Categorie archief: klassen

VRIJESCHOOL – (Kring)spelen (7)

.

VINGER IN DE ROET

In het midden staat een kandelaar met een brandende kaars.
(Uiteraard is voorzichtigheid geboden: een emmer water en een paar natte doeken in de buurt.)

Op een veilige afstand van de kaars vormen de kinderen een kringetje met de handen vast en ze zingen het liedje ‘Vinger in de roet’.

Vinger in de roet, wie er mee doet!
Vanavond, met een kaarsje,
met een lichtje aan de deur
-hoezee!

Daarbij lopen zij op een holletje rond. Bij ‘hoezee’ laten zij los, waarbij ze zich mogen laten vallen. 
Dan begint het weer opnieuw. De uitdaging kan zijn dat de kinderen de kring a.h.w. naar buiten toe oprekken, spannen, maar zonder dat die ‘breekt’.

Vroeger was  dit spelletje bekend als een Driekoningenspel. ’s Avonds 6 januari werd het door kleine kinderen gespeeld. Zij hadden zich verkleed als de drie koningen: Caspar, Melchior en Balthazar, waarvan een. De ’zwarte Melckert’ had zijn gezicht met roet zwart gemaakt.
Bij de voordeur van het huis waar werd aangebeld, zetten ze een brandend kaarsje op de grond gezet en daar sprongen ze overheen (wat doet denken aan het St.-Jansfeest of de midzomervuren).
Daarna dansten ze er nog omheen en lieten zich omrollen.

Volgens Mellie Uyldert zou de vorm van het spel kunnen duiden op, dat dit een heel oud, voorchristelijk spel is, dat rond midwinter gespeeld werd als een welkom aan de levensgeest!
Dat is het kaarsje, het stelt zijn kracht voor, waaraan met deel wil hebben, en waardoor men zo in vervoering raakt, dat men ervan omvalt.

De zwarte figuur is dan Nöth, die door zijn vader op de schimmel gebracht en die als voorloper van Zwarte Piet met de levengevende roede bij de mensen komt!

Muziek en een variatie op het spel

.

Spelalle artikelen

Peuters/kleutersalle artikelen

Vrijeschool in beeld: kleuters: alle beelden

 

2841

 

 

 

 

 

 

 

 

.

 

VRIJESCHOOL – Het leerplan – Max Stibbe

.
2023: 100 jaar vrijeschool Den Haag

Dit jaar (september) is het 100 jaar geleden dat in Nederland de eerste vrijeschool werd opgericht.
Om bekendheid te geven over wat het onderwijs op deze school inhoudt, schreef de leerkracht Max Stibbe een leerplan. (Ik heb nog geen exact jaartal, maar dat moet rond de jaren 1930 zijn geweest.)
Stibbe nam als leidraad het leerplan zoals dat werd beschreven door Caroline von Heydebrand, een van de leerkrachten die aan de cursus deelnam die Steiner in 1919 gaf, vlak voor de opening van de vrijeschool in Stuttgart.
Enerzijds bevat dit leerplan nog steeds veel aspecten – m.n. de menskundige – die nog altijd vrij actueel zijn. 
De keus voor de vakken en de inhoud daarvan wijkt soms af van wat er in de latere jaren – zeker met de komst van veel meer vrijescholen – van het leerplan is geworden. 
Vooral in de bovenbouw is – o.a. door de examendwang – het leerplan nogal veranderd, uiteraard ook mede door de tijd waarin we nu leven die van alles met zich meebrengt, waar ook het onderwijs iets mee moet.
Toch is het buitengewoon interessant nog eens te kijken hoe men dat hele leerplan in de beginfase van de vrijescholen in Nederland zag.
Ik geef het hier weer in de spelling waarin het werd geschreven.

.

Mr. M.L.Stibbe
.

HET LEERPLAN VAN DE VRIJE SCHOOL
.

