- elf-, twaalfjarige kinderen zou je al in kunnen gaan op het moreel-karakterologische van het beeld in de stijl. Niet dat je daar al een stijlleer nodig hebt. Gisteren hebben we al besproken waar die in ons onderwijs moet komen. Maar de zaak zou meer uit het innerlijk intuïtieve moeten komen. Dan kan je ver komen. Je kan bijv. een los stukje om te lezen, dus niet die belerende stukjes in onze leesboeken, heel zorgvuldig voorbereiden en dan kun je dat per temperament behandelen. Je hoeft het niet over de inhoud te hebben, maar over een melancholische stijl, over een

Blz. 92

cholerischen Stil. Also bitte ganz vom Inhalte dabei absehen, selbst vom
poetischen Inhalte absehen; ich meine da den Satzbau. Man braucht die Dinge nicht zu zerpflücken, das sollte man geradezu vermeiden; aber die Verwandlung ins Bild, die sollte man pflegen, wenn ich sage: ins Moralisch-Charakterologische. Man findet schon die Möglichkeit, da anregend auf die Kinder in dem 10., 11., 12., 13. Jahre zu wirken, wenn man selbst in der entsprechenden Weise sich hinbändigt, die nötigen Studien zu machen.
Sehen Sie, meine lieben Freunde, es soll ja niemandem etwas am Zeug geflickt werden, ich will nur etwas charakterisieren. Ich habe wiederum recht vielsagende, für mich vielsagende Studien machen können jetzt bei unserem Wiener Kongreß, wenn ich verglichen habe die Haltung, die Stilhaltung derjenigen, die gesprochen haben, sagen wir, aus Norddeutschland und derjenigen, die gesprochen haben als unsere Wiener, die hierher berufen worden sind. Ich habe mir immer gedacht, wenn wiederum der Baravalle kommt oder der Stein oder irgendein anderer Wiener, ob der wieder seinen Vortrag mit «Wenn» anfängt.

cholerische stijl. Dus a.u.b. daarbij helemaal afzien van de inhoud, zelfs van een poëtische; ik bedoel hier de zinsbouw. Je hoeft de dingen niet elkaar te plukken, dat zou je moeten vermijden; maar de omzetting naar een beeld moet je cultiveren, als ik zeg naar het morele en het karakterologische. Je vindt wel een mogelijkheid om op de kinderen van 10, 11, 12, 13, 14 jaar enthousiasmerend te werken, als je zelf maar op een adequate manier je inspant, het nodige te bestuderen.

Zie wat de lesstof taal betreft hierover b.v.Over de zinsbouw in klas 6

Kijk, beste vrienden, ik wil over niemand iets negatiefs zeggen, ik wil alleen iets karakteriseren. Ik heb ook echt veelzeggend, voor mij veelzeggend onderzoek kunnen doen bij ons congres in Wenen* toen ik de manier heb vergeleken waarop de mensen die gesproken hebben, laten we zeggen toen die uit Noord-Duitsland, zich presenteerden, hun houding, hun stijl, met onze mensen uit Wenen die hier gevraagd zijn. Ik heb altijd bij mezelf gedacht, als Baravalle** weer komt, of Stein of een andere persoon uit Wenen, of die zijn voordracht ook weer met ‘Als’  zal beginnen.

*bei unserem Wiener Kongreß: Zweiter internationaler Kongreß der anthroposophischen Bewegung vom 1. bis 12. Juni 1922 in Wien. Die Vorträge Rudolf Steiners sind abgedruckt und mit einem ausführlichen Anhang versehen in «Westliche und östliche Weltgegensätzlichkeit», GA 83.
.
bij ons Weense congres: Tweede internationale congres van de antroposofische beweging van 1 tot 12 juni 1922 in Wenen. De voordrachten van Rudolf Steiner zijn gedrukt en met een uitvoerige aanhangsel voorzien in ‘Westerse en Oosterse wereldtegenstellingen’, GA 83, (daaruit 1 voordracht vertaald)
.
**wenn wiederum der Baravalle kommt oder der Stein: Hermann von Baravalle (Wien 1898-1973 Wiesneck), Mathematiker und Physiker; von Rudolf Steiner als Lehrer an die Waldorfschule in Stuttgart berufen. Emigrierte nach Amerika, wo er als Professor für Mathematik an das Adelphi College in Garden City bei New York berufen wurde. –
Walter Johannes Stein (Wien 1891-1957 London).
Promovierte über «Die moderne naturwissenschaftliche Vorstellungsart und die Weltanschauung Goethes, wie sie Rudolf Steiner vertritt». Unterrichtete an der Stuttgarter Waldorfschule u.a. Geschichte und Literatur. Ging 1932 nach England, wo er vor allem als Vortragsredner tätig war.
.
als Baravalle weer komt of Stein: Hermann von Baravalle (Wenen 1898 – 1973 Wiesneck), wiskundige en natuurkundige, door Rudolf Steiner als leerkracht benoemd aan de vrijeschool in Stuttgart. Emigreerde naar Amerika waar hij als professor benoemd werd aan de Adelphi College in Garden City bij New York.
Walter Johannes Stein (Wenen 1891-1957 Londen). Promoveerde over: De moderne natuurwetenschappelijke manier van voorstellen en de wereldbeschouwing van Goethe zoals Rudolf Steiner deze vertegenwoordigt’. Gaf les aan de vrijeschool in Stuttgart, o.a. geschiedenis en literatuur. Ging in 1932 naar Engeland waar hij vooral voordrachten hield.
.

Die Norddeutschen und Schweizer, die fangen nicht mit «Wenn» an, die schmettern einen bedingungslosen, bejahenden Satz sogleich an erster Stelle heraus. Das ist so charakteristisch, und so müßte man auch selbst lernen die Dinge anzufassen, erstens damit man, wenn ich so sagen darf, von seinen eigenen Konditionen frei wird, und damit man in diesem Freiwerden auch eine
künstlerische Behandlung, die nicht pedantisch ist, eine künstlerische Behandlung eines jeglichen Lehrstoffes erreichen wird. Man kann, wenn man auf solche Dinge achtgeben lernt, eine künstlerische Behandlung jedes Lehrstoffes erreichen. Und ich möchte darauf hinweisen, daß es ganz außerordentlich bedeutsam ist, sich selbst in Künstlerisches so
hineinzufühlen, daß man auf Einzelheiten im Künstlerischen achtet, wenn man ein guter Lehrer sein will für Kinder vom Zahnwechsel bis zur Geschlechtsreife. Sehen Sie sich auch wiederum die Photo-

De Noord-Duitsers en Zwitsers beginnen niet met ‘als’, ze beginnen meteen met een onvoorwaardelijke bevestigende zin. Dat is zo karakteristiek en zo moet je ook zelf leren dingen aan te pakken, als eerste dat je vrij wordt van je eigen beperkingen en dat je hierdoor een kunstzinnige aanpak die niet schoolmeesterachtig is, een kunstzinnige aanpak van elk vak voor elkaar krijgt. En ik zou erop willen wijzen dat het buitengewoon belangrijk is om je zelf zo in het kunstzinnige met je gevoel in te leven dat je let op de details in het kunstzinnige, als je een goede leerkracht wil zijn voor de kinderen vanaf de tandenwisseling tot aan de geslachtsrijpheid.
Kijk ook eens naar de foto’s

Blz. 93

graphien* an; sehen Sie sich an, wie der Dr. Kolisko, wie der Walleen steht, und betrachten Sie das nicht mit einem deutenden, kommentierenden Sinn, sondern betrachten Sie das mit einem künstlerischen Sinn, so werden Sie sehen, wie Ihnen das ungeheuer viel gibt. Es ist ja sehr wichtig, solche Dinge nicht zu pressen; es kommt natürlich sofort ein Unsinn heraus, wenn man mit dem Verstände ein Urteil abgibt, daß jemand immer eine Mappe in einer bestimmten Handlage hält und dergleichen. Wenn man es aber mit künstlerischem Sinne erfaßt, kommt etwas heraus, was nicht ganz in Worte gefaßt werden kann, was einem aber in ungeheuer bedeutsamer Weise das Künstlerische in die Glieder gießt, was man gerade als Pädagoge braucht. Es kommt sehr viel darauf an, daß man sich selber in die Lage bringt, die Dinge ins Bild zu verwandeln, denn das Bild bringt die Dinge, die wir dem Kinde beibringen wollen, eben tatsächlich an den Menschen heran.
Mit demjenigen, was wir nachgehend unserer eigenen wissenschaftlichen Bildung, die wir ja aufgenommen haben und die uns immer entgegentritt, wenn wir uns vorbereiten – die Bücher, aus denen wir uns vorbereiten, enthalten ja lauter Scheußlichkeiten -, beschweren wir uns mit etwas, was wissenschaftliche Systematik ist, und wenn wir nicht Zeit genug haben, das Ganze wiederum loszukriegen

kijk eens hoe Dr. Kolisko,* hoe Walleen staat en kijk er niet naar met de bedoeling iets te verklaren of commentaar te leveren, maar kijk ernaar met een kunstzinnige blik, en dan zal je zien dat dit je veel oplevert. Het is heel belangrijk bij dit soort dingen niet te forceren; het wordt natuurlijk meteen onzin wanneer je met je verstand een oordeel geeft over dat iemand altijd op een bepaalde manier een map vasthoudt e.d. Wanneer je dat echter met een kunstzinnige blik aanziet, komt er iets uit wat je niet helemaal in woorden kan kleden, wat voor iemand echter op een heel belangrijke manier het kunstzinnige, handen en voeten geeft, wat je met name als pedagoog nodig hebt. Het komt er heel erg op aan dat je je erop toelegt de dingen in een beeld te veranderen, want het beeld brengt de dingen die wij het kind willen aanleren, pas echt bij de mens. Als we ons voorbereiden, doen we dat steeds vanuit onze eigen wetenschappelijke opleiding waarmee we voortdurend te maken hebben – de boeken waarmee we ons voorbereiden bevatten vrijwel alleen maar de meest vreselijke dingen – dat alles belast ons met een wetenschappelijke systematiek en wanneer we niet genoeg tijd hebben om van alles los te komen,

Sehen Sie sich an, wie der Dr. Kolisko, wie der Walleen steht: Foto oben: Das
Veranstaltungsgremium des West-Ost-Kongreßes in Wien 1922. Von links
nach rechts, vordere Reihe: Alexander Strakosch, Ernst Uehli, Dr. Carl Unger,
Dr. Walter Johannes Stein, Dr. Eugen Kolisko (mit Mappe); hintere Reihe:
Dr. Alfred Zeissig, Emil Leinhas, Dr. Ludwig Noll, Ludwig Graf von PolzerHoditz, Otto Graf von Lerchenfeld.
Foto unten: Teilnehmer am West-Ost-Kongreß in Wien 1922. Vordere Reihe,
zweiter von links (mit Stock und Hut): Alfons Freiherr von Walleen-Bomemann. Siehe Bildband IV zum Lebensgang Rudolf Steiners, «Das Wirken Rudolf Steiners 1917-1925», hg. von Heinz Herbert Schöffler, Dornach 1987, S. 152.

Kijk eens hoe Dr. Kolisko, hoe Walleen staat: Foto boven: het organisatiecomité van het West-Oostcongres in Wenen 1922. V.l.n.r. voorste rij: Alexander Strakosch, Ernst Uehli, Dr. Carl Unger. Dr. Eugen Kolisko (met map), achterste rij: Dr. Alfred Zeissig, Emil Leinhas, Dr. Ludwig Noll, Ludwig Graf von PolzerHoditz, Otto Graf von Lerchenfeld.

Foto onder: deelnemers aan het congres. Voorste rij v.l.n.r.: (met stok en hoed): Alfons Freiherr von Walleen-Bomemann. Zie fotoboek IV over de levensloop van  Rudolf Steiner, «De activiteit van Rudolf Steiner 1917-1925», uitgegeven door Heinz Herbert Schöffler, Dornach 1987, S. 152. (niet vertaald)

wenn wir uns für irgendeine Stunde vorbereiten, so müssen wir ja ein heutiges
Buch nehmen, in dem die Dinge wissenschaftlich angeordnet sind -, dann spukt das in unseren Köpfen. Tragen wir das dann an die Kinder heran, so ist das etwas, was nicht geht. Und wir müssen uns klar sein darüber, daß uns das selbst große Schwierigkeiten macht, daß heute sich bis in die Vorbereitungsbücher, die wir benützen können, die wissenschaftliche Systematik, nicht die menschliche Systematik, hineingeschlichen hat. Von dem müssen wir uns also absolut frei machen. Wir müssen alles, was wir in die Schule hineintragen für dieses Lebensalter, durchaus frei kriegen von aller wissenschaftlichen Systematik.
Und da ist es gut, sich etwas zu erinnern an Zeiten, in denen man allerdings ältere Kinder, ältere junge Menschen so unterrichtet hat, daß man es überhaupt selbstverständlich gefunden hat, daß nicht an den Kopf appelliert wird, sondern an den ganzen Menschen. Man

wanneer we ons voorbereiden voort een of ander lesuur, moeten we een boek uit deze tijd pakken waarin de dingen wetenschappelijk gerubriceerd zijn – dan spookt dat nog door onze hoofden. Als we dat de kinderen dan bij willen brengen, gaat dat niet. En het moet duidelijk zijn voor ons dat we er zelf grote  problemen mee krijgen dat tegenwoordig in de boeken ter voorbereiding die we kunnen gebruiken, de wetenschappelijke systematiek binnengeslopen is, niet de menselijke. Hiervan moeten we ons absoluut bevrijden. We moeten alles wat we op school aan deze leeftijdsfase geven, zeer beslist vrij maken van allerhande wetenschappelijke systematiek. En dan is het goed eens te denken aan de tijden waarin men vanzelfsprekend oudere kinderen, oudere jonge mensen zo les gaf dat men het vanzelfsprekend vond dat niet het hoofd werd aangesproken, maar de hele mens. 

Blz. 94

braucht sich nur an jene mittelalterliche Trainierung erinnern: Grammatik, Rhetorik, Dialektik, wo es nicht darauf ankam, das oder jenes beizubringen, sondern das Kind dazu zu bringen, daß es sich ausdrücken kann in einem Satz, der grammatikalisch richtig ist. Man hat da nicht Grammatik gelehrt, sondern dem Kinde die Möglichkeit geboten, so bildhaft zu denken, daß seine Sätze bildhaften Charakter haben.
Dann, nicht wahr, Rhetorik: das Kind sollte sich gewöhnen, die Schönheit des Wortes in seiner Gestaltung zu empfinden; Dialektik: das Kind sollte sich gewöhnen, den Gedanken in sich frei zu kriegen und so weiter; da kam es auf das Können hinaus. Und im Grunde genommen muß es auch bei den seelischsten Dingen vom Zahnwechsel bis zur Geschlechtsreife auf das Können hinauskommen. Das Können wird aber nur erreicht in diesem Alter, wenn man alles bis zum Bilde bringt.
Nun, da spielen die Nebensächlichkeiten zuweilen eine außerordentlich große Rolle. Es ist zum Beispiel wirklich etwas anderes, ob man, sagen wir, wenn man Mathematik vorbringt, eine Zeile von Buchstaben, die breiter ist, anordnet, und dann auf sie folgen läßt eine andere, die kürzer ist, ob man die nun an den Anfang oder in die Mitte stellt.

Je hoeft alleen maar aan die Middeleeuwse opleiding te denken: grammatica, retorica, dialectica, waarbij het er niet op aankwam dit of dat aan te leren, maar het kind zover te brengen dat het zich in een zin kon uitdrukken die grammaticaal juist is. Men leerde daar geen grammatica aan, maar het kind werd de gelegenheid geboden zo beeldend te denken dat zijn zinnen een beeldend karakter hadden.
En retorica: het kind moest eraan gewend raken de schoonheid van het woord in zijn hoedanigheid te ervaren; dialectica: het kind moest het tot gewoonte maken vrije gedachten te ontwikkelen enz.; dan kwam het aan op kunnen. In de grond van de zaak moet het bij het gevoel tussen tandenwisseling en puberteit ook om het kunnen gaan. Op deze leeftijd wordt dit alleen bereikt, wanneer je alles in het beeld brengt.
Maar, dan spelen bijzaken af en toe een buitengewoon grote rol. Het is b.v. echt iets anders of je bij wiskunde een rij letters geeft die langer is en die laat volgen door een andere die korter is of dat je die aan het begin of in het midden zet.

Man kann aus dem, was eine Rechnungsoperation ist, zuletzt ein Bild machen, das die Schüler vor sich haben, und auf so etwas einen gewissen Wert legen, daß auch, was man auf die Tafel schreibt, ein Bild wird; daß selbst in den Nebensächlichkeiten diese Dinge durchaus berücksichtigt werden. Manchmal ergeben sich Gelegenheiten, das Bild aus einer ganz besonderen Ecke des Lebens, möchte ich sagen, herauszubringen. Mathematische Formeln oder Formelfolgen lassen sich manchmal durch Figuren umgrenzen, welche direkt als schön empfunden werden können. Solche Gelegenheiten sollten wir nicht vorbeigehen lassen. Es ist Sund und Schade, wenn wir solche Gelegenheiten
vorbeigehen lassen, wo man irgend etwas anschaulich machen kann, was vielleicht nur eine Art unnötige Ranke für denjenigen ist, der nur in philiströs-logischer Art zu denken vermag. Die philiströs-logische Art, die sollen wir allmählich für dieses Lebensalter – wenn ich mich so ausdrücken darf – aus unserer Seele herausimpfen. Wir impfen sie heute viel zu sehr immer mehr und mehr ein. Wir sollten sie herausimpfen; wir sollten mit aller Gewalt auf das Imaginative oder auf das

Je kan van een rekenoperatie uiteindelijk wel een beeld maken* dat de leerlingen voor zich zien en daar een bepaalde waarde aan hechten, dat ook wat je op het bord schrijft, beeld wordt; dat zelfs bij de bijzaken met deze dingen rekening gehouden wordt. Soms doen zich gelegenheden voor om het beeld vanuit een bijzondere hoek van het leven te halen. Wiskundige formules of formule-opeenvolging kunnen soms door figuren omgrensd worden die meteen als mooi worden ervaren. Die gelegenheden moet je niet voorbij laten gaan. Het zou heel jammer zijn wanneer we díe gelegenheden voorbij zouden laten gaan, waarbij je iets aanschouwelijk kan maken wat voor degene die alleen pietluttig logisch kan denken, slechts franje is. Die manier van denken moeten we gaandeweg voor deze leeftijdsfase wel uit onze ziel bannen. We enten ons er vandaag de dag veel te veel steeds meer mee in. We moeten het uitbannen; we moeten met alle kracht naar het imaginatieve of

*Zie b.v. ‘Rekenen moet plezier geven’
Levendige uitbeelding van een getallenrij
Tafelsterren

Blz. 95

Musikalische hinarbeiten, und kommen dann für dieses Lebensalter
dem Rhythmus eigentlich bei.
Und nun sollen wir uns nicht der Erkenntnis verschließen, daß wirklich Imponderabilien in der Totalität des Unterrichtes eine große Rolle spielen. Sehen Sie, wir haben in unseren allerersten pädagogischen Kursen hier in einer pädagogischen Beziehung von den vier Temperamenten gesprochen.* Diese vier Temperamente bei den Kindern tatsächlich fortwährend zu studieren, das ist eigentlich in jeder Beziehung die Aufgabe des Pädagogen; sie so zu studieren, daß er sie auch fortwährend berücksichtigt. Denn, ich möchte sagen, in der richtigen Behandlung der Temperamente der Kinder seiner Klasse spielt sich das richtige Karma einer Klasse ab. Solch eine Klasse ist ja doch zusammen; es sind Seelen, die zusammen sind. Indem sie zusammen mit dem Lehrer und unter sich selber arbeiten, spielt sich ein Stück ihres Lebenskarmas ab. Da spinnen sich alle möglichen Lebensfäden an, aber ein Stück Karma spielt sich ab; namentlich sehr stark zwischen dem 7. bis 14. Jahre spielt sich ein Stück Karma ab.

muzikale toewerken en dan werken we voor deze leeftijd eigenlijk aan het ritme.
En we moeten ons er niet voor afsluiten dat er ook echt onweegbare dingen in het geheel van het lesgeven een grote rol spelen.
We hebben in onze allereerste pedagogische cursussen hier in pedagogisch verband over de vier temperamenten gesproken*. Daadwerkelijk voortdurend bij de kinderen deze vier temperamenten te bestuderen is eigenlijk in elk opzicht de opdracht van de pedagoog; deze zo te bestuderen dat hij er ook voortdurend rekening mee houdt. Want bij een juiste aanpak van de temperamenten van de kinderen in zijn klas, speelt zich het ware karma van een klas af. Zo’n klas zit toch bij elkaar; er zitten zielen bij elkaar. Als ze zo samen met de leerkracht en onder elkaar bezig zijn, speelt zich een deel van hun levenskarma af. Daar worden allerlei levensdraden aaneen gesponnen, maar er speelt zich een deel van het levenskarma af; met name zeer sterk tussen het 7e tot het 14e levensjaar.

*wir haben … von den vier Temperamenten gesprochen: Siehe Rudolf Steiner
«Erziehungskunst. Seminarbesprechungen und Lehrplanvorträge», GA 295 , insbesondere die «Seminarbesprechungen» 1-5.
.
*we hebben…over de vier temperamenten gesproken. Zie Rudolf Steiner ‘De praktijk van het lesgeven GA 295, vooral hoofdstuk 1 – 5. Vertaald: GA 295: Praktijk van het lesgeven
.

