Categorie archief: opvoedingsvragen

VRIJESCHOOL – Opvoedingsvragen (23)

.

luizen
.

Iedere school heeft er mee te maken. Er zijn altijd kinderen met luizen, de ene tijd meer dan de andere.
We kunnen het (ze) niet laten lopen en proberen er wat tegen te doen.

De ‘luizenmoeders’- ook wel -vaders, is een begrip: ze komen a.h.w. de kinderen ‘vlooien’ om te ontdekken of er luizen zijn.

Er bestaan zelfs luizenklinieken o.a. een in Houten.

Vragen aan een medewerker:

Wetenswaardigheden

Waarom krijgen we de luis maar niet uitgeroeid?

„Luizen vermenigvuldigen zich snel. Een vrouwtjesluis hoeft maar één keer in haar leven te paren.
Dat sperma slaat ze op, om zichzelf de rest van haar leven te bevruchten. Een luis legt per dag acht eitjes. Als je er vijf op je hoofd hebt, krijg je er dus al veertig per dag bij. De luis bestaat al sinds de mensheid en uitroeien gaat niet lukken.”

Waarom krijgen voornamelijk kinderen luizen?

„Er zijn genoeg volwassenen die ze krijgen, maar daar rust nog steeds een taboe op. Er is een grote toename op middelbare scholen. Dat heeft alles te maken met de mobiele telefoon. Wanneer jongeren selfies maken en daarbij hun hoofden dicht bij elkaar houden, kunnen de luizen zo overlopen.”

Was je beddengoed, knuffels, jassen en sjaals: dat was decennia geleden het advies. Gaat dat nog op?

„Dat advies gaat nog rond, maar het is helemaal niet nodig. Je kunt rustig je ongewassen bed inkruipen. Alles van haren ontdoen is genoeg. Mocht je toch een luis op je kussen vinden, dan betekent dat dat hij ten dode opgeschreven was. Na 55 dagen, aan het einde van hun levenscyclus, laten luizen los. Ze kunnen zich echt alleen maar vasthouden aan haar. Dus niet aan gladde oppervlakten en ook niet aan kleding en knuffels. Heb je een jas waar losse haren aan kleven, dan kan een luis zich daar wel aan vasthouden met zijn klauwtjes.”

Zijn er nog meer mythes die stug blijven rondgaan?

„Een hoop. Het beeld dat mensen van luizen hebben is erg gedateerd. Vroeger zei men dat ze op vies haar afkwamen, later juist dat ze van schoon haar houden. Geen van beide is waar. Ze komen af op de zoetheid van je bloed. Als je altijd geprikt wordt door muggen, vindt de luis je ook lekker. Ook verwarren mensen luizen nog weleens met vlooien en denken ze dat ze kunnen springen. Dat kunnen ze niet, maar ze kunnen wel snel lopen als er haarcontact is.”

Zijn ze te bestrijden met huis-tuin-en-keukenmiddeltjes?

„In de winkel verkopen ze van alles waar de luis zogenaamd niet van zou houden, maar een luis kan zijn ademhalingskanaaltjes afsluiten voor schadelijke stoffen. Over de bestrijding horen we de wildste verhalen, met middeltjes van aceton tot mayonaise. In onze kliniek, waar je terechtkomt als het zelf niet lukt, werken we met een medisch apparaat dat de neten doodt. Die zijn overigens niet wit, zoals altijd gedacht werd, maar donkerbruin tot zwart. Tót de luis uitkomt: dan blijft er een transparant eierzakje achter dat wit oogt in het haar.

Als je er thuis vanaf wilt komen, is het enige product van de drogist dat kan werken iets op basis van dimethicone, een siliconensoort Dat heeft een verstikkende werking. Het doodt alleen niet alle  neten. Gefaseerd het hele haar doorkammen met een goede luizenkam werkt beter.

Tips van de expert

Lange haren

Maak lange haren vast in een hoge knot. Gebruik daarvoor geen stoffen elastiek, daar gaan veel haren in vastzitten. Kies voor een kunststof variant.

Gel

Smeer een flinke klodder gel of een ander plakkerig product in je haar. Zo is er minder snel haarcontact met anderen, omdat je geen losvliegende plukken haar hebt.

Luizenkam

Schaf een goede luizenkam aan. Een stevig exemplaar waarvan de tanden niet buigen is raadzaam, zo kam je alle luizen en neten eruit. Doe dit bij voorkeur op nat haar, dan hebben ze minder kans weg te lopen.

.

Opvoedingsvragen: alle artikelen

Vrijeschool in beeld: alle beelden

.

2741

.

.

.

Advertentie

VRIJESCHOOL – Opvoedingsvragen (12-2-5)

.

Hanneke Steutel en H. de Brey, keel-, neus- en oorarts, Weledaberichten nr 174, najaar 1997

.

De wonderbaarlijke luchtwegen van een kind
.

Zit je in de wachtkamer bij een keel-, neus- en oorarts (KNO-arts), dan zie je dat zeker de helft van de patiënten uit kinderen bestaat. Meestal zijn dit kinderen van nul tot zeven jaar, die zijn doorgestuurd omdat ze bijvoorbeeld last hebben van hun keel of problemen hebben met hun oortjes. Vooral dat laatste lijkt meer en meer voor te komen. In vergelijking tot tien jaar geleden [art. is uit 1997] wordt namelijk bij steeds meer kinderen een buisje in de oren geplaatst, waardoor ze weer beter kunnen horen.
Waarmee kan deze ontwikkeling te maken hebben? En wat voor processen vinden er in het kind plaats als hij last heeft van ernstige neus- of keelverkoudheid of van verstopte oren?

Een eigen lichaam vormen

Wanneer je als trotse ouder de ontwikkeling van je kind op de voet volgt, zul je af en toe grote bewondering voelen voor zijn prestaties: kruipen, lopen, praten, enzovoort. Maar behalve deze prestaties die het levert, gebeurt er met je kind in de eerste zeven jaar van zijn leven ook nog iets anders wat belangrijk is: hij vormt zijn lijfje om.

Als je naar het hoofd van een jong kind kijkt, zie je dat de schedel betrekkelijk groot is en het aangezicht nog vrij klein. Eerst heeft een kind een klein (wip-) neusje, maar langzamerhand groeit dat uit en krijgt het meer vorm. Precies hetzelfde gebeurt eigenlijk achter de neus, want zodra het aangezicht uitgroeit, groeien de bijholten mee.

Een fikse verkoudheid

Bij het ene kind verloopt deze omvorming gemakkelijker dan bij het andere. Heeft het kind bijvoorbeeld een erfelijke aanleg voor luchtweginfecties, dan zal het daar op den duur last van krijgen. Maar ook kinderen zonder deze aanleg ontkomen niet aan een fikse verkoudheid af en toe. Op zich kan zo’n verkoudheid heel nuttig zijn, omdat je kind daaraan weerstand kan ontwikkelen.

Pas wanneer het te vaak voorkomt of het kind er zichtbaar onder lijdt, wordt het tijd om de huisarts te raadplegen. Waarschijnlijk schrijft de huisarts in eerste instantie neusdruppeltjes of neusspray voor. En wanneer het van toepassing is, zal hij de ouders adviseren om het kind warmer te kleden, hem een tijdje niet te laten zwemmen, of in plaats van zoete, zure melkproducten te geven. Ook kan hij de ouders aanraden om (tijdelijk) te stoppen met roken; in ieder geval in de nabijheid van het kind. Blijken deze maatregelen niet te helpen en blijft het neusje verstopt zitten, dan verwijst de huisarts het kind naar de KNO-arts.

Nare gevolgen

Luchtweginfecties lijken op het eerste gezicht vrij gewoon en ongevaarlijk, maar verwaarloos je ze, dan kunnen ze nogal wat gevolgen hebben. Wanneer bijvoorbeeld in het oor de zogenoemde buis van Eustachius verstopt is, zuigt zich een vacuüm in het middenoor en trekt het trommelvlies naar binnen. In het slechtste geval kunnen hierdoor de gehoorbeentjes ernstig beschadigd raken: het kind kan alleen nog zeer slecht horen. Om deze aandoening weer te herstellen is dan een operatie nodig.

Het kan ook gebeuren dat een kind zo verkouden is, dat het nog uitsluitend door de mond ademt en zijn mond steeds open laat hangen. Hierdoor ontstaat op den duur het gevaar dat hij een zogenoemde overbeet krijgt, dat wil zeggen dat zijn kaken niet meer goed sluiten. Deze overbeet moet dan weer met een beugel worden gereguleerd.

Behalve duidelijke lichamelijke stoornissen, kun je tenslotte bij dit soort ‘waterige’ kinderen ook een aantal andere, meer algemene verschijnselen  waarnemen: ze zijn vaak nerveus en lastig in de omgang en zitten geen moment stil. Vooral dit laatste kan door bepaalde evenwichtsstoornissen worden veroorzaakt, die kunnen optreden als er vocht in de oren zit.

Neusamandelen

Kinderen, en vooral jonge kinderen, steken elkaar gemakkelijk aan met hun verkoudheid. Dat heeft niet zozeer met hun constitutie te maken, als wel met een soort natuurwet die zegt dat ieder jong mens er baat bij heeft een aantal infecties door te maken. Daardoor kan hij zijn afweerstoffen opbouwen. Met name na een virusinfectie ontwikkelen zich namelijk in het bloed bepaalde eiwitten die de weerstand van het kind verhogen en hem sterker maken.

Komt een kind met een luchtweginfectie bij de KNO-arts, dan zal deze daarom niet zo snel overgaan tot een rigoureuze maatregel als het wegnemen van de neusamandel. Want juist in die neusamandel worden eiwitten opgebouwd die afweerstoffen bevatten. Bovendien verdwijnt de neusamandel op den duur vanzelf; na het twaalfde jaar heeft bijna geen enkel kind er meer een. Wanneer een kind echter toch alsmaar blijft snotteren omdat zijn neus wordt afgesloten door een gezwollen neusamandel, moet er natuurlijk wel krachtiger worden ingegrepen.

Keelamandelen

Ongeveer hetzelfde geldt voor de keelamandelen. Bijna elk jong kind heeft grote keelamandelen (groot betekent hier dus niet dat er iets mis is!). Ook deze keelamandelen worden in de loop der jaren steeds kleiner. Op hun twintigste jaar hebben de meeste mensen kleine, gladde keelamandelen; die hebben dan genoeg weerstand opgebouwd en kunnen dus ‘verdwijnen’. Uiteraard gaat het ook bij keelklachten om de ernst van de klacht. Als een kind bijvoorbeeld vaak last heeft van ontstoken keelamandelen, als hij niet meer groeit, slecht eet en lusteloos is, kan het raadzaam zijn de keelamandelen er toch uit te halen. In zo’n geval werken de keelamandelen namelijk als een rem; ze houden de krachten tegen die het kind nodig heeft om zich goed te kunnen ontwikkelen.

Gezonde reactie

Vergeleken bij twintig jaar geleden [art. is uit 1997] worden er tegenwoordig bij kinderen veel minder neus- en keelamandelen weggehaald. Misschien werd deze ingreep destijds vaak onnodig toegepast, maar het kan ook zijn dat de specialisten inmiddels meer zicht hebben gekregen op hoe het ziektebeeld verloopt, waarbij ze er meer van uitgaan dat de klachten dikwijls ook min of meer vanzelf kunnen overgaan.

Bij oorproblemen zijn op dit moment de trommelvliesbuisjes erg populair: heeft een kind een zogenoemd slijmoortje, dan wordt er een buisje in zijn oor gezet. Het buisje is een dankbaar middel, want een kind kan direct weer goed horen. Anderzijds is ook hierbij gebleken dat de klachten spontaan kunnen verdwijnen.

Men zegt weleens dat een kind dat last heeft van zijn oren, niet meer wil horen en dat het zich op zo’n manier voor zijn omgeving probeert af te schermen. Je kunt je dan ook afvragen of dit verschijnsel niet kenmerkend is voor onze tijd, waarin aan de ene kant ontzettend veel belang wordt gehecht aan een goed gehoor, terwijl aan de andere kant onze zintuigen overbelast dreigen te raken door een overvloed aan indrukken. Een oorprobleem bij een kind kan in dat geval als een heel gezonde reactie worden gezien, al gaat er ook een heleboel aan hem voorbij. Maar ook hier geldt dat je vooral goed naar het kind moet blijven kijken om te kunnen bepalen waar het om een positieve bijdrage aan zijn ontwikkeling gaat, en waar de hulp moet worden ingeroepen van een arts. Vaak zonder woorden vertelt het kind zijn verhaal.

.

Opvoedingsvragen: [12] verkouden

Vrijeschool in beeldalle beelden

.

2736

 

 

 

 

 

 

 

 

.

VRIJESCHOOL – Opvoedingsvragen (12-2-4)

.

Ineke van der Duijn Schouten en George Maissan, huisarts, Weledaberichten nr. 171 winter 1996

Kouwelijkheid

.
Nu de buitentemperatuur daalt en we weer afhankelijk worden van de temperatuur binnenshuis, worden ook onze individuele behoeftes meer zichtbaar. ‘Kan de verwarming een beetje hoger? Het is hier koud!’, zegt de een. ‘Wat?’ roept de ander. ‘Stel je niet aan, het is hier juist warm. Kijk maar, hij staat op twintig graden.’
Aan die objectieve maatstaf zal een notoire koulijder meestal weinig hebben. Zijn handen en voeten vormen zijn graadmeter. Die zeggen hem dat hij het koud heeft, hoe lastig hij dat zelf ook vindt.

Hoe komt het eigenlijk dat sommige mensen zo kouwelijk zijn, terwijl andere nergens last van schijnen te hebben?

Bescherming

Bij kouwelijkheid kun je naar verschillende aspecten kijken. Kou heeft alles te maken met de mate waarin je je beschermt tegen een lage temperatuur.
Dat klinkt logisch, maar als je kijkt hoe weinig het gemiddelde modebeeld inspeelt op winterse kou, ziet het er anders uit.
‘Ben ik eigenlijk warm genoeg gekleed?’ is dus de eerste vraag die je kunt stellen. Niet alleen de hoeveelheid kleding, ook de kwaliteit ervan speelt een grote rol. Synthetisch materiaal bijvoorbeeld neemt de lichaamswarmte niet op, terwijl wol de warmte juist vasthoudt.

Warmteritmes

Van een heel andere orde is de manier waarop ons lichaam buiten ons toedoen en onafhankelijk van buitentemperatuur en klimaat omgaat met warmte. In ons lichaam werkt een innerlijke klok die heel secuur en ritmisch het opwarmen en afkoelen regelt. Vanaf ongeveer drie uur ’s nachts begint het binnenste van het lichaam warmer te worden, terwijl de buitenkant, de huid, steeds koeler wordt. Vanaf drie uur ’s middags vindt er het omgekeerde plaats: dan wordt het centrum van het lichaam koeler, terwijl de huid juist warmer wordt en warmte afgeeft aan de omgeving. Als je kouwelijk bent heb je het ’s morgens vaak het moeilijkst omdat dan de opwarmfase nog niet is voltooid. Ben je net uit bed dan heb je daar nog niet zo’n last van omdat de ‘nestwarmte’ je nog omhult.

Al gauw echter kan er een onbestemd, onbehaaglijk gevoel ontstaan dat je in eerste instantie niet waarneemt als kou. Je voelt je niet lekker in je vel zonder precies te kunnen zeggen wat eraan schort. Zou je op dat moment warme handen hebben (wat waarschijnlijk niet het geval is) dan zou je kunnen voelen dat er allerlei plekken zijn waar het akelig koud is. De beschikbare warmte gaat om te beginnen naar het centrum, het stofwisselingsgebied, en er blijft dan maar weinig warmte over voor de overige regionen, met name voor de uiteinden.