In 1919 werd Dr. Rudolf Steiner uitgenoodigd door den heer Emil Molt, directeur van de Waldorf-Astoria-Cigarettenfabriek te Stuttgart, om een school op te richten voor de kinderen van de fabrieksarbeiders. Rudolf Steiner zocht een aantal leerkrachten uit en hield voor hen eenige series van voordrachten, die de paedagogische grondslagen voor de nieuwe Waldorfschool vormden. Zij werd begonnen met een 200-tal leerlingen, werd opengesteld voor kinderen uit alle kringen en breidde zich snel uit, zoodat zij na enkele jaren over de 1000 leerlingen telde en een college van ongeveer 60 leeraren. In andere plaatsen en in andere landen werd de behoefte aan een zoodanige school sterk gevoeld, zoodat vele scholen ontstonden naar dit voorbeeld. Onder hen was de Vrije School, die in September 1923 te ’s-Gravenhage werd opgericht, één van de eerste. Deze begon zeer in het klein met 10 leerlingen, breidde zich snel uit en had na eenige jaren ongeveer 250 leerlingen. De voordrachts-reeksen. die Rudolf Steiner in Stuttgart hield, ter inleiding van het paedagogische werk, bevatten twee hoofdmotieven : als eerste gaf hij op grond van anthroposophische menschenkennis de noodige inzichten in het zich ontwikkelende kinderwezen, inzichten, die bij nadere bestudeering in de ziel van den mensch zich omvormen tot krachten, die vruchtbaar worden in het pacdagogisch werk : als tweede gaf hij aanwijzingen voor de innerlijke ontwikkeling van den leeraar, omdat hierin alleen de mogelijkheid gezien kan worden om tot groeiend begrip te komen van de voorloopig verborgen

2

verschijnselen in het ziele- en geestesleven der kinderen. Het kan duidelijk zijn, dat op deze wijze anthroposophie wel basis moet zijn voor de leeraren, voor hun eigen innerlijke ontwikkeling en inzicht in het kinderwezen en het daarmee samenhangende paedagogische werk, dat het evenzeer als onjuist beschouwd zou moeten worden, wanneer anthroposophie aan de kinderen onderwezen zou worden. [1]
Aan het slot van zijn voordrachtsreeksen gaf Rudolf  Steiner een overzicht van de verschillende leervakken, samenvattend welke details voor de verschillende leeftijden der kinderen van beteekenis zijn. Uit de uiteenzettingen bleek, dat het onderwijs gegeven moest worden naar den leeftijd der kinderen, want de groote overgangen in de ontwikkeling : die van de tandenwisseling, die in het 10e, in het 12e jaar en van de puberteit, geven de aanwijzingen voor de inrichting van het onderwijs en de verdeeling der vakken. Op dezen grondslag is dan ook het leerplan, zooals het hier voor de Vrije School uitgegeven wordt, opgebouwd. In totaal zijn er twaalf klassen, die in twaalf trappen een groot beeld geven van de ontwikkeling van het menschelijk wezen. Het leerplan, dat wij aan Rudolf Steiner danken, stelt niet voor een programma dat afgewerkt moet worden, maar een organisch geheel, dat uit de werkelijkheid van de kinderziel is afgelezcn : daarom kan het niet dogmatisch zijn, maar geeft het, al staan er ook vele detail-aanwijzingen in, alle vrijheid aan den leeraar, het steeds aan te passen aan de omstandigheden.
Een der belangrijkste omstandigheden, die wijziging eischen van het Duitsche leerplan, was het feit, dat de Vrije School een Hollandsche school is, staande in het Hollandsche leven, waar gewerkt moet worden met Hollandsche kinderen. Dit laatste feit eischt natuurlijk een geheel andere uitwerking van de paedagogie dan in de Waldorfschool, aangezien Hollandsche kinderen van anderen aard zijn dan Duitsche. Over dit onderwerp — hoe dus het wezen is van een Hollandsche paedagogie — kan hier, hoe aantrekkelijk ook, niet uitqeweid worden. Wel zijn overal de aanwijzingen van het leerplan bestudeerd op grond van de vraag, in hoever

3

een wijziging noodig was met het oog op de Hollandsche omstandigheden. Men zal de gegevens aantreffen in het leerplan zelf. In hoofdzaak kon vastgehouden worden aan het leerplan van de Waldorfschool, omdat de ontwikkelingsgang van de kinderziel bij de Europeesche volken dezelfde is : in de details kwamen de veranderingen.
Enkele onderdeden van het leerplan eischen een voorafgaande mededeeling.