Und, wie die einzelnen Temperamente in dieses Karma hineinarbeiten, das ist dasjenige, was wir berücksichtigen sollten. In dieser Beziehung kann uns die Klasse – indem wir das den leisen Unterton sein lassen unseres pädagogischen
Wirkens – fortwährend Gegenstand der inneren Apercus sein. Und man sollte namentlich nicht es dazu kommen lassen, daß in irgendeiner Klasse schlafende, mitschlafende Schüler da sind. Ich verstehe jetzt unter mitschlafenden Schülern diejenigen, die nur halb oder drei Viertel oder ein Viertel während des Verlaufes der Stunde mit ihrem ganzen Menschen mitarbeiten. Es kann vorkommen, daß immer wiederum dieselben paar Begabteren, wie man sie gewöhnlich nennt – sie sind es nicht immer -, aufzeigen und die anderen bleiben schläfrig sitzen.
Dann spielt sich eigentlich die Stunde in Lebendigkeit ab mit ein paaren, und die anderen sind eigentlich immer eine Art Statisten, und das ist dasjenige, was absolut vermieden werden muß. Denn natürlich beruht dieses Statistwerden oder Schwätzerwerden – es ist nicht so schlimm gemeint jetzt -, das beruht natürlich auch auf anderen Momenten. Aber es beruht durchaus auch auf der Gegensätzlichkeit der Temperamente. Es gibt natürlich solche unter den Schülern, die ein,

En we zouden rekening moeten houden met hoe de individuele temperamenten van invloed zijn op dit karma. Wat dat betreft kan de klas voor ons voortdurend onderwerp zijn van innerlijk waarnemen, wanneer we dit in ons pedagogisch werk als een subtiele ondertoon laten meeklinken. En je zou het niet zo ver moeten laten komen, dat in welke klas dan ook, er slapende leerlingen zitten. Ik versta onder slapende leerlingen zij die half of driekwart of een kwart tijdens het verloop van de les zich met hun hele zijn inzetten. Het kan voorkomen dat steeds dezelfde paar begaafden zoals ze gewoonlijk worden genoemd – dat zijn ze niet altijd – hun hand opsteken en de anderen blijven slaperig zitten.
Dan verloopt het uur eigenlijk levendig voor een paar en de anderen vormen steeds een soort statische groep en dat zou absoluut vermeden moeten worden. Want natuurlijk berust dit statische of het gaan kletsen – dat bedoel ik nu niet zo ernstig – ook op andere factoren. Maar het berust beslist ook op de tegenstellingen van de temperamenten. Onder de leerlingen bevinden er zich natuurlijk die 

Blz. 96

sagen wir, sanguinisches Temperament haben oder gar ein cholerisches
Temperament, die werden fortwährend aufzeigen, und man wird sich fortwährend mit ihnen beschäftigen, wenn man nicht besonders pädagogisch achtgibt; und es gibt andere, die mehr Melancholischen, Phlegmatischen, die werden dann zu den Statisten. Das ist absolut zu vermeiden, weil wir ja die größte Wohltat den etwas schneller denkenden und etwas leichter schwätzenden Schülern verleihen, wenn wir diejenigen, die langsamer denken und die nicht geneigt sind, so schnell den Mund aufzumachen, veranlassen, immer alles mitzumachen, auch mitzureden, mitzuarbeiten und so weiter. Es ist das durchaus notwendig, daß wir diese Unbequemlichkeit mitmachen. Wir werden dann das Gefühl haben, daß wir vielleicht eine kurze Zeit einmal weniger schnell vorwärtskommen, als wenn wir die Statisten sich selbst überlassen; aber auf die Dauer wird es sich doch anders erweisen. Auf die Dauer wird sich erweisen, daß wir vor allen Dingen auf das gedächtnismäßige Behalten der Kinder dadurch ungeheuer stark wirken, daß wir keine Statisten zulassen. Dasjenige, was das Berechtigte am Gedächtnis ist, das wird im wesentlichen dadurch unterstützt, daß wir keine Statisten zulassen.

laten we zeggen, een sanguinisch temperament hebben of zelfs een cholerisch temperament en die steken voortdurend hun hand op en met hen ben je voortdurend bezig wanneer je niet bijzonder pedagogisch oplet; en er zijn anderen, die meer melancholisch, flegmatisch zijn en die worden dan de stilzitters. Dat moeten we in elk geval vermijden, omdat het voor de wat sneller denkende kinderen en die iets sneller gaan kletsen, de grootste weldaad is, wanneer we de kinderen die langzamer denken en die niet geneigd zijn zo snel hun mond open te doen, stimuleren steeds met alles mee te doen, ook mee te praten, mee actief te zijn enz. Het is absoluut nodig dat wij dit ongemak ervaren. Dan kunnen we het gevoel krijgen dat we misschien een korte tijd eens minder snel verder komen dan wanneer we de stillen aan hun lot overlaten; maar op den duur zal er toch iets anders blijken. En wel dat we er boven alles sterk aan werken dat de kinderen iets onthouden door geen stilzitters te accepteren. Wat legitiem is aan het geheugen wordt in wezen ondersteund doordat we geen stilzitters accepteren.

Und so möchte ich sagen, hängt die Möglichkeit, recht bildhaft zu wirken, von der Wirksamkeit auch dieser Imponderabilien ab. Wir werden erfahrungsgemäß sehen, wenn wir alle Temperamente, alle Arten von Anlagen einer Klasse sich wirklich ausleben lassen, daß wir für das Alter vom Zahnwechsel bis zur Geschlechtsreife viel eher zu einer in dem Seelischen sitzenden Bildhaftigkeit kommen, als wenn wir das nicht tun. Es ist natürlich eine gewisse, ich möchte sagen, starke Hingabe an den Unterricht notwendig, wenn man die Dinge, die man zu bringen hat, wirklich immer mit der Rücksicht bringen soll, daß sie zum Bildhaften werden; aber man sollte dennoch für dieses Lebensalter niemals eine Schulstunde schließen, ohne daß man dem Kinde etwas Bildhaftes mitgibt. Diejenigen, die von vornherein etwa malen können mit den Kindern, die haben es ja natürlich in dieser Beziehung leichter; aber dafür wirken auch um so mehr diejenigen auf die Kinder, die, sagen wir, zum Beispiel bei den Sprachen oder beim Rechnen Bildhaftes den Kindern mitgeben. Und es gibt eigentlich im Grunde

En zo hangt de mogelijkheid om echt beeldend te werken van de werkzaamheid ook van dit imponderabele af. We zullen ervarend zien dat wanneer we alle temperamenten, elke vorm van aanleg van een klas zich werkelijk laten uiten , we voor de leeftijd vanaf de tandenwisseling tot de puberteit veel eerder tot beeldvorming komen die in het gevoel leeft, dan wanneer we dat niet doen. Er is natuurlijk een zekere sterke toewijding voor het onderwijs nodig als je deze dingen die je hebt te doen, daadwerkelijk steeds geven wil met de overweging dat ze beeldend worden; maar je mag toch nooit voor deze leeftijd een lesuur afsluiten, zonder dat je het kind iets beeldends hebt meegegeven. Wie vanaf het begin al iets met de kinderen heeft kunnen schilderen, heeft het wat dit betreft wat makkelijker; maar des te meer gaat er uit naar de kinderen van wie bij taal of bij rekenen iets beeldends aan hen meegeeft. En in de grond van de zaak

Blz. 97

genommen keine andere wirkliche Vorbereitung für dieses Wirken in
Bildhaftigkeit für den Pädagogen, als dasjenige, was ich andeutete: unseren Beobachtungssinn für das Leben so zu verschärfen, daß wir in aller Objektivität eingehen auf dasjenige, was das Leben so offenbart, namentlich auch am Menschen offenbart. Es müßte eigentlich gerade unter Pädagogen eine gesunde künstlerische Physiognomik, nicht nur Physiognomik für Menschen, sondern zum Beispiel auch Physiognomik des Tierischen wieder aufleben, eine gesunde, nicht etwa die sentimentale Lavatersche* Physiognomik und dergleichen, sondern eine gesunde Physiognomik, wo das Bildhafte aufgesucht wird, ohne daß man bis zur Abgeschlossenheit des Begriffes geht, daß man im Bilde bleibt, zufrieden ist damit, wenn man die Dinge bis zum Bilde gebracht hat, es müßte eine solche gesunde Physiognomik wiederum aufleben, und sie wird dann schon von selber in allerlei Vornahmen, in allerlei Prozesse, die der Lehrer während der Unterrichtsstunde entwickelt, eben übergehen. Nirgends so sehr soll ja gesehen werden auf das Wie und nicht so sehr auf das Was, als gerade beim Unterricht und der Erziehung.

principieel gesproken, is er voor de pedagoog geen andere echte voorbereiding voor dit werk met het beeldende dan wat ik aangaf: ons waarnemingsorgaan voor het leven zo te verfijnen dat wij in alle objectiviteit in kunnen gaan op wat het leven zoal laat zien, met name aan de mens. Er zou eigenlijk weer onder m.n. pedagogen een gezonde fysionomie, niet alleen maar een voor de mens, maar b.v. ook een voor de dieren, in het leven geroepen moeten worden, een gezonde fysionomie, niet zo’n sentimentele als die van Lavater* enz., maar een gezonde, waarbij naar het beeldende wordt gezocht, zonder tot een afgerond begrip te komen, dat je bij het beeld blijft, dat je tevreden bent dat je tot een beeld bent gekomen, zo’n gezonde fysionomie zou weer moeten ontstaan en dan natuurlijk omgezet in allerlei activiteiten, in allerlei processen die de leerkracht tijdens de les ontwikkelt. Nergens zou zo goed gekeken moeten worden naar het ‘Hoe’ en niet zozeer naar het ‘Wat’, als juist bij onderwijs en opvoeding.

*die sentimentale Lavatersche Physiognomik: Das von Johann Kaspar Lavater
(1741-1801) verfaßte Werk «Physiognomische Fragmente zur Beförderung der
Menschenkenntnis und Menschenliebe» erschien in den Jahren 1775-1778.
Goethe hatte die Herausgabe sehr gefördert und sogar eigene Beiträge dazu
geliefert. In seinen Einleitungen zu Goethes Naturwissenschaftlichen Schriften
geht Rudolf Steiner ausführlich auf Lavater ein. Siehe Rudolf Steiner «Goethes
Naturwissenschaftliche Schriften», GA 1, Kap. III «Die Entstehung von Goethes
Gedanken über die Bildung der Tiere».
.
*zo’n sentimentele als die van Lavater: het door Johann Kaspar Lavater
(1741-1801) geschreven werk ‘Fysionomische fragmenten om de mensenkennis en mensenliefde te bevorderen, verscheen in de jaren 1775-1778. Goethe had de uitgave zeer gesteund en daarbij zelfs eigen bijdragen geleverd. In zijn inleidingen tot Goethes natuurwetenschappelijke geschriften gaat Rudolf Steiner uitvoerig op Lavater in. Zie Rudolf Steiner GA 1, hoofdstuk 3 ‘Het ontstaan van Goethes gedachten over het ontstaan van de dieren’. Niet vertaald.
.

Es kommt eben durchaus nicht auf das Was an, sondern durchaus darauf, daß das Was in einem gewissen Wie, in einer gewissen Art innerhalb des Unterrichtes auftaucht. Und es gibt keinen größeren Feind für den Lehrer als eine nicht vollendete Vorbereitung, denn die veranlaßt ihn immer, beim Was stehenzubleiben; währenddem eine vollendete Vorbereitung immer dazu führt, daß man von dem Was zu dem Wie übergeht, daß man selber seine Freude daran hat, wenn man sieht, wie man das dem Kinde zubereiten kann, wie man es gestaltet vor dem Kinde, indem einem die Gestaltung selber erst geworden ist wie eine Eingebung und dergleichen. Wir sollen nicht zurückschrecken, wenn wir in dieser Beziehung oftmals selbst Unverständliches an die Kinder heranbringen. Unverständliches, das die Kinder auf unsere Autorität hin – und für die Kinder zwischen dem Zahnwechsel und der Geschlechtsreife entscheidet ja die Autorität – annehmen, den Kindern beigebracht, ist besser als Triviales, das ihnen verständlich ist, und das sie aus ihrem eigenen Intellekt heraus begreifen.
Das sind durchaus, ich möchte sagen, feinere Nuancen dessen, was der Lehrer, der Erzieher mit seinem eigenen Seelenleben anfangen soll.

Het komt helemaal niet aan op het ‘Wat’, maar wel dat het ‘Wat’ in een bepaald ‘Hoe’ op een bepaalde manier in het onderwijs tevoorschijn komt. En voor de leerkracht is er geen grotere vijand dan een voorbereiding die niet klaar is, want die zet hem altijd aan om bij het ‘Wat’ te blijven staan; terwijl een afgemaakte voorbereiding er altijd toe leidt, dat je van het ‘Wat’ naar het ‘Hoe’ overgaat, dat je er zelf plezier aan beleeft, wanneer je ziet hoe je het voor het kind gaat doen, hoe je het voor het kind vorm gaat geven, als die vorm zelf pas ontstaan is als een ingeving of iets dergelijks. We moeten er niet voor terugschrikken, wanneer we wat dit betreft iets aan de kinderen geven wat ze nog niet begrijpen. Wat nog niet begrepen wordt en wat de kinderen op ons gezag aannemen – en voor de kinderen tussen de tandenwisseling en de puberteit beslist de autoriteit – en hen bijgebracht wordt, is beter dan het alledaagse dat ze wel begrijpen en dat ze vanuit hun eigen intellect kunnen vatten.
Dat zijn zeer zeker fijnere nuances van wat de leerkracht, de opvoeder met zijn eigen zielenleven moet gaan doen.

Blz. 98

Sie werden, wenn Sie vielleicht noch einmal den Weihnachtskurs über Erziehung ansehen, bemerken, daß da eigentlich überall Wert darauf gelegt ist, die Frage zu beantworten: Wie gestalten wir das Hüllenhafte des Menschen, den physischen Leib, den Ätherleib? – nicht, wie gestalten wir die Individualität? Die gestaltet sich dann schon von selber.
Wenn man sagt: Wie gestaltet man den physischen Leib? -, so ist das so, daß heute in einem materialistischen Zeitalter die Menschen eben keine Ahnung davon haben, daß man den physischen Leib durch die geistig-seelischen Vornahmen, geistig-seelischen Prozesse, die man beim Unterricht entwickelt, eben gestaltet.
Nehmen wir zum Beispiel an, ein Kind stolpert über seine eigenen Worte, findet das nächste Wort nicht. Sehen Sie, beim Kinde, bevor es die Geschlechtsreife erreicht hat, ist dieses Stolpern über seine eigenen Worte eine Eigenschaft, die noch in der physischen Leiblichkeit im oberen Menschen begründet ist. Der obere Mensch ist ja der Mensch in physischer Beziehung, der seine hauptsächliche Entwicklung in der ersten und gar in der kindlichen Lebensperiode durchmacht.

Als je misschien nog eens naar de kerstcursus over opvoeding kijkt, zul je merken dat overal de nadruk ligt op het beantwoorden van de vraag: Hoe geven we vorm aan de omhulling van de mens, het fysieke lichaam, het etherische lichaam? – niet: hoe geven we vorm aan individualiteit? Die geeft zichzelf dan wel vorm.
Als je zegt: Hoe geef je het fysieke lichaam vorm? – dan is het zo dat mensen vandaag de dag, in een materialistische tijd, er geen idee van hebben dat je het fysieke lichaam vormt door de spiritueel-psychische activiteit, spiritueel-psychische processen die je ontwikkelt tijdens het lesgeven.
Laten we bijvoorbeeld zeggen dat een kind over zijn eigen woorden struikelt en het volgende woord niet kan vinden. Zie je, bij het kind is dit struikelen over zijn eigen woorden, voordat het de geslachtsrijpheid heeft bereikt, een kenmerk dat nog geworteld is in het fysieke lichaam van de boven-mens. De boven-mens is de mens die wat het fysieke betreft, zijn voornaamste ontwikkeling doormaakt in de eerste fase, met name in de kindertijd van het leven.

Wenn Sie die Möglichkeit finden, das richtige Tempo herauszufinden für dasjenige, was Sie das Kind singen lassen, erzählen lassen, das richtige Tempo zu gewinnen für einen solchen, der uns da warten läßt, wenn er von einem Worte zum anderen den Übergang suchen soll, dann sind Sie in der Lage, dieses beim Kinde bis zur Geschlechtsreife durchaus vom Seelischen aus zu kurieren. Sie schaffen eine leibliche Hemmung weg. Haben Sie es vom Leiblichen nicht weggebracht bis zur Geschlechtsreife, dann haben Sie sein Gegenbild ausgebildet im Stoffwechsel-Gliedmaßensystem, dann ist es zu einer Eigenschaft der Gedärme geworden, dann kriegen Sie es nicht wieder heraus. Dann hilft
Ihnen alles nichts, was Sie im gewöhnlichen Sinne anstellen als geistige
Übungen. Die müssen so stark angestellt werden, daß sie das Verdauungssystem beeinflussen, und das ist natürlich nicht immer möglich, daß man das, ich möchte sagen, allgemein einführt. Das würde zum Mißbrauch von gewissen Übungen führen. Aber beim Kinde ist es so, daß wir sorgfältig beobachten müssen, ob es unternormal langsam von einem Worte zum anderen, von einem Gedanken zum anderen übergeht. Und beim Kinde können wir noch den Leib gesund machen. Wir

Als je de mogelijkheid vindt om het juiste tempo te vinden voor wat je het kind laat zingen, laat vertellen, het juiste tempo te pakken te krijgen voor iemand die ons laat wachten als hij de overgang moet zoeken van het ene woord naar het andere, dan ben je in staat dit bij het kind tot aan de puberteit vanuit de ziel te verbeteren. Je ruimt een lichamelijke blokkade op. Als je het niet uit het fysieke lichaam hebt gekregen voordat het geslachtsrijp is, dan heb je de tegenhanger in het stofwisselings-ledemaatsysteem ontwikkeld, dan is het een eigenschap van de darmen geworden, dan krijg je het niet meer weg. Dan helpt het allemaal niets wat je in de gewone zin gebruikt als geestelijke oefeningen. Die moeten zo sterk zijn dat ze het spijsverteringsstelsel beïnvloeden en het is te allen tijde natuurlijk niet mogelijk dat je dat in het algemeen kan doorvoeren. Dat zou leiden tot misbruik van bepaalde oefeningen. Maar bij het kind is het zo dat we goed in de gaten moeten houden of het langzamer dan normaal van het ene woord naar het andere, van de ene gedachte naar de andere overgaat. En we kunnen het lichaam van het kind nog steeds gezond maken. Wij

Blz. 99

machen das Verdauungssystem krank, wenn wir ein solches Wartenlassen von einem Wort zum anderen nicht in der Jugend kurieren. Das
obliegt uns und ist wichtiger als irgendeinen Inhalt – den wir ja brauchen, denn wir müssen etwas lehren und dadurch müssen wir einen
Inhalt haben – dem Kinde beibringen. So wirkt ja im ganzen physischen Organismus einfach der Geist. Wir müssen gerade, um den
physischen Organismus in der richtigen Weise beherrschen zu lernen,
Geisteswissenschaft kennen, weil im physischen Organismus gerade der
Geist wirkt. So sind wir darauf angewiesen, daß wir in einer gewissen
Weise das gesunde medizinische Denken wiederum heranbringen an
das pädagogische Denken. So daß wir tatsächlich wiederum im Ernste
zu nehmen wissen so etwas, sagen wir, wenn im Alten Testamente mitgeteilt wird, daß jemand geplagt worden ist von bösen Träumen, da
wird nicht die Redensart gebraucht: Mein Gehirn hat da irgend etwas
Besonderes arrangiert, Gott hat mich durch mein Gehirn geplagt. – Das
würde kein Mensch, der im Alten Testamente tätig war, gesagt haben.
Sondern er hat gesagt: Gott plagt mich durch meine Nieren. – Warum?
Aus dem einfachen Grunde, weil das richtig ist. Die heutigen Menschen
sind stolz darauf, zu wissen, daß die seelischen Dinge vom Gehirn
ausgehen, und sie setzen sich mit einem Hochmut hinweg über dasjenige, was im Alten Testamente steht

maken het spijsverteringsstelsel ziek als we dit wachten van het ene woord op het andere in onze jeugd niet verbeteren. Dat is onze verantwoordelijkheid en is belangrijker dan welke inhoud dan ook – die we nodig hebben, omdat we het kind iets moeten aanleren en dat betekent dat we inhoud moeten hebben. Dit is eenvoudigweg hoe de geest in het gehele fysieke organisme werkt. We moeten gewoon, om het fysieke organisme op de juiste manier te leren beheersen, geesteswetenschap kennen, want in het fysieke organisme werkt nu juist de geest. We kunnen dus niet zonder dat we op een bepaalde manier een gezond medisch denken met het pedagogisch denken verbinden. Zodat we daadwerkelijk weer serieus weten te nemen, b.v. als in het Oude Testament wordt vermeld dat iemand wordt geplaagd door nare dromen, niet de uitdrukking wordt gebruikt: mijn hersenen hebben een of ander bijzonders verricht, God heeft mij door mijn hersenen beproefd – dat zou iemand die in het Oude Testament spreekt niet zeggen – maar die zou zeggen: God kwelt mij door mijn nieren. – Waarom? Om de simpele reden dat het juist is. De mensen van vandaag zijn er trots op te weten dat mentale dingen uit de hersenen komen en ze negeren met arrogantie wat er in het Oude Testament staat.