Levenszin en warmtezin

Veel mensen hebben chronisch last van kou zonder dat ze dat in de gaten hebben. Ze zouden zichzelf niet als kouwelijk beschrijven. Wel hebben ze soms te maken met steeds terugkerende oor- of blaasontstekingen of verkoudheden, maar de link met kou wordt niet gelegd. Vaak is het de huisarts of de fysiotherapeut die constateert dat onderrug, buik of voeten wel erg aan de koude kant zijn. Pas als er van alles aan wordt gedaan om de warmtehuishouding op gang te brengen, wordt enig verschil merkbaar. Het begint met een heel subtiel gevoel van behaaglijkheid, van je een beetje thuisvoelen in je eigen lichaam. Het is net alsof je er een nieuw zintuig bij hebt gekregen waarmee je heel voorzichtig verkent hoe het met je gesteld is. Dit zintuig, dat net als het gehoors- en gezichtszintuig een echt zintuig is, wordt ook wel de ‘levenszin’ genoemd. Met dat zintuig neem je ook waar of je trek hebt, moe bent, dorst hebt, of je je op je gemak voelt of juist niet. Bij de een is de levenszin heel goed ontwikkeld, bij een ander is het nog onontgonnen terrein. De opvoeding speelt daar vaak een belangrijke rol in. Als je eigen waarnemingen of iets prettig of niet prettig voelt, al vroeg door anderen werden ontkend, zul je later waarschijnlijk eerder de neiging hebben om niet naar je lichamelijke signalen te luisteren.

Met de levenszin neem je dus waar of je je goed voelt, maar niet de fysieke warmte op zich. Daarvoor heb je een ander zintuig nodig: de warmtezin. Het woord warmtezin klinkt wat geheimzinnig, maar het ligt minder ver van ons af.

Maatregelen tegen kou

Wat kun je doen tegen kouwelijkheid? Afgezien van warme kleding (vooral onderkleding als tweede huid is belangrijk) is lichaamsbeweging (gymnastiek, hardlopen, fietsen) een uitstekende remedie tegen kou. Daarnaast kunnen wissel-voetbaden, lichaamsverzorgingsproducten, verschillende medicamenten (zie hiervoor de huisapotheek)* en eventueel een warme kruik op de koude plekken de warmtehuishouding op gang brengen. Ook met voeding valt het een en ander te doen. Elke dag een beetje rauwkost eten stimuleert de spijsvertering. Niet te veel, want van veel rauwkost krijg je het juist koud omdat er dan te veel warmte naar het stofwisselingsgebied moet om dit te verteren. Daarnaast kun je kruiden gebruiken die warmte opwekken zoals anijs, kummel, venkel en tijm.

Bij het overwinnen van kou gaat het vooral om het activeren van de levenszin en de warmtezin of anders gezegd: naar jezelf leren luisteren en je eigen waarnemingen serieus nemen. Wie zichzelf kent als een koukleum mag zich dus een beetje gelukkig prijzen, want hij heeft het zintuig dat menigeen moet herontdekken al ontwikkeld.

*

Middelen om warm van te worden

Altijd last hebben van kou is vervelend, maar er is iets aan te doen. Door middel van (wissel)baden en inwrijvingen help je de warmtehuishouding op gang te komen.

Inwrijvingen

Wrijf je lichaam elke morgen in met Arnica Massageolie, met name buik en bovenbenen. Van lieverlee voel je je omgeven door een warmte-mantel die beschermend werkt tegen de kou. Met masserende bewegingen wordt de bloedsomloop nog beter geactiveerd. Masseer altijd in de richting van het hart om de veneuze bloedsomloop te stimuleren.

Wrijf de voetzolen daarnaast ’s morgens in met Weleda koperzalf (Cuprum metallicum praeparatum 0,4% Unguentum). Koper heeft de eigenschap de warmte te geleiden. In plaats van koperzalf kan ook Weleda koperolie worden genomen (Cuprum metallicum praeparatum 0,4% Oleum). Doe dit een maand lang, pauzeer twee weken en zet de inwrijvingen weer een maand voort. Wrijf ’s avonds de koude plekken dun in met Venadoron Gel. Deze vetvrije gel bevat ook koper. Venadoron werkt behalve verwarmend ook bindweefsel versterkend.

Wisselbaden

Zeer stimulerend op de bloedsomloop werken wissel-voetbaden. Hiervoor zijn twee bakken of emmers nodig en een badthermometer. Vul de ene bak met warm water van 38 graden, de andere met koud water. Voeg aan het warme water al naar gelang het tijdstip van de dag een halve dop Rozemarijn Bad of Lavendel Bad toe. Rozemarijn werkt verfrissend en opwekkend en is geschikt voor de ochtend, ’s Avonds is Lavendel Bad aan te bevelen omdat dit ontspant en de slaap bevordert. Doe je voeten vijf minuten in het warme water en tien tellen in de koude bak. Vervolgens weer vijf minuten warm, nu verhoogd tot 40 graden, en tien tellen koud. Herhaal dit nog een keer en eindig met koud. Doe wollen sokken aan en loop even rond, zodat de doorstroming goed op gang komt.

Baden

Neem twee keer per week een bad met Kastanje Bad. Dat brengt het bloed en de lymfestroom in beweging en versterkt het bindweefsel. Gebruikt twee dopjes per bad die worden toegevoegd terwijl het bad volloopt.

Zie artikel Vat op kou   (ook waarom hier Weledaproducten staan)
.

Menskunde- en pedagogie:  [11] warmte

Antroposofisch leven: warmte

Opvoedingsvragen: [12] verkouden

Vrijeschool in beeldalle beelden

.

2735

.

.

VRIJESCHOOL – Opvoedingsvragen (12-2-3)

.

Er is op deze blog veel verschenen  over warmte.
We weten allen uit eigen ervaring hoe belangrijk warmte is voor ons fysieke welzijn, maar ook voor het mentale en psychische.
De tegenhanger is de kou, en die kan je, (maar ook jou) vatten.

.

Ineke van der Duijn Schouten en George Massain, huisarts, Weledaberichten nr.170 najaar 1996

.

Vat op kou
.

Verkoudheid: wc kennen de verschijnselen allemaal. Je bent rillerig, je neus zit verstopt of je snuit de ene na de andere zakdoek vol, je hebt een duf hoofd en hoewel je je niet echt ziek voelt, zou je het liefst onder de wol kruipen. De dokter haal je er meestal niet bij, want je weet dat het op de een of andere manier vanzelf weer over gaat. Er zijn ook mensen die bijna niet weten wat het is om verkouden te zijn. Zij lijken er immuun voor, terwijl anderen met een zekere regelmaat snipverkouden op de bank hangen, met een stapel zakdoeken binnen handbereik. Wat is zoiets alledaags als verkoudheid eigenlijk? Waarom krijgt de een het wel en de ander niet en wat kun je er aan doen?

Warmtemantel 

Het woord verkouden komt van het Middelnederlandse woord couden, wat ‘afkoelen’ betekent. Als je verkouden bent, ben je dus afgekoeld. Je kunt ook zeggen: je bent een en al kou. Dat klopt met het gevoel dat je hebt als de verkoudheid begint. Hoe hoog de verwarming ook staat, je hebt het ijskoud en je wordt niet warm. Dat komt doordat er iets aan de hand is met de ‘warmtemantel’. Zo’n warmtemantel hebben we allemaal. Hij beschermt ons tegen de kou, net zoals een gewone mantel dat doet. Zien kun je hem niet, maar je kunt hem wel voelen. Als iemand anders zijn arm op tafel legt en je houdt je hand er een paar centimeter boven, dan voel je na enkele ogenblikken een warmtestroom. Die warmtestroom kun je over het hele lichaam waarnemen. Een arts kan bij een lichamelijk onderzoek vaak heel goed aftasten op welke plek sprake is van een stoornis in die warmtestroom. Die plek straalt dan geen warmte uit. Er zit als het ware een gat in de warmtemantel, waardoor de kou van buiten naar binnen kan stromen en de eigen warmte ‘weglekt’.

Onbewoond

Waardoor kan zo’n gat in de warmtemantel ontstaan? Allereerst moet je je deze warmtemantel niet voorstellen als iets dat een vaste vorm heeft, maar als iets beweeglijks, iets dynamisch. Hij beweegt min of meer met ons mee en reageert op wat wij meemaken. Hij is nauw verbonden met ons ‘ik’, het deel van ons wezen waarmee we zelfsturend optreden en richting aan ons leven geven. Als je stevig in het zadel zit, de dingen die je doet overziet en je je fysiek ook goed voelt, kan de warmtemantel je van top tot teen omhullen. Maar als je voor je ogen een ongeluk ziet gebeuren en je schrikt je wild, dan trekt je ‘ik’ zich even terug: je bent er even niet meer bij. Tegelijkertijd ‘krimpt’ dan de warmtemantel, waardoor deze het lichaam niet meer volledig kan omsluiten.

Op zo’n moment kan de kou van buiten vat op je krijgen. De een reageert met een stijve nek of spit, een ander wordt verkouden. Wat gebeurt er in het laatste geval? Dan gaat de stofwisseling op volle toeren werken om het tekort aan warmte aan te vullen en het gat te dichten. Ook in de spieren vindt een verhoogde stofwisseling plaats: rillen of klappertanden is een extra activiteit van de spieren om warmte op te wekken. Van alle kanten worden er in het lichaam vuurtjes gestookt om het snel warm te maken. De verhoogde activiteit van de stofwisseling heeft tot gevolg dat ook de afscheidingsproducten toenemen. Met name via de slijmvliezen worden veel uitscheidingsproducten weggewerkt. Dat je neus vol zit met slijm als je verkouden bent is dus het gevolg van verkouden zijn en niet de oorzaak, zoals we meestal geneigd zijn te denken.

We noemden zojuist een hevige schrik als mogelijke aanleiding voor het ‘ik’ om zich terug te trekken. Veel vaker echter is de oorzaak minder heftig en komt hij van binnenuit. Oververmoeidheid of stress bijvoorbeeld kunnen maken dat het ‘ik’ geen heer en meester meer is over het hele lichaam. Bepaalde gedeeltes raken dan ‘onbewoond’ en worden koud. Vaak zijn dat de uiteinden van het lichaam, dus de handen en vooral de voeten. Ook als je buiten jezelf raakt van woede kan de warmtehuishouding worden verstoord.

Grens

Hoe kun je voorkomen dat je verkouden wordt? Uit het bovenstaande is duidelijk geworden dat zaken als stress en jezelf kwijt raken raken van invloed zijn op de warmtehuishouding. Het is dus belangrijk ervoor te zorgen dat je niet uitgeput raakt. Wanneer die grens bereikt is, is voor iedereen verschillend.
Bij de een kan dat al zijn na een paar drukkere dagen dan normaal, bij een ander kan het weken duren voor het lichaam ho roept door verkouden te worden. Wie uitgerust is, heeft ook meer weerstand bij omstandigheden die van buiten komen, zoals een flinke regenbui.

Daarnaast kun je je warmtemantel van buitenaf verzorgen. Let er bijvoorbeeld eens op of je voeten goed warm zijn. Heel veel mensen hebben chronisch last van koude voeten, vaak zonder dat ze er erg in hebben. Een voetenbad met Rozemarijn Badmelk verwarmt het lichaam door en door en kan soms net een opkomende verkoudheid tegenhouden. Als je het snel koud hebt, helpt dagelijks inwrijven van buik, benen en voeten met Arnica Massage-olie. Verder kun je in de winter zorgen voor een ‘tweede huid’ door wollen of zijden hemden te dragen. Wol heeft als voordeel boven katoen dat de vezels warmte kunnen doorlaten én vasthouden. Bij wollen hemden denk je misschien direct aan kriebelende, onooglijke hobbezakken, maar die tijden liggen gelukkig achter ons.

Achter een simpel iets als verkoudheid blijkt veel meer schuil te gaan dan je op het eerste gezicht zou vermoeden. Het heeft alles te maken met onszelf en met onze eigen grenzen. Dit inzicht zal ons in de toekomst waarschijnlijk niet meteen vrijwaren van kouvatten. Het is echter een hoopvol perspectief dal het wel mogelijk is val te krijgen op kou.

.
In het artikel stond deze illustratie:

Mantelzorg: Peter van Aarnhem.
Meer werk van Peter van Aarnhem

.
Ik heb in sommige artikelen waarin producten van Weleda werden genoemd, mijn zeer positieve ervaringen hiermee doorgegeven.
Dat staat niet gelijk met ‘de’ vrijeschool maakt reclame voor Weleda. IK maak er reclame voor – overigens zonder dat Weleda daarin betrokken is.
Tijdens mijn verkoudheden waren en zijn nog – hoewel ik, nadat het vrijeschoolwerk stopte – veel  minder verkouden was dan toen ik nog lesgaf – onderstaande middelen een goede hulp gebleken.
Genezen doen ze niet – je moet een griep gewoon ‘uitzieken’, maar ze ondersteunen en verlichten. Het geeft mij een goed gevoel middelen te gebruiken van een firma die al meer dan honderd jaar ‘mens en natuur als eenheid’ zien.
.

De R is weer in de maand:

INFLUDO

Als je verkouden bent en je hebt het druk, dan is de verleiding groot om net te doen alsof er niets aan de hand is. Een enkele keer lukt het misschien om dan toch van een verkoudheid af te komen. Meestal echter moet je maatregelen nemen, wil je niet na een week sukkelen alsnog ziek worden. Zo’n maatregel is Infludo.
Infludo is samengesteld uit antroposofische en homeopathische middelen die allemaal de eigenschap hebben om de symptomen die bij een griep horen, op te wekken. Dat klinkt op het eerste gezicht wat eigenaardig. Je wilt immers van een verkoudheid of opkomende griep af, en dan zou je die juist gaan opwekken? Hoe zit dat in elkaar?

Infludo is erop gericht om de natuurlijke lichamelijke afweer te stimuleren. Je onderdrukt zodoende niet het ziekteproces, maar je helpt juist dit te overwinnen. Met andere woorden: met Infludo wek je de symptomen van griep op en vervolgens gaat het lichaam aan de slag om de ziekte de baas te worden. Laten we als voorbeeld Aconitum nemen, het hoofdbestanddeel van Infludo. De Nederlandse naam voor Aconitum is monnikskap, een giftige plant die je een acute koortsaanval zou kunnen bezorgen. Daarbij voel je je dan hondsberoerd en kunnen er gevoelens van angst optreden. Deze verschijnselen doen zich ook bij griep voor, maar dan in veel mindere mate. Door Aconitum in een sterk verdunde vorm in te nemen, worden de afweerkrachten opgewekt. Van Aconitum bestaan overigens allerlei variaties die de arts voor verschillende situaties kan voorschrijven.

Infludo bevat verder Bryonia (heggerank), eucalyptus, Eupatorium Perfoliatum (waterhennep), Sabadilla (luiszaad) en fosfor. Zou je fosfor onverdund nemen, dan zou je rillerig en koortsig worden: dat zijn de symptomen van verkoudheid. In verdunde vorm immiteert fosfor de koorts en activeert zo de warmtehuishouding.

Infludo is zonder recept te koop bij de apotheek en bij veel drogisten. Bij griep en verkoudheid neem je elke twee uur 5 à 8 druppels.

De ziekte wordt hierdoor dus niet onderdrukt, maar je hebt er wel beduidend minder last van. Infludo kan ook gebruikt worden om griep en verkoudheid te voorkomen. Neem dan als de R in de maand is iedere dag 7 druppels bij het ontbijt. Als je veel last hebt van onrust kun je in plaats van Infludo, Ferrum phosphoricum comp* gebruiken. Ook bij kinderen werkt dit middel rustgevender dan Infludo.

Beperk de hoeveelheid eiwitten in je voeding drastisch zolang de verkoudheid duurt. Je lichaam probeert zich via het slijm juist van eiwitten te ontdoen. Van nog meer eiwit (melk, kaas, vlees) zou de slijmproductie alleen maar toenemen. Neem in plaats daarvan regelmatig een mengsel van citroen-, grapefruit- en sinaasappelsap met warm water en een lepel honing. Deze lekkere grog brengt vorm in de ongebreidelde stofwisselingsactiviteit.

Naast deze basismiddelen die de griep of verkoudheid als geheel aanpakken, zijn er verschillende middelen die je kunt gebruiken bij andere vervelende bijkomstigheden van griep en verkoudheid:

Hoest

Weleda Hoestelixer.

Droge hoest

Om het slijm los te maken: Lichenes comp*. In deze siroop zijn verschillende korstmossen met honing en anijsolie tot een smakelijke siroop verwerkt.

Hoesten met veel slijmvorming

Doron druppels.

