.
Rome gesticht en vervloekt
Beter zonder vrouw
De zangers die door de antieke wereld trokken, vertelden een sage over de held Aeneas. Hij was een prins die de Dardaners aanvoerde, een volksstam in de buurt van de Klein Aziatische stad Troje. En niet alleen een prins, ook een halfgod! Zijn vader was Anchises, zijn moeder niemand minder dan de godin van de liefde Afrodite. Tien jaar woedde er een oorlog om Troje. De Grieken probeerden de stad in te nemen, de Trojanen verdedigden zich uit alle macht. Er kwam een eind aan het uitzichtloze beleg, toen de Grieken de list met het ‘Paard van Troje’ bedachten en zo binnen de muren geraakten. Terwijl de stad door de belegeraars in brand werd gestoken, wist Aeneas te ontkomen. Hij droeg zijn oude vader op zijn rug en hij had zijn zoontje Julus aan de hand. Zijn vrouw volgde hem. Maar toen hij buiten de poort kwam, was hij zijn vrouw kwijt! Ontzet keek hij om zich heen en ging naar haar op zoek in de brandende stad. Toen hij haar vond was ze dood. Plotseling hoorde hij echter de stem van zijn moeder Afrodite, die hem zei dat hij weg moest uit Troje, maar dat zij hem zou helpen. Aeneas gehoorzaamde.
Met een aantal mannen, vrouwen en kinderen dat eveneens ontkomen was, scheepte Aeneas zich in. Het groepje ging op zoek naar een nieuw vaderland. Na vele omzwervingen belandde het gezelschap op Kreta, waar het gastvrij ontvangen werd. Er brak echter een periode van grote droogte aan, met rampzalige gevolgen. In een droom werd aan Aeneas verkondigd dat hij verder naar het westen moest zeilen om daar, aan het onbekende deel van de Middellandse Zee een stad te stichten. De stad zou machtig worden en op een dag de Trojanen wreken door de Grieken te verslaan!
Een roemrijke toekomst
Opnieuw gaf Aeneas gehoor aan het bevel van de goden; hij stak in zee en voer westwaarts. Het werd een lange reis met veel avonturen en ontberingen. Velen overleefden de tocht niet, want vlak voor de Afrikaanse kust kwamen de schepen in een storm terecht en een aantal verging. Met slechts een klein restje van zijn volgelingen kwam Aeneas ergens aan land. Moedeloos zaten de schipbreukelingen bijeen en treurden over de verloren kameraden. Maar toen stond Aeneas op en sprak: ‘Vrienden, jullie hebben reeds erger beproevingen doorgemaakt. Ook aan deze ellende zal de godheid een einde maken. Laten we moed houden en ons bewaren voor tijden van voorspoed, die zeker ook weer zullen komen. Heus, er zal weer een tijd komen, waarin we het nu doorstane leed feestelijk zullen herdenken. Door alle beproevingen heen streven wij naar het land, waar de goden ons een roemrijke toekomst beloven.’ Daarop ging hij, vergezeld van een schildknaap, op verkenning uit. Ze bleken dicht bij een stad te zijn. Een jageres vertelde aan de mannen dat die stad Carthago heette en dat er de koningin Dido heerste. Ook kregen ze te horen dat ze er waarschijnlijk welkom zouden zijn.
Uit de dood herrezen
Bemoedigd zetten de twee hun tocht voort en gingen de stad binnen, waar juist markt was. Ze schaarden zich bij een grote volksmenigte die om een verhoging stond. Op die verhoging zetelde de koningin Dido; ze gaf raad aan iedereen die erom vroeg. Aeneas was verrast door haar jeugd en haar schoonheid. Maar hij was nog meer verrast toen hij opeens een groepje mannen naar voren zag komen, waarvan de leider zich tot de koningin wendde. Dat was de stem van zijn vriend Ilioneus! En die mannen om hem heen waren allemaal doodgewaande Trojanen!
Ilioneus vertelde aan de koningin dat ze onderdanen waren van prins Aeneas en dat ze na een schipbreuk op de kust waren aangespoeld. Helaas hadden ze Aeneas niet onder de overlevenden aangetroffen. Tot overmaat van ramp bleek de bevolking ook nog onvriendelijk tegen hen te zijn. Kon de koningin daar niet iets aan doen? Dido antwoordde dat men het de Carthagers niet kwalijk moest nemen dat ze wat argwanend waren geweest tegen deze plotseling opduikende vreemdelingen. Maar ze voegde eraan toe dat de onderdanen van Aeneas alleszins welkom waren in haar stad. Wat jammer dat ze Aeneas zelf niet meer kon ontmoeten! Toen hij dit hoorde, trad Aeneas naar voren en zei: ‘Koningin, ik ben Aeneas, en het is kennelijk de wil van de goden dat ik onder uw ogen mijn makkers terug mag zien.’
Er volgden uitbundige omhelzingen van de mannen die van elkaar gedacht hadden dat ze dood waren. Koningin Dido nodigde allen uit voor een feestelijke maaltijd in haar paleis.