Nicht wahr, nicht nur das Gehirn ist durchgeistigt, sondern der ganze Organismus ist durchgeistigt.
Die Träume kommen zum Beispiel aus den Nieren; der Ausdruck aus
dem Alten Testamente ist durchaus ernst zu nehmen. Geradeso wie
es zwar gescheit ist im modernen Sinn, zu sagen, auch das Mitleid
kommt aus dem Gehirn; aber im tiefern Sinne ist es ein Unsinn, und
die alttestamentliche Form, daß das Mitleid aus den Eingeweiden
kommt, ist die richtige.
Und so müssen wir wissen, daß, wenn wir mit dem Seelisch-Geistigen an das Kind herantreten, wir seinen ganzen Leib behandeln. Wir
sind ja gerade diejenigen, die mit ärztlicher Klugheit pflegen das Körperlich-Leibliche des Kindes, wenn wir dieses oder jenes im Satzbau,
in der Behandlung der Farben, in der Behandlung des Tones, in der
Behandlung dieses oder jenes Gegenstandes tun. Wir üben ja Einfluß
aus auf das ganze Physische; denn im Physischen ist der Geist, und

Niet alleen door de hersenen werkt de geest, maar door het hele organisme. Dromen komen bijvoorbeeld uit de nieren; de uitdrukking uit het Oude Testament moet serieus worden genomen. Net zoals het in moderne zin geleerd is om te zeggen dat medelijden ook uit de hersenen komt; maar in diepere zin is het onzin, en de oudtestamentische vorm, dat mededogen uit de ingewanden komt, is de juiste.
En dus moeten we weten dat als we het kind spiritueel-mentaal benaderen, we zijn hele lichaam behandelen. Wij zijn precies degenen die met medische wijsheid het fysieke wezen van het kind verzorgen als we dit of dat in de zinsstructuur, bij de behandeling van kleuren, bij de behandeling van de toon, bij de behandeling van dit of dat vak, doen. We oefenen invloed uit op alles wat fysiek is; want in het fysieke zit de geest, en

Blz. 100

wir wirken auf diesen Geist, nicht nur auf den Geist, der bloß unmittelbar im Gehirn seinen Sitz hat, denn da drinnen hat ja doch kurioserweise das Unwirksamste seinen Sitz. Und so müssen wir uns ansehen als Pädagogen entweder als Leute, die fortwährend Förderndes, Lebengestaltendes in den Kindern heranziehen oder Giftiges, das den Körper herunterbringt. Wenn wir irgend etwas nach dem Formalistischen hin übertreiben, wenn wir die Kinder bis zur Ermüdung denken lassen, ja, dann verurteilen wir sie ja zwischen dem 7. und 14. Jahre dazu, daß sie verhältnismäßig früh in die Sklerose verfallen. Wir müssen uns nur bewußt sein, daß wir arbeiten am ganzen Leben, wenn wir
dieses oder jenes in der Umgebung des Kindes in der Erziehung und im
Unterrichte entwickeln. Und wir werden ganz gewiß nicht in richtiger
Weise zur Behandlung der pädagogischen Fragen in dieser Beziehung
herankommen, wenn wir nicht uns bewußt sind: Wir sind eigentlich berechtigt, nur die Hindernisse und Hemmnisse, die sich aus der physchen und ätherischen Natur des Menschen ergeben, hinwegzuräumen.

wij handelen op basis van deze geest, en niet alleen op de geest die zich direct in de hersenen bevindt, omdat, vreemd genoeg, het meest ineffectieve daarbinnen zit. En dus moeten we naar onszelf kijken, als opvoeders, als mensen die of voortdurend levensvormende dingen bij de kinderen ontwikkelen, of wat giftig is, wat het op achterstand zet. Als we iets overdrijven op een formalistische manier, als we kinderen laten denken tot het punt dat ze heel moe worden, veroordelen wij ze tussen de leeftijd van 7 en 14 jaar ertoe dat ze relatief vroeg sclerotisch worden. We moeten ons er alleen van bewust zijn dat we aan het hele leven werken als we dit of dat in de omgeving van het kind, in de opvoeding en het onderwijs ontwikkelen. En we zullen zeker niet op de juiste manier in dit verband met de pedagogische vragen omgaan, wanneer we ons niet bewust zijn: we hebben eigenlijk alleen maar het recht om obstakels en hindernissen weg te nemen die voortkomen uit de fysieke en etherische aard van de mens.

In bezug auf das übrige wird ja der heutige Mensch, der viel egoistischer ist, als er denkt, selbstverständlich sagen: Mir erscheint dieses richtig, mir erscheint jenes unrichtig -, und wird dann das Kind auch so aufziehen, daß es möglichst so fühlt und so denkt wie er selber. Das ist natürlich das Unrichtige. Was eben richtig ist in bezug auf alles Inhaltliche, ist ja das Leben – nicht die einzelne Lehrerindividualität -, das wir fragen müssen. Wir müssen natürlich heute einem Kinde Schreiben beibringen. Ich muß gestehen, ich finde in mir kein
Geschmacksurteil, das unmittelbar aus dem Menschlichen heraus mir Antwort geben würde, ob ein Kind schreiben lernen soll oder nicht, nur aus der Betrachtung der Zivilisationsentwickelung heraus ergibt es sich. Die Menschheit ist heute dabei angekommen, daß ein gewisser Zivilisationsinhalt auf dem Schrift- und Leseweg wirkt. Nun müssen wir, damit das Kind nicht für eine andere, sondern für diese Welt erzogen wird, dem Kinde Lesen und Schreiben beibringen. Das ist ja etwas, was wir als Bedingung der Zivilisation hinnehmen müssen, und so müssen wir die Entwickelungshemmungen wegschaffen, die dadurch, daß man in einem gewissen Zeitalter lebt, auch wiederum an den Menschen herankommen. Wir haben ungeheuer viel zu tun, wenn wir uns

Wat de rest betreft, zal de hedendaagse mens, die veel egoïstischer is dan hij denkt, uiteraard zeggen: dit lijkt mij juist, dat lijkt mij verkeerd – en dan zal hij het kind zo opvoeden dat dit zo voelt en denkt als hij zelf. Dit is uiteraard onjuist. Wat we moeten vragen is, wat precies goed is in relatie tot alles wat inhoud is, en dat is het leven – niet de persoon van de individuele leraar. Natuurlijk moeten we vandaag een kind leren schrijven. Ik moet toegeven dat ik in mezelf niets  vind van een persoonlijk voorkeursoordeel dat rechtstreeks voortkomt uit wat voor mij menselijk is en dat een antwoord zou geven op de vraag of een kind moet leren schrijven of niet, het komt alleen naar voren uit de beschouwing van de ontwikkeling van de beschaving. Vandaag de dag is de mensheid op het punt aangekomen waarop een bepaalde beschavingsinhoud werkt door middel van schrijven en lezen. Nu moeten we opdat het kind niet voor een andere wereld maar voor deze wereld wordt opgevoed, het leren lezen en schrijven. Dat is iets dat we moeten accepteren als een voorwaarde voor beschaving, en we moeten dus de obstakels voor ontwikkeling die hieruit voortkomen, wegnemen waarmee de mens, omdat die in een bepaalde tijd leeft, ermee te maken krijgt. We moeten buitengewoon veel doen, wanneer wij

Blz. 101

die Frage beantworten wollen: Wie machen wir die Gegenstände, die schon einmal gegeben sind für die menschliche Entwicklung des Kindes, am allerunschädlichsten? – Denn wir können immer annehmen, daß wir dadurch, daß wir einen gewissen Stoff an das Kind heranbringen müssen, dem Kinde eher schaden als nützen. So müssen wir uns immer fragen: Wie vermeiden wir den Schaden, der eigentlich im Grunde genommen immer angerichtet werden muß, wenn wir dem Kinde irgend etwas beibringen? Nun, das gilt natürlich um so weniger, je mehr die Sache nach dem Künstlerischen geht, und um so mehr, je mehr die Sache nach dem Erkenntnismäßigen geht. Aber vor unserer Seele stehen muß diese Tatsache eigentlich im Grunde genommen immer. Und nun
sollen wir uns ganz klar darüber sein: das richtige autoritative Verhältnis, das bestehen soll zwischen dem Zahnwechsel und der Geschlechtsreife zwischen dem Erzieher und dem Kinde, dieses richtige autoritative Verhältnis wird unter keinen anderen Umständen hervorgerufen, als wenn wir uns bemühen, den Unterricht künstlerisch-bildhaft zu gestalten. Wenn wir das können, dann wird das autoritative Verhältnis ganz gewiß entstehen.

de vraag willen beantwoorden: hoe maken we de vakken die er nu eenmaal zijn voor de menselijke ontwikkeling van het kind, het minst schadelijk? – Want we kunnen er altijd vanuit gaan dat wij door een bepaalde leerstof aan het kind te geven, het kind meer kwaad dan goed doen. Zo moeten we altijd vragen: Hoe voorkomen we de schade die eigenlijk altijd noodzakelijkerwijs wordt aangericht als we het kind op welke manier dan ook iets aanleren? Maar dit is natuurlijk minder waar naarmate er meer kunstzinnigheid bij komt, en des te meer, naarmate het de kenniskant opgaat. Maar dit moeten wij wel basaal voor ogen hebben. We moeten hier heel duidelijk over zijn: de juiste autoriteitsrelatie die er zou moeten bestaan ​​tussen de tandenwisseling en de puberteit, tussen de opvoeder en het kind, deze autoriteitsrelatie ontstaat onder geen enkele andere omstandigheid dan wanneer we ernaar streven de les kunstzinnig-beeldend te maken. Als we dat kunnen doen, zal de autoriteitsrelatie zeker ontstaan.

Sehen Sie, dasjenige, was das autoritative Verhältnis untergräbt, ist die einseitige Intellektualität. Die einseitige Intellektualität zu pflegen ist natürlich am leichtesten in den Gegenständen des Rechnens, der Naturwissenschaften und so weiter.
Gerade da sollen wir aber ins Bildhafte hineinarbeiten. Oftmals gestalten wir auch zu unbildlich in dem Sprachunterricht. Nun sollen wir uns nur klar sein darüber: wenn wir bildhaft gestalten, gehört dazu eine gewisse Selbstlosigkeit. Es ist viel leichter, gescheit zu denken, viel egoistischer ist es, gescheit zu denken, als bildhaft zu gestalten; und wir stehen dem Kinde eben selbstlos gegenüber, wenn wir im Unterrichte bildhaft gestalten. Wenn das Kind dann geschlechtsreif geworden ist, und die Kenntnis in Erkenntnis übergehen soll, dann lehnt es deshalb, weil sein Intellekt jetzt erwacht ist, einfach das Urteil des Lehrenden, des Erziehenden schon von selber ab. Dann wird nichts mehr mit der bloßen Autorität erreicht, dann müssen wir konkurrieren können, dann
müssen wir wirklich mit dem Kinde schon konkurrieren; denn eigentlich ist man tatsächlich mit 17 Jahren so gescheit als mit 35 in bezug auf die Urteilsfähigkeit. Gewisse Nuancen kommen vor, aber im wesent-

Wat de autoriteitsverhouding ondermijnt is eenzijdige intellectualiteit. Natuurlijk is het het gemakkelijkst om eenzijdige intellectualiteit te cultiveren in het vak rekenen, in de natuurwetenschappelijke vakken, enzovoort. Maar juist hier moeten we naar het beeldende toewerken. We ontwerpen onze taallessen vaak op een manier die niet beeldend genoeg is. We moeten er gewoon duidelijk over zijn: als we beeldend iets gestalte geven, hoort daar een zekere onbaatzuchtigheid bij. Het is veel gemakkelijker om slim te denken, veel egoïstischer om slim te denken dan beeldend vorm te geven; en wij staan belangeloos t.o.v. het kind als we het onderwijs beeldend inrichten. Wanneer het kind geslachtsrijp geworden is en de kennis over moet gaan naar het toepassen daarvan, wijst het het oordeel van de leraar, omdat zijn intellect nu is ontwaakt, eenvoudigweg vanzelfsprekend af. Dan bereik je met alleen maar autoriteit niets meer; dan moeten kunnen discussiëren*, dan moeten we echt kunnen discussiëren met het kind; want eigenlijk ben je op je 17e net zo slim als op je 35e wat betreft het vermogen om te oordelen. Bepaalde nuances komen voor, maar in wezen

Het Duits heeft ‘konkurrieren’ dat o.a. ‘concurreren’ betekent. De strekking lijkt mij hier een vorm van ‘gelijkwaardige meningen die tegenover elkaar kunnen staan – of niet – je kan het ook eens zijn, maar wel op grond van discussie. Het gaat ook uit boven ‘bekvechten’. Iets in de trant van ‘de beste mening telt’.
Ik vertaal hier dus ‘discussiëren’.

Blz. 102

liehen ist man mit 17 Jahren, was das Formal-Logische betrifft, so gescheit als mit 35 Jahren. Man muß also eigentlich schon mit dem Kinde konkurrieren, sobald es geschlechtsreif geworden ist. Und deshalb muß das eintreten, was ich gestern gesagt habe, daß man sich in keiner Weise eine Blöße geben darf. Das wird einem natürlich leicht dem jüngeren Kinde gegenüber, wenn man sich einer künstlerischen Gestaltung des Unterrichtes hingibt. Und besonders viel wird man dadurch erreichen, daß man ein Gefühl sich erwirbt, wie sich verschiedene Glieder des einen oder anderen in der verschiedensten Weise künstlerisch gestalten lassen. Sagen wir einmal, man nimmt mit den Kindern durch eine
Anzahl von Pflanzen. Man bespricht die Blüten; jetzt versucht man im ganzen Ton, ich möchte sagen, bis zum Tonfall hin, die Blüten so zu schildern, daß die ganzen Worte und Vorstellungen etwas Strömendes sind, daß sie leicht sind. Nun versucht man, indem man dieses entwickelt, sich gerade an die sanguinischen Kinder zu wenden, damit die sanguinischen Kinder dasjenige für die ganze Klasse beitragen, was sie besonders haben an Auffassungsgabe, an leichter Auffassungsgabe, sagen wir für solche Vorstellungen, die ein künstlerischer Mensch entwickelt, wenn er Blüten schildert.

ben je, als het om formeel logische zaken gaat, op je 17e net zo slim als op je 35e. Je moet dus eigenlijk met het kind discussiëren zodra het geslachtsrijp is geworden. En daarom moet je, wat ik gisteren zei, je op geen enkele manier belachelijk maken. Voor de jongsten zal dit uiteraard gemakkelijk zijn als je je toelegt op een kunstzinnige vormgeving van het onderwijs. En je zal bijzonder veel bereiken als je een gevoel ontwikkelt van hoe verschillende delen van het een of ander zich op de meest verschillende manieren laten vormen. Je neemt b.v. met de kinderen een aantal planten door. Je praat over de bloemen; nu probeer je in je hele toon, tot in de toonval de bloem zo te schetsen dat al de woorden en voorstellingen iets stromends hebben, dat ze licht zijn. Nu probeer je, als je dit doet, je speciaal tot de sanguinische kinderen te richten, zodat deze kinderen voor de hele klas bijdragen wat zij als bijzonders hebben bij hun opmerkingsgave, een speelse opmerkingsgave voor die voorstellingen die een kunstzinnig mens ontwikkelt, wanneer hij bloemen schetst. 

Wendet man sich jetzt zu den Blättern, dann ist es durchaus möglich, daß man einen solchen Tonanschlägt, daß man bei den Blättern mehr das Interesse der melancholischen Kinder erregt; der Dialog mit der Klasse geht jetzt auf die
melancholischen Kinder über. Schildert man die Wurzeln, die gar nicht gesehen werden für gewöhnlich, die man aber schildern kann so, daß man ihre Kraft nachempfindet in den Blüten, schildert man das, was eigentlich für gewöhnlich unsichtbar ist, dann muß man nicht mehr statisch, sondern dynamisch schildern, und da helfen einem dann die cholerischen Kinder zu einem ordentlichen Dialog. So kann man die ganze Klasse benützen zu einer Gegenseitigkeit des Sich-Anregens, wenn man nur den Sinn dafür entwickelt, der instinktiv werden kann. Nur, nicht wahr, ist es notwendig, daß man auf solche Dinge achtet. Nun, tatsächlich ist ja die Sache so, daß man es sich viel schwerer vorstellt, als es eigentlich ist. Denn, hat man einmal sich ein Vierteljahr in eine solche Richtung gebracht, dann hat man selber das Bedürfnis, sich in eine! solche Richtung zu bringen. Nur – die Geschichte

Ga je dan met de bladeren verder, dan is het heel goed mogelijk dat je nu zo’n toon aanslaat waarmee je meer de interesse van melancholische kinderen aanspreekt; het gesprek met de klas gaat nu naar de melancholische kinderen over. Als je de wortels beschrijft, die je gewoonblijk helemaal niet ziet, maar die je zo kan beschrijven dat je hun kracht in de bloemen navoelt, beschrijf je wat eigenlijk meestal onzichtbaar is, dan moet je dat niet meer statisch, maar dynamisch schetsen en daar helpen de cholerische kinderen je bij een goed gesprek. Zo kan je de hele klas gebruiken bij het elkaar stimuleren in de tegenstellingen, als je er maar een gevoel voor ontwikkelt, dat instinctief kan worden. 
Maar het is noodzakelijk om op zulke dingen te letten. 
Welnu, het feit is dat je je het daadwerkelijk veel moeilijker voorstelt dan het in werkelijkheid is. Want als je eenmaal een kwart jaar in die richting op weg bent gegaan, dan voel je zelf de behoefte om die richting op te gaan. Maar er 

Blz. 103

hat einen Haken. Mit großer Lust beginnt man so etwas. Man sagt sich: Ich will das jetzt machen, ich will tatsächlich bildhaft gestalten, den Unterricht bildhaft gestalten, morgen fange ich an. – Nun geht es acht Tage, nachher wird man aber lässig; und das ist der Haken, den die Sache hat. Es ist notwendig, daß man ein Vierteljahr durchhält, dann hält man länger durch. Acht Tage machen es nicht, aber ein Vierteljahr macht etwas aus, wenn man sich ernsthaft daran hält, sich zu trainieren durch ein Vierteljahr.
Und nun möchte ich Ihnen heute, meine lieben Freunde, nicht die eine oder andere Regel gegeben haben für das eine oder andere im Unterricht. Wir werden ja vielleicht bei künftigen Zusammenkünften immer pädagogische Vorträge veranstalten, so daß wir immer weiter vorwärts kommen.

Aber ich hätte Ihnen heute gerne geben wollen so etwas, was dazu führt, daß Sie selbst meditativ sich in eine pädagogische und pädagogisierende Stimmung hineinbringen. Ich hätte gerne manchmal, daß da oder dort ein Arm sich anders bewegen würde in einer Klasse, damit er ein anderes Bild vor den Schülern entwickeln würde. Ich hätte gerne, daß manchesmal die Stoßigkeit zum Beispiel,
die immer unbildmäßig ist, nicht zu den Vornahmen im Klassenzimmer gehört. Ich hätte manchesmal gerne, daß dieses oder jenes nicht ganz graziöse Tafelabwischen durch ein graziöseres ersetzt würde. Das alles ergibt sich ganz von selber. Aus dem Unkünstlerischen ins Künstlerische wird es hineingearbeitet, wenn der allgemeine Sinn dafür da ist,
und der allgemeine Sinn ist eigentlich viel wichtiger als die einzelne
dogmatische Regel für den Pädagogen. Ich möchte gerne, daß Sie heute
dieses aufgenommen haben, was Sie auf die Wichtigkeit des Herzschlages, mit dem man bei der Pädagogik ist, das Sie auf diese Wichtigkeit des Herzschlages aufmerksam macht.

Maar ik had u vandaag graag zoiets willen geven dat ertoe leidt dat je jezelf meditatief in een pedagogische stemming brengt die pedagogisch werkt. Soms zou ik graag zien dat hier of daar in een klas een arm anders zou bewegen, zodat die voor de leerlingen een ander beeld kan oproepen. Ik zou soms willen dat de kneuterigheid b.v. die altijd niet-beeldend is, niet hoort bij wat er in de klas gebeurt. Soms zou ik willen dat de verschillende manieren waarop het bord wordt schoongemaakt op niet gracieuze manier door een meer gracieuze zou worden vervangen. Dat allemaal ontstaat geheel vanzelf. Het wordt van het onkunstzinnige veranderd in het kunstzinnige als het algemene gevoel ervoor aanwezig is en dit is eigenlijk veel belangrijker dan de individuele dogmatische regel voor de opvoeder. Ik zou nu willen dat u in u opgenomen hebt, wat u op het belang van de hartenklop waarmee u bij de pedagogie bent, wat u op het belang van de hartenklop opmerkzaam maakt.
GA 302A/87

.

Rudolf Steiner over pedagogie

Rudolf Steiner: alle artikelen op deze blog

Menskunde en pedagogie: alle artikelen

Vrijeschool in beeld: alle beelden

.

2969

.

VRIJESCHOOL – Kunstmatige intelligentie (7-2/2)

.

Wie zich verdiept in het werk van Steiner – of het nu het geschreven werk is of in wat hij met zijn voordrachten bracht – het begrip ‘Ahriman’ komt – meestal in één adem met ‘Lucifer’ – veelvuldig voor.

Op deze blog gaat het om de pedagogische achtergronden van het vrijeschoolonderwijs. En omdat de menskundige achtergronden wortelen in het antroposofisch mensbeeld zou je kunnen verwachten dat ook in de pedagogische voordrachten over Ahriman (en Lucifer) wordt gesproken.

En dat is inderdaad zo: in bepaalde voordrachten roert Steiner het onderwerp aan.
Wat hij daarover zegt, zal op deze blog worden weergegeven.

Voor wie dit onderwerp ( bijna) nieuw is, is dit artikel een inleiding tot meer begrip.

In dit artikel is o.a. sprake van ‘kunstmatige intelligentie’, En in onderstaand artikel wordt daarover ook weer een en ander gezegd.

Als leerkrachten/opvoeders krijgen wij te maken met wat ‘de tijd’ met zich meebrengt. 
Nu is ‘de tijd’ echter een heel abstract begrip. Als we echter daarbij aan ‘de tijdgeest’ denken, zoals dat in dit artikel wordt gedaan, kunnen we in de kunstmatige intelligentie dus een inspiratie zien van de ahrimanische tijdgeest.
Die herkennen, leren kennen en doorzien is een van onze eerste opdrachten.

Vandaar dit artikel:

Jesse Mulder, Antroposofisch Magazine
.

Kunstmatige intelligentie

Gedachten organiseren onze menselijke leefwereld. Maar het ene denken is het andere niet. Het soort denken dat onze menselijke leefwereld meer en meer begint te organiseren is het kunstmatige denken, artificial intelligence. Die intelligentie verschilt buitengewoon van ‘echt’ denken. Maar dat is de meeste mensen niet zo duidelijk. Je hoort vaak redenaties als de volgende: “Computers worden steeds slimmer, ze winnen het al van ons mensen met schaken [recenter ook al met Go). Straks worden computers net zo slim als mensen, dat is slechts een kwestie van tijd. En daarna komen er misschien wel supercomputers die nog veel slimmer zijn.” De meer gestudeerde versies van deze redenatie voegen dan nog getallen toe over de miezerige rekencapaciteit van de menselijke hersenen in vergelijking met die van de voorspelde supercomputer. Maar wie zo denkt, heeft niet in de gaten dat hij daarmee iets denkt wat zo’n supercomputer nooit zal kunnen denken. En het is eigenlijk helemaal niet moeilijk om dat in te zien. Denk maar eens mee.