Keelpijn

4 maal daags 1 tablet Pyriet/Zinnober* gecombineerd met Bolus Eucalypti comp* (1 theelepel op een glas water, ieder uur gorgelen en de laatste slok doorslikken).

Keelpijn en opgezette klieren

De hals inwrijven met Archangelica comp zalf*.

Verstopte neus

Weleda Neusspray 

Een stoombad met Eucalyptus olie (Oleum Aethereum Eucalypti 10%*) helpt ook goed om weer door de neus te kunnen ademen. Doe een dopje olie in een schaal kokend water en houd je hoofd een minuut of tien in de stoom. Bedek het hoofd met een handdoek, zodat de stoom niet kan ontsnappen. Belangrijk: was je gezicht en hals daarna heel goed met lauw water om weer op normale temperatuur te komen en blijf minstens een uur binnen. Je kunt je anders letterlijk opnieuw een verkoudheid op de hals halen.

Zware ademhaling

De borst dun inwrijven met Oleum Aethereum Salviae 10%*. Dit is een vluchtige olie uit salieblad die erop is gericht om de huid goed te doorbloeden en te doorwarmen. Hierdoor kun je weer ruimer ademen.

Om weerstand op te bouwen kun je preventief een Duindoornelixerkuur doen (3 maal daags een dopje, gedurende 10 dagen). Duindoornelixer verhoogt het weerstandsvermogen en geeft extra energie. Het heeft een opvallend hoog gehalte aan vitamine C, vitamine E en carotine (dat zorgt voor de aanmaak van vitamine A). Is de verkoudheid of griep eenmaal daar, dan helpt een Vlierelixer-kuur (3 maal daags een dopje, gedurende 10 dagen). Vlierelixer reguleert de vochthuishouding en intensiveert de warmteprocessen in het lichaam.

* verkrijgbaar bij de apotheek, vaak alleen in Duitsland en soms moet een recept worden meegestuurd.

.

Menskunde- en pedagogie:  [11] warmte

Antroposofisch leven: warmte

Opvoedingsvragen: [12] verkouden

Vrijeschool in beeld: alle beelden

.

2729

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

 

 

 

 

VRIJESCHOOL – Opvoedingsvragen (15-2)

.
Over slaapproblemen bij jong en oud.

Ineke van der Duijn Schouten en George Maissan, huisarts, Weledaberichten nr. 173 zomer 1997

 

Wakker tegen wil en dank

.

Het lijkt allemaal zo simpel: je glijdt ’s avonds moe onder de dekens, draait je nog eens lekker om en vervolgens geef je je over aan de slaap. De werkelijkheid is bij veel mensen echter minder eenvoudig: zij liggen uren en uren klaarwakker, lezen een half boek, drinken een glas warme melk, ijsberen heen en weer en vallen pas tegen de ochtend in slaap. Over één slapeloze nacht is nog wel heen te komen, maar zijn het er meer, dan wordt het wakker zijn een probleem, je belandt dan al gauw in een vicieuze cirkel: overdag ben je niet wakker genoeg om goed te kunnen functioneren en ’s avonds wil de begeerde slaap maar niet komen omdat je te wakker bent.

Hoe komt het dat zo veel mensen daar last van hebben?

Wakker worden

Als we iemand betitelen als ‘een wakker mens’ is dat altijd positief bedoeld. We hebben het dan over iemand die helder kan denken en de juiste dingen op het juiste moment doet. Wakker zijn overdag is in zekere zin een ‘must’, althans voor een volwassene. Ben je dat niet, dan laat je je al gauw knollen voor citroenen verkopen of je slaat jezelf achteraf voor het hoofd omdat je niet alert genoeg reageerde.

Opmerkelijk is dat niet alleen onze tijdgeest ons ertoe dwingt wakker te zijn, ook onze levensloop stuurt aan op wakkerheid, maar dan letterlijk: we hebben gedurende ons leven steeds minder slaap nodig. Een pasgeboren baby is in de regel maar weinig uren van de dag echt wakker. De meeste tijd is hij bezig met zijn grote opdracht: slapen, eten en weer slapen. Daarna nemen de periodes dat hij wakker is toe.
Als peuter is zijn slaapbehoefte al zo afgenomen dat hij aan een middagslaap van enkele uren genoeg heeft. De kleuter kan toe met af en toe een middagslaapje en slaapt ’s nachts de klok rond. Daarna komt er steeds een uur van wakker zijn bij, tot de gemiddelde slaaptijd van een volwassene, zo’n zeven à acht uur, is bereikt. Zijn we eenmaal boven de zestig, dan slapen we vaak nog maar een uur of zes.

Zintuiglijke prikkels

Vooral bij een opgroeiend kind kun je zien wat wakker zijn betekent: met al zijn zintuigen neemt het de indrukken uit zijn omgeving op.
Het tast, kijkt, ruikt en luistert met grote overgave naar alles wat op hem afkomt; en dat is veel vandaag de dag. Te veel meestal, want niet alleen volwassenen, maar ook steeds meer kleuters, peuters en baby’s zijn hun normale mate van wakkerheid kwijt.
Bij baby’s uit zich dat, afgezien van weinig slapen, vaak in spugen; bij peuters en kleuters in overmatig druk zijn en aandacht vragen. Overdag rennen ze rusteloos van het een naar het ander, ’s avonds moeten de ouders grote moeite doen om hen in bed te krijgen. Interessant genoeg krijgen zulke wakkere kinderen nogal eens vocht in hun oren: een natuurlijke bescherming van het lichaam tegen te veel prikkels.

De vraag naar de hoeveelheid indrukken die ongemerkt zijn opgenomen kan ook de al te wakkere volwassene zichzelf stellen.
In de file rijden, vergaderingen bijwonen en de bijbehorende stukken lezen, boodschappen doen, kranten, film, ouderavonden en verjaardagen bijhouden, we zijn er misschien wel aan gewend, maar we krijgen daardoor heel wat te verstouwen. De hele dag wordt er op die manier een appel gedaan op je zintuigen en die doen wat wij willen dat ze doen: ze staan wijd open. Veel indrukken zijn onbewust naar binnen gekomen en spoken daar rond als er niemand is die ze een halt toeroept. Je blijft daardoor wakker tegen wil en dank.

Prikkels verminderen

De beste remedie tegen overmatige wakkerheid van kinderen is om de hoeveelheid zintuiglijke prikkels te verminderen die op hen afkomen. Je kunt je bijvoorbeeld afvragen hoe vaak er ‘ruis’ van radio of cd-speler op de achtergrond aanwezig is, op welke sterkte er aan tafel wordt gepraat en hoe hard of zacht de deuren worden dichtgedaan. Een halve dag winkelen in de stad betekent voor kleine kinderen een overweldigend aantal indrukken. Thuis blijven met een leuke oppas of een dagje naar opa en oma is voor hen vaak een plezieriger oplossing, ’s Avonds twintig minuten op schoot plaatjes kijken of voorgelezen worden uit een spannend boek is een knus tegenwicht tegen televisiekijken. Het naar bed gaan wordt daardoor meestal minder problematisch.

Voor volwassenen die vaak wakker liggen is het een hulp om na gedane arbeid zoveel mogelijk bewust de zintuigen open te zetten. Je zegt dan bijvoorbeeld tegen jezelf: ik kijk, ik lees of ik praat, maar ik doe niet alles tegelijk. Vaak scheelt het al als je je realiseert wat je normaal allemaal opslorpt aan informatie. Een week verblijven op een mooie plek met weinig motorisch verkeer, waar je bovendien verstoken bent van radio, krant en tv kan wat dit betreft een eye-opener zijn.

De dag afsluiten

Een andere remedie tegen een te grote wakkerheid is om ’s avonds de dag nog eens door te nemen. Allerlei dingen die je die dag zijn overkomen, indrukken die je hebt opgedaan, passeren zo de revue. De kunst daarbij is om ‘van buitenaf’ naar je doen en laten te kijken. Je maakt steeds een ‘plaatje’ van de situatie en wandelt, bij voorkeur van achteren naar voren, de dag door tot het moment van opstaan, zonder ergens te blijven hangen. Hierdoor breng je de zintuigen tot rust en je sluit de dag met al zijn ups en downs af. Het kost de nodige inspanning, maar het is een uiterst effectieve manier om de vele indrukken die een mens wakker houden, hun plaats te geven. Vaak lukt het niet eens om de dag helemaal ‘af’ te maken en overmant de slaap je tegen wil en dank.

.

Opvoedingsvragenalle artikelen

Ontwikkelingsfasenalle artikelen

Vrijeschool in beeld: alle beelden

.

2726

 

 

 

 

 

 

 

 

.

VRIJESCHOOL – Opvoedingsvragen (4-7)

.
Marjolein Wolf, Weleda Puur kind nr.16 najaar 2005

.

Hoe wordt je kind een gezonde fijnproever?

.

Je wilt het beste voor je kind, ook op het gebied van voeding. Iedereen weet inmiddels dat het niet goed is om veel te snoepen en vet te eten, maar zeker voor een kind is het niet gemakkelijk om nee te zeggen tegen al dat lekkers. Hoe krijg je het als ouder voor elkaar dat je kind zelf het evenwicht in de gaten houdt?

Als er één thema hot is, dan is het wel overgewicht bij kinderen. In de Verenigde Staten is het inmiddels een serieus probleem en ook in Nederland stijgt het aantal kinderen dat te dik is. Tegelijkertijd groeit het aantal ouders dat hun kinderen juist verantwoord wil voeden. Een goede zaak natuurlijk, maar hoe doe je dat? Als je je kind gezonde keuzes wilt leren maken, merk je dat er heel wat factoren zijn die een rol spelen bij voeding: winkels die vol liggen met snoep (vooral bij de kassa waar je hoe dan ook samen langs moet); opa’s en oma’s die niets liever willen dan hun kleinkind verwennen (en dat mag natuurlijk ook) en leeftijdgenootjes die met excessief leuke broodtrommeltjes op school of kinderdagverblijf verschijnen.

Tegen brood en vóór patat

Bij het begeleiden van je kind naar een gezond voedingspatroon is het zaak met al deze factoren rekening te houden.

Het lijkt misschien gemakkelijk om te beslissen dat je je kind gewoon geen suiker of geen vlees en vettigheid wilt geven, maar een absoluut nee tegen bepaalde voedingsmiddelen brengt een risico met zich mee. Onbekende of verboden zaken hebben een grote aantrekkingskracht. Het is niet ondenkbaar dat een kind zodra het zelf gaat kiezen, juist dat wil hebben wat het jaren heeft moeten ontberen. Sterker nog, omdat het niet heeft geleerd met bepaalde voedingsmiddelen om te gaan, kan het wel eens helemaal doorslaan. Zeker in de puberteit, als tegendraads toch al de trend is, kan het kind ook op het gebied van voeding de tegenbeweging inzetten. Vlijtig door pa of moe gesmeerde boterhammen verdwijnen nog vóór het eerste lesuur in de prullenbak. In plaats daarvan laat het kind zich verleiden tot overmatig friet- en frikadelgebruik, daarbij de resulterende jeugdpuistjes voor lief nemend. Ook om die tegenbeweging te voorkomen, is het zaak je kind al op jonge leeftijd te begeleiden bij het vinden van een balans op voedingsgebied.

Proeven als avontuur

Laten we beginnen bij de babytijd.
Baby’s hebben van nature de neiging om alles in hun mond te stoppen. Al sabbelend en zuigend ontdekken zij de wereld om zich heen. De eerste maanden geef je je kind zo mogelijk borst- of flesvoeding. Maar rond de vijfde, zesde maand kun je het ook alvast aan nieuwe smaakjes laten wennen door hem bijvoorbeeld een gekookt worteltje of een stukje meloen te geven om op te sabbelen of te zuigen. Bied je hem af en toe een nieuwe smaak aan, dan wordt proeven een spannend avontuur en leg je de basis voor het plezier in eten.

Bedenk wel dat een kind al in een vroeg stadium zijn of haar smaak begint te ontwikkelen en dat je daar als ouder invloed op kunt uitoefenen. Kies je bijvoorbeeld zoveel mogelijk voor onbewerkte voedingsmiddelen, dan leert je kind de pure smaken kennen en daarmee ook de pure kwaliteit van de dingen.
Iedereen die een poosje zoutloos heeft gegeten, weet hoe zo’n dieet je smaak verandert: je gaat intenser proeven. De smaakpapillen van kleine kinderen zijn nog niet gewend aan sterke smaken en het kan geen kwaad deze zo lang mogelijk in een ‘onbedorven’ staat te laten: des te steviger wordt de basis. Proeven doe je overigens niet alleen op smaak, maar ook op textuur. Doordat je kind het stukje fruit of groente voorzichtig in zijn mond aftast, leert hij ook onderscheid te maken tussen hardheid, zachtheid, vezeligheid of sappigheid. Zo wordt zijn beeld van wat bijvoorbeeld een peer of wortel is, steeds completer: hoe ziet hij er uit, hoe voelt hij, hoe ruikt hij en zelfs hoe klinkt het als mama hem op een bordje legt om te schillen.

Bij gratie van het contrast

Als een kind ouder wordt, komt er een nieuw element om de hoek kijken bij de keuze van voeding: het sociale aspect. Kinderen willen er graag bij horen. En hoezeer je ook hoopt dat het zich niet te buiten gaat aan cola en chips, er zijn nu eenmaal hele volksstammen die dat wel doen en dat ziet je kind ook. In plaats van je huis tot een cola-vrije zone uit te roepen, kun je hem daarom beter leren hoe hij met dit mindere gezonde lekkers kan omgaan. Haal het gedoseerd in huis.

Koop bijvoorbeeld een keer voor het weekend een pak koek en een zak chips onder het motto: dat gaan we lekker oppeuzelen en op is op.

Daar staat tegenover dat het ook weer niet elke dag feest hoeft te zijn. Sterker nog, als een kind doorlopend snoep en koek krijgt, zal het daar juist niet meer van genieten. Geluk bestaat bij de gratie van het contrast en dat geldt zeker voor voeding. Als je je kind leert dat er zoiets bestaat als ‘met mate’, train je hem daarmee om zelf een balans te zoeken. Leg je dus niet te veel nadruk op wat er allemaal ‘niet goed’ is, dan wordt voeding ook veel minder snel een beladen onderwerp voor een kind.

Bij het sociale aspect van voeding komen ook opa’s en oma’s en andere
verwenfiguranten om de hoek kijken. Grootouders zijn soms van een generatie die ervan overtuigd is dat suiker helemaal niet slecht is en dat koektrommels op tafel bij het meubilair horen. Vooropgesteld dat het niet uit de hand loopt, kun je jezelf de vraag stellen of iemand er gelukkiger van wordt als jij snoep en snacks verbiedt. Voor de desbetreffende opa en oma kan het verdrietig zijn wanneer zij niet mogen toegeven aan hun verwenbehoefte. En voor je kind kan het een veilig gevoel zijn dat zijn grootouders ook goed voor hem willen zorgen (zelfs ‘beter’ dan thuis!). Belangrijk is echter ook hier onderscheid te maken tussen bijzondere en gewone momenten: een dagje bij opa en oma is feest en een doordeweekse dag thuis is een doordeweekse dag.

Een portie genieten 

Een kind mag best weten dat niet elke (lekkere) trek die opkomt onmiddellijk gestild hoeft te worden. De hang naar instantbevrediging is een van de valkuilen van onze tijd, dus ook daartoe zal je kind zich moeten leren verhouden. En over grenzen gesproken: die kun je je kind ook tot op zekere hoogte zelf laten ontdekken. Sta eens toe dat het een hele zak drop naar binnen schrokt, om daarna misselijk te zijn. Van zo’n ervaring leert hij doorgaans meer dan van driehonderd waarschuwingen van goedbedoelende ouders.

Tot slot is het goed je te realiseren dat eten meer is dan het tot je nemen van de juiste dosis vitaminen en mineralen. Gezondheid behelst meer dan voeding alleen. Misschien wil je supergezond koken voor je kinderen, maar heb je daar eigenlijk geen tijd voor. Dat kan gepaard gaan met stress en dat is ook niet echt bevorderlijk voor het welbevinden van je kroost. Creëer rust rondom de maaltijden, zodat je kind ervaart dat eten leuk en gezellig is. En lukt het je een dag niet een zeer verantwoorde vitaminerijke maaltijd op tafel te zetten, haal dan rustig een patatje of een pizza. En maak er een kunst van om daar op zo’n moment uitbundig van te genieten. Een portie genieten op zijn tijd is ook heel gezond.»