De Eurhythmie is een vak, dat in het Vrije Schoolonderwijs een centrale rol speelt, dat onderwezen wordt in alle klassen. De kunst-eurhythmie is uit de anthroposophie ontstaan als een nieuwe bewegingskunst, die uitgaat van de bewegingen voor de aparte klanken van de taal en van de muziek. Wat in de taal als gesproken woord gehoord wordt, wordt in de eurhythmie als dienovereenkomstige beweging zichtbaar gemaakt. Waar de mensch door de taal uitdrukking geeft aan zijn heele zieleleven, wordt in de eurhythmie het heele lichaam uitdrukkingsorgaan voor dit zieleleven, d.w.z. het lichaam stelt zich in de eurhythmie geheel in dienst van het hoogere wezen van den mensch. Alle verdere phenomenen in de taal, als melodie, rhythme, stemming, grammaticale constructie etc. vinden in eurhythmie de daarmee overeenkomende beweging. De oorspronkelijke kunsteurhythmie kreeg twee vertakkingen, de eene ging in een geneeskundig-therapeutische richting : het evenwicht en regelmatig in elkaar grijpen van lichamelijke en hoogere functies van ziel en geest, wat in een ziekte verstoord is, kan met behulp van de heil-eurhytmie hersteld worden. Deze geneeskundige eurhythmie wordt in de school, onder toezicht van den schoolarts, toegepast. Als tweede loot aan den stam van de kunsteurhythmie ontstond de paedagogische eurhythmie. die een zeer belangrijke plaats inneemt in de school, wat begrijpelijk is, als men bedenkt, dat opvoeden beteekent: een harmonische ontwikkeling te verzorgen van de in elkaar werkende lichamelijke en bovenzinlijke krachten van den mensch. Rudolf Steiner noemde eenige malen de eurhythmie een ziele-gymnastiek, die naast de gewone gymnastiek staat. Deze

4

laatste richt de aandacht vooral op de lichamelijke ontwikkeling en op de vraag hoe de menschelijke geest de beheersing krijgt over de lichamelijke functies.

Het godsdienstonderwijs vindt men in het leerplan niet opgenomen. De Vrije School is een neutrale school, waar elk godsdienstonderwijs gegeven kan worden. Op wensch van ouders, die hun kinderen niet naar een dogmatisch godsdienstonderwijs wilden sturen, werd — evenals in de Waldorfschool — ingesteld een vrij godsdienstonderwijs, dat door leraren van de school gegeven wordt. Dit vrije godsdienstonderwijs brengt de kinderen niet in een bepaalde religieuze richting of kerkgemeenschap ; het stelt zich tot taak om tegemoet te komen aan de religieuze behoeften, die in de kinderen leven en die in den loop der ontwikkeling voortdurend veranderen. Al staat het op Christelijken grondslag, het leert den kinderen geen dogmatischen inhoud. Ermee verbonden is de Zondagshandeling, die de wijding eraan moet geven.

De klassieke talen maakten in vroegeren tijd deel uit van het leerplan van de school. Vanaf de 5e klasse werden zij vier uur in de week onderwezen. Economische redenen maakten het helaas noodzakelijk, dit onderwijs voorloopig te beëindigen. Het leerarencollege van de Vrije School koestert de hoop, dat het in de toekomst mogelijk zal zijn, dit onderdeel wederom in te voegen in het leerplan.

Vermeld moet nog worden, dat de gewone intellectueele onderwijsvakken, b.v. lezen, schrijven, rekenen, Nederlandsche taal, aardrijkskunde, geschiedenis, natuurkunde, scheikunde etc., onderwezen worden in zoogenaamde perioden, d.w.z. dat elken dag eenzelfde vak gedurende de eerste twee morgenuren onderwezen wordt, een periode lang. Zoon periode varieert meestal van twee tot vijf a zes weken. De lengte wordt bepaald in de lagere klassen (1e t.m. 8e klasse) door den klasse-onderwijzer, in de hoogere (9—12e kl.) wordt een periodenrooster vastgesteld, dat den duur aangeeft, de verschillende vakken wisselen elkaar dus af in den loop van een jaar. Hierdoor worden vele voordeelen bereikt, o.a.