De plicht gaat voor het meisje
Een zorgeloze tijd brak aan. Aeneas en Dido werden smoorverliefd op elkaar. Hand in hand wandelden ze onder de palmen in de paleistuin. En Dido stelde voor dat Aeneas altijd bij haar zou blijven en koning van Carthago zou worden. Maar dat was niet de bedoeling van de goden. Aeneas moest immers een nieuwe stad stichten. In een droom herinnerde Hermes, de bode van de goden, hem aan zijn opdracht. Het gevolg was dat Aeneas in het geheim voorbereidingen ging treffen voor zijn vertrek. Hij gaf het bevel de schepen zeilree te maken. Van zo’n grote onderneming kon Dido natuurlijk niet lang onkundig blijven. Ze overlaadde Aeneas met verwijten. Zelfs dreigde ze zelfmoord te plegen als haar minnaar niet bij haar bleef.
Voor Aeneas woog de wens van de goden zwaarder dan de wens van zijn geliefde. Toen de schepen gereed waren voer hij de haven van Carthago uit. Juist op het ogenblik dat ze de havenmond uitvoeren zagen de mannen een rookpluim opstijgen uit de koninklijke burcht. Een vuur laaide hoog op. Koningin Dido had, onder het voorwendsel een offer te willen brengen, een hoge brandstapel laten oprichten, klom er zelf op en wierp zich in het zwaard van haar geliefde. Vóór zij de dood koos, had ze de vertrekkende schepen evenwel nog een vervloeking nageroepen: ‘Mogen Carthago en de stad van Aeneas voor altijd vijanden zijn, en mogen ze elkander beoorlogen en haten!’
Een brug tussen twee legenden
Na een voorspoedige reis kwamen Aeneas en de zijnen bij de Italiaanse westkust aan en volgden deze tot de rivier de Tiber. Ze voeren de rivier een eindje op en bereikten het grondgebied van koning Latinus. Voortekenen hadden al aan Latinus kenbaar gemaakt dat er een vreemde prins zou komen aan wie hij zijn dochter Lavinia zou uithuwelijken. Daarom ontving hij Aeneas zeer welwillend. Ongelukkigerwijs was de dochter van Latinus eigenlijk niet meer helemaal beschikbaar. Haar moeder had haar reeds als bruid beloofd aan Turnus, de vorst der Rutuliërs. Er zat voor Aeneas niets anders op dan aan de Rutuliërs de oorlog te verklaren. In een tweegevecht wist hij Turnus te doden. Niets stond zijn huwelijk met Lavinia toen nog in de weg. Hij trouwde en hij stichtte een stad die hij naar zijn vrouw ‘Lavinium’ noemde. Moest de stad niet Rome heten? Nee, want men heeft de legende van Aeneas altijd willen vastknopen aan de legende van Romulus die Rome stichtte. Aeneas kon dus alleen wat voorbereidend werk doen. Wat daarna volgde, kunnen we zien als een ‘brug’ tussen de twee legenden. Omdat Lavinium een bloeiende stad werd en al gauw overbevolkt raakte, besloot Julus, de zoon van Aeneas, na de dood van zijn vader een nieuwe stad te stichten. Dat werd Alba Longa, de ‘Lange Witte Stad’. Zowel Lavinium als Alba Longa lagen op enkele kilometers van de plaats waar later Rome zou ontstaan.
Gooi de baby’s in de Tiber
Vele jaren waren voorbijgegaan. In Alba Longa heerste koning Numitor, de 15e nakomeling van Aeneas. Zijn regering werd ruw onderbroken. Want zijn jongere broer Amulius stootte hem van de troon, doodde zijn zoons en zorgde er ook nog voor dat zijn dochter geen kinderen zou krijgen door een Vestaalse Maagd van haar te maken. De Vestaalse Maagden waren de priesteressen van Vesta, de godin van de huiselijke haard. Zij moesten in hun tempel een eeuwig brandend vuur onderhouden en mochten niet trouwen. Gaven zij zich toch aan een man, dan werden ze levend ingemetseld. Amulius besteeg de troon vanwaar hij Numitor verdreven had. Hij meende niets meer te vrezen te hebben. Numitor was weggevlucht, en diens kinderen en kleinkinderen waren ook uitgeschakeld. Maar de goden hadden andere plannen. Ze namen er geen genoegen mee dat Numitors dochter, Rea Silvia, geen nakomelingschap zou hebben. Mars, de oorlogsgod, kwam haar bezoeken… Dit heimelijke bezoek resulteerde in de geboorte van een tweeling, Romulus en Remus. Zodra Amulius van deze geboorte hoorde, liet hij Rea Silvia grijpen om haar te bestraffen. Bovendien gaf hij opdracht de baby’s in de Tiber te werpen.