Met dank aan Paulien Bom, consultatie-verpleegkundige en (mede)auteur van de Groeiwijzer van nul tot één jaar en de Groeiwijzer van één tot vier jaar.

.

Opvoedingsvragenalle artikelen

Ontwikkelingsfasenalle artikelen

Vrijeschool in beeld: alle beelden

.

2717

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

VRIJESCHOOL – Opvoedingsvragen (12-6)

.
Zie o.a. hier – de woorden in blauw – wat betreft (kinder)ziekten e.d.

 

Dr. Otto Wolff, arts, Weledaberichten nr. 165, Pasen 1995

.

KOORTS: EEN GENEZEND WARMTEPROCES

Voor veel mensen heeft koorts dezelfde betekenis als ziekte. Deze simpele opvatting van ziekte was inderdaad ongeveer 150 à 200 jaar geleden* tot op zekere hoogte gerechtvaardigd. Tot die tijd heersten nog steeds de grote epidemieën zoals de pest, cholera en tyfus die allemaal met zeer hoge koorts gepaard gingen en waar vele mensen aan stierven. De ziekten komen nu niet meer voor, maar de angst voor koorts is gebleven. Dat deze angst tegenwoordig* niet meer terecht is, blijkt als we naar de ziekten van onze tijd kijken. De huidige “gesels van de mensheid” als kanker, hartinfarct, zenuwziekten e.d. verlopen allemaal zonder koorts! Ofschoon dit een feit is, toch doet men in de praktijk alsof koorts zeer gevaarlijk is: nauwelijks heeft een kind koorts en het krijgt van zijn moeder, en niet van de arts, “profylactisch” een koortsverlagende zetpil.** Door de moderne medicijnen kan een arts nauwelijks nog een patiënt zien die één, twee of zelfs drie weken 40° koorts heeft, zoals oudere artsen dat zeker nog hebben gezien. Dit geldt als een grote verworvenheid van de geneeskunde. Maar is dat alles?

Reeds in de vorige eeuw* werd eensluidend door vele onderzoekers vastgesteld dat mensen die vaak koorts of hoge koorts hadden zelden of nooit kanker kregen. Omgekeerd hadden mensen die nooit koorts kregen de neiging om kanker te krijgen. Ofschoon er veel observaties beschikbaar zijn, heeft men hier niet of nauwelijks notitie van genomen. Bovendien werden reeds in het midden van de vorige eeuw genezingen van kanker door middel van koorts gemeld. Indien men tegenwoordig nauwelijks iets over deze feiten hoort, respectievelijk wanneer het opwekken van koorts bij kanker soms als de “nieuwste ontwikkeling” wordt gepropageerd, dan ligt dit aan een ontbrekend begrip voor deze samenhang.

Hoezo kan koorts, dat wil zeggen een hoge lichaamstemperatuur die immers gevaarlijk kan worden, zelfs genezen? Om deze samenhang te kunnen begrijpen moet men weten dat er zowel “koude” als “warme” ziekten bestaan en dat beide tendensen in ziekelijke vormen kunnen ontaarden, dat wil zeggen gevaarlijk kunnen worden. Wanneer de koorts bijvoorbeeld zijn doel voorbij schiet en een lichaamstemperatuur van meer dan 42° produceert, wat maar zeer zelden voorkomt, dan is dit een levensgevaarlijke situatie; dat zal iedereen duidelijk zijn. Minder bekend is echter dat, het tegendeel, ondertemperatuur, minstens net zo gevaarlijk is, op den duur zelfs veel gevaarlijker. Wat bijvoorbeeld een gemiddelde temperatuur van 36° of zelfs 35° kan betekenen, maar vooral het feit dat het organisme niet meer in staat is de nodige warmte te produceren, ziet men niet en degene om wie het gaat, merkt het ook niet. Integendeel: wanneer er bijvoorbeeld griep heerst, worden de meeste mensen ziek en hebben koorts. Maar degene die geen koorts kan produceren, voelt zich gezond, is het echter niet. In de meeste gevallen is het immuunsysteem te zwak om op bacteriën of virussen te kunnen reageren. Uit het tegenovergestelde optreden van warmte en kou kan de grote verscheidenheid aan waarnemingen uit de vorige eeuw, die werden aangehaald, begrijpelijk worden. Wie geen koorts kan produceren loopt voortdurend gevaar om daarvoor in de plaats het slachtoffer te worden van koude ziekten, zoals boven genoemde, dat zijn de tegenwoordig meest voorkomende ziekten. We kunnen ook zeggen: de degeneratieve ziekten waartoe immers kanker, weefselafzettingen, zenuwziekten en vele andere ziekten behoren.

Het probleem inzicht te krijgen in de wederzijdse beïnvloeding van warmte en kou wordt, in onze tijd met zo veel kortzichtigheid, bemoeilijkt door het feit dat ziekten, gepaard gaande met koorts, zo dramatisch verlopen en degeneratieve, koude ziekten daarentegen lange tijd onopgemerkt blijven. Dat is juist de tragiek van kanker, dat deze in eerste instantie geen klachten veroorzaakt en de ziekte daardoor meestal te laat wordt ontdekt – in tegenstelling tot koorts. Op hetzelfde niveau ligt de afweerzwakte van een organisme wat zich met de ontbrekende mogelijkheid koorts te produceren kan uiten, hetgeen niet op korte maar wel op lange termijn tot chronische, dat wil zeggen koude ziekten leidt.

De tegenwerping dat koorts toch “gevaarlijk” is, ligt voor de hand. Dat kan inderdaad het geval zijn, maar alleen bij extreem hoge koorts en dat op zijn beurt komt weer heel zelden voor. Vooral kinderen hebben het vermogen om snel koorts te krijgen en deze weer even snel te laten zakken. Wanneer men gedurende een dergelijk proces met koortsverlagende middelen ingrijpt, valt er meteen een “verbetering” te constateren en is de hele familie, inclusief de arts opgelucht. Het probleem is echter dat daardoor de afweer van het organisme wordt verzwakt. Ook hiervan zijn veel waarnemingen voorhanden. Stonden vroeger de vooral door bacteriën veroorzaakte ziekten op de voorgrond, tegenwoordig zijn het de door virussen veroorzaakte ziekten. Reeds in de eerste helft van deze eeuw* werden veel dierproeven gedaan waar echter nauwelijks acht op geslagen werd. Infecteert men bijvoorbeeld proefdieren (konijntjes, muizen) met overeenkomstige virussen, dan kan dit voor wel 100% de dood ten gevolge hebben. Worden deze dieren echter onder gelijke omstandigheden bij een binnentemperatuur van 38° gehouden, dan overleven alle dieren dit, in elk geval de meeste van hen; na ongeveer 24 uur zijn deze virussen zelfs verdwenen. Met andere woorden: het natuurlijke middel om virussen af te weren is warmte, respectievelijk koorts.

Wat gebeurt er echter uiteindelijk wanneer dit proces, bijvoorbeeld bij een kind, dat immers door zijn hele wezen snel tot koorts neigt, meermalen wordt onderdrukt? Dan kan de ziekte zich niet goed ontplooien. Het organisme wordt, om in een beeld te spreken, met handen en voeten gebonden om niet tegen de virussen te kunnen vechten. Het gevolg is dat de ziekte chronisch wordt. Dat ligt niet aan de bacteriën of de virussen maar aan de zwakte van het organisme dat, door de ontbrekende gelegenheid zijn immuunsysteem door koorts te versterken, zijn afweerkrachten niet kan ontwikkelen. Dat uit zich niet meteen, maar soms pas na jaren, zelfs tientallen jaren. Daar moet bij elke keer dat men koorts heeft, op worden gelet.

Welke conclusies kunnen hieruit worden getrokken?

De angst voor koorts die men tegenwoordig heeft, past niet in deze tijd en is ongegrond. Dit geldt vooral voor kinderen die uitstekende mogelijkheden hebben om met koorts om te gaan, iets dat de volwassene niet meer kan.
Elke keer dat koorts wordt onderdrukt, vindt er een verschuiving in het evenwicht tussen warm en koud plaats naar koud en derhalve naar chronisch. Daarmee worden dus deze ziekten bevorderd.

Koorts verschuift het evenwicht van de koude zijde weer naar de warme en kan dus juist chronische ziekten genezen. Voorwaarde hiervoor is evenwel dat de samenhangen worden doorzien en dat er kennis is over het verloop van ziekten, ten einde te kunnen beoordelen wanneer er werkelijk gevaar dreigt, wat in onze tijd zelden voorkomt.

*artikel uit 1995
**nu is het ‘het paracetamolletje’, jaren eerder was het ‘het sinasprilletje’.

.

Opvoedingsvragen: over [12] (kinder)ziekte; mazelen; allergie; inenten.

Opvoedingsvragenalle artikelen

Ontwikkelingsfasenalle artikelen

Vrijeschool in beeldalle beelden

.

2686

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

VRIJESCHOOL – Opvoedingsvragen (12-1-3)

.

Kinderen worden weleens ziek. Het is de taak van de ouders, vaak amen metl de arts, om het kind weer te genezen. 
Dat is niet de taak van de school – ook m.i. niet die van de vrijeschool. ‘Gezondmakend onderwijs’ is wel een term die daar gebezigd wordt, maar wat ziekte betreft, gaat het er hier meer om dat aan de gezondheid van de kinderen geen afbreuk wordt gedaan, sterker: dat die laatste door het onderwijs wordt bevorderd.

Steiner heeft veel gesproken over de ontwikkeling van kinderen en zijn gezichtspunten vormen een grote basis voor het pedagogisch-didactisch werken op de vrijeschool.
Hij heeft in zijn pedagogische voordrachten ook een paar keer gesproken over de kinderziekten in samenhang met de ontwikkeling van het kind.

Ouders die zich hierin verdiepen kunnen enthousiast zijn voor deze ideeën of ze verwerpen. Dat is hun vrijheid. Evenals het hun vrijheid is om hun kind wel of niet te laten vaccineren. De school mag daarin nooit een stem hebben.
Dat er veel ouders zijn die voor deze ideeën enthousiast zijn, maakt dat er op de vrijescholen minder ingeënte kinderen zijn dan gemiddeld op andere scholen.

Dat leidt er vaak toe, dat de vrijescholen verweten wordt ‘antivax’ te zijn.
Dat is niet terecht. De school hoeft en heeft geen standpunt in te nemen: dat is aan de ouders.

Dat er op deze blog soms artikelen over dit onderwerp verschijnen, is geen propaganda vanuit de vrijeschool, maar dient als voorlichting over hoe er in antroposofische kring over kinderziekten wordt gedacht.

.

Edmond Schoorel, Weledaberichten nr. 165, Pasen 1995

.

DE ZIN VAN KINDERZIEKTES

.

Wat zijn ‘kinderziektes’? Het klassieke rijtje is kinkhoest, waterpokken, rode hond, bof, mazelen en roodvonk. Het zijn ziektes die je in de kindertijd doormaakt, als je er tenminste niet tegen ingeënt bent. Dat ze zich in deze eerste levensfase voordoen, komt doordat ze zo besmettelijk zijn: kom je ermee in aanraking en sta je er voor open, dan heb je het te pakken. Dat je ze na die periode niet meer krijgt, heeft te maken met de vatbaarheid: heb je de ziekte eenmaal doorgemaakt, dan ben je in principe immuun.

Je kunt kinderziektes ook benoemen als ‘alles wat een kind aan infectieziekten krijgt en waarbij het iets doormaakt wat het daarna niet meer hoeft te leren’. Dit is een wat bredere kijk, want het klassieke rijtje gaat al lang niet meer op: er bestaan tegenwoordig allerlei ‘nieuwe’ kinderziektes. Zo is er een pseudo-kink-hoest en zijn er allerlei vlekjesziekten die proberen na te doen doen wat de rode hond eigenlijk van plan was.

Deze pseudo-ziekten – het woord zegt het al – geven een slap aftreksel van de klassieke ziekte. Het is nogal een verschil of je anderhalve dag wat vlekjes hebt of flink aangedaan bent door de rode hond. Dat is kwalitatief een andere ervaring. Blijkbaar laten de kinderziektes zich niet zomaar aan de kant zetten, en is er sprake van een (essentiële) ervaring die een kind daardoor opdoet.

Een infectieziekte laat een kind niet onberoerd, daar blijft iets van achter in het immuunapparaat. Het immuunapparaat is het biologische geheugen en in die zin een uitdrukking van het ik, want je geheugen bepaalt wat en wie je bent. Het antwoord op de: vraag ‘wie ben ik’, wordt dus mede bepaald door de ervaringen op lichamelijk niveau. Wat zijn dan de ervaringen die de kinderziektes geven?

Bof

De kinderziektes verschillen enorm van elkaar, dat kan iedereen zien. Kenmerkend voor de klassieke kinderziektes is dat een kind even niet meer zichzelf is. Dat wat karakteristiek is voor het kind gaat eruit, wat karakteristiek is voor de ziekte komt erin. Een bof-kind bijvoorbeeld is even helemaal de bof: het heeft een onpersoonlijke bolle kop. Lachen, huilen, eten, het doet allemaal zeer. Het contact met de buitenwereld is dus behoorlijk verstoord. Aangedaan zijn de speekselklieren, soms de alvleesklier (buikspeekselklier) en de geslachtsorganen. Een ziekte dus die van buiten naar binnen gaat, over een centraal stuk van de spijsvertering. Anders gezegd, hoe treed ik mijn buitenwereld verterend tegemoet. Het strijdveld van de bof is: sta ik mijn mannetje ten opzichte van de buitenwereld, kan ik dat ‘behapbaar’ maken, heb ik slagkracht genoeg om de buitenwereld te verteren? Kan ik mijzelf tot uitdrukking, tot ontwikkeling brengen, doordat ik de buitenwereld opneem en omvorm, zodat deze tot mijn dienst wordt? De bof is het persoonlijk worden op fysiek niveau. De geslachtsorganen zijn in dit geval het gebied van ‘het later een geslachtsrijp herkenbaar mens worden’.

Kinkhoest

Kijk je naar de kinkhoest, dan krijg je een totaal ander verhaal. Het kind is niet zo erg ziek, maar de ziekte is wel erg hinderlijk: het duurt zes weken en ze hoesten maar door. Een ziekte met drama. En niet alleen voor het zieke kind met z’n indrukwekkende hoest- en stikbuien. Ook voor het gezin, dat uitgeput kan raken door wekenlange gebroken nachten. Niet ‘even flink koorts, snel er vanaf’, maar lang volhouden, geduld hebben, niet boos worden: een lange adem hebben. Vooral emotionele prikkels, zoals lachen, schrikken en huilen, roepen de hoestprikkel op. De kinkhoest is óók verbonden met ‘hoe sta ik in de wereld’ (dat zijn alle kinderziektes), maar nu niet ten opzichte van de fysieke wereld en de vertering, maar ten opzichte van de ademwereld. Het aangedane gebied, de longen, is het gebied waarin wij als mens het meest openstaan voor de buitenwereld. Diezelfde lucht die dan weer binnen, dan weer buiten is: het gaat hier om wisselwerking. Hier is het strijdveld ‘ben ik in staat om dat, wat op mij afkomt en mij beroert, te verwerken en daar iets tegenover te stellen’. Je ziet bij astma- of bronchitiskinderen vaak dat ze na de kinkhoest veel minder of soms helemaal geen last meer hebben: het longgebied is dan echt eigendom geworden.

In principe immuun:

Het immuunsysteem heeft het nodig om af en toe ‘opgefrist’ te worden. Dit gebeurt door in contact te komen met de ziekte. Omdat de kinderziektes steeds minder voorkomen, kan het gebeuren dat een doorgemaakte kinderziekte opnieuw optreedt als je er na (te) lange tijd weer mee in aanraking komt.