5

die van een geconcentreerde en economische werkwijze. Na dit periode-onderwijs volgen in den loop van den dag de lesuren die door een lesrooster bepaald worden : die in de moderne talen, de praktische vakken en de kunstvakken. Deze vallen dus op de latere ochtend- of in dc middaguren.
Wie nauwkeurig het leerplan bestudeert en zich op de hoogte stelt van de paedagogische methode, die door Rudolf Steiner geïnaugureerd werd, ontdekt hoe sterk de groei- en ontwikkelingsmogelijkheden zijn, die in dit leerplan verborgen zijn. De heele mensch naar lichaam, ziel en geest vindt een normale ontplooiing. Dit kan genoemd worden de ware voorbereiding voor het leven, want dc maatschappij heeft behoefte aan zulke menschen, die de beschikking hebben in volledige mate over hun menschelijke kwaliteiten.
De school kan uitsluitend ten doel hebben de opvoeding voor het werkelijke leven. Om tegemoet te komen aan speciale behoeften van de tegenwoordige maatschappij is nog ingesteld na afloop van de 12e klasse een eindexamenvoorbereidingsklasse, waarin die leerlingen toegelaten kunnen worden, wier ouders dit wenschen en die de capaciteiten ervoor hebben. en waarin zij in één jaar tijd klaargemaakt worden voor het eindexamen H.B.S. als extraneüs. Het leerplan van deze klasse wordt hier niet vermeld, aangezien de vereischten bekend zijn en deze klasse valt buiten het eigenlijke werk van de Vrije School. Wel moet hier medegedeeld worden, dat in den loop van de 12e klasse reeds verschillende extra-uren worden ingevoegd voor de candidaten dezer eindexamen-voorbereiding om te voren met de praeparatie een begin te maken, in een dusdanigen omvang, dat het gewone schoolonderwijs niet geschaad wordt. Deze extra-uren zijn vooral gewijd aan: wiskunde, natuurkunde, scheikunde, boekhouden, staatsinrichting en staathuishoudkunde.

6

De eerste drie jaren van de lagere school

(Van de tandenwisseling tot den overgang in het 10e jaar.)

In het eerste schooljaar zijn of komen de kinderen in den overgang van de tandenwisseling. De krachten, die tevoren als plastische krachten het lichaam opbouwden, maken een eind aan dezen arbeid, wanneer de wisseltanden doorkomen.
Zij maken zich dan los van den lichamelijken opbouw en treden in veranderden vorm op als de krachten van voorstelling en geheugen. In deze functies van het zieleleven zijn bij het jonge kind dus de vroegere opbouwende krachten, die het lichaam vormden, werkzaam, die bij uitstek plastisch-kunstzinnig scheppende krachten zijn. Het onderwijs, dat de kinderen nu ontvangen, moet zich aanpassen aan deze eigenschappen en deze kunstzinnig-plastische krachten volledig in gebruik nemen.
Vóór de tandenwisseling was de beweging van lichaam en ledematen de belangrijkste uitdrukking in het zieleleven der kinderen ; na de tandenwisseling komen rhythme van bloedcirculatie en ademhaling meer op den voorgrond, waarmee het spreken ook in nauw verband staat. Hierdoor zijn in het onderwijs beweging, spreken, rhythme, maat — een muzikaal-kunstzinnig element — van groote beteekenis. Vóór de tandenwisseling waren het vooral de krachten van den wil. die zich in de beweging der kinderen openbaarden en die door nabootsing alles opnamen uit de omgeving, waardoor de belangrijkste grondslagen voor het leven geleerd werden. Na de tandenwisseling speelt, naast de wilskrachten, het gevoelsleven een centrale rol, dat de behoefte heeft door dc autoriteit van den onderwijzer zich te laten leiden. Met de vroegere nabootsingskrachten namen ze van de menschen en gebeurtenissen uit de omgeving alles op ; na de tandenwisseling geschiedt dit opnemen alleen van ’n enkel mensch, die als

7

autoriteit aangevoeld kan worden, d.w.z. als degene, die het kind liefheeft, kent en leiden kan in zijn ontwikkeling.

In de eerste drie schooljaren houden de kinderen nog een zeer sterk gevoel van saamhoorigheid met de omgeving, zoowel met menschen als met de natuur. De details van het leerplan dezer drie jaren zijn begrijpelijk uit de hierboven genoemde, kort aangeduide, psychologische bijzonderheden.