Stel, je programmeert een eenvoudige rekenmachine: je zorgt dat als iemand ‘2 + 2 =’ intoetst, er ‘4’ op het schermpje verschijnt. Maar dat hoeft natuurlijk niet. Je kunt ‘m ook zo programmeren dat het resultaat ‘5’ is. En nu komt het: het maakt voor de rekenmachine niets uit of er een zinnige samenhang is tussen de input en de output of niet. Terwijl dat juist de essentie is van het ‘echte’ denken waartoe wij als mensen in staat zijn. Stel, je bent al een tijdje op reis. Je weet dat je kamerplant het niet lang overleeft zonder water, en er is niemand die je plant verzorgt in jouw afwezigheid. Dus: je kamerplant is reddeloos verloren. Je kunt die conclusie trekken omdat je inziet hoe die samenhangt met de genoemde situatie. Kunstmatige intelligentie berust daarentegen op het blind toepassen van regels – of die nou zinnig zijn of niet. We kunnen die regels nog zo vernuftig maken, meta-regels toevoegen die de regels kunnen aanpassen enzovoort – het blijft meer van hetzelfde. Net zoals je geen brood kunt maken van meel door er nog meer meel bij te doen, kun je van het blinde toepassen van regels geen op inzicht gebaseerd denken maken door te versnellen of er meer regels aan toe te voegen. Het krijgt hoogstens de schijn van ‘echte’ intelligentie. 

In ‘De filosofie van de vrijheid‘, GA 4, vertaald, gaat Steiner diep in op wat denken eigenlijk is.

Algemene menskundealle voordrachten

Rudolf Steineralle artikelen op deze blog

Vrijeschool in beeldalle beelden

.

2963

VRIJESCHOOL – Opspattend grind (93)

.

Denken en het brein

Steiner heeft veel over ‘het hoofd’ gesproken en in samenhang daarmee over ‘het denken’.
Voor hem was het heel duidelijk: het brein is, de hersenen zijn een instrument, a.h.w. een voorwerp om te kunnen denken. 
De hersenen zelf brengen geen gedachten voort, zoals een piano ook uit zichzelf geen geluid voortbrengt, alleen als erop gespeeld wordt.

Met de titel van zijn boek:Mijn brein denkt niet, ik wélonderbouwt de auteur Arie Bos deze visie.

In Trouw schrijft columnist Bert Keizer regelmatig over ‘denken’, ‘geest’ en ‘hersenen.

Op 07-02-2020 reageert hij op een column van  Heleen Slagter.
Hij geeft zijn opmerkingen de kop:

Het brein kan niks

In haar column schreef ze, dat was kennelijk de bedoeling, iets over ons geestelijk functioneren waarbij ze de conclusie trekt dat ‘ons brein voorspelt en corrigeert’. Keizer stelt het wat preciezer: ‘ging het niet méér over de anatomische basis’?
Want, zegt Keizer, brein’ kan betekenen ‘geestelijke activiteit’ zoals in zinnetjes als: ‘Hij heeft een goed brein’ of ‘jij moet je brein eens wat beter gebruiken’. Maar ‘brein’ kan ook slaan op de ingewikkelde macaroni die in de benige doos van de schedel zit opgesloten, het orgaan. En daarover kun je zeggen: ‘Het brein woog 1150 gram’ of ‘in het brein vinden we neuronen’.

Keizer vraagt zich af of neuronen kunnen voorspellen of corrigeren. 

Neuronen zenden impulsjes uit langs draden die weer naar andere neuronen gaan. De hersenonderzoeker ziet die pulsjes en weet (op grond van heel andere informatie dan pulsjes), dat de breinbezitter zo meteen haar arm gaat optillen. Dat weet zij omdat in het verleden dat impulspatroon gevolgd werd door arm optillen. Voorspelt het brein dan?

Keizer is hier scherp in zijn analyse: neuronale gebeurtenissen kun je niet psychologiserend beschrijven. Slagter beweert dat het brein ‘denkt, voelt en handelt’.

Wie Steiners ‘Algemene menskunde’ bestudeert (en zijn andere uitspraken over de ‘drieledige mens’) weet dat hij al begin 20e eeuw beweerde, wat Keizer hier zegt: het orgaan ‘brein’ denkt, voelt en handelt niet.

Keizer: Ik heb drie maanden meegelopen met de neurochirurgen in het VU-ziekenhuis. En daar nogal eens breinen in de geopende schedel van heel dichtbij kunnen toespreken. En u ziet meteen dat dat onzinnig is.

Een terechte conclusie, lijkt mij, dat Keizer zegt:

We hebben het over het aloude geest-lichaam probleem en in de neurowetenschap legt men graag een krant over de afgrond tussen geest en lichaam.

Keizer voelt aan dat hij moet spreken over ‘geestelijk leven’. Voor Steiner is dit geestelijk leven een realiteit, voor Keizer een metafoor, die hij echter niet missen kan om het probleem rond het brein te ‘zien’.
En dan bevestigt hij – ik weet niet of hij Bos heeft gelezen: ‘het brein ziet niet. Nee, U ziet, met de nadruk op ‘U’.

Keizer: Lees hoe Slagter op twee breinen hinkt: ‘Het [brein] heeft immers geen ogen en oren, alleen kennis van de signalen die binnenkomen via de zintuigen, morsecodes die het moet leren duiden.’ Geen ogen en oren, prima, maar dit zintuigloze brein moet vervolgens kennis verwerven door morsecodes (de pulsjes) te leren duiden. Hoe doet het breinorgaan dat als het niet kan zien of horen of voelen of ruiken of betasten? En hoe zou een neurowetenschapper in die pulsjes-orkaan een specifiek pulsje-spatroon kunnen ontwaren waarvan ze durft te zeggen: kijk, daar worden de pulsjes ‘geduid’. Geduid? Hou toch op, neuronen kunnen niks duiden.

Wat Slagter beschrijft is de positie van de neurowetenschapper die naar het brein(orgaan) kijkt en tegelijkertijd naar het doen en laten van de breinbewoner. Die positie ligt in alle opzichten buiten het bestudeerde brein. Het verwarrende van haar uiteenzetting is dat ze net doet alsof dit duiden daar ergens in of bij of tussen de neuronen plaatsvindt. Er zit geen neurowetenschapper in het brein (orgaan). Wel in het brein (geest).

Dat ‘breinbewoner’ doet me denken aan de zin die ik dagelijks als oud-vrijeschoolleerkracht met de kinderen  uitsprak: ‘Ik zie rond in de wereld, waarin de mens, bezield, de geest een woning geeft’.

In zijn vele bijdragen zien we bij Keizer gezichtspunten die ons niet vreemd zijn en die ons ook weer verder kunnen helpen Steiners visie nog beter te begrijpen.

.
Algemene menskundealle artikelen

Over: denken, voelen, willen:

DRIELEDIGE MENS (1) lichaam, ziel, geest
Begripsbepaling; mens tussen 2 werelden

DRIELEDIGE MENS (2) lichaam, ziel, geest-vervolg
Meer begripsbepaling

DRIELEDIGE MENS (3) lichaam, ziel, geest-vervolg
Leven, gewaarwordings-verstand/gemoeds-bewustzijnsziel

DRIELEDIGE MENS (4)denken, voelen, willen
Voorstellen/denken; handelen/stofwisseling. Getekend schema

Vrijeschool in beeldalle beelden

2960

VRIJESCHOOL – Rudolf Steiner in de vrijeschool – GA 298 (01-06-1924)

.

In de vertaling van GA 298 ‘Rudolf Steiner in der Waldorfschule‘- vertaald: ‘Beste ouders, lieve kinderen‘ zijn niet alle toespraken uit de Duitse uitgave opgenomen.

GA 298

Blz. 206

Vortrag, gehalten an der vierten Mitgliederversammlung des Vereins «Freie Waldorfschule»: «Der Verkehr des Lehrers mit dem Elternhause im Geiste der Waldorfschul-Pädagogik»

Voordracht, gehouden bij de vierde ledenvergadering van de Vereniging ‘Vrije School’ Stuttgart:

‘De omgang van de leerkracht met het ouderlijk huis in de geest van de vrijeschoolpedagogie’

Meine sehr verehrten Anwesenden! Von denjenigen Gesichtspunkten, von denen die Waldorfschule ausgeht, führt nicht nur ein, sondern es führen viele Wege wie von etwas heute der Menschheit und insbesondere dem sozialen Leben unnatürlich Aufgedrängtem zu etwas Natürlichem, zu etwas, was sozusagen von der Menschennatur in ihrem weitesten Umfange gefordert wird. Und ein solcher Weg soll gezeichnet werden in den Bemerkungen, die ich mir der heutigen Versammlung vorauszuschicken erlaube, der Weg von dem Lehrer zum Elternhaus. Man kann sagen, dieser Weg sei eigentlich ein selbstverständlicher. Und doch, meine sehr verehrten Anwesenden, der Weg, den die Lehrer und Erzieher brauchen zu dem Elternhaus, wurde nicht nur, wird nicht nur zuweilen recht schwer gefunden, sondern es gibt auch sehr, sehr bedeutsame pädagogische Anschauungen, in denen auf diesen Weg zum Elternhaus keine Rücksicht genommen wird.

Zeer geachte aanwezigen!

Van de gezichtspunten waar de vrijeschool vanuit gaat, leidt niet slechts één, maar leiden vele wegen -van zoiets als wat tegenwoordig de mensheid en in het bijzonder het sociale leven wordt opgedrongen – naar iets vanzelfsprekends, naar iets wat a.h.w. door de natuur van de mens in de breedst mogelijke zin, gevraagd wordt. En zo’n weg zal worden geschetst in de opmerkingen die ik mij veroorloof eerst te geven voor het begin van de vergadering van heden, de weg van de leerkracht naar het ouderlijk huis.
Je zou kunnen zeggen dat die weg eigenlijk een vanzelfsprekende weg is. En toch, beste aanwezigen, de weg die de leerkracht en opvoeder naar het ouderlijk huis nodig heeft, werd niet alleen, wordt niet alleen af en toe als heel moeilijk beleefd, maar er zijn ook heel, heel belangrijke pedagogische gezichtspunten waarbij met deze weg naar het ouderhuis geen rekening wordt gehouden.

Ich brauche da nur zu erinnern an etwas, was im Laufe der deutschen Geistesentwickelung erlbt worden ist als ein Größtes: das Auftreten Johann Gottlieb Fichtes auf jeglichem Gebiete. Aber wir wollen heute nur sprechen von seinem Auftreten auf pädagogischem Gebiete. Er hat ja in einer der schwierigsten Zeiten des deutschen Lebens seine «Reden an die deutsche Nation», diese eindringlichen Reden an die deutsche Nation gehalten, in denen er darauf aufmerksam machte, wie eine Gesundung, eine Wiederbelebung
des deutschen Daseins kommen müsse nach schwerer Erniedrigung 1806
durch die Erziehung. Und man kann sagen: über die Erziehung hat
Johann Gottlieb Fichte, einer der edelsten Deutschen, die allerschönsten
Worte und auch die allerbedeutsamsten Worte gefunden. Allein er
betrachtete es wie ein Grunderfordernis für die Durchführung seiner

Dan hoef ik alleen maar te herinneren aan wat er in de loop van de Duitse geestesontwikkeling gevoeld werd als iets heel groots: wat Johann Gottlieb Fichte op elk terrein liet zien. Maar nu willen we het alleen maar hebben over wat hij deed op pedagogisch gebied. Hij hield in een van Duitslands moeilijkste tijden zijn ‘Reden an de deutsche Nation’, die indringende toespraken aan de Duitse natie waarin hij de aandacht erop vestigde hoe er een gezondmaken, een opnieuw opleven van het Duitse bestaan moest komen na de heftige vernedering van 1806, door de opvoeding. En je kan zeggen: over opvoeding heeft Johann Gottlieb Fichte, een van de nobelste Duitsers, de mooiste en belangrijkste woorden gevonden. Hij beschouwde het slechts als een basiseis voor het doorvoeren van zijn

Blz. 207

pädagogischen Intentionen, daß die Kinder dem Elternhaus entnommen
werden, daß sie gewissermaßen zusammengepfercht werden in besondere Erziehungsanstalten, die von einem allseits geschlossenen Staat
allein nach starren Prinzipien geleitet werden. Aber wir haben ja auch
nachher die mannigfaltigsten Erziehungsexperimente erlebt, in denen
Kinder in besonderer Lage an besondere Orte gebracht werden sollen,
um eine sachgemäße Erziehung zu haben. Und wir haben insbesondere im Laufe der Entwicklung der Menschheit zahlreiche Beispiele, wo ein
solches Herausnehmen der Kinder aus dem Elternhause als notwendig
gefordert wird.
Obzwar die Waldorfschul-Pädagogik mit ihrem Geiste glaubt, mindestens ebenso eindringlich und ebenso aus den Tiefen der Menschenseele
heraus zu wirken wie die mit wenigen Strichen gekennzeichneten Erziehungsversuche, so schlug doch dieser Geist der Waldorfschul-Pädagogik
von Anfang an eine ganz andere Richtung ein. Dieser Geist der Waldorfschul-Pädagogik ging nicht von Äußerlichkeiten aus. Er sagte nicht, man
solle dieses oder jenes in sozialer Beziehung für die Kinder herbeiführen.

pedagogische bedoelingen, dat de kinderen uit huis geplaatst zouden worden, dat ze in gesloten internaten zouden worden ondergebracht, die door een volkomen ontoegankelijke staat alleen met starre principes geleid worden. Maar ook daarna hebben we de meest uiteenlopende opvoedingsexperimenten meegemaakt waarbij de kinderen in een bijzondere situatie in speciale plaatsen gebracht moeten worden om een adequate opvoeding te krijgen. En m.n. in de ontwikkeling van de mensheid kennen we talloze voorbeelden waarbij zo’n uithuisplaatsing van de kinderen als een noodzakelijke eis gold.
Hoewel de vrijeschoolpedagogie en wat deze voorstaat, gelooft minstens net zo intens en net zo vanuit de diepte van de mensenziel te werken als de met een paar streken geschetste opvoedingspogingen, dan sloeg wat we met de vrijeschool voorstaan deze vanaf het begin toch een andere richting in. De geestelijke instelling van de vrijeschoolpedagogie ging niet uit van uiterlijkheden. Er werd niet gezegd
voor de kinderen moet je dit of dat doen, met het oog op het sociale.

Er sagte nicht, man solle die Kinder in diese oder jene Verhältnisse, herausgerissen aus ihren gewöhnlichen Verhältnissen, bringen; sondern
der Geist der Waldorfschul-Pädagogik war von Anfang an ein rein methodischer, ein rein pädagogisch-didaktischer. Die soziale Lage, die Verhältnisse des Lebens, so wie sie sind, so werden sie hingenommen.
Und alles, was erreicht werden soll durch die Waldorfschul-Pädagogik,
wird angestrebt aus inneren geistigen Gründen der Pädagogik selber. So daß man etwa sagen kann: Wenn irgendwo durch die soziale Lage, in der
sich das Kind befindet, oder durch andere Vorbedingungen, Schwierigkeiten der Erziehung da sind, so werden diese von dem Geiste der Waldorfschul-Pädagogik eben als ein Schicksal hingenommen, und es werden eingerichtet Methodik und Didaktik so, daß aus dem Geiste, aus der Handhabung von Erziehung und Unterricht heraus die Schwierigkeiten besiegt werden, und zwar in möglichst auf das einzelne Kind gehender, individualisierter Art.Dadurch steht aber eine solche Institution, wie die Waldorfschule, mitten darinnen im sozialen Leben, wie es ist. Und in diesem sozialen Leben ist es nun einmal so, daß wenn man es mit einer Schule zu tun hat, die im heutigen schulpflichtigen Alter das

Er werd niet gezegd dat je de kinderen in deze of die omstandigheden moet brengen, weggehaald uit hun normale omstandigheden; maar de geestelijke instelling van de vrijeschool was van meet af aan puur methodisch, zuiver pedagogisch-didactisch. De sociale positie, de levensomstandigheden werden genomen zoals ze zijn. En alles wat met de vrijeschoolpedagogie moet worden bereikt, wordt nagestreefd vanuit innerlijke geestelijke grondslagen van de pedagogie zelf. Zodat je ongeveer wel zeggen kan: wanneer op de een of andere manier door de sociale positie waarin het kind zich bevindt of door andere randvoorwaarden er zich opvoedingsproblemen voordoen, dan worden deze door wat de vrijeschool is, als lot geaccepteerd en de methodiek en didactiek wordt zo vormgegeven dat van de instelling, vanuit het toepassen van opvoeding en onderwijs die moeilijkheden worden overwonnen en wel op een manier die geïndividualiseerd elk kind betreft.
Daardoor staat een school zoals de vrijeschool midden in het sociale leven zoals dat is. En daarin is het nu eenmaal zo dat wanneer je met een school hebt te maken die in de leerplichtige leeftijd een kind van nu

Blz. 208

Kind aufnimmt, also mit sechs oder sieben Jahren, so empfängt man das
Kind aus dem Elternhause, und da wir kein Internat haben, so bleibt das
Kind für die Zeit, die außerhalb der Schulzeit liegt, dem Elternhause und
seiner Sorgfalt erhalten. Damit ist von vornherein die ganze Richtung, die Erziehung und Unterricht in der Waldorfschule nehmen müssen, hingeordnet auf ein Zusammenarbeiten mit dem Elternhause, das aber insbesondere, wie wir sehen werden, bestehen muß in einem Zusammenfühlen, Zusammenempfinden und Zusammendenken auch mit dem Elternhause. Es ist ja gewiß vor vielen von Ihnen dasjenige, was Lebensepochen
im Dasein des Kindes sind, öfters schon auseinandergesetzt worden.
Diese Lebensepochen im Dasein des Kindes, es sind ja ihrer insbesondere zwei, drei, welche unsere Pädagogik angehen. Die eine beginnt mit der Geburt und endet mit dem Zahnwechsel, die zweite beginnt mit dem Zahnwechsel und endet mit der Geschlechtsreife, die dritte geht darüber hinaus bis ungefähr zum einundzwanzigsten Lebensjahre. Jede dieser Lebensepochen des Kindes zeigt uns sozusagen, wenn wir nur unbefangene Sinne haben in bezug auf die Dinge, wie sie sind, das Kind in einer ganz anderen Seelenverfassung und auch in einer anderen körperlichen Verfassung. Aber wir wollen zunächst die Seelenverfassung ins Auge fassen

dus op zes of zeven jaar opneemt, je het kind  dan vanuit het ouderlijk huis krijgt en omdat wij geen internaat hebben, blijft het kind de tijd buiten de schooltijd aangewezen op de zorg van de ouders. Daarmee is van begin af aan de hele richting die de opvoeding en het onderwijs in de vrijeschool nemen moet, gericht op samenwerking met het ouderlijk huis, wat echter vooral, zoals we nog zullen zien, moet bestaan in een gevoel van samen, het samen ervaren en er samen over denken, juist met de ouders.
Er is zeker aan velen van u al vaker iets over de levensfasen van het kind uitgelegd.
In het leven van het kind zijn er eigenlijk twee of drie fasen waarmee we in onze pedagogie te maken hebben. De ene begint met de geboorte en eindigt met de tandenwisseling, de tweede begint met de tandenwisseling en eindigt met de geslachtsrijpheid, de derde gaat verder tot ongeveer het eenentwintigste jaar.
Ieder van deze fasen laat ons zien, als we onbevangen naar de dingen kunnen kijken zoals ze zijn, dat het kind een heel andere zielenconstellatie heeft en ook een andere lichamelijke constellatie. Maar eerst willen we eens naar de ziel kijken.

Das Kind bis zum Zahnwechsel ist durchaus darauf angewiesen, alles, was es sich erzieherisch aneignet, sich anzueignen durch Nachahmung.
Was man dem Kinde vormacht, das wirkt auf das Kind wie ein äußerer
Reiz, der unmittelbar die ganze körperliche Organisation – an der einen
Stelle mehr sichtbar, an der anderen Stelle weniger sichtbar – zum Nachahmen des Eindrucks aufruft. Wir brauchen ja, um das zu erhärten, nur die schwerwiegende Tatsache ins Auge zu fassen, daß die Muttersprache vom Kinde ganz und gar durch Nachahmung errungen wird. Da geht die Nachahmung tief in die menschliche physische und seelische Organisation hinein. Da muß berücksichtigt werden, daß irgendein Laut, der gesprochen wird, in seiner Vibration, in seiner Wellenbewegung von dem Kinde noch viel intensiver empfunden wird als das später im Leben der Fall ist. Und alle Einstellung des Kehlkopfes, alle innere Durchseelung der Organe beruht selbst in der Sprache, wenn die Mut-

Het kind is tot de tandenwisseling volkomen aangewezen, op alles wat het zich vanuit de opvoeding eigen maakt, dat door nabootsing te doen. Wat het kind wordt voorgedaan, werkt op het kind als een uiterlijke prikkel die meteen het hele lichamelijke organisme – op de ene plaats zichtbaarder dan op de andere – aanzet de indruk na te bootsen. We hoeven om dat te onderbouwen slechts naar het belangrijke feit te kijken dat de moedertaal door het kind uitsluitend door nabootsing wordt aangeleerd. Daarbij gaat de nabootsing diep in het menselijk fysieke en de psyche naar binnen.  Daarbij moet wel in ogenschouw genomen worden, dat een bepaalde klank die wordt uitgesproken, met de bijbehorende vibraties, golfbewegingen door het kind nog veel intenser ervaren wordt, dan dat dit later in het leven het geval is. Het instellen van het strottenhoofd, alles wat bezieling is van de organen, berust zelfs bij de spraak,

Blz. 209

tersprache in Betracht kommt, auf Nachahmung; und so alles im Leben
des Kindes bis zum Zahnwechsel.
Heute, wo durch ein Mißverständnis oder durch zahlreiche Mißverständnisse, in unserer sonst so bewundernswerten naturwissenschaftlichen Weltauffassung große Irrtümer hervorgerufen werden, heute redet man vielfach davon, daß diese oder jene Dinge, die das Kind sich erwirbt in der ersten Lebensepoche bis zum Zahnwechsel hin, auf Vererbung beruhen
In dieses Fach Vererbung wird ja heute so viel, so viel hineingeworfen. Dem Kinde gegenüber beruht dieses Sprechen von Vererbung nur darauf, daß diejenigen, die davon sprechen, keinen richtigen Beobachtungssinn haben. Sonst würden sie herausfinden, daß im Grunde genommen vieles von dem, was heute der dunklen mystischen Vererbung zugeschrieben wird, eigentlich gesucht werden muß in der klar überschaubaren Nachahmung, zu der das Kind hinorientiert ist.
Aber bedenken wir, wie eng gerade das seelische Leben, das sich
heraushebt aus diesem ganzen Nachahmungsleben, wie eng dieses seelische Leben dadurch, daß das Kind ein nachahmendes Wesen ist, mit dem
elterlichen Leben zusammenwächst.

wanneer het de moedertaal betreft, op nabootsing en eigenlijk alles in het leven van het kind tot de tandenwisseling.
Tegenwoordig worden er door talrijke misverstanden van de anders zo te bewonderen natuurwetenschappelijke wereldbeschouwing, grote vergissingen begaan, want men heeft het er vaak over dat wat het kind zich als het een of ander eigen maakt in de eerste levensfase tot aan de tandenwisseling, op erfelijkheid berust.
In het vakje erfelijkheid wordt vandaag de dag zo veel gestopt. Spreken over erfelijkheid berust, wat het kind aangaat alleen op het feit dat degenen die het over erfelijkheid hebben, niet over een goed waarnemingsvermogen beschikken.
Maar laten we wel bedenken hoe nauw verbonden juist het gevoelsleven dat uit dit hele nabootsingsleven naar buiten komt, hoe dit gevoelsleven omdat het kind een nabootsend wezen is, zo nauw met het leven van de ouders verweven is.