Waterpokken

Waterpokken is een betrekkelijk geringe klus. Kinderen zijn er wel heel kriebelig van: letterlijk en figuurlijk. Geen ziekte waarbij je je eens lekker laat vertroetelen, want de hele dag door ben je ongemakkelijk. Alles jeukt, kriebelt en is te warm. Ook hier is het kind geraakt, maar dan heel oppervlakkig: het beroert de huid. Het gaat hierbij om de irriteerbare, prikkelbare buitenkant van de ziel. Dus wat je waarneemt aan de buitenkant voordat het van binnen een indruk maakt. Waterpokken hebben als enige kinderziekte geen complicaties: het blijft totaal aan de oppervlakte. Je leert hier om het grensvlak van de ziel om te werken en van jezelf te maken. Als het kind te open is, kan het leren zich wat meer te sluiten en andersom: is het te gesloten, dan kan het zich wat meer openen. Tenminste, als de ziekte goed doorgemaakt wordt. Nogal wat eczeem-kinderen zijn na de waterpokken een tijd lang van hun eczeem af, óf ze krijgen het juist veel erger.

Roodvonk en mazelen

Roodvonk en mazelen kun je zien als oertegenstellingen binnen de kinderziektes. De kinderziektes geven het beeld van de strijd tussen aangeboren erfelijkheid en meegenomen eigen impuls. Die twee moeten met elkaar zaken gaan doen om te realiseren wat je van plan was op aarde. Mazelen en roodvonk zijn daarvan de duidelijkste polariteiten: twee ziekten met risicovolle complicaties.

De mazelen geven een grofvlekkige uitslag die van boven naar beneden ontstaat. Met een opgezwollen gezicht, een dikke keel, tranende ogen en een loopneus, is het een waterige bedoening. Kenmerkend is de immuundepressie. Na het doormaken van de mazelen ligt het immuunapparaat een beetje stil (dit kan acht weken tot een half jaar duren). Er is dus echt sprake van een onderdrukking: de mazelen maken letterlijk plaats voor iets anders. Roodvonk geeft een fijnvlekkige uitslag die van beneden naar boven ontstaat. Het ziet eruit alsof je verbrand bent (de huid vervelt ook na de roodvonk). Het is een acute, felle ziekte met hoge koorts.

In beide gevallen is er strijd (koorts). Echter bij de mazelen heeft het vloeistoforganisme de overhand, bij roodvonk het warmteorganisme. Het vloei-stoforganisme is de drager van de levensprocessen: het jezelf in stand houden, je weren tegen de invloeden van buitenaf. In die strijd overheerst de erfelijkheid. Bij de roodvonk overheerst juist datgene wat het kind zelf meeneemt. Het warmteorganisme is de drager van de eigen impulsen, van het ik: dat wat iemand zelf maakt van het leven. Dat is te zien aan de getekende koppen: mazelen-kinderen lijken allemaal op elkaar; roodvonk-kinderen zijn juist heel erg zichzelf. Een ouwelijke wijze blik hebben ze soms. De vraag is ‘krijg ik gerealiseerd wat ik in dit lichaam op deze aarde van plan was’. Roodvonk is de wegbereider voor wat je meeneemt van boven.

Vast organisme

Drager van vorm en gestalte (fysiek lichaam).
Mens als verschijning in de ruimte.
Bof.

Vloeistoforganisme

Drager van levensprocessen
(etherlichaam). 
Mens als verschijning in de tijd (ontwikkeling, biografie).
Mazelen.

Luchtorganisme

Drager van zielenroerselen en het vermogen om te bewegen (astrale lichaam) individuele uitingen van de menselijke ziel.
Kinkhoest en waterpokken (of beter: windpokken, zoals ze in Duitsland en België heten)

Warmteorganisme

Drager van wil en intensiteit (ik-organisatie, geest).
Uiting van de zelfbewuste ik.
Roodvonk.

.

Opvoedingsvragen: over [12] (kinder)ziekte; mazelen; allergie; inenten.

Opvoedingsvragenalle artikelen

Ontwikkelingsfasen: alle artikelen

Vrijeschool in beeld: alle beelden

.

2685

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

VRIJESCHOOL – Opvoedingsvragen – voedselallergie (4-7)

.

Katja Madrigal, met medewerking van Aart van der Stel, huisarts,
WeledaBerichten nr. 173, zomer 1997

.

Voedselallergie
.

Je geeft je kind iets onschuldigs als een glas melk en na enige tijd heeft het last van hevige diarree of van een merkwaardig eczeem. Voedselallergie is een vorm van overgevoeligheid die je vooral bij heel jonge kinderen ziet. Gelukkig is er wel wat aan te doen. En kijk je naar de achtergronden, dan blijkt al de narigheid soms ook een positieve kant te kunnen hebben.

Als je allergisch bent, ben je overgevoelig voor een bepaalde stof. Je lichaam reageert er heftig op, alsof het om een vijandige indringer gaat. Voedselallergie is een van de vele allergievormen waardoor de huidige mens wordt geplaagd. Vooral baby’s en peuters tot drie jaar hebben er last van: meestal krijgen ze flinke diarree of eczeem na het eten of drinken van bepaalde voedingsmiddelen. Het eczeem is ook bekend onder de naam dauwworm en kan optreden in een droge vorm (jeukende schilferplekken en pukkeltjes) of in een natte vorm (rode, jeukende zwellingen met afscheiding).

In de meeste gevallen zijn het melk en melkproducten waar een kind met voedselallergie slecht tegen kan. Maar ook eieren, pinda’s, vlees en vis, en in mindere mate citrusvruchten en chocola kunnen problemen veroorzaken. Waarom worden deze voedingsmiddelen door de ene baby zo slecht verdragen, terwijl de andere nergens last van heeft?

De overvolle brievenbus

Allergie is een uitdrukking van hevige afweer tegen iets dat van buitenaf komt. Het wijst op een verstoring in het omgaan met prikkels en indrukken. Je kunt dit vergelijken met een brievenbus waar dagelijks een enorme hoeveelheid papier in terechtkomt: reclamedrukwerk, de krant, het wijkblad, gevraagde en ongevraagde post. De meeste mensen sorteren bij het leeghalen een hoop die meteen weg kan, en daarnaast een stapeltje dat ze willen inkijken. Ze kiezen dus direct welke informatie ze uit het aanbod gaan gebruiken, en welke ze opzij willen leggen.

Bij mensen met aanleg voor allergie kan dit vermogen om te selecteren minder zijn ontwikkeld. Zij maken dan weinig onderscheid in alles wat van buiten komt, maar laten de totale lading aan indrukken ‘ongecensureerd’ binnen. Vervolgens zien ze geen andere mogelijkheid om zich ervan te bevrijden dan met heftige lichamelijke afweerreacties. Het is alsof ze begraven zijn onder een hoop ongewenste post, en daar alleen nog maar uit kunnen komen door wild om zich heen te slaan.

Je binnenwereld afschermen tegen datgene wat zich buiten je afspeelt en niet bij jou past, lukt beter naarmate je ouder wordt. Dan leer je jezelf als persoon te ervaren en bewuste keuzes te maken. Dit kan verklaren waarom allergieën op jeugdige leeftijd zoveel meer voorkomen dan later. Heel jonge kinderen zijn nog helemaal overgeleverd aan hun omgeving en daar zijn ze ook helemaal op ingesteld. Melk is na de moedermelk in feite hun eerste diepgaande kennismaking met de wereld. Als je vanuit deze benadering kijkt is het minder verwonderlijk dat juist melk bij kinderen met aanleg voor allergie problemen oplevert.

Grensvlak

Wie niet tegen aardbeien kan, wordt bijna zelf een aardbei: je huid ziet er door de uitslag dan net zo rood en gespikkeld uit. Net zo wordt een baby die niet tegen melk kan als het ware vloeibaarder door diarree te krijgen.

Alle voedselallergieën uiten zich aanvankelijk door diarree, in een later stadium door eczeem. Kenmerkend is verder dat allergieën zich altijd afspelen aan het grensvlak van het lichaam en zijn omgeving, namelijk de huid. Ook slijmvlies in bijvoorbeeld neusholtes, longen en het maag-darmstelsel kun je immers zien als huid die met de holtes mee naar binnen is gegaan en een andere vorm heeft gekregen. Ook dit wijst erop dat het gaat om een problematiek die te maken heeft met toelaten en grenzen stellen. Kun je hier nog niet zo goed mee omgaan, dan is een mogelijke lichamelijke reactie dat je organen in hun functioneren als het ware overdrijven. Bij diarree en nat eczeem bijvoorbeeld wordt het oneigene eruit ‘gespoeld’; bij droog eczeem maken de extra huidschilfers de huid als lichaams-begrenzing dikker.

Voedselallergie kan wel hinderlijk zijn, maar leidt gelukkig alleen in zeldzame gevallen tot echt grote problemen. Er zijn goede vervangende producten die je je kind kunt geven als het allergisch reageert op melkproducten en andere dierlijke eiwitten. Bovendien, als het opgroeit gaat de allergie in de meeste gevallen over of wordt op z’n minst een stuk minder heftig. Door een antroposofisch arts wordt ook wel het middel Lac Vaccae D30 voorgeschreven: een van de geneesmiddelen die aanleren om aardse substanties beter te verteren.

Om je allergische kind te ondersteunen bij het leerproces dat het doormaakt, is het belangrijk het te beschermen tegen een overdaad aan (nieuwe) indrukken. Bijvoorbeeld met een duidelijke, vaste dagindeling en een rustige plek waar het zich kan terugtrekken als er eens veel drukte in huis is. Ook helpt het als zijn omgeving zoveel mogelijk opgeruimd blijft, zodat die steeds dezelfde vertrouwde aanblik biedt. Totdat je kind daar zelf toe in staat is, is het raadzaam voor hem te selecteren wat het op een dag zoal te zien, te horen en te voelen krijgt. Daarmee geef je steeds een voorbeeld, en na verloop van tijd leert het kind zelf te kiezen.

Aangeboren aanleg

Aanleg voor allergie is een aangeboren gevoeligheid; het zit in je genen of niet. Maar of je ook daadwerkelijk last van allergische reacties krijgt, op welke leeftijd dat gebeurt en in welke vorm, ligt niet bij voorbaat vast. Wel lijkt het erop dat allergische problemen in onze huidige tijd vaker voorkomen dan vroeger, toen kinderen over het algemeen veel minder indrukken te verwerken kregen. Overigens heeft deze problematiek ook een andere, positieve kant. Kinderen met aanleg voor allergie zijn over het algemeen fijnzinnig, en hebben dikwijls een bijzonder groot inlevingsvermogen. Hebben zij de draai naar binnen eenmaal gemaakt en geleerd om met alles wat er van buitenaf op hen afkomt om te gaan, dan blijkt die grote gevoeligheid een rijk bezit, waarmee ze zichzelf en anderen veel te bieden hebben.

.

Opvoedingsvragenalle artikelen

Ontwikkelingsfasenalle artikelen

Vrijeschool in beeld: alle beelden

 

2677

 

 

 

 

 

 

 

 

.

VRIJESCHOOL – Opvoedingsvragen (15-2)

.
Een mededeling van een kinderarts, Weledaberichten nr 143, dec. 1987
.

SLAAPSTOORNISSEN BIJ KINDEREN
.

Wij maken in ’t algemeen een onderscheid tussen moeilijkheden bij het inslapen of tijdens de hele slaap. Beide vormen zijn, vooral bij kinderen, meestal een uitdrukking van een totale stoornis. Dit geldt ook voor chronische vermoeidheid, d.w.z. het onvermogen om volledig wakker te zijn. Wij moeten in samenhang met stoornissen van de slaap altijd bedenken, dat de slaap geen “activiteit”, geen organisch-fysiologisch proces zoals bijv. de spijsvertering is, maar een toestand van de totale mens gedurende een zich ritmisch herhalend tijdsverloop. Wat de slaap van de waaktoestand onderscheidt, is het feit dat denken, psychische en zintuiglijke gewaarwordingen in hun activiteit in hoge mate zijn onderbroken, terwijl de organen – hart, longen, maag, darmen, nieren, klieren – onafgebroken werken. Het leven in het organisme verloopt dus tijdens de slaap op praktisch dezelfde manier als in de waaktoestand; het wordt echter niet met ons bewustzijn doordrongen.

Gedurende de ontwikkeling van het kind treden er verschillende vormen van stoornissen van de slaap op. De verschijningsvorm ervan is afhankelijk van de constitutie en het karakter van het kind, voorts van het geboorteproces en van invloeden van de omgeving waarin het leeft.

Het slapen van kinderen en volwassenen verschilt principieel van dat van de zuigelingen tijdens hun eerste levensweken en -maanden. Meestal stuit men op de voorstelling dat het leven van de zuigeling alleen maar bestaat uit een regelmatige afwisseling van het opnemen van voedsel en slapen. Recente onderzoekingen evenwel hebben aangetoond, dat de ontwikkeling na de geboorte wordt gekenmerkt door min of meer onregelmatig over een etmaal verdeelde, relatief korte periodes van slapen en waken. De langste samenhangende slaapperiode, die in de eerste levensweek werd waargenomen, bedroeg 3 uur en 40 minuten. Typisch voor het gedrag in de slaap van de zuigeling is een onregelmatige, dikwijls snelle afwisseling van waken en slapen, zonder een duidelijk ritme en zonder enige geleding in het dagverloop. Pas langzaam, dikwijls met gekreun, allerlei bewegingen en diepe ademhalingen past zich het opgroeiende wezen aan het aardse ritme aan.

Vormen van onrust zijn een uitdrukking van de activiteiten van onze levens-, zielen- en geestelijke krachten, die in vaak op en af golvende aanpassingsprocessen de menswording mogelijk maken. Als die activiteiten de “normale” maat overschrijden, dan noemen wij dat geen slaapstoornissen.

Wij beschouwen dan deze toestand als de uitdrukking van een bemoeilijkte incarnatie. Men stelle zich de zuigeling voor: alles aan hem is rond – het grote hoofd, de buik, de naar het lichaam toegetrokken beentjes – alles vertoont bijna uitsluitend een “hoofd”, met alles wordt er waargenomen. Het hele organisme blijkt een zintuig te zijn, alles, van het hoofd tot in de tenen, is leven (de zuigeling spartelt met handen en voeten, als hij gretig drinkt aan de moederborst). Dit zintuigorganisme is nog een grote eenheid en dus nog lang niet gedifferentieerd. Stap voor stap, door het toenemen van het zielenleven (de eerste glimlach) wordt de baby aldoor meer wakker. De zintuigen ontwaken, allengs beginnen zij de omgeving waar te nemen. Als die ontwikkeling zich niet harmonisch voltrekt, dan kan het hierboven beschreven zachte gekreun, de subtiele veranderingen in de ademhaling zich verhevigen tot duidelijke onrust, schreeuwen en krampen. Vanuit het gezichtspunt van die levende, vormende, de ontwikkeling bevorderende slaap van de zuigeling wordt het begrijpelijk, dat elk kind zijn eigen ritmen heeft, dat gemiddelden van de waak-slaap-fasen en van hun duur voor het afzonderlijke kind niet gelden. Normaal gesproken verovert de zuigeling zoveel slaap als hij voor zijn ontwikkeling nodig heeft. Wanneer kunnen wij van een gestoord ontwikkelingsproces spreken dat zich manifesteert in de slaap van de zuigeling? Enerzijds, als de fasen van de slaap duidelijk te kort zijn, anderzijds als het ontwaken gepaard gaat met schrik en geschreeuw. In deze gevallen komen alle mogelijke oorzaken: gasvorming, tanden krijgen, verborgen infecties (bijv. van de oren) in aanmerking of – last not least – een te onrustig verloop van de dag wat de zuigeling stoort tot in de nacht. In de eerste tijd van het aardeleven zijn korte ogenblikken van onrust – vooral bij het eerste kind – vanzelfsprekend: dikwijls zijn de ouders al bij het eerste gerucht bezorgd. Hoe rustiger men – natuurlijk met de nodige zorgvuldigheid – de zuigeling zich laat ontwikkelen, des te meer beloont hij de ouders met een ongestoorde nachtrust.

Als de onrust gepaard gaat met zweten, vooral tijdens het inslapen ’s avonds, dan moet de arts eerst stoornissen van de minerale stofwisseling (bijv. door niet of onzorgvuldig toegediende rachitisprofylaxe) of constitutionele bijzonderheden uitsluiten.