Eerste, Tweede, Derde Klasse

S c h i l d e r e n   e n   T e e k e n e n

Aan ’t plastisch-beeldende element, dat in de kinderen werkzaam is, wordt aangeknoopt met het schilderen (met waterverf op nat papier) en teekenen (c.q. het boetseeren). Het kleurgevoel, dat in alle gezonde kinderen aanwezig is, wordt ontwikkeld door al schilderend in de combinatie van zuivere kleuren (zonder bepaalde vormen) harmonie en disharmonie te leeren kennen, waarbij de vorm als resultaat van de kleuren moet optreden. De lijn moeten de kinderen als kleurengrens leeren kennen. Het teekenen ontstaat eenerzijds uit het schilderen, anderzijds uit de beweging, doordat rechte en ronde vormen geloopen worden en met de hand in de lucht beschreven. Nateekenen van uiterlijke voorwerpen wordt vermeden.

S c h r i j v e n

I  Uit het teekenen en schilderen wordt het schrijven ontwikkeld. Het zou in strijd zijn met de natuur van het kind om de letterteekens ineens te leeren. Deze teekens zijn de vrucht van een eeuwenlange beschaving en brengen ouderdomskrachten in de kinderen, die ongezond werken, wanneer niet die methode gevolgd wordt, die de kindernatuur eischt : de kunstzinnige. Naar aanleiding van een verhaal van een beer bijvoorbeeld, wordt de beer zoo geschilderd, klimmend in een boom, dat de letter B ontstaat. Vervolgens wordt die letter ook apart geteekend. Zoo worden de meeste letters geleerd. Door het schrijven van woorden wordt de kennis der

8

ontbrekende lettcrteekens aangevuld. Zoo ontstaat een gevoel van liefdevolle verhouding in de kindezztel tot de geschreven letters. De meeste hoodletters worden geleerd in de eerste klasse. 

II. Na de hoofdletters leeren de kinderen de kleine drukletters schrijven en dan de schrijfletters. Langzamerhand moeten zij. wat men hen vertelt, leeren opschrijven ; bovendien wat geleerd werd over dieren, planten, weide en zee etc., in kleine beschrijvingen weergeven.

III. Het oefenen van het schrijfschrift wordt voortgezet. In deze klasse moet het schrijven met inkt geleerd zijn.

L e z e n 

I. De hoofdletters worden gelezen. Het lezen wordt pas na het schrijven ontwikkeld, omdat het op de meest eenzijdige wijze alleen de krachten van het hoofd opeischt. Bij het schrijven worden tenminste nog de handen gebruikt, bij schilderen en teekenen werken het heele kinderlichaam en de heele kinderziel mee. De normale ontwikkelingsweg gaat van het levende naar het abstracte.

II. Het drukschrift wordt gelezen.

III. Het lezen wordt grondig geoefend (bij voorkeur uit een boek).

S p r e k e n

I. Bij het spreken wordt de zuivere uitspraak verzorgd door voorvertellen en laten navertellen. Als vertelstof dienen de sprookjes, die de voorstellingskracht der kinderen opwekken en in kunstzinnigen vorm de diepste geheimen van de menschheid uitspreken. Het vertellen der sprookjes wordt aangepast aan de temperamenten der kinderen, moet op verschillende wijze gekleurd en van leven doordrongen zijn. Een begrip voor het waarheidselement der sprookjes moet in den opvoeder leven. Diepe wijsheid over de ontwikkeling van aarde, kosmos en menschheid zijn in de beelden verborgen. Bij het reciteeren van gedichten wordt de nadruk gelegd op rhythme, maat. rijm.

II. Voor het vertellen en navertellen wordt als stof de over-

9

gang gezocht van de sprookjes naar de dierfabel en het dierenverhaal. Op dezen leeftijd begrijpt het kind door het gevoel van verbondenheid met de natuur, een dier het best, wanneer het menschelijk spreekt en handelt.

III. Het spreken wordt in de details verzorgd ; het vroegere instinctieve gevoel voor den duur, de scherpte en zachtheid der klanken wordt in het bewustzijn gebracht. De juiste spelling wordt verzorgd, uitgaande van het gearticuleerde spreken en het luisteren naar de exact gesproken taal. Bij het leeren van gedichten tracht men naast het gevoel voor rhythme en maat van de taal, het gevoel voor de schoonheid te wekken. (Lyriek.) Vertelstof wordt genomen uit de verhalen van het Oude Testament. Dit kan als een begin van het onderwijs in de geschiedenis beschouwd worden, die vóór het 12e jaar alleen in verhaalvorm den kinderen geleerd wordt.