Weerzien met grootvader
De tweeling verdronk niet. Het mandje waarin de kindertjes lagen, dreef een eind stroomafwaarts en bleef toen in het riet steken. Daar trok een wolvin het mandje op de oever en zoogde de baby’s. Zo vond een herder, Faustulus, hen. Romulus en Remus groeiden op in het gezin van de herder. Maar al gauw onderscheidden ze zich van hun speelkameraden. Ze waren geboren aanvoerders. Weldra hadden ze een soort legertje georganiseerd, waarmee ze de rovers achtervolgden die vee kwamen stelen. Als ze hun het vee weer hadden afgenomen, gaven ze het terug aan de rechtmatige eigenaar. De rovers vonden het gewoon te gek dat ze zich door een paar jongens lieten dwarsbomen. Op een dag pakten ze Remus en voerden hem mee naar de in ballingschap levende koning Numitor. Ze verklaarden dat ze Remus betrapt hadden bij het stelen van Numitors vee. Gelukkig hechtte de verbannen koning niet veel geloof aan het verhaal. Wel werd hij getroffen door een frappante gelijkenis tussen de gevangene en zijn dochter…
Intussen had ook de herder Faustulus een vermoeden gekregen. Hem bereikte namelijk het gerucht dat Amulius jaren geleden een tweeling van koninklijken bloede uit de weg had proberen te ruimen. Zou het de tweeling zijn die hij, Faustulus, in het wolvennest had gevonden? Hij begaf zich naar Numitor. Er was voor de twee mannen maar een kort gesprek nodig om de zekerheid te krijgen dat Romulus en Remus de verloren kleinzoons van Numitor waren.
De twee broers wilden ook wat
Al het oude zeer werd opgehaald en men besloot Amulius te doden. In het holst van de nacht drongen Romulus en Remus het paleis binnen. Na een korte schermutseling met de lijfwacht, wisten ze Amulius in zijn slaapvertrek om het leven te brengen. Reeds de volgende dag trok Numitor de stad Alba Longa binnen. Hij werd geestdriftig door de bevolking toegejuicht en hij kon als de wettige koning weer op de troon plaatsnemen. Eind goed, al goed? Niet voor Romulus en Remus. Voor hen werd het leven een beetje saai. Ze waren gewend de leider te spelen en nu viel er niets meer te leiden. Daarom namen ze zich voor een nieuwe stad te stichten. Op enkele uren gaans van Alba Longa wisten ze een plaats die daar bijzonder geschikt voor leek. De Tiber maakte er een grote bocht en in een vruchtbare vlakte lagen zeven heuvels. Volgens het oude gebruik werden eerst de goden geraadpleegd. Waren die de onderneming welgezind? En moest Romulus of Remus de stichter en eerste koning van de stad worden?
Plagerig
Romulus ging op de heuvel Palatijn staan en Remus op de Aventijn; beiden tuurden naar een bepaald deel van de hemel om daar voortekenen te ontdekken. Na enige tijd zag Remus zes gieren van rechts zijn stukje hemel binnenvliegen. Een prachtig voorteken! Juichend rende hij naar Romulus. Maar deze ontwaarde op dat ogenblik niet minder dan twaalf gieren, die eveneens van rechts kwamen. Er ontstond grote verwarring. Wie was de koning? Remus, die het eerst een voorteken had waargenomen? Of Romulus, die de meeste gieren had gezien? De twee broers begonnen te bekvechten. Uiteindelijk trokken ze zelfs hun zwaard. Er volgde een gevecht, waarin Remus werd gedood. Volgens een andere versie van de legende was Romulus al bezig met het bouwen van een stadsmuur toen Remus naar hem toekwam. Plagerig sprong Remus over het lage muurtje. Waarop Romulus razend werd en zijn broer doodsloeg onder het uitroepen van de verwensing dat het iedereen zo zou vergaan die het waagde over zijn muur te springen. Zo begon de geschiedenis van Rome: met een broedermoord.
Romes nationale heldendicht
De avonturen van Aeneas vinden we beschreven in Romes nationale
heldendicht, de ‘Aeneis’ van Vergilius. Publius Vergilius Maro werd op 15
oktober van het jaar 70 v. Chr. geboren in het dorp Andes, in de buurt van Mantua in Noord-Italië. Hij was van eenvoudige afkomst. De eerste 29 jaar van zijn leven bracht hij door met studie en werk op de boerderij van zijn ouders. Omdat hun land door de staat onteigend werd, kwam Vergilius op straat te staan. Alleen dankzij de hulp van Maecenas – de spreekwoordelijk geworden beschermer van kunst en kunstenaars – kon hij later weer over een stuk land beschikken en zijn letterkundige arbeid voortzetten. Toen de schrijver in 19 v. Chr. ziek van een Griekse reis terugkeerde en enkele dagen later stierf, was zijn hoofdwerk, de ‘Aeneis’, nog niet voor publicatie gereed. Hij wilde dan ook dat het vernietigd zou worden. Maar zijn vrienden gaven het, op verzoek van keizer Augustus, toch uit.
6e klas geschiedenis: alle artikelen
6e klas: alle artikelen
VRIJESCHOOL in beeld: 6e klas: alle beelden
.
696-636
.