Dikwijls klagen ouders, dat hun zuigeling van de nacht een dag en van de dag een nacht maakt. Maar al te vaak, niet altijd, leven in dit geval de volwassenen “chaotisch”, d.w.z. zonder ritme. Regelmaat, bijv. door gelijke afstanden tussen de maaltijden, kan harmonie brengen in het verloop van dag en nacht, ook voor de zuigeling.

Een verdere oorzaak voor slaapstoornissen is de gewoonte van zuigelingen om steeds als ze ’s nachts wakker worden te willen drinken, hetzij uit de fles of aan de borst. Volgens mijn ervaring treedt deze storing meestal op bij zuigelingen, bij wie overdag het ritme van het drinken aan hen zelf wordt overgelaten. Hier is het zaak tussen de maaltijden een pauze van 3½ – 4½ uur te bereiken, ’s Nachts zou men, als het dan toch al nodig is, alleen maar water moeten geven. 

Zuigelingen, die ouder zijn dan één jaar of kleuters kunnen vaak alleen maar in de armen van hun moeder of in haar bed inslapen. Aan deze gewoonte ging wel in de meeste gevallen een inbreuk vooraf in het harmonische verloop van de ontwikkeling, hetzij door een schok, hetzij door een ziekte. Hier is het van belang, door een gesprek met de arts de oorzaken te vinden en – dikwijls met behulp van een medicament – een weg te zoeken om het kind van zijn onzekerheid af te helpen. Van belang is, dat er bij deze nachtelijke onrust veel geduld en begrip wordt opgebracht door de ouders.

Met betrekking tot de gestoorde slaap van baby’s kan heel in ’t algemeen worden opgemerkt: niet zelden worden die kinderen in de nacht onrustig en schrikken zij op uit de slaap, als de dag was vervuld van onrust in de omgeving. Te veel en al te verschillende optische en akoestische indrukken, zenuwachtige ouders, onbeheerst optreden van de medemensen in hun omgeving bijv. beïnvloeden in hoge mate op ongunstige wijze de kwaliteit van de slaap van het kind.

Ook een al te overvloedige maaltijd, nog kort voor het naar bed gaan, is voor de slaap niet bevorderlijk, omdat de spijsverteringsorganen daardoor overbelast zijn. Steeds weer zien wij, dat dikke, plompe van beweging afkerige kinderen, die gauw gaan zweten, niet op de goede manier een toegang tot de slaap vinden.

Het meeste echter komt de angst voor, die als een grote, donkere wolk boven de hemel van het inslapen in de avond boven de kinderen hangt. Angst heeft, zoals wij dat uit andere situaties (bijv. astma) kennen, met de adem, de benauwdheid te maken. Bij het angstige kind, dat niet kan inslapen, ziet men de klassieke veranderingen van de ademhaling: de borstkas vernauwt zich, het middenrif wordt naar boven gedrukt, de spieren van de ademhaling komen in een kramptoestand, de ademhaling wordt flauw, het volume van de longen wordt minder. Het gevolg is: zuurstofvermindering, versnelling van de hartslag (”mijn hart klopt me in de keel”). Alle pogingen om het inslapen in deze situatie te bewerkstelligen zijn vergeefs. Natuurlijk vertonen niet alle angsttoestanden ’s avonds zulke krasse vormen, maar toch geven de meesten aanleiding tot een luidkeels geuite behoefte aan licht en de smeekbede, bij het inslapen niet alleen te worden gelaten. Het ene kind ligt, de hand van de moeder stevig omklemmend, onrustig in zijn bedje, het andere klimt er steeds weer uit, dikwijls met fantasievolle redenen; bij veel kinderen is de behoefte aan beschutting zo groot, dat ze bij de moeder in bed willen inslapen. Nu is het stellig gemakkelijker de oorzaken van een slaapstoornis aan te wijzen, dan raad te schaffen, hoe men een kind van deze, vaak alleen maar ’s avonds optredende angst kan afhelpen. Natuurlijk is het mogelijk en ook nodig, de oorzaken uit de weg te ruimen: dit echter heeft niet in alle gevallen onmiddellijk succes. Een warme drank met een beetje honing kan hier helpen.

Van oudsher is het, zowel voor gezonde als zieke kinderen, een beproefd middel om de dag altijd met een gesprek ’s avonds af te sluiten. De belangrijkste gebeurtenissen van overdag zouden nog een keer als beeld in de herinnering moeten terugkeren; wat mooi en goed is kan worden geprezen, misschien moet er een beetje worden berispt, in elk geval moet er altijd vergiffenis zijn. Een gebed of een lied besluit de kleine, intieme “plechtigheid”. Men kan zich als volwassene nauwelijks voorstellen hoe positief en genezend de krachten zijn, die van zo’n hulp van de ouders uitgaan voordat het kind de wereld van de slaap binnengaat. Ouders zouden er ook niet voor moeten terugschrikken over de beschermende werking van de engelen te vertellen: voor de meeste kinderen zijn engelen een realiteit en ze zijn dankbaar, als volwassenen aan hun wereld oprecht deelnemen. Bij kinderen die min of meer goed inslapen maar waarvan de slaap niet ongestoord verloopt, zien wij de meest verschillende varianten van onrust: schreeuwend wakker worden, gejammer dat in hevigheid kan toenemen als er geen aandacht aan wordt geschonken, verlangen naar eten, drinken of spelen, in het bed van de ouders slapen, om maar een paar voorbeelden te noemen. Wij zien dan kinderen, die zich om allerlei redenen in de nacht niet volledig kunnen losmaken van hetgeen zij overdag hebben beleefd. Op de een of andere manier spoken er nog zintuigelijke indrukken, belevenissen, gevoelens in hun binnenste waarvan zij zich in de nacht niet volledig kunnen bevrijden.

Dan wordt het gesprek met de arts nodig, die samen met de ouders probeert de oorzaken te vinden en die kan aangeven hoe zij door hun gedrag ertoe kunnen bijdragen om uit de crisis te komen. De arts zal ook proberen een beeld van de disharmonie te verkrijgen een een therapie te vinden. Er staan vele geneesmiddelen ter beschikking (dit geldt voor alle hier besproken stoornissen). Het is evenwel voor de arts niet altijd eenvoudig, het voor ieder kind juiste medicament te vinden.

.

meer over ‘slaap’

zie de artikelen onder [1-8] Algemene menskunde

Opvoedingsvragenalle artikelen

Leerproblemenalle artikelen

Menskunde en pedagogie: alle artikelen

.

2657

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

VRIJESCHOOL – Zintuigen – tastzin (2-5/2)

.

Dr.Med. Olav Titze, Weledaberichten

.

HUID EN ORGANISME
.

De huid met haar uitlopers, de haren en de nagels, is in menig opzicht een spiegel van de functies van de inwendige organen. Men denke bijv. aan geelzucht bij leverinfecties, het bruin worden van de huid bij ziekten van de bijnieren, het nachtelijk transpireren bij ernstige hartkwalen, acnepuistjes in de puberteit en furunculose bij suikerpatiënten.

De huid weerspiegelt echter ook psychische toestanden: het verbleken als men schrikt, blozen als men zich schaamt. Hier blijkt de relatie met de bloedcirculatie.

Maar de huid is ook een orgaan met een speciale anatomische bouw en als zodanig behoort zij bij het zenuw-zintuigstelsel van de mens. Zij is immers van ontelbare zintuigcellen voorzien en kan ons daardoor via de tast- en warmtezin de buitenwereld laten gewaar worden.

Op die manier heeft de huid met alle drie systemen van functies bij de mens te maken; zij oefent tevens een eigen beschermende rol uit doordat zij de schadelijke invloeden van de buitenwereld afweert. Daarbij ondersteunt zij als zintuig deze taak, wanneer bijv. de tast- en warmtewaarnemingen door de overgang naar pijn gevaar signaleren.

Er zijn slechts weinig substanties die de gezonde huid kunnen doordringen. De huid van de zuigeling vormt in dit opzicht een uitzondering. Deze is nog bijna slijmvlies. Daarom is het vooral bij de verzorging van de zuigeling van belang, de middelen daarvoor uiterst zorgvuldig te kiezen. Dit geldt ook in het bijzonder bij acute huidontstekingen, als dientengevolge de huid haar beschermende functie verliest en zij doorlaatbaar wordt voor medicamenten.

De werkingen via de huid op het organisme zijn over het algemeen reactief. Als men bijv. een warme kruik op de buik legt om maag- of darmkrampen te verhelpen, dan werkt in zo’n geval de uitwendige warmte niet rechtstreeks, maar de uitwendige warmteprikkel heeft een reactie in het organisme tot gevolg, d.w.z. de onder de verwarmde plek liggende organen worden van meer bloed voorzien. Het tegengestelde gebeurt bij de toepassing van koude, bijv. als een blindedarmontsteking met een ijszak wordt behandeld.

De uitwendige toepassing van warmte kan versterkt worden door substanties die zelf een bijzondere relatie met de warmte hebben. Dat zijn de oliën en vetten. Zij kunnen ertoe bijdragen om de afkoeling van het organisme tegen te gaan. De Inuit bijv. wrijven zich bij zeer lage temperaturen in met olie. Vetrijk voedsel met zijn hoge waarde aan energie zorgt ervoor dat wij het ’s winters niet zo snel koud hebben. Aan het ontstaan van plantaardige oliën en vetten liggen intensieve warmteprocessen ten grondslag. Door de zonnewarmte kunnen immers in zaden en vruchten deze substanties als een uiting van rijpingsprocessen ontstaan.

De meestal sterk geurende etherische oliën doen hun invloed niet alleen via de huid maar ook via de ademhalingswegen gelden. De etherische lavendelolie [1] bijv. voelt men enerzijds als verwarmend, anderzijds – doordat men de kalmerende geur inademt – als rustgevend en ontspannend. De etherische rosmarijnolie daarentegen is stimulerend en opwekkend. De zeer vluchtige eucalyptusolie veroorzaakt nog in een tienvoudige verdunning een verkoelende prikkeling op de huid. Deze olie werkt via de ademhalingsorganen veel sterker dan via de huid.

De werking van koude kompressen, zoals die bijv. bij schedelkwetsuren en hersenschudding worden toegepast, kan worden versterkt door arnica [2]. Deze gedijt in het hooggebergte, in de kiezelrijke, schrale bodem van de formaties van het oergesteente. Er is nauwelijks een plant, die op zoveel manieren kan worden toegepast bij beschadigingen van de huid, o.a. als verdunde essence in een verkoelend kompres (1 eetlepel op ¼ l. water) of ook als zalf bij builen. In olie verwerkt vindt arnica bij vele reumatische klachten toepassing als toevoeging aan het bad.

Men kan echter niet alleen door middel van prikkels van warmte of koude, al of niet met behulp van bepaalde toevoegingen van medicamenten, invloed uitoefenen op het organisme, maar ook door gedoseerde en op de juiste plaats toegebrachte pijnlijke prikkels: op die manier kan men bijv. pijnlijke ontstekingen van de bijholten van de neus verzachten door de brandende pijn, die men met behulp van een mosterdkompres beneden aan de kuit opwekt, d.w.z. aan de tegenpool van het ziekteproces.

Via de huid beïnvloeden baden het gehele organisme; een warm bad kan de uitscheiding stimuleren en krampen oplossen. Etherische oliën, toegevoegd aan het badwater, hebben bovendien een werking via de ademhalingsorganen en de reukzin. Warme baden moeten echter worden ontraden, bij bijv. hart- en vaatziekten en aderontstekingen. Koude baden zijn verkwikkend en gaan de neiging tot verkoudheid tegen, bijv. bij kinderen die een lymfatische constitutie hebben. Natuurlijk moeten zij na het bad weer flink warm worden. De werking van een koud bad wordt verhoogd door er zout aan toe te voegen.

Zalven of oliën worden ingewreven door massage. Lichte massage verschaft ontspanning en rust. Krachtige massage is opwekkend en bevordert de bloedcirculatie. Pijnlijke benen met stuwingen in de aderen moeten heel zachtjes worden gemasseerd; door eenzijdige beweging stijf geworden spieren daarentegen moeten met massageolie stevig worden behandeld om het doorstromen van het bloed te bevorderen.

Samenvattend kan worden gezegd, dat de werkingen via de huid – op enkele uitzonderingen na – op het totale organisme hierin bestaan, dat de zintuigfunctie van de huid op vele manieren kan worden gestimuleerd. Het organisme geeft dan een soort antwoord: op een prikkel door middel van warmte volgt een sterker stromen van het bloed; prikkels door middel van koude bewerken het tegendeel daarvan, terwijl pijn op de ene plaats door een andere prikkel naar elders kan worden verplaatst. Geneesmiddelen kunnen deze zintuigprikkels op allerlei manieren versterken.

[1] Voor allerlei oliën: zie Weleda
[2] Arnica bij Weleda

.

Zintuigen: alle artikelen  zie voor de huid onder tastzin

Opvoedingsvragenalle artikelen

Ontwikkelingsfasen: alle artikelen

Vrijeschool in beeldalle beelden

.

.

2647

..

VRIJESCHOOL – Opvoedingsvragen (12-1-2)

.

Rudolf Steiner heeft ook zijn opvattingen gegeven over gezondheid en ziekte. Wat de ontwikkeling van kinderen betreft – die ook de vrijeschoolpedagogiek ter harte gaat – noemde hij de zgn. ‘kinderziekten’ mogelijkheden voor de constitutie om zich gezond te ontwikkelen. Dat klinkt paradoxaal, maar van ‘ziek-zijn’ kun je – letterlijk – ‘beter worden’.
De opvattingen hierover mogen voor de vrijeschoolleerkrachten nooit aanleiding zijn zich te bemoeien met de keuze van de ouders hoe zij met deze kinderziekten willen omgaan: laten ze die hun kinderen doormaken of beschermen zij deze door inenting. 
Er zijn op vrijescholen ouders die – ook vanuit andere gezichtspunten – kritisch staan t.o.v. het ‘prikken’ en daarom is het percentage niet-gevaccineerde kinderen m.b.t. kinderziekten op vrijescholen vaak groter dan gemiddeld.
Dat wil niet zeggen dat ‘de vrijeschool’ tegen inenten is. Ook de antroposofie kan dit niet zomaar worden verweten. Dat gebeurt echter wel.
De zaken liggen wel wat gecompliceerder

Het publiceren van artikelen over kinderziekten op deze vrijeschoolblog is puur om stand/gezichtspunten weer te geven.

Onderstaand artikel probeert een licht te werpen op het verschijnsel ‘kinderziekten. 

.
Dr. O.Wolff, Weledaberichten nr 93, juni `1972
.

KINDERZIEKTEN — GEVAAR OF HULP BIJ DE ONTWIKKELING?

Ofschoon de verzamelnaam „kinderziekten” bij ieder een vast omlijnde voorstelling oproept, is deze in de medische wetenschap niet meer gebruikelijk. Wanneer men de bekende kinderziekten zoals mazelen, rode hond, roodvonk enz. wil samenvatten spreekt men tegenwoordig liever over acute infectieziekten, besmettelijke ziekten, virusinfecties enz. Hieruit blijkt, dat men tegenwoordig het wezen van een hele groep van ziekten niet duidelijk meer ziet, want niet iedere ziekte die in de kinderleeftijd optreedt, is een kinderziekte, evenmin als iedere infectieziekte of besmettelijke ziekte.

Het gevolg daarvan is, dat men tegenwoordig grote acties op touw zet om ziekten te bestrijden, bv. tegen de mazelen, die vroeger voor absoluut onschadelijk doorgingen. Inderdaad schijnen de gevaarlijke complicaties de laatste tijd te zijn toegenomen. Zijn deze ziekten dus toch niet zo onschuldig? Statistieken schijnen dit te bevestigen. Wanneer men echter dieper in de samenhang van de ziekte, het ontstaan, de betekenis ervan, doordringt, dan blijkt het gevaar ergens anders te zitten: het is een bekend feit, dat mazelen — evenals eigenlijk alle kinderziekten — met koorts gepaard gaan. Het is de tragiek van de medische wetenschap van onze tijd*, dat zij het begrip voor de betekenis van de koorts, d.w.z. van de van hoogste wijsheid vervulde warmteregulatie van het menselijke organisme, zo goed als verloren heeft.