Gerade wenn man recht einsieht, wie stark die Neigung zum Nachahmen beim Kinde ist, so bekommt man im eminentesten Sinn die heiligste Scheu und die tiefste Schätzung für dasjenige, was der Zusammenhang des Kindes mit den Eltern ist.
Und sieht man gar im Sinne einer anthroposophischen Geisteswissenschaft auf das, was alldem in den geistigen Weltenzusammenhängen zugrunde liegt, dann sagt man sich erst recht: der Mensch kommt ja, da er, bevor er sein physisches Dasein antritt, ein geistiges Wesen ist, der Mensch kommt ja, trotzdem er ein freies Wesen ist, für die verschiedensten Gestaltungen des Lebens – ich sage nicht Verrichtungen, aber Gestaltungen – mit einem ganz bestimmten Schicksal in das Erdendasein hinein. Schaut man auf der einen Seite darauf, wie sich dieses Schicksal mit einer inneren Gesetzmäßigkeit aus den oft kleinsten Erlebnissen des Kindes herauszieht bis in das reife Alter, ja bis in das höchste Alter hinein, sieht man auf der anderen Seite, wie das Kind zusammenwächst
mit den Eltern dadurch, daß es ein nachahmendes Wesen ist, sieht man
dieses wirklich mit allen zugrunde liegenden geistigen Zusammenhängen
an, dann bekommt man Empfindungen, die einen, man darf schon sagen,

Want anders zouden ze wel ontdekken dat in de grond van de zaak veel van wat tegenwoordig aan de vage, mystieke erfelijkheid wordt toegeschreven, eigenlijk gezocht moet worden in de duidelijk te overziene nabootsing, waarop het kind gericht is. Juist wanneer je goed ziet hoe sterk bij het kind de hang naar nabootsen is, krijg je op een buitengewone manier de grootste eerbied en hoogste achting voor wat een innerlijke verbinding van het kind met zijn ouders is. En kijk je naar alles wat er ten grondslag ligt aan de geestelijke samenhang in de wereld vanuit de antroposofische geesteswetenschap, dan kun je pas met recht zeggen; de mens komt omdat hij vóór zijn aardeleven een geestelijk wezen is, hoewel hij een vrij wezen is, voor alle mogelijke levensvormen – ik zeg niet daden – maar vormen – met een heel bepaald lot op aarde. Kijk je aan de ene kant hoe dit lot zich met een innerlijke wetmatigheid uit de vaak kleinste belevingen van het kind tot op hoge leeftijd zichtbaar wordt, ja tot op zeer hoge leeftijd, dan zie je aan de andere kant hoe het kind een eenheid vormt met zijn ouders doordat hij een wezen is dat nabootst, je ziet dit werkelijk met heel de daaraan ten grondslag liggende geestelijke samenhang, en dan krijg je daardoor gevoelens die, je mag wel zeggen

Blz. 210

religiösen Charakter haben gegenüber dem, was man in dem Kinde gegeben hat, wenn man es als Lehrer oder Erzieher zur Erziehung, zum Unterrichte empfängt. Und man eignet sich gerade durch die fast religiösen Empfindungen eine starke Neigung dazu an, recht genau zu kennen: wie hängt das Kind, das uns im schulpflichtigen Alter übergeben wird, mit dem Elternhause zusammen?
Da darf man das Folgende sagen: Es sind wahrhaftig nicht theoretisch-pädagogische Erwägungen, es sind nicht abstrakte, prinzipielle Grundsätze, welche den Weg vorzeichnen sollen für den Geist der Waldorfschul-Pädagogik zu den Eltern der Kinder hin, sondern es ist etwas Lebendiges, wie alles in der Waldorfschule etwas Lebendiges sein soll.
Es ist etwas Lebendiges; es ist das lebendige Bedürfnis des Waldorfschullehrers, nicht nur das Kind im Geiste vor sich zu haben, sondern von jeder Seelenäußerung, die das Kind ihm entgegenbringt, von jeder
charakterologischen Triebfeder, von jeder in kindlicher Art wirksamen
Impulsivität, ja, von jeder Miene, von jeder Geste, von jeder Handbewegung den Weg zu finden vom Kinde zu den Eltern. 

een religieus karakter hebben, als je kijkt naar wat je met het kind gekregen hebt, wanneer je het als leerkracht of opvoeder als leerling of opvoedeling toevertrouwd wordt. En dan krijg je door die bijna religieuze ervaringen een sterke behoefte om precies te leren kennen: hoe hoort dit kind dat ons op de leeftijd dat het naar school moet en ons wordt toevertrouwd bij dit ouderlijk huis?
Dan mag je het volgende zeggen: dat zijn volstrekt geen theoretisch-pedagogische overwegingen; het zijn geen abstracte, principiële basispunten die de weg naar de ouders van de kinderen aan moeten geven als het om de vrijeschoolpedagogie gaat, maar het is iets levends zoals alles in de vrijeschool leven moet zijn.
Het is iets levends, het is het levende verlangen van de vrijeschoolleerkracht om niet alleen het kind geestelijk voor zich te zien, maar aan iedere gevoelsuiting die het kind hem toont, aan iedere drijfveer vanuit het karakter, aan iedere op kinderniveau werkende impulsiviteit, aan iedere gezichtstrek, aan ieder gebaar, iedere handbeweging, de weg te vinden van het kind naar de ouders. 

Man wird als Waldorfschullehrer befestigt in der Erkenntnis des Kindes, und die braucht man vor allen Dingen, wenn man das Kind so erziehen will, daß man die Impulse zu seiner Erziehung von seiner eigenen Natur abliest.
Man wird vor allen Dingen befestigt darinnen, das Kind in der richtigen
Weise anzuschauen, wenn man hinschauen kann auf die dahinterstehenden Eltern.
Und das ist nicht bloß dann so, wenn ein absolut harmonisches Verhältnis besteht zwischen dem Kinde und den Eltern. Im Leben zeigt sich ja das, was herauswächst aus dem Zusammenleben des Kindes mit den Eltern, in der allermannigfaltigsten Weise. Gewiß, wir sehen auf das Schicksal eines Kindes mit innerem Glücksgefühl, mit tiefer innerer Befriedigung hin, wenn das Kind die Möglichkeit hat, in einem völligharmonischen Verhältnisse mit musterhaft gearteten Eltern zu leben.
Aber darf man nicht auch eine Gegenfrage dem gegenüberstellen? Sieht nicht derjenige, der das Leben, das gegenwärtige Leben, das geschichtliche Leben unbefangen betrachtet, sieht nicht der, wie gerade die größten Geister, nicht nur die Genies des Verstandes, sondern auch die Genies der Tugend und des moralischen Handelns, oftmals hervorgegangen sind aus harten Disharmonien zwischen Kind und Eltern? Der Waldorfschul-

Je wordt als vrijeschoolleerkracht bevestigd in wat je van het kind weet en dat heb je in de eerste plaats nodig als je het kind zo wil opvoeden dat je de impulsen daarvoor afleest aan zijn eigen natuur.
Allereerst krijg je de bevestiging dat je het kind op een goede manier waarneemt, wanneer je de ouders achter hem kan zien.
En dat is niet alleen maar zo als er een absoluut harmonische relatie bestaat tussen het kind en zijn ouders. Het leven toont ons de meest uiteenlopende manieren wat er tevoorschijn komt uit het samenleven van ouders en kind. En ja, we kijken met een intiem gevoel van geluk, met een diepe innerlijke tevredenheid naar het lot van een kind wanneer dat de mogelijkheid krijgt in volledige harmonie met voorbeeldige ouders samen te leven.
Maar mag je nu ook een soort tegenvraag stellen? Ziet degene die het leven – het leven van nu en van toen – onbevangen waarneemt, ziet die, hoe juist de grootste geesten, niet alleen de verstandsgenieën, maar ook de groten van de deugd en van het morele handelen, dikwijls voortgekomen zijn uit sterke disharmonie tussen kind en ouders? De vrijeschool-

Blz. 211

lehrer muß sich gewöhnen, nicht Kritik zu üben an dem Verhältnis zwischen Kind und Elternhaus, sondern es objektiv hinzunehmen, weil er gewissermaßen von der Bekanntschaft mit den Eltern ein Licht ausgehen sieht, das ihm die Eigentümlichkeiten des Kindes beleuchtet.
So ist es nicht ein Grundsatz, nicht irgendein pädagogisches Prinzip, das den Waldorfschullehrer auffordert, den Weg zu den Eltern zu finden, sondern das innerste Bedürfnis des Herzens, wie überhaupt die Waldorfschul-Pädagogik in ihrem innersten Wesen eine Herzenspädagogik ist.
Sehen wir nun auf etwas anderes hin. Sehen wir darauf hin, wie einen Teil desjenigen, was früher einzig und allein die Eltern besorgt haben, für das volksschulpflichtige Alter nun der Lehrer übernehmen muß.
Wenn das Kind in die Volksschule hereintritt, steht es im Zahnwechsel.
Etwas zu früh werden die Kinder heute in die Schule hereingebracht; das wirkliche Volksschulalter beginnt eigentlich erst mit dem Zahnwechsel,
aber darauf kommt es ja weniger an.

leerkracht moet de gewoonte ontwikkelen geen kritiek uit te oefenen op hoe de ouders met het kind omgaan, maar het als feit te nemen, omdat hij in zekere zin door zijn relatie met de ouders de bijzondere aard van de kinderen krijgt belicht.
Dus het is geen basisregel, niet een of ander pedagogisch principe dat van de vrijeschoolleerkracht vraagt de weg naar de ouders te vinden, maar een innerlijk verlangen dat vanuit het hart ontstaat, zoals eigenlijk de vrijeschoolpedagogie in diepste wezen een pedagogie van het hart is.
Laten we eens naar iets anders kijken. Bijv. naar iets wat de ouders vroeger vóór de kinderen leerplichtig werden, alleen helemaal zelf deden en wat de leerkracht nu moet overnemen.
Wanneer het kind nu in de basisschool komt [toen in Duitsland op z’n 6e, 7e jaar] is het tandenwisselen bezig. De kinderen worden tegenwoordig iets te vroeg naar school gebracht; de echte basisschoolleeftijd begint eigenlijk pas met de tandenwisseling, maar daar komt het toch minder op aan.

Wenn das Kind nun in die Schule hereingeschickt wird, dem Lehrer übergeben wird, so muß er einen Teil der Erziehung übernehmen, der aber dadurch seinen besonderen Charakter erhält, daß das ganze Seelenleben des Kindes, die ganze seelische und geistige Verfassung des Kindes auch mit dem Zahnwechsel sich
wandelt. Das Kind ist fortan kein nachahmendes Wesen mehr, obwohl
sich das Nachahmungsprinzip noch einige Jahre in die Volksschulzeit
fortsetzt. Aber im wesentlichen ist das Kind kein nachahmendes Wesen Aber im wesentlichen ist das Kind kein nachahmendes Wesenmehr, sondern es ist ein Wesen, das nun gereizt wird, sozusagen angeregt wird durch dasjenige, was ihm im Bilde, ich möchte sagen, in entsprechender künstlerischer Gestaltung desjenigen, was wir an das Kind heranbringen wollen, entgegenkommt. Das Kind ist jetzt nicht mehr geneigt, mit dem ganzen Organismus sich nachahmend hinzugeben an das, was ihm vorgelegt wird, sondern das Kind geht über zu dem selbstverständlichen Autoritätsprinzip. War es früher der Wille, der in der ganzen kindlichen Organisation dem Vorgelebten nachahmend folgte, so ist es jetzt das Gefühl, das Gefallen oder Mißfallen findet an dem, was der Lehrer im Bilde, aber auch im Bilde seiner ganzen Persönlichkeit, seines eigenen Handelns, in der Gestaltung seiner Sprache und so weiter vor das Kind hinstellt. Und nicht eine willkürlich

Wanneer het kind nu naar school gaat, aan de leerkracht overgedragen wordt, dan moet hij een deel van de opvoeding overnemen dat echter een bijzonder karakter krijgt omdat het hele zielenleven van het kind, hoe z’n hele ziel en geest is, ook verandert bij de tandenwisseling. Voortaan is het kind geen nabootsend wezen meer, hoewel het principe van de nabootsing nog een paar jaar in de basisschool doorwerkt. Maar in de kern is het kind geen wezen meer dat nabootst, maar iemand die aangezet wordt, zogezegd gestimuleerd wordt in te gaan op wat wij hem beeldend, in een passende kunstzinnige vorm willen meegeven. Het kind is nu (na het 7e jaar) niet meer geneigd zich met heel zijn wezen nabootsend over te geven aan wat hem voorgedaan wordt, maar het kind gaat over op het principe van de vanzelfsprekende autoriteit.
Was het eerder de wil die in het hele organisme van het kind nabootsend volgde wat er om hem heen voorgeleefd werd, nu is het het gevoel dat sympathie of antipathie voelt voor wat de leerkracht in beeld, maar ook als beeld van zijn hele persoon, zijn eigen doen en laten, in hoe hij spreekt enz, aan het kind vertoont. En geen willekeurige

Blz. 212

eingesetzte, sondern die selbstverständliche Autorität muß in der Schule walten zwischen dem Zahnwechsel und der Geschlechtsreife.
Wer das nicht zugibt, der kann eben nicht den Blick hinwenden auf die Entfaltung des ganzen menschlichen Lebens. Man sagt so leicht, alles müsse Anschauungsunterricht sein. Gewiß soll gar nichts gegen den Anschauungsunterricht eingewendet werden, aber der Anschauungsunterricht soll nicht ein Mittel sein, alles Erziehen und allen Unterricht zu trivialisieren.
Man kann nicht das Prinzip haben, alles herunterzudrücken auf das Niveau, auf dem das Kind schon steht. Es kann sich nur darum handeln, dasjenige, was es unmittelbar durch die Anschauung fordert, in anschauliche Vorstellung zu kleiden. Aber man nehme ein Verhältnis des religiösen, des sittlichen Lebens; wie soll man da einen Anschauungsunterricht machen? Aber abgesehen davon, das Kind fordert durch seine innere Seelenwesenheit, daß etwas deshalb für es wahr ist, weil der in selbstverständlicher Autorität sympathisch empfundene Erzieher es wahr heißt. Das Kind empfindet, daß etwas schön ist, weil die selbstverständliche Autorität es schön findet; das Kind findet, daß etwas gut ist, weil die Autorität es gut findet. In dieser Autorität ist verkörpert das Wahre, Schöne und Gute.

maar de vanzelfsprekende autoriteit moet in de school centraal staan tussen de tandenwisseling en de puberteit. Wie dat niet toegeeft, kan zijn blik niet richten op de ontwikkeling van het hele mensenleven. Er wordt makkelijk gezegd dat alles aanschouwelijkheidsonderwijs moet zijn, maar dit moet niet een middel zijn om de hele opvoeding en het onderwijs triviaal te maken.
Je kan niet het principe koesteren alles naar het niveau van het kind te brengen waar het kind nu is. Het kan er alleen om gaan dat wat de aanschouwelijkheid direct van ons vraagt, in een aanschouwelijke voorstelling te kleden. Maar wat het religieuze leven, het morele leven betreft: hoe moet je daar aanschouwelijkheidsonderwijs van maken? Maar nog afgezien daarvan, het kind eist door hoe het innerlijk als gevoelswezen is, dat iets waar is, omdat de vanzelfsprekende autoriteit voor wie het kind sympathie heeft, het waar noemt. Ook wat het kind mooi vindt, goed vindt, is mooi en goed omdat de autoriteit het mooi en goed vindt. In deze autoriteit is het ware, mooie en goede belichaamd.

Und schlimm ist es für den Menschen, wenn er aus Prinzipien, aus abstrakten Geboten heraus, aus allerlei Verstandesgesetzmäßigkeiten heraus sich aneignen soll eine Empfindung für das Wahre, Gute, Schöne, bevor er es sich angeeignet hat im richtigen Kindesalter – und das ist das Alter zwischen dem Zahnwechsel und der Geschlechtsreife – dadurch, daß es ihm verkörpert in einem Menschen entgegengetreten ist. Wir sollen zuerst gelernt haben, etwas ist wahr, weil eine verehrte Persönlichkeit es wahr heißt, bevor wir die innere
abstrakte Gesetzmäßigkeit des Wahren einsehen, die eigentlich auf uns erst wirken kann, wenn wir über das Geschlechtsreifealter hinaus sind.
Sie werden mir nicht zumuten, daß derjenige, der vor mehr als dreißig Jahren seine «Philosophie der Freiheit» geschrieben hat, eine Lanze brechen möchte für das Autoritätsprinzip, wo es nicht hingehört. Aber das Autoritätsprinzip, wie es die kindliche Natur selber fordert, das gehört unbedingt in die Volksschule hinein. Da wird der Lehrer mit seinem Verstände, mit seinem Herzen, mit seinem Gefühl, mit seinem ganzen Menschentum Richtschnur für das Wahre, Gute, Schöne, wie das

En voor de mens is het verkeerd wanneer hij volgens principes, volgens abstracte geboden, volgens allerlei logica een gevoel moet krijgen voor wat waar, mooi en goed is, vóór het deze dingen op de geschikte leeftijd – en dat is de leeftijd tussen de tandenwisseling en de puberteit – belichaamd in een mens ontmoet heeft. We moeten allereerst geleerd hebben dat iets waar is, omdat een vereerde persoon het voor waar houdt, voordat we de inherente abstracte wetmatigheden van het ware inzien die eigenlijk pas op ons kunnen werken wanneer we de puberteit achter ons hebben gelaten.
U moet me niet voor de voeten werpen dat ik een lans breek voor het principe van de autoriteit – ik schreef meer dan dertig jaar geleden ‘De filosofie van de vrijheid’ al. Maar het autoriteitsprincipe dat de natuur van het kind eist, hoort zonder meer op de basisschool thuis. Daar wordt de leerkracht met zijn verstand, zijn hart, zijn gevoel, helemaal zoals hij als mens is, leidraad voor het ware, het mooie en het goede,

Blz. 213

Kind es annehmen soll; es entsteht ein menschliches Verhältnis bis in die Gestaltung des Wahren, Guten und Schönen. Das alles ist ja genauer ausgeführt in den verschiedenen pädagogischen Schriften, in denen man über die Waldorfschul-Pädagogik lesen kann. Aber nun bedenke man, in welcher Lage der Waldorfschullehrer dadurch ist, daß er dieses selbstverständliche Autoritätsprinzip anerkennt und in seiner ganzen Ausweitung üben will. Er ist darauf angewiesen, daß in keiner Weise diese selbstverständliche Autorität durchbrochen werde. Nun muß man bedenken, selbst in denjenigen Familien, in denen zwischen dem Kinde und den Eltern Disharmonie herrscht, ist dennoch gerade im Lebensalter, wo der Zahnwechsel auftritt, ein inniges Zusammengewachsensein des Kindes mit den Eltern vorhanden. Ein Zusammengewachsensein, das so stark ist, daß es im Grunde genommen überstrahlt alles übrige, was für die Wesenheit des Kindes in diesem Lebensalter in Betracht kommt. Damit ist aber auch dann, wenn das
Kind etwa durch die Verhältnisse, sagen wir selbst das schwerwiegende
Wort, mit Antipathien den Eltern gegenübersteht, in dem Unterbewußten ein zunächst ganz unerschütterliches Autoritätsverhältnis zu den Eltern vorhanden. Hier kann ich es nur anführen, aber die Sache kann in allen Einzelheiten bewiesen werden.

zoals het kind het op moet nemen; er ontstaat een menselijke relatie tot in de vorm van het ware, goede en mooie. Dit is verder uitgewerkt in de pedagogische boeken waarin je over de vrijeschoolpedagogie kan lezen.
Nu moeten we eraan denken in welke positie de vrijeschoolleerkracht zich bevindt door het principe van de vanzelfsprekende autoriteit te erkennen en in zijn volle omvang daarin bekwaam wil worden. Hij is erop aangewezen dat op geen enkele manier deze vanzelfsprekende autoriteit doorbroken wordt. En dan moet je denken dat er zelfs in de gezinnen waarin tussen het kind en zijn ouders geen harmonische sfeer heerst, toch juist in de leeftijd waarin de tandenwisseling plaatsvindt, het kind zich diep één voelt met zijn ouders. Een één voelen dat zo sterk is dat het in de aard van de zaak al het andere overstraalt wat voor het wezen van het kind op deze leeftijd van belang is. Maar ook dan, als het kind door de verstandhouding, laten we zelfs noemen het zwaarwegende woord antipathie voor de ouders voelt, is er toch die totale onaantastbare autoriteitsrelatie met de ouders aanwezig in het onderbewustzijn. Ik kan het hier slechts aanroeren, maar het kan in al zijn aspecten worden bewezen.