G r a m m a t i c a

II. In verband met het vertellen en navertellen van verhalen wordt een begin gemaakt met de meest elementaire grammaticale kennis : Werkwoord, bijvoegelijk naamwoord en zelfstandig naamwoord. Dit onderwijs moet aardig zijn en de humor mag niet ontbreken, om te zorgen dat het de kinderen niet belast of verveelt. Met het levendigste element van de taal wordt begonnen : het werkwoord. Men brengt hierbij dc kinderen in beweging ; de zelfstandige naamwoorden zijn gevormd, vast en onbewegelijk. Daartusschen in staat het bijvoegelijk naamwoord, dat de eigenschappen der dingen doet voelen.

III. De woordsoorten en zinsdeelen worden uitgebreider geleerd met den opbouw van den zin en de plaatsing der leestekens.

R e k e n e n 

I. Uitgaande van de verdeeling worden de vier hoofdbewerkingen geleerd met de getallen tot 20. zoo mogelijk tot

10

100. Door rhythmisch loopen, klappen, springen, wordt het tellen geleerd en het begin van de tafels van vermenigvuldiging.

II. De vier hoofdbewerkingen worden voortgezet met getallen tot 100 en daar boven. Er wordt veel uit het hoofd gerekend. De tafels van vermenigvuldiging worden uit het hoofd geleerd.

III. De vier bewerkingen worden geoefend met groote getallen. Vraagstukken, die betrekking hebben op eenvoudige zaken van het practische leven, worden gemaakt.

K e n n i s   v a n   d e   o m g e v i n g

I. Het kind moet wakker worden voor zijn omgeving en deze bewust leeren kennen. Bekende dieren, planten, steenen, bosschen, weiden, rivieren, historische plaatsen en gebeurtenissen, die met die plaatsen in verband staan, moeten besproken worden, niet op abstracte wijze, maar op phantasievol-moreele wijze. De hemel, de wolken, de sterren, de bloemen en de dieren moeten als in de sprookjes en fabels met elkaar sprekend, hun eigenschappen en hoedanigheden, hun grootte, vriendelijkheid, wildheid enz. uitspreken en in hun handelingen toonen.

II. Voortzetting.

III. In voortzetting van het bovenstaande moeten de kinderen nadere details uit de omgeving leeren kennen, bijvoorbeeld de bereiding van mortel en het gebruik ervan bij het bouwen van huizen ; de landbouw, de visschers worden behandeld, het mesten, ploegen etc., de korensoorten leeren de kinderen onderscheiden. Zij leeren zien, hoe het dier de plant noodig heeft voor zijn voeding, de plant het dier voor dc bemesting, het mineraal voor haar voeding en vastheid van vorm. Het zaakonderwijs wekt zoo een gevoel voor het edele in elkaar passen der verschijnselen in de wereld en roept een gevoel van dankbaarheid op tegenover de lagere rijken van

11

de natuur, die alle weer dienstbaar zijn aan den mensch. Naast het moreele element moet een practisch element in dit onderwijs aanwezig zijn, doordat in dit zaakonderwijs gegevens verwerkt worden, die later stof kunnen geven voor het schrijven van zakenbrieven.

E n g e l s c h,  F r a n s c h,  D u i t s c h

I  II  III. Met twee talen wordt in de eerste klasse begonnen, waardoor de beste systematische oefening van het geheugen bereikt wordt. Welke talen dit zijn, hangt geheel van de omstandigheden van het leeraren-college af. Van belang is, dat in twee moderne talen onderwijs wordt gegeven, dat dit onderwijs niet theoretisch en abstract is, maar levendig en kunstzinnig en berustend op het spreken van de talen. De derde taal komt in de derde klasse erbij.
De sterke neiging tot nabootsing en de plasticiteit van de spraakorganen, die het het kind mogelijk maakten in de jongste jaren de eigen taal te leeren, mogen niet ongebruikt gelaten worden en helpen in deze klassen in het onderwijs in de vreemde talen. Het onderwijs berust op het leven in het element van de vreemde taal : sprekenderwijs wordt zij geleerd o.a. door het uitvoeren van kleine bevelen, door het leeren van liederen, gedichtjes, spelletjes, waardoor rhythme. melodie, klank van de vreemde taal het kind vertrouwd worden. Kleine gesprekken worden gevoerd. Op vragen moeten de kinderen leeren te antwoorden in volzinnen. Grammatica, lezen en schrijven worden niet beoefend.

E u r h y t m i e (zie inleiding).