Pas in de laatste jaren is uit experimentele onderzoekingen gebleken, dat virussen zich in een organisme des te sneller en intensiever vermeerderen, naarmate de temperatuur omlaag gedrukt wordt. M.a.w. de koorts is een van nature gegeven middel om met de binnengedrongen virussen klaar te komen. De verhoging van de temperatuur is een uiterst zinrijke maatregel van het organisme om op een bijzondere manier de binnendringende omgeving de baas te worden.** Een uitdrukking hiervan is de optredende „uitslag”, waarmee bijna alle kinderziekten gepaard gaan. Deze uitdrukking is zeer juist: het organisme zet iets uit het inwendige krachtdadig „eruit”, het slaat het a.h.w. eruit. Daarmee bevrijdt het zich van verschillende ziektesubstanties (of juister gezegd van bepaalde eiwittussenproducten). De uitslag is dus een bijzondere vorm van uitscheiding.

Overigens kende men reeds vroeger door middel van een intieme waarneming heel nauwkeurig de thans door middel van experimenten bevestigde en overzichtelijk gemaakte feiten. Wanneer nl. de uitslag er niet goed „uitkomt”, dan zei de volksmond: dat de mazelen „naar binnen” geslagen waren. Daarmee was de samenhang tussen onvoldoende uitscheiding en de optredende complicaties bedoeld, die als zodanig pas gevaarlijk worden. Dit kan dan aanleiding geven tot longontsteking of zelfs hersenvliesontsteking, met alle gevolgen van dien.

Wanneer men daarbij nog in aanmerking neemt, dat het tegenwoordig gewoonte is, bij de minste tekenen van ziekte „koorts-zetpillen” te geven, die niet alleen de koorts doen zakken, maar daarbij ook noodzakelijk het reactievermogen van het organisme een beetje lamleggen, dan ligt de gevolgtrekking voor de hand, dat daardoor weliswaar onmiddellijk een verbetering wordt bereikt in die zin van zakken van de koorts, verdwijnen van pijn, rust, betere slaap enz., maar dat het ziekteproces verschoven wordt. Omdat de ziekte niet op onschuldige manier, nl. eigenlijk via de huid, kan verlopen, treden er ernstige verschijnselen voor in de plaats, en wel de complicaties.

De koorts is dus het middel, het wapen, waarmee het organisme de strijd tegen de ziekte voert; maar de te hoog oplopende koorts kan inderdaad ook schadelijk werken. Het eigenlijke ziekmakende en schadelijke is echter niet de koorts als zodanig, maar de ongezonde mate waarin deze optreedt, waarbij niet alleen te hoog schadelijk is, maar ook — zoals we zagen — de in verhouding tot de ziekte en de virussen onvoldoende temperatuurontwikkeling. Bij elke ziekte behoort een juiste mate aan temperatuur. Daaruit blijkt, dat een principieel onderdrukken van de koorts niet zinrijk is. Wel echter kunnen een begrenzen enerzijds en een bevorderen van de temperatuur anderzijds — beide — nodig zijn.

Het blijkt dus, dat inderdaad gevaren in het verloop van de ziekte kunnen optreden. Zijn dan zulke ziekten niet toch een ongeluk, dat men uit de wereld zou moeten helpen? Om op een dergelijke vraag een antwoord te vinden, mag men niet blijven staan bij voorbarige conclusies. Elke ziekte die met koorts gepaard gaat is voor de mens stellig een acute belasting, maar betekent toch, na het doorstaan ervan, een zekere verjonging. Tenslotte wordt daarbij een grote hoeveelheid van afgewerkte of verouderde substanties uitgescheiden en daardoor een hernieuwde levenwekkende impuls mogelijk gemaakt. Dat is dan ook de reden, dat de kinderen, na een goed doorstane ziekte, vaak helemaal veranderd zijn en wel in verschillend opzicht: op het lichamelijke gebied hebben ze geleerd, de binnendringende virussen de baas te worden. Er ontstaat dan niet alleen een vaak levenslange immuniteit tegen de betreffende ziekte, maar ook een verbeterde algemene afweer. Op het zielengebied betekenen deze ziekten steeds een crisis. Gedurende de in het lichamelijke verlopende ziekte verandert de ziel zich. Dit kan men vaak waarnemen, in zoverre het ziekteverloop niet onderdrukt wordt. Het kind is daarna „rijper”. Dit heeft tenslotte een positieve invloed op de geestelijke ontwikkeling. Geest, ziel en lichaam passen nu weer op harmonische wijze bij elkaar.

Kinderziekten zouden dus niet alleen vanuit het lichamelijke aspect beoordeeld moeten worden; daarmee loopt men langs het wezen van de zaak heen. Het zijn stellig crises en belastingen. Maar daaraan moet het opgroeiende kind zich oefenen en ontwikkelen, om er aan te kunnen rijpen. Tenslotte brengt iedere belasting, oefening, ontwikkeling gevaren met zich mee. Men denke slechts aan de sport, die vol gevaren zit, maar waar geen enkele opvoeder afstand van zou willen doen, omdat alleen in het overwinnen van en het de baas worden over het onbekende en over gevaren bepaalde vermogens ontwikkeld kunnen worden. De kinderziekten — vanzelfsprekend noodzakelijkerwijze verbonden met bepaalde, maar van nature gering te achten gevaren — zijn dergelijke fasen in de ontwikkeling van de totale persoonlijkheid wat betreft lichaam, ziel en geest.

*het artikel is uit 1971. Toen was in de medisch opvatting koorts een direct gevaar, ook voor kinderen. Dat bracht o.a. de opkomst van het ‘Sinasprilletje’ met zich mee. Inmiddels is deze opvatting min of meer weer losgelaten.

**In de coronatijd van 2020 tot heden blijkt dat het virus in de zomer – warmer! – minder actief is.

Zie ook ‘Opspattend grind

Mazelen (12-1)

vaccineren

*Waar het wél om gaat staat in dit artikel, met ook – door een antroposofisch arts – genuanceerde standpunten:        Over mazelen en andere uitdagingen

Opvoedingsvragenalle artikelen

.

2604

.

VRIJESCHOOL – Opvoedingsvragen (5-2)

.
Dr. O. Wolff, Weledaberichten nr. 91, dec. 1971
.

De mens tussen natuur en kunststof
.

Men noemt onze tijd wel de eeuw* van de kunststoffen. Wanneer men de gebruiksvoorwerpen van het dagelijkse leven beschouwt, dan is het niet te loochenen, dat die steeds meer uit plastic of een of ander synthetisch product vervaardigd worden De flessenhouder, de drinkbeker, de synthetische textiel, het kostuum, de vloerbedekking, de schuimrubber matras, overal is de mens  omgeven door kunststoffen. Vele hebben uitmuntende eigenschappen. zoals geen natuurproduct die heeft, bv. het schuimrubber. De vakman zal, wanneer van hem een oordeel over de kwaliteit gevraagd wordt — meestal beweren, dat de producten uit kunststof langer houdbaar en meer tegen een stootje bestand zijn, praktischer zijn — en bovendien nog goedkoper dan het overeenkomstige natuurproduct. Het is dus te begrijpen, dat de kunststoffen een ware zegetocht begonnen zijn.

Op het gebied van de farmacie is het hetzelfde. Een groot deel van de tegenwoordig gebruikte medicamenten is synthetisch vervaardigd. Daarbij gaat het zowel om stoffen, die door chemische omzettingen in het laboratorium gemaakt worden, maar die natuurlijk ook substantie nabootsen (bv. vitamine), als om stoffen, die verder in de natuur helemaal niet voorkomen. Deze kunnen vaak intensieve werkingen vertonen. Merkwaardigerwijze vertonen ze ook vaak de bijzondere kenmerken van kunststoffen. Ze zijn meestal langer houdbaar, praktischer en goedkoper dan natuurlijke stoffen.

Hetzelfde geldt voor de voeding: een halfsynthetisch product zoals gehard vet (in margarine) is veel langer houdbaar en zomede praktischer en goedkoper dan olie of boter.

Wanneer nu de synthetische producten op zo vele gebieden de voorrang behalen, hebben dan de natuurlijke producten nog wel enige kans en is hun bestaan nog gerechtvaardigd? Leeft men in romantische voorstellingen, wanneer men er nog aan hangt? Tenslotte is toch het betere de vijand van het goede en de mens heeft geleerd de natuur niet alleen na te bootsen, maar haar zelfs te verbeteren. De hier genoemde beoordeling, die meestal te berde wordt gebracht, omvat eigenlijk alleen maar economische gezichtspunten. Het is interessant te zien, hoe in de reclame bijna uitsluitend op deze kant de nadruk gelegd wordt. Dat klopt echter wel met de huidige manier van denken. Helaas wordt bij dergelijke overwegingen en argumenten iets vergeten — nl. de mens. Dat klinkt misschien paradox, maar het is toch zo. De verleidelijke eigenschappen, bv. van een weefsel, zeggen nog niets over de uitwerking die ze bij langdurig gebruik hebben. Zelfs wanneer een bepaald soort textiel, een synthetisch vet of een medicijn goed verdragen wordt, is dat nog niet voldoende voor een steekhoudend oordeel.

En zelfs wanneer — wat zo vaak optreedt — iets niet goed verdragen wordt, wordt daar maar nauwelijks op gelet. Zoals bekend nemen allergische verschijnselen, d.w.z. overgevoeligheid voor bepaalde stoffen, steeds meer toe. Het is vaak helemaal niet mogelijk, de stof die ze verwekt vast te stellen, omdat de reactie niet dadelijk hoeft op te treden en men ook niet onmiddellijk aan het meest voor de hand liggende denkt, bv. een wasmiddel, een of ander kledingstuk, of „behandelde” voedingsmiddelen, enz.

Ofschoon ook hier een probleem ligt, dat steeds omvangrijker wordt, dringt zich nog sterker de vraag aan ons op: hoe staat de mens tegenover de natuur en hoe tegenover de synthetische producten?

De mens is omgeven door drie rijken: de dierenwereld, de planten- en de minerale wereld. leder rijk heeft bepaalde eigenaardigheden. Het minerale rijk bv. is het rijk van de dood, het plantenrijk de wereld van het eenvoudige leven, terwijl in het dierenrijk bij het leven ook de ziel komt. De producten van deze rijken bevatten steeds de karakteristieke krachten daarvan. De plantenwereld brengt het leven op aarde, waarop mens en dier hun bestaan kunnen grondvesten. Een dierlijk product, hetzij huid, vlees of melk, draagt het kenmerk van de betreffende diersoort. Het minerale rijk is het prototype voor het afgestorvene, het dode. Daarom is sedert de oudheid het minerale skelet het beeld van de dood.

De processen in dit gebied zijn ook dienovereenkomstig. De plant leeft van het licht, de fotosynthese. De typische omzettingen zijn dan ook een uitdrukking van het leven en kunnen in het laboratorium niet nauwkeurig nagebootst worden. Op het gebied van het dode daarentegen heersen uitsluitend de wetten van de stofomzettingen, die als chemie en natuurkunde doorvorst zijn. Vele voorwaarden voor bepaalde reacties, zoals bv. sterke zuren, druk, hitte, enz. zijn volkomen anders dan in het gebied van het leven. Ze zijn zelfs rechtstreeks daaraan tegengesteld en er niet mee te verenigen. Bv. heeft een synthetische draad, die soms vele eigenschappen van wol heeft, toch een minerale structuur en is ontstaan uit de krachten van het rijk van het dode, terwijl de wol zelf uit een bezield levensproces afkomstig is. Deze herkomst is beslissend, ook al zou een synthetische substantie volledig chemisch identiek zijn met een natuurlijke. Het kan zelfs zijn, dat men helemaal geen verschil meer kan waarnemen, dat toch wezenlijk is.

Het feit dat een synthetische substantie eigenschappen en werkingen heeft zoals een natuurproduct, is niet afdoende voor een werkelijke beoordeling van de kwaliteit. Wij noemden reeds het feit, dat de afkomst beslissend is, nog afgezien van de verdere behandeling.

De natuurlijke substantie — bv. natuurlijke vitamine C — stamt uit de plant en is onmiddellijk afkomstig uit het levensproces. Ze wijst zelfs op een bepaalde werking van het licht in de plant. Wanneer men die nauwkeurig bestudeert, — wat in dit verband niet mogelijk is — dan vindt men, dat deze werking bij de mens door vitamine C wordt bereikt. Dit z.g. vitamine is dus de stoffelijke drager van een bepaald proces in de plant, dat de mens ook nodig heeft. Wanneer men daarbij niet van de stof, maar van het gebeuren, van de licht- en krachtverhoudingen in de plant uitgaat, dan ligt de gedachte voor de hand, dat deze werking ook andere stoffelijke dragers kan hebben. Dat is inderdaad het geval; bv. kent men de aanvullende werking van de P-factor in vitamine C. Maar ook alle andere vitamines hebben hun „afbakening” nodig waarin ze kunnen werken.
Bij een in hoge graad gezuiverde substantie heeft men nu alle „begeleidende stoffen” verwijderd. Inderdaad is ook juist vitamine C de voornaamste drager van de beschreven werking. Maar in een plantenextract bevinden zich oneindig veel substanties, zoals vruchtzuren, sporenelementen enz. die hunnerzijds, op zichzelf beschouwd, weliswaar zonder werking mogen zijn, maar die in samenhang met het totaal de lichtwerkzaamheid in hoge mate kunnen opnemen. Daarom kan men dezelfde, of zelfs een betere werking bereiken met een totaal extract, waarvan het gehalte aan vitamine C betrekkelijk geringer is dan bij een veel hogere dosis aan „zuivere” vitamine C.
Wanneer men echter een substantie zoals vitamine C synthetisch heeft vervaardigd, dan heeft men vanzelfsprekend een ander uitgangspunt. Aan het begin staan in dit geval wel organische substanties, die echter volgens chemische reacties — zoals deze stellig niet in de plant verlopen — veranderd worden. Zeker wordt ook daarin iets van de eigenaardigheid die in de plant heerst, vastgelegd in de voltooide substantie, maar het gaat daarbij om de nabootsing van het leven, d.w.z. van enige uitingen daarvan en niet om het leven zelf. Hoe kan echter zo’n dode stof dan toch werken? Dit moge het volgende voorbeeld enigszins verduidelijken: Een foto of een paar schriftregels van een mens kunnen op een andere mens een diepe, zelfs schokkende indruk maken, zoals de betreffende mens dat zelf kan. Toch is het zonder meer duidelijk, dat in het dode papier geen werkelijk leven is, zoals dat van de mens zelf uitgaat. Waar komt het dus op aan? Tenslotte toch om de onmiddellijke werking? Die kan zowel door de foto alsook door het synthetische preparaat bereikt worden. Maar wat drukt zich in die werking uit? Hierachter staan twee totaal verschillende principes: bij het natuurlijke preparaat: het leven, bij het synthetische: de krachten van de chemie, de minerale wereld.

Het is een feit, dat de mens de gave van het instinct in hoge mate verloren heeft, maar daarvoor in de plaats heeft hij het denken en de mogelijkheid, om samenhangen te doorzien. Het toenemen van de kunststoffen in de omgeving van de mens, in de voeding, de medicijnen enz. is niet alleen een vraag naar onmiddellijke schadelijke invloeden, maar ook een zaak van het doorzien van verreikende uitwerkingen. In een steeds meer toenemende „synthetische” wereld moet de mens noodgedwongen een vreemdeling zijn. Vooral tot kunstproducten die geconsumeerd worden kan de mens geen verhouding hebben. Weliswaar was de concrete relatie van planten en dieren tot de mens reeds in de oudheid bekend. Dit weten is in het analytische onderzoek verloren gegaan. De verbindende grondslag tussen mens, dier en plant, met name het leven, blijkt reeds uit de gemeenschappelijke weg van de evolutie. Dit ontbreekt nu juist bij de herkomst van alle synthetische preparaten. Zo kan het dus begrijpelijk zijn, dat bv. nooit misvormingen door het gebruik van dierlijke of plantaardige preparaten werden waargenomen, echter wel door substanties die niet in de natuur voorkomen; men zou ook kunnen zeggen: die niet door de natuur bedoeld waren.