Eine richtige Psychologie, eine richtige Seelenkunde lehrt, daß selbst dann, wenn die Kinder im Lebensalter des Zahnwechsels und in den folgenden Jahren bewußt im Widerspruch zum Elternhaus sich entwickeln, sie in den feineren, aber unbewußten seelischen Adern ihres Wesens ganz und gar unter der Autorität der Eltern stehen. Wer wollte das anders wünschen? Das ist einfach das naturgegebene Verhältnis. Würde ich schildern, welchen Gang die Menschheitsentwicklung nehmen würde, wenn das nicht der Fall wäre, wir würden ein ganz greuliches Bild dieser Menschheitsentwicklung bekommen. Aber damit ist ja gesagt, daß der Lehrer auf dem ganz anderen Gebiet,
auf dem er wirken will, jetzt nicht als Vorbild, sondern als Vorsprecher,
als derjenige, der in seiner Autorität angibt, hinstellt dasjenige, was in
das Kind dringt, wie der Lehrer, ich möchte sagen mit einer feineren Art
der Wirksamkeit herankommen muß an dasjenige, was das Elternhaus
aus dem Kinde bis ins innerste Wesen hinein gemacht hat. Man kann gar

Een echte psychologie, een juist inzicht in de psyche leert dat zelfs dan, wanneer de kinderen op de leeftijd van het tandenwisselen en in de jaren daarna zich bewust anders ontwikkelen dan de ouders zouden willen, ze dan toch in de intiemere onbewuste aderen van hun wezen onder de autoriteit van de ouders staan. Wie zou dat anders willen? Dit is simpelweg de natuurlijke verhouding. Als ik zou schetsen hoe de ontwikkeling van de mensheid zou verlopen, wanneer dit niet het geval zou zijn, dan zouden we een echt afschuwelijk beeld van deze ontwikkeling krijgen.
Maar daarmee is gezegd dat de leerkracht op een heel ander gebied waar hij wil werken, nu niet als voorbeeld, maar als een hoger staand persoon die iets te zeggen heeft, als iemand die als autoriteit aangeeft, een plaats geeft wat in het kind naar buiten wil, hoe de leerkracht die met een fijnzinnigere manier van werken bij dat moet komen wat het ouderlijk huis tot in zijn diepste wezen van het kind heeft gemaakt. Als autoriteit

Blz. 214

nicht anders in seiner Autorität dastehen gegenüber der Kindesindividualität, als wenn man anknüpfen kann in vollbewußter Weise an das, was das Kind durch das Elternhaus geworden ist. Das ergibt wiederum instinktiv im Waldorfschullehrer den innersten Drang, mit den Eltern in Beziehung zu treten. Und dieser Drang wächst aus einem ganz bestimmten Grunde heraus.
Der Geist der Waldor schul-Pädagogik ist kein einseitiger; er umfaßt den Geist, die Seele und ebenso die Physis, das Körperliche. Es wäre ein vollständiges Verkennen des Geistes der Waldorf schul-Pädagogik, wenn man glauben wollte, daß das Physische dabei, und zwar in seinen gesunden und kranken Zuständen, irgendwie gegenüber dem Geistigen unterschätzt würde. Mit dem ganzen Menschen im Kinde rechnet der Geist der Waldorfschul-Pädagogik. Da er mit dem ganzen Menschen rechnet, aber nicht den ganzen Menschen hat, sondern das Kind nur hat in den Schulstunden und vielleicht in wenigem, was sich daranschließt, muß er das innere Bedürfnis haben, mit dem Elternhause, das das Kind in der anderen Zeit hat, in innigstem Kontakt zu stehen.

kan je zelfs niet anders, als het om de individualiteit van het kind gaat, dan volbewust aansluiting zien te vinden bij wat het kind door het ouderlijk huis geworden is. Dat doet in de vrijeschoolleraar weer instinctief het diepste verlangen ontstaan, met de ouders een relatie op te bouwen. En dit verlangen ontstaat vanuit een heel bepaalde reden. Het wezen van de vrijeschoolpedagogie is niet eenzijdig; daar maken geest, ziel en ook het lichaam deel van uit. Het zou een volkomen miskennen van het wezen van de vrijeschoolpedagogie zijn, als je zou willen geloven dat het fysieke daarbij en dat in een gezonde of ziekelijke toestand, op de een of andere manier wat de geest betreft, onderschat zou worden.
De vrijeschoolpedagogie houdt wezenlijk rekening met de hele mens. Omdat het rekening houdt met de hele mens, maar niet over de hele mens beschikt, maar alleen het kind in de schooluren heeft en misschien nog iets wat daarbij aangesloten is, moet hij de innerlijke behoefte voelen met de ouders die het kind op de andere tijd hebben, een heel goed contact te krijgen.

Wahrhaftig, bei uns ist es so, daß das wahr ist, was ich oftmals gesagt habe, besonders im Kreise der Waldorfschule selber: vor Klassen mit einer großen Schülerzahl braucht sich der Pädagoge nicht zu fürchten. Aus pädagogischen Gründen kleine Klassen einzurichten, rechnet mit einer pädagogischen Schwäche. Darum handelt es sich nicht. Wenn es in der Waldorfschule wünschenswert sein könnte, kleinere Klassen anzustreben, ist das aus dem Grunde, damit der Lehrer die Möglichkeit hat, für alle seine Schüler den Weg zum Elternhaus zu finden. Und den muß er finden! Den muß er finden aus dem ganzen Geiste der Waldorfschule heraus!
Aber betrachten wir noch etwas anderes. Ich will nur einige Etappen
hervorheben. Derjenige, der das Kind im Leben beobachten kann, findet
so ungefähr zwischen dem neunten und zehnten Lebensjahr einen
außerordentlich wichtigen Lebenspunkt. Man sieht ihn herannahen.
Eine gewisse innere Krisis macht sich da geltend. Nicht als ob das Kind besonders verstandesmäßige Fragen stellte, aber die Krisis deutet sich dadurch an, daß sonst lebhafte Kinder kopfhängerisch werden, stille Kinder laut werden, daß die Kinder allerlei krankhafte Zustände zeigen

Echt, bij ons is het zo als ik al dikwijls heb gezegd, in het bijzonder in kringen van de vrijeschool zelf: de pedagoog hoeft niet bang te zijn voor grote klassen. Om pedagogische redenen kleinere klassen te maken, calculeert een bepaalde zwakte in. Daar gaat het niet om. Wanneer het in de vrijeschool wenselijk zou kunnen zijn om naar kleinere klassen te streven, dan is dat om de leerkracht de mogelijkheid te bieden voor al zijn leerlingen de weg naar het ouderlijk huis te vinden. En dat moet hij! Vanuit het volle wezen van de vrijeschool moet hij die vinden!
Maar laten we nog naar wat anders kijken. Ik wil nog een paar fasen belichten. Wie het kind in zijn leven kan waarnemen, vindt zo ongeveer tussen het negende en tiende jaar een buitengewoon belangrijk punt in het leven.
Dat zie je dichterbij komen. Er ontstaat een bepaalde innerlijke crisis. Niet dat het kind bijzondere intellectuele vragen gaat stellen, maar de crisis kondigt zich aan dat kinderen die anders levendig zijn, nu hun hoofd een beetje laten hangen, en stille kinderen druk worden, dat de kinderen allerlei [Duits heeft hier krankhaft, ziekelijk, maar dat is wel sterk aangezet, misschien is het meer disharmonie] disharmonische toestanden vertonen,

Blz. 215

und so weiter. Da handelt es sich darum, daß im Unterbewußtsein des
Kindes – unendlich viel ist ja in der Wesenheit des Kindes im Unterbewußten, nicht im Bewußtsein – eine Frage auftritt, die aber nicht verstandesmäßig formuliert wird, sondern nur im Empfinden lebt: Die selbstverständliche Autorität hat mir angegeben bisher, was wahr, was gut, was schön war; diese selbstverständliche Autorität ist die Verkörperung von Wahrheit, Güte, Schönheit; ist sie es auch wirklich? Der Zweifel braucht gar nicht ausgesprochen zu werden, aber er ist da. Da ist er und greift in der gekennzeichneten Weise in das Leben des Kindes ein.
Da handelt es sich darum, daß man gerade in diesem Lebenspunkte,
für den man eine gesunde, freie Beobachtungsgabe haben muß, nun auch
das richtige Wort, das richtige Verhalten findet. Mannigfaltiges ist
notwendig. Der Takt, der Instinkt, die Intuition müssen es geben. Dann
kann man in diesem Lebenspunkte des Kindes etwas tun, was für das
ganze folgende Erdenleben von einer ungeheuer weittragenden Bedeutung ist. Findet man die Bemerkungen, die Handlungen, das Verhältnis, wodurch man dem Kinde in seiner Art begreiflich macht: Ja, du hast recht, daß du in mir die selbstverständliche Autorität siehst, – dann ist man ein aus der innersten Seele heraus wirkender wahrer Wohltäter des Kindes geworden.

enzovoort. Nu gaat het erom dat in het onderbewuste van het kind – in het onderbewuste van het wezen van het kind bevindt zich heel veel – niet in het bewustzijn, een vraag opkomt die echter niet intellectueel geformuleerd wordt, maar alleen in het gevoel leeft: tot nog toe heeft de vanzelfsprekende autoriteit mij aangegeven wat waar, wat goed, wat mooi was; deze vanzelfsprekende autoriteit is de belichaming van waarheid, goedheid en schoonheid; maar is hij dat ook werkelijk? De twijfel hoeft helemaal niet uitgesproken te worden, maar die is er wel. Die is er en grijpt op de geschetste manier in het leven van het kind in.
Nu gaat het erom dat je, juist op dit punt in het leven waarvoor je een gezonde aanleg van vrij te kunnen waarnemen moet hebben, je ook het juiste woord, de juiste houding moet vinden. Verschillende dingen zijn noodzakelijk. Er moet  tact, instinct, intuïtie zijn. Dan kun je iets doen wat voor het hele volgende leven op aarde van een buitengewoon verreikende betekenis is. Vind je de opmerkingen, de handelingen, de houding waardoor je het kind op zijn manier duidelijk maakt: Ja, het is goed, dat je in mij de vanzelfsprekende autoriteit ziet – dan ben je vanuit je diepste ziel werkend een echte weldoener voor het kind geworden.

Denn wohl dem Menschen, der, über diesen Lebenspunkt hinausgehend, um das neunte, zehnte Lebensjahr herum, zu einer selbstverständlichen Autorität verehrend hinaufblickt! Kein Mensch kann in seinem
Leben zu einem freien Wesen werden, der nicht zuerst vor seinem
geschlechtsreifen Alter sein Leben hat einrichten gelernt, wie ein hochgeschätzter Mensch sich verhält. Sich unterstellen in dieser Weise aus innerer instinktiver Freiheit, sich so gegenüberstellen einem solchen Menschen, sich sagen: Das ist das Rechte, zu tun, was er tut – das macht eigentlich erst etwas aus den Anlagen zur Freiheit, die der Mensch in sich birgt.
Kurz, wir müssen als Waldorfschullehrer in jeder Beziehung in der intimsten Weise die selbstverständliche Autorität aufrechterhalten. Wie können wir sie aufrechterhalten? Wenn wir durch einen solchen Verkehr mit dem Elternhaus in den Eltern das Gefühl hervorrufen: Wir dürfen auf unsere Kinder so einwirken, daß sie die selbstverständliche Autorität in dem Lehrer, in dem Erzieher sehen. Es kann trivial klingen, aber es ist

Want wat is het een weldaad voor de mens die uitstijgend boven dit punt in het leven rond het negende, tiende jaar, vererend op kan kijken tegen een vanzelfsprekende autoriteit! Niemand kan in zijn leven een vrij wezen worden die niet eerst voor zijn puberteit geleerd heeft zijn leven zo in te stellen naar de houding van een hoog gewaardeerd mens. Dit op deze manier, vanuit een innerlijke, instinctieve vrijheid, dit aannemen, zich zo naar zo’n mens op te stellen, en te zeggen: het is het beste om te doen wat hij doet – pas dat vormt eigenlijk iets uit de aanleg tot vrijheid die de mens in zich omdraagt.
Kortom, we moeten als vrijeschoolleerkracht in elk opzicht op de meest fijnzinnige manier de autoriteit waar maken. En hoe kunnen we dat? Wanneer we door de relatie met de ouders bij de ouders het gevoel oproepen: wij mogen zo op de kinderen werken dat zij in de leerkracht, in de opvoeder de vanzelfsprekende autoriteit zien. Het mag gewoontjes klinken, maar het is

Blz. 216

so: Der Waldorfschullehrer darf es nicht verschmähen, sich den Eltern des Kindes zu zeigen in seiner Wesenheit, das kann man ja manchmal in fünf Minuten, so daß die Eltern wissen, mit wem sie es zu tun haben. Und in dem Ton ihrer Stimme, in der Färbung eines jedes Satzes, der über die Schule gesprochen wird, soll hingewiesen werden nach der selbstverständlichen Autorität in der Schule. Es kann gar nicht innig genug das Band zwischen Schule und Elternhaus geknüpft werden.
Und ein drittes. Hat man ein, zwei, drei, vier Lehrpläne, Schulverordnungen, alles fein klug ausgedacht, vor sich, weiß man ja, was man zu tun hat. Man hat den Lehrplan, hat die Schulverordnung, muß das tun.
Aber so steht die Waldorfschule nicht da. Im Geiste der Waldorfschule ist es so richtig, zu denken, daß manches anders sein muß als in der öffentlichen Erziehung. Das können ja heute viele Menschen nicht einsehen. Und in unserem Zeitalter ist ja soviel Gescheitheit verbreitet.

zo: de vrijeschoolleerkracht mag er niet te gering over denken om het kind in zijn wezen aan de ouders te laten zien; dat kan soms in vijf minuten, zodat de ouders weten om wie het gaat. En in de klank van hun stem, in de kleur van iedere zin die over de school wordt gesproken, moet gewezen worden op de vanzelfsprekende autoriteit in de school. School en ouderlijk huis kunnen niet innig genoeg verbonden zijn.
En een derde iets. Als je een, twee, drie, vier leerplannen, schoolregels voor je hebt, alles fijn verstandig uitgedokterd, weet je wat je moet doen. Je hebt het leerplan, de schoolvoorschriften, dat moet je doen.
Maar dat is niet het gevoel op de vrijeschool. In de geest van de vrijeschool is het juist goed om te denken dat sommige dingen anders moeten dan in de gangbare opvoeding. Dat kunnen vele mensen vandaag de dag niet inzien. En in onze tijd is er overal heel veel knaps te vinden.

Man kann gar nicht stark genug betonen, wie in unserem Zeitalter gegenüber anderen Zeitaltern die Menschen gescheit sind. Nur, diese verstandesmäßige Gescheitheit – ich meine das ganz ernst, ich ironisiere nicht -, diese Gescheitheit von heute macht just die größten Dummheiten. Aber trotzdem, die Menschen sind gescheit. Das drückt sich in der verschiedensten Weise aus. Es können sich heute dreißig Menschen zusammensetzen, die können eine Schulreform ausmachen. Das kann so gescheit sein, unanfechtbar sein. Der laienhaft denkt, kann dann sagen: Das ist aber genial, bessere Schulen kann man gar nicht schaffen, als die mit dem 1., 2., 3., 4. – Aber man versuche nur weiterzugehen und sich die Schulen anzusehen, die man mit dem 1., 2., 3., 4. da schafft. Die Grundsätze, Paragraphen sind sehr gescheit; aber mit denen kann man im Leben nichts anfangen. Nur der kann etwas anfangen, der das Leben selber pulsieren fühlt und aus dem pulsierenden Leben heraus schaffen kann.
So steht der Waldorfschullehrer da: er hat keine Paragraphen, sondern
Ratschläge; Ratschläge, die er nach seiner eigenen Individualität gestalten muß. Jeder ist doch ein anderer Mensch. Und wenn man vorschreibt, was der Lehrer in der Schule zu tun hat, in strikter Weise, dann soll jeder so sein wie der andere. Bedenken Sie nur, zu welcher Konsequenz das führt. Wenn das ernst genommen würde, daß die Paragraphen streng durchgeführt würden, die bestgemeinten pädagogischen abstrakten

Je kan niet sterk genoeg benadrukken hoe knap de mensen in onze tijd zijn in vergelijking met andere tijden. Maar, deze verstandsknapheid – ik bedoel dit heel ernstig, ik spot niet – deze schranderheid van nu maakt juist de grootste fouten. Maar ondanks dat, de mensen zijn knap. Dat komt op de meest verschillende manieren tot uitdrukking. Als er nu dertig mensen bij elkaar gaan zitten, kunnen ze een onderwijsvernieuwing afspreken. Die kan zo slim in elkaar zitten, dat die niet aan te vechten is. De leek denkt en zegt dan: maar dat is geniaal, betere scholen dan met de punten 1, 2, 3, 4, kun je gewoon niet maken. Maar probeer nu eens verder te gaan en naar die scholen te kijken die men ten eerste, tweede, derde, vierde zo inricht. De uitgangspunten, paragrafen zijn heel knap; maar in het leven kan je er niets mee beginnen.  Alleen degene die het leven zelf voelt pulseren en hieruit kan scheppen, die kan iets beginnen. En dat is de plaats van de vrijeschoolleerkracht: hij heeft geen paragrafen, maar adviezen; adviezen die hij met zijn eigen individualiteit vorm moet geven. Iedereen is toch anders. En wanneer je voorschrijft wat de leerkracht op school moet doen in strikte zin, dan is ieder niet zo als de ander. Denk je eens in tot welke slotsom dat leidt. Wanneer serieus zou worden genomen dat de paragrafen streng doorgevoerd moeten worden, de bestbedoelde pedagogische abstracte

Blz. 217

Grundsätze durchgeführt würden, wonach die Leute der Ansicht sind, daß es nur einerlei gibt^wie man zu erziehen und zu unterrichten hat, dann könnte man den einen Lehrer nicht mehr von dem anderen unterscheiden. Dann würde man dem einen Lehrer begegnen und würde sagen, es sei der andere, weil er ganz nach denselben abstrakten Prinzipien erzieht und unterrichtet. Aber der Lehrer ist ein Mensch. Der Lehrer ist eine Individualität. Und er kann nur wirken, wenn er sich als Mensch einsetzen kann mit der vollen Selbständigkeit seines Wesens.
Nur dann kann er wirklich wirken. Dann aber muß er das Leben kennen. Man kann im Leben nur wirken, wenn man das Leben auf sich wirken läßt. Aber was hat man in der Schule für ein Leben? Die Fortsetzung des elterlichen Lebens im Kinde. Von den Paragraphen, Grundsätzen wird der Lehrer verwiesen auf alles dajenige, was unmittelbares Leben des Kindes ist. Das muß einfließen in Methodik, in die Handhabung des ganzen Unterrichtens und Erziehens. Daher, meine sehr verehrten Anwesenden, wenn Sie ein Mäuschen wären und manchmal zuhören würden bei unseren Lehrerkonferenzen, so würden Sie hören, wie da tatsächlich mit allen Einzelheiten Abrechnung getrieben wird, und wie intim zuweilen dasjenige besprochen wird, was aus dem Elternhaus herein auf das Kind hinleuchtet.

uitgangspunten uitgevoerd zouden worden, volgens welke de mensen van mening zijn dat er maar een manier is hoe je moet opvoeden en onderwijzen, dan zou je de ene leerkracht niet meer van de andere kunnen onderscheiden. Dan zou je de ene leerkracht tegenkomen en je zou zeggen dat het de andere is, omdat hij geheel volgens dezelfde abstracte principes opvoedt en lesgeeft. Maar de leraar is een mens. De leraar is een individualiteit. En hij kan alleen werken als hij zich als mens kan inzetten met de volle zelfstandigheid van zijn wezen. Dan kan de leraar pas echt werken. Maar dan moet hij het leven kennen. Je kan in het leven alleen maar werken als je het leven op je laat inwerken. Maar wat voor leven heb je op school? Op school heb je de voortzetting van het leven van de ouders. I.p.v. naar paragrafen, principes, wordt de leerkracht verwezen naar alles wat zonder omwegen het leven van het kind is. Dat moet de methodiek binnenstromen, in de uitvoering van het hele onderwijs en de opvoeding.
Vandaar, zeer geachte aanwezigen, als u een muisje zou zijn en soms eens zou luisteren in onze lerarenvergaderingen, dan zou u horen hoe er daadwerkelijk rekening wordt gehouden met alle details en fijngevoelig besproken wordt wat vanuit het ouderlijk huis op het kind overstraalt.