De mens en de natuur staan dus in een diepe herkenbare relatie. Deze is bij een kunststofproductie niet aanwijsbaar.

Daarom behoeft men dit nog niet volledig af te wijzen, maar men moet er zich volkomen van bewust zijn, dat ondanks de nog zo gunstige werkingen en eigenschappen, de vraag naar het wezen van de substantie blijft bestaan. De basis voor het leven en de ontwikkeling van de mens vormen de drie rijken van de natuur, waarmee hij door de schepping verbonden is.

Vanzelfsprekend kan en moet de mens de mogelijkheid benutten om zelf scheppend productief te zijn. Daarom hebben vooral in de techniek de betreffende producten hun juiste plaats. De techniek is tenslotte het door de mens nieuw geschapen rijk. Hier valt haar eigenlijk vijandige houding tegenover het leven niet onmiddellijk op. Kunstproducten kunnen dus voor de mens wel uitstekende technische helpers zijn en zelfs in de mens intense werkingen en reacties opwekken, maar wanneer hij ze te sterk in zijn levensgebied betrekt, zullen ze op de lange duur vernietigend werken.

Voor onze tijd is de taak weggelegd om het leven opnieuw te leren kennen en dit in overeenstemming met zijn opgaven te ontwikkelen en vooral ook te beschermen.

.

Opvoedingsvragenalle artikelen

Ontwikkelingsfasenalle artikelen

Vrijeschool in beeld: alle beelden
.

2600

 

 

 

 

 

 

 

 

.

 

VRIJESCHOOL – Opvoedingsvragen ( 7-2)

.
Dr. G. von Arnim, Weledaberichten dec. 1970* nr 88

 

HET KIND HEEFT ECHTE ZIELENKRACHTEN NODIG

Zo weinig mogelijk technische prikkels
.

Iedere lezer zal weten wat met de uitdrukking „een teveel aan prikkelende invloeden” bedoeld is.
Niet alleen ons uiterlijke leven is door het intreden van de technische beschaving veranderd, maar we zijn tegelijkertijd in de situatie gekomen, een grote massa „technische prikkels” in onze ziel te moeten verwerken en weten misschien helemaal niet altijd, hoe dat het beste kan gebeuren. Nog veel problematischer zijn deze dingen natuurlijk voor onze kinderen, vooral vóór de leerplichtige leeftijd. Wij kunnen hier o.a. opsommen: televisie, radio, lichtreclame, geïllustreerde bladen, technisch speelgoed, films, geluidsbanden, grammofoonplaten, waarop sprookjes verteld worden. [En daar kan voor deze tijd aan worden toegevoegd: de computer – inclusief de computerspellen, de laptop voor kinderen en de mobiele telefoon]
Hoe werkt deze technische wereld, die ons bij elke stap omgeeft en die voortdurend prikkels op de ziel uitoefent, eigenlijk op het kind? Hoe vertoont ze zich, gezien met de ogen van een kind? Wat doet de kinderziel met een overmaat aan technische geluiden, technisch licht, technische beelden?

Hoe verschillend een mondelinge vertelling en een technisch beeld (televisie) op kleine kinderen werken, blijkt duidelijk uit een experimenteel onderzoek, dat kort geleden* in een studiereeks van de Weense leerstoel voor pedagogische psychologie werd uitgegeven. (Lore Watzka, Kleinkind und Fernsehen, Wien 1968). De schrijfster heeft zich afgevraagd of het „televisiekijken, als een onpersoonlijk technisch communicatiemiddel voor het begrijpen van een prentenboekverhaal door het kleine kind…. hetzelfde teweeg kan brengen wat men bij een persoonlijke communicatie gewend is te verwachten.” Zij wilde dus vaststellen, of het kind een op de televisie uitgezonden verhaal beter begrijpt, d.w.z. of het zijn handelingen in moreel opzicht sterker daarnaar inricht, dan bij een persoonlijk verhaal, of dat misschien het tegendeel het geval is. Daartoe werd aan verschillende groepen kinderen dezelfde geschiedenis op een van de twee manieren aangeboden. De ene groep zag het verhaal op de televisie, de andere hoorde per geluidsband sprekende stemmen en akoestisch begeleidende geluiden, maar zag de beelden als foto’s. De derde groep hoorde alleen sprekende stemmen en akoestische begeleidende geluiden per geluidsband, zonder beelden te zien, weer anderen kregen alleen de stemmen via de geluidsband te horen. Daarentegen kreeg een vijfde groep het verhaal persoonlijk verteld, echter met behulp van een prentenboek en ten slotte kreeg de zesde groep het verhaal alleen persoonlijk verteld, zonder het prentenboek. Daarna deed men een poging om vast te stellen, wat de kinderen feitelijk van de inhoud van het verhaal begrepen hadden (reproductievermogen) en in hoeverre ze zich in hun innerlijke beleven met de verschillende personen uit het verhaal hadden geïdentificeerd (identificatie). Bij de laatste vraag gaat het er voornamelijk om, in hoeverre de kinderen impulsen voor hun eigen handelen uit de geschiedenis hadden geput.

Het resultaat van dit onderzoek formuleert de schrijfster als volgt: „Wanneer we de bovenbeschreven resultaten samenvatten, kunnen we zeggen dat het onderzoek naar het effect van het verhaal, zowel op grond van de reproductie, alsook op grond van de identificatie van de kinderen, uitwees, dat dit bij hen, die het verhaal door het persoonlijke vertellen hadden gehoord, belangrijk groter was dan bij de kinderen die de geschiedenis via de tv hadden opgenomen. Daarbij zag men, dat het feit van de persoonlijke overdracht van buitengewoon groot belang was, omdat — tegen mijn vermoedens in — ook de niet door beelden ondersteunde vertelling wezenlijk betere resultaten toonde; zelfs het persoonlijke verhaal, zonder plaatjes leverde een grotere reproductie en een grotere identificatie op dan de tv-vertoning.”

Omvorming in het eigen innerlijk

Wie de beschrijvingen van Dr. Steiner kent over de betekenis van de nabootsing van ouders of andere volwassenen uit de omgeving van het kind gedurende de eerste zevenjaarsperiode van de kinderlijke ontwikkeling, zal zich niet erg verwonderen over het hierboven beschrevene. Toch kan men aan dit belangrijke onderzoek interessante beschouwingen vastknopen. Men zou kunnen zeggen, dat het kind, wanneer het blootgesteld is aan de technische communicatie, klaarblijkelijk niet, of slechts onvoldoende in staat is, de omvorming van wat het gehoord of gezien heeft in het eigen innerlijk tot stand te brengen. We staan voor het feit, dat in dit opzicht dat, wat technisch meegedeeld is, eenvoudig niet de kracht bezit om door het kind op de juiste manier te worden „verteerd” en tot iets eigen te worden gemetamorfoseerd. Wanneer we de blik richten op de leeftijd vóór de tandenwisseling, dan is door de opvoeding zoals die op de vrijescholen gegeven wordt, duidelijk geworden, hoezeer alleen de nabootsing van wat van anderen mensen uitgaat, het kind zodanig kan bereiken, dat er werkelijk aan zijn innerlijke wezen gevormd en gewerkt wordt.

Wat gebeurt er nu echter met zo’n inhoud, die langs technische weg a.h.w. in de ziel van het kind valt? Moet deze niet als een soort vreemde ballast daarin blijven liggen? Al is de mens ook niet gewend in deze richting te denken, kan dit toch tamelijk letterlijk genomen worden. Voor het welzijn en voor de latere ontwikkeling, vooral van het jonge kind, is het ongetwijfeld van het allergrootste belang, dat niet zoveel van een dergelijke „ballast” in zijn ziel wordt gelegd. Deze blijft gedurende lange tijd onverteerbaar!

Het overladen van de kinderziel met stof, die door andere mensen, of in ieder geval op een levendige manier zou moeten worden gegeven, maar in plaats daarvan technisch gereproduceerd wordt toegediend, heeft waarschijnlijk alleen een beperkt nut op het ogenblik van de prikkelende werking zelf. Veel erger voor de toekomst van het kind is het feit, dat er een opeenhoping van mechanisch veroorzaakte zielenindrukken ontstaat, die de ontplooiing van de persoonlijkheid moeten storen. Dat vindt plaats omdat ze niet in staat zijn, een werkelijke zielenontwikkeling te wekken. Ze blijven in de ware zin van het woord „onverteerd” liggen.

Bij elke opvoeding gaat het er in hoofdzaak om, de vorming en ontwikkeling van de individuele wil van ieder kind te stimuleren. Dat is het gebied, dat ons het meest ter harte gaat. Aan de ervaringen, die aan de eigen wil worden opgedaan, moet zich langzamerhand het beleven van de eigen persoonlijkheid, van het eigen lot, van de biografie ontvonken. Dat een kind langzaam leert waarnemen „ik ben ik”, heeft daar zijn oorsprong. Ook het vermogen, het morele en het goede te beleven, gaat van dezelfde bron uit.

Het persoonlijk vertelde sprookje

Wat het kind als technische prikkel bereikt, terwijl het denkend nog niet in staat is, de technische oorsprong daarvan te doorzien, beschadigt de individuele ontwikkeling van de wil van het kind.
Het persoonlijk vertelde sprookje bijv. bewerkt vanuit de imaginatieve vormkracht, die ware sprookjes eigen is, maar ook door de onmiddellijke zielenoverdracht van degene die vertelt, in het kind de morele wilsontwikkeling op, terwijl dit voor het technisch overgebrachte beeld niet geldt.

Het zal zeker in deze tijd niet altijd mogelijk zijn, en het is waarschijnlijk ook niet juist, de kinderen onder alle omstandigheden te beletten, de hier bedoelde technische prikkels te ondergaan. Het is echter van het grootste belang, dat ouders en opvoeders zich rekenschap geven van deze kwestie en die doorzien. Men zal dan ook wel mogelijkheden vinden, zich direct en intensief met het kind bezit te houden, om de krachten te versterken, die wezenlijk dienstig zijn voor de ontwikkeling van de ziel. Waar het op aankomt is het inzicht, dat alles wat als technisch gereproduceerd beeld of als technisch weergegeven woord op het kind afkomt, niet zomaar langs hem afglijdt, maar in ieder geval sporen in zijn ziel achterlaat. Hoe vaker het kind dit alles moet opnemen, des te sterker werken deze dingen innerlijk opwindend, omdat ze vanwege het principiële verschil tussen wat technisch ontstaan is en de levende zielswerkelijkheid niet in staat zijn, wezenlijk in het proces van de wilsontwikkeling van het kind te werken. Ze bewaren veel meer het karakter van een voortdurende of steeds weer opduikende innerlijke prikkeling. Waarnaar het kind echter verlangt, is een versterking van de als kiem in hem rustende wilskrachten, die hem in latere jaren in staat zullen stellen, op de juiste manier zijn lot te dragen en te verwerken.

Rudolf Steiner over vertellen

Opvoedingsvragen: alle artikelen

Vrijeschool in beeld: alle beelden

Google

.

2584

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

VRIJESCHOOL – Opvoedingsvragen (16-7)

.
Het ‘schoolkind’, met de leeftijd tussen het 6/7 en 12/13 jaar kan soms met bepaalde klachten aangeven dat het niet lekker functioneert. Vaak zijn de klachten vaag, d.w.z. er is geen aantoonbaar fysieke reden, bv. geen bloedarmoede o.i.d. Meestal gaat het om ‘niet lekker’, zich uitend in hoofdpijn of buikpijn. (Dit laatste kan ook wel gewoon komen door een te strak elastiek in de (onder)broek. Wat kan daar de oorzaak van zijn? Kinderarts Holzapfel schrijft er het volgende over en ook al is het artikel zo’n 50 jaar oud, er staan nog uiterst actuele gezichtspunten in.
.

Dr.M.W.Holzapfel, Welede Bercihten nr. 85, 03-1970
.

HET LABIELE SCHOOLKIND
.

Versterking van het innerlijk en bescherming tegen de buitenwereld
.
Elke moeder* zal wel min of meer duidelijk ervaren hebben, dat met het naar school gaan een geheel nieuwe tijd voor haar kind aanbreekt. Misschien mengt zich in dit gevoel ook een lichte angst, omdat ze aanvoelt en weet dat ze op de vorming van dit deel van het leven veel minder invloed heeft dan op de voorgaande tijd. De uiterlijke levensomstandigheden veranderen voor het kind, maar tegelijkertijd verandert het kind zelf en wordt daardoor beïnvloedbaar voor wat er van buiten af op hem toekomt.

Het kleine kind leeft geborgen in de omhulling van de moeder. Het heeft die omhulling nodig en is — zonder deze — gedoemd, naar lichaam en ziel te verkommeren. Het schoolkind wordt niet meer gedragen door dergelijke krachten. Maar het kan toch nog niet geheel op eigen benen staan, zoals de volwassene. Het is een wezen in overgang, dat voortdurend heen en weer pendelt tussen een toestand, waarin het nog gedragen wordt door de omgeving en een andere, waarin het reeds de beginnende zelfstandigheid probeert te verwezenlijken. Deze overgangssituatie, die ook op het zielenleven van het kind invloed uitoefent, maakt het nu juist tot een wezen, dat zo bij uitstek geschikt is om te leren. Het kind is nog niet „klaar” en staat daardoor open voor invloeden vanuit de opvoeding. Maar het heeft daarbij een innerlijke oriëntering nodig, een houvast, dat het zichzelf nog niet kan geven. Dit houvast vindt het in de autoriteit van de opvoeder, die het kind, wanneer deze autoriteit innerlijk gefundeerd is, gaarne accepteert, omdat het die nodig heeft. Heeft bij het kleine kind meer een moederlijk element geleefd, dat bij het schoolkind steeds meer verdwijnt, zo vertoont het steun gevende, dat nu nodig wordt, meer een vaderlijk principe.

Het nieuwe, dat het kind in de school ontmoet, drukt zich niet alleen uit in het onderwijs en in de andere pedagogische maatregelen, maar ook in de velerlei invloeden, die bv. van de klas en schoolgemeenschap en van de afzonderlijke medeleerlingen uitgaan. De weg naar school betekent meestal een grote belasting door factoren van onze „beschaving”: inspanning en haast in het verkeer, lawaai, reclame, de verleidingen van de etalages en supermarkets enz. En in het huiswerk strekt zich de invloed van de school, tot in het ouderlijke huis toe, uit.

Dat alles moet verwerkt worden en daartoe is het schoolkind in zijn labiele toestand vaak niet in staat. Weliswaar lijkt het over het algemeen, alsof het uiterlijk met de op hem afkomende dingen klaarkomt, maar innerlijk is er veel, dat het kind niet helemaal kan verwerken. Dat geeft dan aanleiding tot die typische storingen in de gezondheid van het schoolkind, die samengevat worden onder de naam ziekten van het schoolkind.

Wat men onder ziekten van het schoolkind verstaat

De kinderen klagen over hoofd- en buikpijn, over misselijkheid, neiging tot overgeven, hartkloppingen, storingen in de ademhaling, duizeligheid, zwakte. Af en toe zijn er ook kort durende aanvallen van hoge koorts, die schijnbaar zonder reden optreden. Soms heeft het kind angsttoestanden of neiging tot flauwvallen. De moeder maakt zich zorgen over de bleekheid en in ’t algemeen het slecht uitzien van het kind, de kringen onder de ogen, het gebrek aan eetlust, de nervositeit, de vermoeidheid en de onrustige slaap. De leraar bericht, dat het kind snel vermoeid is en dat het vermogen tot concentratie achteruitgaat.

Deze klachten, waarvan er soms slechts een of enkele optreden, worden gekenmerkt door wisselend verloop en horen bij het algemene beeld van de leeftijd. Ze komen en gaan.

*Nu er ook gezinnen zijn waar niet alleen uitsluitende de moeder voor het kind zorgt in de context van dit artikel, kan er natuurlijk gelezen worden, wat van toepassing is.

.

Opvoedingsvragen: alle artikelen

Ontwikkelingsfasenalle artikelen

Leerproblemenalle artikelen

Vrijeschool in beeld: alle beelden

.

2566