Und weiter würden Sie erfahren, wenn Sie ein solches Mäuschen wären und zuhören würden, wie diese Lehrerkonferenzen ein fortwährendes Lernen sind, ein fortwährendes Entwickeln der Pädagogik zu immer höherer und intimerer Wirkung hinauf. Es kann gar nicht anders sein, wenn die Schule ein lebendiger Organismus und nicht ein toter Organismus sein soll. Und so ist gerade die Waldorfschule, weil sie eine freie Schule sich nennt, eine solche Institution, die durch ihr innerstes Wesen den Weg zum Elternhause weist in Bezug auf die ganze Wesenheit des Kindes.Man lernt ein Kind kennen. Es hat, sagen wir, mangelhafte intellektuelle Fähigkeiten. Das kommt ja vor. Ja, mangelhafte intellektuelle Fähigkeiten können auf die mannigfaltigste Weise verbessert werden, entwikkelt werden zum Besseren. Aber man muß Anhaltspunkte haben. Sagen wir, man lernt den Vater oder die Mutter kennen; die sind sehr gescheit. Es kommt ja auch vor, daß intellektuell unbegabte Kinder sehr gescheite Eltern haben. Es kann auch das Gegenteil der Fall sein, daß intellektuell

En verder zou je merken als je zo’n muisje was en zou luisteren hoe deze lerarenvergaderingen een voortdurend leren betekenen, een voortdurend ontwikkelen van de pedagogie die steeds beter en fijnzinniger werkt. Het kan niet anders wil de school een levend organisme en niet een dood organisme zijn.
En zo is met name de vrijeschool, omdat ze zich een vrije school noemt, die instelling die door haar diepste kern de weg naar het ouderlijk huis wijst in relatie tot het hele wezen van het kind. Je leert een kind kennen. Het heeft, laten we zeggen, gebrekkige intellectuele vaardigheden. Dat komt nu eenmaal voor. Maar gebrekkige intellectuele vaardigheden kunnen op de meest uiteenlopende manieren verbeterd worden, ontwikkeld worden. Maar je moet aangrijpingspunten hebben. Laten we zeggen dat je vader en moeder leert kennen en die zijn heel knap. Het komt voor dat intellectueel onbegaafde kinderen zeer slimme ouders hebben. Het omgekeerde kan ook,

Blz. 218

unbegabte Eltern sehr intellektuell begabte Kinder haben. Aber in jedem Fall wird man ungeheuer viel lernen für die Behebung von Mängeln an intellektuellen Fähigkeiten, wenn man auf die Eltern hinschaut, die das Kind bis zum Zahnwechsel nachgeahmt hat. Dadurch wird man nicht nur eine theoretische Erklärung finden, sondern man wird eine Anleitung finden zur Handhabung dessen, was man zu tun hat. – Und das Gefühlsleben, das noch ins moralische Leben herüberspielt, das das Gute nur aus der Sympathie mit dem Guten im Lehrer erhält, das Gefühlsleben, das gerade im schulpflichtigen Lebensalter die bedeutsamste Rolle spielt, dieses Gefühlsleben, wie klärt es sich auf, wenn wir durch das Fühlen des Kindes hindurchschauen auf die besondere Art des Gefühlslebens der Eltern! Ebenso ist es mit dem Willensleben.
Wer aus seiner Gescheitheit heraus weiß, der Mensch muß so und so sein, weil das die richtige durchschnittliche Menschennatur ist, der braucht ja nicht auf die Eltern hinzuschauen. Wer aber weiß, daß die Dinge aus ihrem Ursprung und die Wesen aus ihrem Ursprung hervorgehen, wer nicht auf ein Abstraktes hinschaut, sondern auf den Ursprung hinschaut, der muß auf das Elternhaus hinschauen.

dat niet-begaafde ouders intellectueel zeer begaafde kinderen hebben. Maar in ieder geval zal je ongelooflijk veel leren om het gebrek aan intellectuele vaardigheden te herstellen, als je rekening houdt met de ouders die het kind tot aan de tandenwisseling nabootste. Daardoor zal je niet alleen een theoretische verklaring vinden, maar je zal er een aanleiding in vinden om te doen wat je moet doen. En het gevoelsleven dat nog tot in het morele leven doorwerkt, dat het goede alleen maar uit sympathie voor het goede in de leerkracht ontvangt, het gevoelsleven dat juist in de basisschooltijd de belangrijkste rol speelt, hoe je dit gevoelsleven leert kennen wanneer we door dit voelen van het kind heen kijken naar het bijzondere gevoelsleven van de ouders! En zo is het ook met het wilsleven. Wie door zijn schranderheid weet dat de mens zus of zo moet zijn, omdat dit de doorsnee mensennatuur is, hoeft niet naar de ouders te kijken. Wie echter weet dat de dingen uit hun oorsprong en het wezen uit hun oorsprong, wie niet naar iets abstracts kijkt, maar naar de oorsprong, die moet naar het ouderlijk huis kijken.

Weil die Waldorfschul-Pädagogik den Geist der Wirklichkeit, den Geist des Naturgemäßen, den Geist des Seelengemäßen atmen will, deshalb führt sie auf den Weg der Wirklichkeit. Und dieser Weg derWirklichkeit weist zurück aus der Schule ins Elternhaus. Daher geschieht ja auch alles, was das Interesse der Lehrer an den Eltern, der Eltern für den Lehrer der Schule erwecken kann. Die Elternabende, die von der Waldorfschule abgehalten werden, sind dazu da, um ein Band zu knüpfen zwischen der Schule und dem Elternhaus. Und das, was auf diesen Elternabenden getrieben wird, soll dazu geeignet sein, die Eltern
anschauen zu lassen, namentlich welcher Gesinnung, welcher Seelenverfassung die Lehrerschaft ist.
Das, meine sehr verehrten Anwesenden, ist die praktische Durchführung desjenigen, was ja schließlich als oberstes, ich kann nicht sagen, Prinzip, sondern als oberste Anschauung beim Geist der WaldorfschulPädagogik vorhanden ist. Aus tiefstem innerem Seelenleben heraus muß sich aus diesem Geiste der Waldorfschul-Pädagogik der Lehrer sagen: Die Eltern übergeben der Schule das Teuerste, was sie haben, in ihrem

Omdat de vrijeschoolpedagogie de geest van werkelijkheid wil ademen, de geest van wat in overeenstemming is met de natuur, de geest van wat in harmonie is met de ziel, leidt zij daarom naar de weg van de werkelijkheid. En deze weg leidt van school naar de ouders. Daarom gebeurt ook alles wat de belangstelling van de leerkrachten voor de ouders, van de ouders voor de leerkrachten van de school wekken kan. De ouderavonden die de vrijeschool organiseert, zijn er om een band te smeden tussen school en ouderlijk huis. En wat er op de ouderavonden aan de orde komt, moet geschikt zijn om met name aan de ouders te laten zien wat de opvattingen van de leerkrachten zijn, wat voor gevoelsstemming er heerst. Dat, geachte aanwezigen, is de praktische uitvoering van wat uiteindelijk het belangrijkste, ik kan niet zeggen principe is, maar als het belangrijkste gezichtspunt bij het wezen van de vrijeschoolpedagogie voorhanden is. Vanuit het diepste innerlijk van de ziel moeten vanuit dit wezen de leerkrachten zeggen: de ouders geven aan de school wat voor hen het meest kostbare is wat ze hebben, 

Blz. 219

Kinde. Die Eltern haben mancherlei im Leben erfahren. Sie möchten, weil sie selber vielleicht geprüft sind im Leben, sie möchten zwar nicht, daß das Kind ungeprüft bleibe, aber doch, daß ihm manche harte Erfahrung erspart bleibe, die sie haben durchmachen müssen. Aus diesem und vielem anderen heraus knüpfen sich ja viele, unendliche Hoffnungen des Elternhauses an den Augenblick, wo das Kind der Schule überliefert wird. Aus dem ganzen Geiste der Waldorfschul-Pädagogik weiß der Lehrer, der Erzieher, was ihm übergeben wird. Und er möchte aus solchen Anschauungen heraus, wie ich sie charakterisiert habe, an dem Kinde so wirken, daß er, wenn er das Kind aus der Schule wieder herausläßt und die Eltern einen neuen Entschluß fassen müssen und es wieder aus der Hand des Lehrers entgegennehmen, daß er hören könnte von den Eltern: Wir wußten es ja immer, als wir die Schule angesehen haben, unsere Hoffnungen mußten erfüllt werden. – Dieses Urteil kann sich aber nicht im letzten Augenblick bei der Reifeprüfung bilden, das kann sich nur bilden, wenn es heranreift an dem Umgang der Schule mit dem Elternhause.

hun kind. De ouders hebben in het leven van alles meegemaakt. Ze zouden, omdat ze zelf wellicht in het leven beproevingen hebben doorgemaakt, niet willen dat hun kind niet op de proef zal worden gesteld, maar wel dat het voor sommige harde ervaringen gespaard blijft die zij moesten doormaken. Hierdoor en door vele andere dingen verbindt het ouderlijk huis vele hoopvolle verwachtingen aan het ogenblik waarop het kind wordt overgedragen aan school. En door alles wat de vrijeschoolpedagogie inhoudt, weet de leerkracht, de opvoeder wat aan hem wordt toevertrouwd. En hij wil door dergelijke gezichtspunten die ik hier gekarakteriseerd heb, graag zo met het kind werken dat hij, wanneer het kind weer van school gaat, en de ouders opnieuw een besluit moeten nemen en het kind weer van de leerkracht overnemen, dat hij dan van de ouders zou kunnen horen: we hebben altijd wel geweten toen wij naar de school keken dat onze hoop vervuld zou worden. Dit oordeel kan echter niet op het laatste ogenblik bij het examen gevormd worden, dat kan alleen ontstaan als het groeit door de relatie van school en thuis.

Und so kann man von mancherlei Erziehungsversuchen, ja sogar von pädagogisch großartig gemeinten Idealen wegblicken, auf den Geist der
Waldorfschul-Pädagogik hinblicken und kann sich sagen: Es ist doch ein
ungeheuer gesunder Instinkt, der sich auslebt in dem Zusammensein des
Kindes mit den Eltern; es muß daher auch ein Gesundes sein, wenn die
Schule in dieses Verhältnis hineinwächst dadurch, daß sie den Weg findet
zu den Eltern hin. Unter den vielen Dingen, die in der Waldorfschule angestrebt werden und die alle dadurch zu charakterisieren sind, daß man sagt: Die
Waldorfschule möchte über abstrakte Grundsätze, über Gescheitheiten
zur lebensvollen Wirklichkeit hin -, ist vor allem dieses, daß die Waldorfschule den Weg finden möchte zu der allerlebensvollsten Wirklichkeit im Dasein des Kindes. Und diese Wirklichkeit im Dasein des kleinen Kindes, des schulpflichtigen Kindes, sind die Eltern.
Weil diese Schule mit ihrem Geiste eine Schule sein will nicht der
Theorie, nicht der Abstraktion, nicht des steifen, theoretischen Prinzips,
sondern des vollen Lebens, der vollen Wirklichkeit, sucht sie den Weg in
die Wirklichkeit des Elternhauses hinein.

En zo kan je van allerlei opvoedingsexperimenten, zelfs van pedagogisch groots bedoelde idealen, kijken naar de geest van de vrijeschoolpedagogie en je kan zeggen: het is toch een buitengewoon gezond instinct dat zichtbaar wordt in het samenzijn van ouder en kind; en daarom moet het ook iets gezonds zijn wanneer de school met deze relatie meegroeit wanneer die de weg naar de ouders vindt.
Onder de vele dingen die de vrijeschool nastreeft en die je allemaal kan karakteriseren door te zeggen: de vrijeschool wil verdergaan dan abstracte uitgangspunten, dan schranderheden, tot aan de levensvolle werkelijkheid, vind je vooral deze dat de vrijeschool de weg zou willen vinden naar de meest levensvolle werkelijkheid in het bestaan van het kind. En deze werkelijkheid in het leven van het kleine kind, het basisschoolkind, zijn de ouders.
Omdat deze school in haar verschijning geen school wil zijn van theorie, van abstractie, niet van onbuigzame, theoretische principes, maar van het volle leven, van de volle werkelijkheid, zoekt ze de weg naar de realiteit van het ouderlijk huis.
GA 298/207-219

 

Over GA 298 – inhoudsopgave  

Rudolf Steiner over pedagogie(k)

Rudolf Steiner; op deze blog

Vrijeschool in beeldalle beelden

.

2959

 

 

VRIJESCHOOL – Rudolf Steiner over de levensgeest (GA 57)

.

In de ‘Algemene menskunde’ staat Steiner niet lang stil bij de begrippen ‘geest(es)zelf – levensgeest – geest(es)mens. Ze worden summier benoemd in de 1e voordracht – in de vertaling op blz. 23 – wanneer hij over de wezensdelen spreekt. Zihet artikel daarover
en in voordracht 4.
Hier worden de drie begrippen in verband gebracht met de drie vormen van (hoogste) wil.
De ‘wens’ met het geestzelf; ‘het voornemen’ met de levensgeest en ‘het besluit’ met de geestmens.

Wanneer hij in zijn boeken GA 9 en GA 13 over de wezensdelen spreekt, komen ze uiteraard aan bod.
Opmerkingen daaruit heb ik weergegeven in dit artikel.

Wanneer je mijn inleidingen op deze stof op je laat inwerken, zal, wat Steiner in de voordrachten zegt, makkelijker te vatten zijn.

Zoals ik voor het geestzelf heb gezocht naar omschrijvingen in andere voordrachten, wetend dat Steiner het telkens weer anders zegt of met nieuwe gezichtspunten komt, doe ik dit nu ook voor de levensgeest.

In het vorige artikel haalde ik Steiner aan met wat hij er op blz. 24 (vert.) over zegt:

Ein zweiter, höherer Bestandteil des Menschen ist das, was wir den Lebensgeist nennen. Dieser Lebensgeist ist schon sehr wenig wahrnehmbar innerhalb des gegenwärtigen Menschen. Es ist etwas sehr geistiger Art im Menschen, was sich in ferner Menschenzukunft entwickeln wird.

Een tweede en hoger bestanddeel van de mens is dat wat we de levensgeest noemen. Deze levensgeest kan men al heel weinig waarnemen in de huidige mens. Het is iets in de mens wat zeer geestelijk van aard is en zich in de verre toekomt van de mensheid zal ontwikkelen.
GA 293/65
Vertaald/66

‘Het is iets in de mens wat zeer geestelijk van aard is en zich in de verre toekomt van de mensheid zal ontwikkelen.’

Je zou dus nog kunnen denken: ‘O, dat gaat vanzelf, daar hoef ik in dit leven niets voor te doen.’
‘Ik heb er in dit leven nog weinig mee te maken’.
Maar als we beseffen dat ‘levensgeest’ omgewerkte ‘levenskracht’ is, ons etherlijf, dan kunnen we wél inzien dat het in dit leven veel meer gaat om de scholing van het etherlijf.
Het scholen van het astraallijf is al een moeilijke opgave; van het etherlijf is deze nog moeilijker. Die kost veel meer inspanning en tijd.

Als we aan het etherlijf willen werken, gaat die activiteit natuurlijk weer uit van het actieve Ik, zoals bij de ontwikkeling van het astraallijf, zoals blijkt uit wat er in o.a. de voordrachten GA 9GA 34GA 53GA 54GA 55GA 56GA 57GA 58GA 59 over staat.

INWIJDING EN HELDERZIENDHEID

In GA 56 gaat Steiner in op het verschil ‘ingewijde’ en ‘helderziende’.

Het gaat bij allebei om (een) inzicht in de niet stoffelijke wereld. In de boven-zintuiglijke wereld.

Die Erkenntnis der Seele und des Geistes

Kennis van ziel en geest

Voordracht 1, Berlijn, 10. oktober 1907

Die Mission der Geheimwissenschaft in unserer Zeit
De opdracht van de verborgen wetenschap in onze tijd

Blz. 24

Denken Sie sich, es gäbe Menschen, die in einer fernen Gegend wohnen, wo keine Eisenbahnen und keine Maschinen sind. Nun macht sich einer auf den Weg nach Europa und sieht, daß es Eisen­bahnen und Maschinen gibt. Er geht nach Hause und er­zählt seine Erfahrungen, dasjenige, was er selbst gesehen hat.

(Bij dit voorbeeld moeten we niet uit het oog verliezen dat dit in 1909 gesproken werd. We zouden misschien nu een voorbeeld moeten kiezen met iemand die op de maan is geweest.)

Stel je eens voor dat er mensen zijn die ver weg wonen en waar ze geen treinen en machines hebben. Nu gaat er iemand naar Europa en ziet dat er treinen en machines bestaan. Hij gaat naar huis en vertelt zijn ervaringen, dat wat hij zelf gezien heeft.

Blz. 25

Das ist dann ein in solche Dinge Eingeweihter. Solche Eingeweihte gibt es nun auch in Bezug auf übersinnliche Dinge.
.
Dat is dan iemand die in die dingen ingewijd is. Ook op het gebied van de bovenzintuiglijke dingen bestaan er dergelijke ingewijden.

In deze voordracht gaat Steiner ook terug naar het verleden waarin er bepaalde plaatsen op de wereld waren, waar mensen door ‘leraren’ (vaak priesters) een scholing kregen om in de bovenzintuiglijke wereld te kunnen waarnemen.

Sie werden in den Geheimschulen zu einem Einblick in die übersinnliche, unsichtbare Welt geführt und können erzählen von dem, was sie dort erfahren haben.

Zij (de ‘leerlingen’) worden in de mysteriescholen zover gebracht dat ze inzicht krijgen in de bovenzintuiglijke, onzichtbare wereld en zij kunnen dan vertellen van wat ze daar ervaren hebben.

De woorden ‘mysterieschool, inwijdingsplaats’ enzo, doen voor velen wat ‘zweverig’ aan. Wat gebeurde daar dan? Waren er rituelen en welke dan?
(In andere voordrachten vertelt Steiner er wel preciezer over.)
Vooral dat ‘geheim’school, is voor velen iets ‘geheimzinnigs’,  – moet je daar wel mee bezig willen zijn – en diezelfde gevoelens kunnen ontstaan, wanneer je de Duitse titel van GA 13 neemt: ‘Geheimwissenschaft (im Umriss) of in de vertaling: ‘De wetenschap van de geheimen der ziel’, waarbij het ‘der ziel’ – in zekere zin een gedateerde 2e naamval) het gevoel van ‘nou nee’ kan versterken.
Goethe brengt het wat dichterbij door ‘wat er achter de dingen’ ligt te bestempelen als iets waar we toegang toe kunnen krijgen: het is er niet in één oogopslag – dus in die zin wel ‘geheim’, maar het is er eigenlijk voor iedereen: ‘een openbaar geheim’.
Een van de vertalingen van het Duitse ‘geheim’ is ook ‘onzichtbaar’.

Steiner vervolgt dan:

Die auf diese Weise Eingeweihten teilt man wiederum in zwei Klassen: in eigentliche Eingeweihte und in hellsichtige Menschen.

De op deze manier ingewijde mensen worden in twee groepen onderverdeeld: de eigenlijke ingewijden en de helderziende mens.

Es ist nämlich so, daß, wenn die geheimwissenschaftlichen Wahrheiten einmal verkündigt, wenn sie vor den Menschen ausgesprochen worden sind, man nicht Hellseher zu sein braucht, um sie einzusehen und zu begreifen. Denn das Hellsehen ist wohl für das Auffinden, nicht aber zum Begreifen der geheimwissenschaftlichen Wahrheiten notwendig.

Het is namelijk zo dat wanneer de waarheden die de geheime wetenschap betreft eenmaal verkondigd zijn, wanneer ze voor de mens uitgesproken worden, je geen helderziende hoeft te zijn om ze te kunnen inzien en begrijpen. Helderziendheid is wel nodig om ze te vinden, maar niet om deze waarheden te begrijpen.

Alles, was [ ] als Ergebnis der Forschung in der höheren Welt gesagt werden wird, konnte nicht ohne hellseherische Gabe gefunden werden, nicht ohne daß die in jedem Menschen schlummernden geistigen Augen und geistigen Ohren entwickelt wurden. [ ]  Werden diese Ergebnisse aber einmal ausgesprochen und in solche Formen gekleidet, daß sie dem heutigen Denken entsprechen, dann kann sie jeder begreifen. Niemals kann der Einwand gelten, daß man hellsichtig sein müßte, um die Dinge zu begreifen, die aus der Geheimwissenschaft heraus mitgeteilt werden. Nicht demjenigen sind sie unverständlich, der nicht hellsichtig ist, sondern demjenigen, der seinen logischen Verstand nicht im ganzen Umfange anwenden will. Einsehen kann man alles, wenn es einmal ausgesprochen ist, bis in die höchsten Gebiete hinauf. 

Alles wat als resultaat van onderzoek van de hogere werelden gezegd kan worden, kan niet gevonden worden zonder helderziende gaven, niet zonder dat de geestelijke ogen en oren die in ieder mens latent aanwezig zijn, ontwikkeld worden. Zijn deze resultaten echter eenmaal uitgesproken en zo weergegeven dat ze bij het denken van deze tijd passen, dan kan iedereen ze begrijpen.
Nooit kan de tegenwerping gemaakt worden dat je helderziend moet zijn om deze dingen die over de verborgen wetenschap meegedeeld worden, te begrijpen.
Ze zijn niet onbegrijpelijk voor degene die niet helderziend is, maar voor degene die zijn logische verstand niet in de volle omvang wil gebruiken. Wanneer het eenmaal is uitgesproken, kan je alles inzien, tot in de hoogste gebieden.

Blz. 26

Derjenige nun, der, ohne selbst hellsichtig zu sein, alles einsieht, was die Geheimwissenschaft zu sagen hat, ist ein Eingeweihter. Wer aber selbst eintreten kann in diese Welten, die wir die unsichtbaren nennen, der ist ein Hellseher.

Degene die, zonder zelf helderziend te zijn, alles inziet wat de verborgen wetenschap te zeggen heeft, is een ingewijde.
Wie echter zelf in deze werelden de we onzichtbaar noemen, kan doordringen, is helderziend.
GA 56/24-26
Niet vertaald

In dit artikel kwam – een beetje in deze richting gaand – ook al iets ter sprake, waarbij het dan ging om ‘goede wil’ en ‘gezond verstand’.

Steiner zet vaker uiteen dat er een groot verschil bestaat tussen het bewustzijnsniveau van de mensen t.t.v. de mysteriescholen en van de mensen van nu.
Bewustzijnsverandering gaat hand in hand met de ontwikkeling van het Ik. En in de huidige tijd is de ontwikkeling van het Ik bij het grootste deel van de mensheid zover, dat de mens nu niet meer aan de hand hoeft te worden genomen door priesters e.d. om via inwijdingsrituelen (de tempelslaap bijv.) en andere handelingen ingewijd te worden, maar dat hij nu zelf degene kan zijn die zich verder op dit gebied ontwikkelt.
Dat is o.a. de reden waarom Steiner deze inzichten als ‘antroposofie’ in de openbaarheid heeft gebracht.
Door deze daad en door zijn eigen – tussen-de-regels-uitspraken, kunnen we Steiner beschouwen als een belangrijk helderziende – zo niet de belangrijkste – en ingewijde tegelijkertijd.

En de mensen die niet tot helderziendheid komen, maar wél door ‘goede wil’ en ‘logisch verstand’ met zijn inzichten verder willen, zijn dus in zekere zin bezig om zichzelf tot ‘ingewijde’ te ontwikkelen.

Dat is dus het verschil tussen vroeger en nu: van buitenaf naar van binnenuit. 
De kracht gaat dus uit van ons Ik, zoals we dat kunnen volgen in alles wat Steiner over de werking ervan op het astraallijf en etherlijf zegt.
Voor het astraallijf zie bijv. de voordrachten: 

GA 9GA 34GA 53GA 54GA 55GA 56GA 57GA 58GA 59
Voor het etherlijf de voordrachten:
GA 9 en 34GA 13;  GA 53; GA 54GA 55GA 56;

In deze voordracht benadert hij het weer vanuit een ander gezichtspunt:

GA 57

Wo und wie findet man den Geist?
Waar en hoe vinden we de geest?

Voordracht 18, Berlijn 6 mei 1909

Die europäischen Mysterien und ihre Eingeweihten
De Europese mysteriën en hun ingewijden

Blz. 434

Alle Einweihung beruht ja darauf, daß der Mensch sich erhebt zu einem höheren Anschauen, zu einer höheren Entwicklung der Seele. Bevor er sich so erhebt, hat er drei Fähigkeiten in seiner Seele: Denken, Fühlen und Wollen.
Diese drei Seelenkräfte hat er in sich. So, wie er gewöhnlich lebt in der heutigen Welt, sind diese drei Seelenkräfte in einer innigen Verbindung. Mit seinem Ich ist er hineinverwoben in Denken, Fühlen und Wollen, weil der Mensch, bevor er durch die Einweihung aufsteigt, noch nicht vom Ich aus an der Entwicklung der höheren Leiber gearbeitet hat. Zunächst wird das, was im astralischen Leibe ist, das, was der Mensch an Gefühlen und Empfindungen, an Trieben und Begierden hat, geläutert und gereinigt. Dadurch entsteht das Geistselbst oder «Manas». Dann kommt der Mensch zunächst so weit, daß er jeden Gedanken mit einem

Alle inwijding berust erop dat de mens zich ontwikkelt tot een hoger waarnemen, een hogere ontwikkeling van zijn ziel. Vóór hij daartoe komt, heeft hij drie vermogens in zijn ziel: denken, voelen en willen.
Deze drie zielenkrachten draagt hij in zich. Zoals hij gewoonlijk op deze wereld zijn leven leeft, zijn deze drie zielenkrachten innig met elkaar verbonden. Met zijn Ik is hij vervlochten met denken, voelen en willen, omdat de mens, vóór hij door inwijding verder komt, nog niet vanuit zijn Ik aan de ontwikkeling van de hogere wezensdelen heeft gewerkt. Allereerst wordt dat wat in het astraallijf zit, wat de mens aan gevoelens en belevingen, aan driften en begeerten heeft, zuiverder, minder dwingend [er staat ‘gelouterd en gereinigd] Daardoor ontstaat het geestzelf of ‘manas’. Daarna komt de mens dan zo ver dat hij iedere gedachte met een

Blz. 435

bestimmten Gefühlston durchsetzt, daß jeder Gedanke kalt oder warm wird, daß er umwandelt seinen Äther- oder Lebensleib. Das ist die Umwandlung des Fühlens, und es entsteht so die «Buddhi». Dann folgt noch die Umwandlung des Wollens bis in den physischen Leib hinein zu «Atma» oder Geistesmensch. So wandelt der Mensch um sein Denken, Fühlen und Wollen und damit seinen Astralleib zu Manas oder Geistselbst, den Ätherleib zu Buddhi oder Lebensgeist, den physischen Leib zu Atma oder Geistesmensch. Diese Umwandlung ist der Ausdruck für das systematische Arbeiten des Eingeweihten an seiner Seele,
wodurch er sich hinaufhebt in die geistigen Welten.

bepaalde gevoelsnuance doordringt, dat iedere gedachte koud of warm wordt, dat hij zijn ether- of levenslijf lijf omvormt. Dat is de metamorfose van het gevoel en dan ontstaat ‘boeddhi’. [levensgeest] Dan volgt nog de omvorming van de wil tot in het fysieke lichaam, dan ontstaat ‘atma’ of geestmens.
Op deze manier verandert de mens zijn denken, voelen en willen en daarmee zijn astraallijf tot ‘manas’ of geestzelf, het etherlijf tot ‘boeddhi’ of levensgeest, het fysieke lichaam tot ‘atma’ of geestmens. Deze verandering is de uitdrukking van het systematisch werken door de ingewijde aan zijn ziel, waardoor hij verder komt in de geestelijke wereld.

Aber es tritt etwas ganz Bestimmtes ein, wenn die Einweihung in vollem Ernst betrieben wird, nicht als Spielerei.
Wird die Einweihung mit Würde gepflogen, so ist es, als ob des Menschen Organisation in drei Teile geschieden würde und das Ich als König über diesen drei Teilen thronte. Während gewöhnlich beim Menschen die Sphären von Denken, Fühlen und Wollen nicht deutlich getrennt sind, ist der Mensch, wenn er sich höher entwickelt, immer mehr imstande, Gedanken zu fassen, die nicht gleich zu Gefühlen gebracht werden, sondern die vom Ich in freier Wahl zu Sympathie und Antipathie gebracht werden. Nicht schließt sich das Gefühl gleich unmittelbar an einen Gedanken an, sondern der Mensch spaltet sich in Gefühlsmensch, Gedankenmensch, Willensmensch. Der Mensch fühlt
sich als Ich-König, der thront über einer Dreiheit. In drei Menschen zerfällt er. Das tritt ein auf einer bestimmten Stufe der Einweihung. Er fühlt, daß er durch den Astralleib erlebt alle die Gedanken, die sich auf die geistige Welt beziehen. Durch den Ätherleib erlebt er alles das, was als Gefühle die geistige Welt durchzieht, durch den physischen Leib alles, was als Willensimpulse die geistige Welt durchlebt und durchsetzt. 

Als er aan die ontwikkelingsinwijding met volle ernst wordt gewerkt en niet als iets vrijblijvends wordt gezien, gebeurt er iets bijzonders.
Als er waardig aan wordt gewerkt, is het alsof de organisatie van de mens in drie delen wordt gescheiden en dat het Ik als koning daarboven troont. Terwijl gewoonlijk bij de mens de sfeer van denken, voelen en willen niet duidelijk gescheiden is, is de mens wanneer hij zich verder ontwikkelt, steeds meer in staat gedachten te vormen die niet tegelijkertijd gevoelens worden, maar die door het Ik als vrije keuze tussen sympathie en antipathie wordt gebracht. Het gevoel volgt niet onmiddellijk op een gedachte, maar de mens deelt zich op in gedachtemens, gevoelsmens en wilsmens. De mens beleeft zichzelf als Ik-koning die boven de drieheid troont. Hij splitst zich in drie delen .
Op een bepaald niveau van de inwijding gebeurt dat.
Hij voelt dat hij door het astraallijf al die gedachten beleeft die betrekking hebben op de geestelijke wereld. Door het etherlijf beleeft hij alles wat er als gevoelens door de geestelijke wereld heengaat, door het fysieke lichaam alles, wat als wilsimpulsen in de geestelijke wereld leeft en er deel vanuit maakt.

Dat het proberen verder te komen een ernstige zaak is, blijkt aan het eind van deze passage: het kan ook mislukken, m.a.w. het is niet vrijblijvend.
Die mislukking koppelt Steiner hier aan een beeld uit de Parsival:

Blz. 436

Man sagt: Der Mensch fühlt sich selbst als König innerhalb der heiligen Dreizahl. Aber der, der nicht fähig und reif ist, zu ertragen, daß er also gespalten ist, wird nicht die Früchte der Einweihung haben können.
Er wird dadurch, daß ihm Leid über Leid entgegentritt, zurückgehalten von dem, wozu er noch nicht reif ist. Wer unwürdig in die Nähe des Heiligen Grals kommt, wird ein Leidender wie Amfortas und kann nur erlöst werden durch den, der die guten Kräfte in seine Nahe bringt.
Er wird befreit durch Parzival.

Men zegt: de mens voelt zichzelf als een koning binnen dit heilige drietal. Maar degene die niet in staat is en eraan toe is, te verdragen dat hij dus ‘gespleten’ is, kan de vruchten van de inwijding niet smaken. Omdat hij er nog niet rijp voor is, wordt hij door leed na leed wat hem overkomt, ervan weggehouden.
Wie onwaardig in de buurt van de Heilige Graal komt, moet lijden zoals Amfortas en kan pas verlost worden door wie de goede krachten in zijn omgeving brengt. Hij wordt bevrijd door Parsival.

De wat scherpere tegenstelling tussen ‘inwijding’ en ‘helderziendheid’ zoals hierboven aangehaald uit GA 56, is in wat in GA 57 staat, minder scherp. Want ook wanneer het om inwijding gaat, kan je niet volstaan met ‘de goede wil’ en het ‘logische verstand’. Wat zwart-wit: alleen maar antroposofie bestuderen, de kennis daarvan verzamelen, is niet genoeg. 
Als je bij wijze van spreken je laaft aan de mooie gedachten die je als waarheid beleeft, moet je tegelijkertijd ook die waarheid ‘leven’. In je leven moet ‘waarheid’ een grotere rol gaan spelen, dus niet alleen in je hoofd als gedachte, maar ook juist in je gevoel als beleving waar je naar streeft en wat je wil betreft: waar je naar handelt.
Het in je opnemen van antroposofie moet dus hand in hand gaan met een verandering van ons denken, voelen en willen.
(Dat is tegelijkertijd wel een soort vooroefening om een helderziend vermogen te ontwikkelen.)

Een interessante voordracht over ‘waarheid’ staat in GA 58 die als PDF hier is te vinden. Er zijn daarin meerdere hoofdstukken te vinden die te maken hebben met het metamorfoseren van de ziel.

.

Algemene menskunde: voordracht 1 – alle artikelen

Algemene menskundealle artikelen

Rudolf Steineralle artikelen op deze blog

Menskunde en pedagogiealle artikelen

Vrijeschool in beeldalle beelden

.

2956

.

VRIJESCHOOL – Ahriman in het onderwijs (7-2/1)

.

Wie zich verdiept in het werk van Steiner – of het nu het geschreven werk is of in wat hij met zijn voordrachten bracht – het begrip ‘Ahriman’ komt – meestal in één adem met ‘Lucifer’ – veelvuldig voor.

Op deze blog gaat het om de pedagogische achtergronden van het vrijeschoolonderwijs. En omdat de menskundige achtergronden wortelen in het antroposofisch mensbeeld zou je kunnen verwachten dat ook in de pedagogische voordrachten over Ahriman (en Lucifer) wordt gesproken.

En dat is inderdaad zo: in bepaalde voordrachten roert Steiner het onderwerp aan.
Wat hij daarover zegt, zal op deze blog worden weergegeven.

Voor wie dit onderwerp ( bijna) nieuw is, is dit artikel een inleiding tot meer begrip.

Het verschijnsel  ‘Ahriman’ gaat terug tot in de Perzische cultuur en is dus geen ‘vinding’ van Steiner.

Wanneer de kinderen in de 5e klas geschiedenis krijgen, gaan ze ook terug naar die verre oudheid van het rijk der Perzen. Zie bijv. deze achtergronden.
Een van de belangrijkste culturele erfenissen uit deze tijd is deZend-Avesta‘, het heilig boek der oude Perzen, dat de leer van Zoroaster [Zarathustra] bevat.

Hier ontmoeten we Ahriman in de gedaante van de leugengeest:

LUISTER NIET NAAR DE LEUGENAAR!
HUIS EN HOF, LAND EN WERELD

ZAL HIJ VERDERVEN!
O, WEER U TEGEN SLECHTE GEDACHTEN.

EENS SPATTE ‘T VUUR
NAAR ALLE KANTEN,
MAAR EENS ZAL’T AL
EEN VUURVLAM ZIJN…….

GA GENE WEG
OF DEZE WEG,
WEES ROOK OF VLAM!
LAAT U VERDRUKKEN
IN DE STIKWALM
OF LAAT U LAAIEND
NAAR BOVEN STUWEN

DE KEUS IS U!

Mijn oma was eenvoudig levende vrouw. Ze had een a.h.w. intuïtief gevoel voor ‘het goede’, maar ook voor ‘het boze’, want zo noemde ze de dingen die afbreuk deden aan het menselijke. Liegen bijv. noemde ze ‘van de duivel’. En ze waarschuwde ons weleens dat ‘satan altijd op de loer ligt’. 
Als puber verwezen we die mededelingen naar het rijk van de onzin, m.n. het bestaan van een concreet wezen duivel.

Toen ik later in de 5e klas bovenstaand vers uit de Avesta met de kinderen reciteerde, moest ik weer aan oma terugdenken. ‘Liegen is van de duivel’. 
Hier was het terug, maar nu als leugengeest: Angra Manyu, ook wel Angra Mainyu en Ahriman – boze geest. Soms is er de bijnaam Peetiare: ‘bron van het boze’, ‘geest van de duisternis’.
Daartegenover staat de bron van het goede, het licht, de lichtgod Ormuzd, ook Ahura Mazdao genoemd. 
Ahriman heet in de Bijbel Satan. 
In de Faust van Goethe heet de duivel Mefistofeles, vanuit het Hebreeuws
. מֵפִיץ mephiz „de verderf brengende“ en ט֫פֶל tophel „de  leugenaar“).

In het Driekoningenspel zien we hoe de duivel bij Herodes iets in diens oor fluistert. Een macht, een kracht, iets geestelijks, ‘een geest’ inspireert [het spirituele!] Herodes tot zijn verderfelijke daad van de kindermoord.

[Even terzijde: in het Paradijsspel is er ook een duivel, die daar ‘satanas’ wordt genoemd. In zijn uitleg noemt Steiner deze duivel een luciferische geest, de duivel van het Driekoningenspel, een mefistofelische. Voor beide geesten nuanceert Steiner in bepaalde voordrachten nog een en ander].

Wanneer je je bezighoudt met deze materie en er meer greep op wil krijgen, is Steiner een grote bron en kan het, zoals bij mij, zo gaan dat zijn gezichtspunten allerlei vragen oproepen waarvan het antwoord niet klip en klaar gegeven is, wordt.

Hoe vaak kun je je niet afvragen, wanneer er in de wereld weer iets gebeurt waarbij mensen elkaar iets mensonterends aandoen: ‘Wie doet zoiets, wie bedenkt zoiets, waarom doe je het, waarom denk je zo. Wat beziel!t je. Wie of wat heeft bezit van je genomen, dat je als een ‘bezetene’ handelt?

Zo’n gedachte krijgt dan door een opmerking van Steiner [het kan ook andersom] iets concreets, bijv. wanneer hij zegt: 

Ahriman hat sich in der Verstandesseele festgesetzt, die durch unbewusste Umwandlung von Teilen des Ätherleibs entstanden ist. In diesem zweiten Glied der menschlichen Seele, der Verstandesseele, also in dem umgearbeiteten Stück des Ätherleibes, da hat sich festgesetzt Ahriman. Da ist er drinnen und führt den Menschen zu falschen Urteilen über das Materielle, führt ihn zu Irrtum und Sünde und Lüge, zu allem, was eben aus der Verstandes- oder Gemütsseele kommt. In alledem zum Beispiel, daß der Mensch sich der Illusion hingibt, mit der Materie sei das Richtige gegeben, haben wir Einflüsterungen des Ahriman, des Mephistopheles zu sehen.“ 

Ahriman heeft zich in de verstandsziel genesteld die door onbewuste veranderingen van delen van het etherlijf ontstaan is. In dit tweede deel van de menselijke ziel, de verstandsziel, dus in het omgewerkte stuk van het etherlijf, heeft Ahriman zich verankerd. Daar zit hij in en leidt de mens naar verkeerde oordelen over de materie, brengt hem tot vergissingen en zonde en leugen, tot alles wat uit de verstands- of gemoedsziel komt. Bijv. in alles waarbij de mens zich aan de illusie overgeeft dat met de materie de werkelijkheid gegeven is; daarin moeten we influisteringen van Ahriman, van Mefistofeles zien. 
GA 107/247-248    
Niet vertaald

Het ‘kwaad’ blijkt van alle tijden te zijn, dus we zouden erin kunnen berusten.

Maar dat is niet wat ‘de tijd’ laat zien. Meer dan vroeger en lang en heel lang geleden, zien we mensen die ‘het kwaad’ willen benoemen, het willen bestrijden, het aan de kaak willen stellen.

Dat is de inspiratie van een andere geest. Die wil het onder de mensen eerlijker, liefdevoller, menselijker maken. 
Edeler, hoogstaander: de geest daarvan is de michaëlische en de antroposofie is er m.n. gekomen om die geest te beschrijven. Sterker: om de boodschapper te zijn van die geest.
Aan die geest refereert Steiner in de 1e voordracht van de ‘Algemene menskunde‘ als de vrijeschool wordt gesticht.

En staande in die vrijeschool-michaëlsstroom moeten wij nu meer dan ooit voor onze kinderen – en de toekomst van de aarde – de leugengeest die ons juist van die toekomst wil beroven – leren kennen. 
Niet sussend negeren, niet fanatiek bestrijden, niet in eigen kring bespreken, maar open staand in de wereld waarin onze kinderen opgroeien, de juiste tegenmaatregelen nemen.
Een van die tegenmaatregelen is, Ahriman leren kennen, hem doorgronden, zijn positieve werking die er ook is – leren zien en daarvan gebruik maken zonder dat het ons schade berokkent.

Door de ontwikkeling om ons heen – in het bijzonder die plaatsvindt in de digitale wereld – kunnen we steeds meer zien waar ‘de leugengeest’ zich manifesteert: we hebben het niet voor niets over ‘nep-nieuws’; we kunnen schrikken van de ‘nepfoto’s en nepstemmen’, nauwelijks of niet van echt te onderscheiden’. Het manipuleren daarmee is een aanslag op de persoonlijke vrijheid.
Hier kan list en bedrog hoogtij vieren!

Steiner beschrijft Ahriman ook als een wezen dat bezit wil nemen van onze intelligentie.
‘Mechaniseren van de geest’ [o.a. in GA 296/16, vertaald] roept nu onmiddellijk de associatie op met ‘Artificial Intelligence’ – de afkorting A I kwam ik al een keer tegen als ‘Ahrimanische Intelligentie’- maar is in feite deel van een proces dat al heel lang gaande is, samen te vatten in ‘materialisme’.

Voor het onderwijs zet Steiner hier ‘kunstzinnig onderwijs‘ tegenover.

Het antwoord op meer ‘digitaal in de school’ moet dus zijn – naast het doorzien van de negatieve kanten – nóg kunstzinniger onderwijs.

.

Ahriman [1]

Algemene menskunde: alle voordrachten

Rudolf Steiner: alle artikelen op deze blog

Vrijeschool in beeld: alle beelden

.

2952

VRIJESCHOOL – Rudolf Steiner over handvaardigheid (GA 302/1)

.

Wellicht doet de uitdrukking ‘handvaardigheid’ wat ouderwets aan, zoals bv. ook ‘nuttige’ handwerken – het vak handwerken werd ooit zo genoemd – maar wat Steiner erover zegt, valt voor mij weer binnen de categorie ‘100 jaar oud, maar niet van gisteren’.
Net zoals zijn wegwijzers‘.

In de neuro-wetenschap wordt het steeds duidelijker hoe en welke bewegingen van invloed zijn op de vorming van de hersenen, in het vormen van alle mogelijke verbindingen die (o.a.) het denken ten goede komen.

En dat beweerde Steiner al in de jaren rond de oprichting van de 1e vrijeschool in 1919.

Het ging hem om ‘menskunde’ en wat de leerkracht daarmee kan en moet! om leerstof hulp te laten zijn als ontwikkelingsstof.

In GA 301 [op deze blog vertaald komt opnieuw ter sprake de samenhang tussen denken en beweging. zoals dat in GA 201 en GA 297A vanuit een bepaald perspectief werd belicht.

In GA 302 spreekt Steiner in de 2e voordracht [Stuttgart, 13-06-1921] weer over hoe een kind leert, zou moeten leren – met het oog op de ontwikkeling van hoofd, romp en ledematen.

Menschenerkenntnis und Unterrichtsgestaltung

Menskunde en opvoeding

In de 3e voordracht verwijst hij daarnaar: 

Wenn Sie an das sich erinnern, was ich gestern gesagt habe, daß der ganze Mensch eigentlich der Logiker ist, nicht nur der Kopf, so werden Sie die Bedeutung der reinen Geschicklichkeitsarbeiten auch in der entsprechenden Weise würdigen lernen. Es war durchaus nicht bloß eine Schrulle, als die Forderung aufgetaucht ist, bei uns sollen die Knaben auch stricken und so weiter. In dieser Betätigung der Hände drückt sich, bildet sich dasjenige aus, was tatsächlich die Urteilsfähigkeit um Wesentliches erhöht

 Als u zich herinnert wat ik gisteren heb gezegd, namelijk dat de logicus in feite de gehele mens is, niet alleen maar zijn hoofd, dan zult u de betekenis van de zuivere handvaardigheidsactiviteiten ook op de juiste manier leren waarderen. Het was echt niet zo maar een gril dat de eis ontstaan is dat bij ons de jongens ook leren breien, en dergelijke. In een dergelijke activiteit van de handen drukt zich iets uit, ontwikkelt zich iets wat in feite het oordeelsvermogen essentieel versterkt.
GA 302/50
Vertaald/49

Voordracht 4, Stuttgart 15 juni 1921

Blz. 70

Der Handarbeits- oder Handfertigkeitslehrer wird sich sagen können, er arbeitet ganz besonders am Geiste. Wenn wir in der richtigen Weise mit dem Kinde stricken und Dinge machen, die Sinn haben, oder durch Handfertigkeitsunterricht Dinge machen, die Sinn haben, dann arbeiten wir wirklich oftmals mehr am Geiste, als wenn wir den Kindern das beibringen, was man für das Geistige hält.

De leraar handwerken of handenarbeid zal zich realiseren dat vooral hij aan de geest werkt. Als we met de kinderen op de juiste wijze breien en zinvolle dingen maken, of in de handenarbeid dingen maken die zin hebben, dan werken we echt vaak meer aan de geest dan als we ze dingen leren die men voor geestelijk houdt.
GA 302/70
Vertaald/69

.
In GA 302 behandelt Steiner ook een onderwerp voor het handwerken wat betreft de kunstzinnige vorming: zie GA 303/2

Rudolf Steiner over handvaardigheid: alle artikelen

Handvaardigheidalle artikelen

Menskunde en pedagogie: [5] Intelligentie (hand en intelligentie)

Vrijeschool in beeld: alle beelden

.

2951

GA 302/70