In de klank-eurhythmie worden de vocalen geleerd. Rythmisch loopen en klappen, rhythmische spelen, sprookjes spelen, rhythmische gedichten en stokoefeningen worden beoefend, ook in de volgende jaren. Het muzikale element en het loopen van meetkundige en andere vormen zijn uitgangspunten voor dc eurhythmie. De tooneurhythmie begint met de eerste vijf tonen; dc kinderen leeren luisteren naar deze tonen en de bijbehoorende bewegingen uitvoeren. De eurhyth-

12

mie ondersteunt vele vakken, zooals het taalonderwijs, in eigen en in de vreemde talen, het muziekonderwijs, het rekenen- en meetkunde-onderwijs later, etc.

II. In de klankeurhythmie worden de bewegingen voor de consonanten geleerd. Ter verzorging van het intellect, van de bewegelijkheid in het zieleleven, van het gemeenschapsgevoel en ter harmoniseering van de temperamenten worden moreele oefeningen ingevoegd in kleine groepen, bijvoorbeeld  ‘Ik en jij ‘. In de tooneurhythmie worden kleine melodieën van den omvang van een quint geleerd.

III. In de klankeurhythmie worden niet alleen de bewegingen voor losse klanken geleerd, maar woorden, zinnen en zelfs korte lyrische gedichten gemaakt. Naast rhythme en maat treedt hier op den voorgrond gevoel voor taalschoonheid en stemming der gedichten. Met alliteratie-oefeningen wordt begonnen ; de moreele oefeningen worden voortgezet. De oefeningen in de tooneurhythmie worden uitgebreid tot den omvang van het octaaf. De toonladder C dur wordt geleerd, kleine melodieën en liederen uitgewerkt.

M u z i e k 

I. Liederen met den omvang van een quint worden den kinderen geleerd, vooral rhythmisch en melodieus. Bewegenderwijs beginnen de kinderen hun leergang, om zoo langzamerhand te komen tot het innerlijk-gebonden muzikale voelen. Verschillende muzikale oefeningen worden gemaakt ter wekking en harmoniseering der zielekrachten. Het onderscheiden van mooi en niet-mooi wordt verzorgd, eenvoudige gehooroefeningen gemaakt. Ook het luisteren naar muziek moet in de lessen gecultiveerd worden. Een begin wordt gemaakt met het klassikale onderwijs in instrumentaal-muziek en wel met het fluitspelen (blokfluit in D).

II. De omvang der liederen wordt uitgebreid tot het octaaf.

III. Voortzetting van de zangoefeningen. Een begin wordt gemaakt met het leeren van het notenschrift (C dur).

13

H a n d w e r k e n

I. Jongens en meisjes leeren breien met twee pennen. De handigheid, die hier geoefend wordt, is van beteekenis voor het wekken en vormen van het intellect. Vorm- en kleuroefeningen worden gemaakt.

II. Van het breien wordt overgegaan naar het haken. Kleine voorwerpen worden op vrije wijze en kunstzinnig gevormd door de kinderen.

III. Voortzetting van II.

G y m n a s t i e k

Gymnastiek begint in de 3e klasse als een voortzetting van de eurhythmie. Dit is een zichtbare taal, dus een zichtbaar worden van wat in de vorming van den adem geschiedt. Leven geeft aan deze ademvorming de werking van het bloed. In de gymnastiek werkt als proces datgene wat zich afspeelt, wanneer het bloed inwerkt in de spieren ; de gymnastiek bewerkt het sterk en elastisch worden der spieren, doordat de bloedstroom erin schiet. Het wilsleven wordt direct aangegrepen en gevormd, terwijl in de eurhythmie de wilsuitdrukking van het gevoel optreedt. (Pas na het 12e jaar gaan in de gymnastiek ook de organische en mechanische bewegingen van het beenderenstelsel een rol spelen.) De oefeningen moeten in de IIIe, IVe en Ve klasse geheel organisch gevormd zijn. Gemoed en fantasie moeten een verband ermee kunnen vinden. Men laat b.v. de gebaren van den menschelijken arbeid als dorschen, zaaien, hameren, etc. op onrealistische, rhythmische wijze verrichten.
In de derde klasse moeten buiging en strekking niet te sterk zijn. Aan de werktuigen : hindernissen nemen in elken vorm: springen, klauteren : ringen en ladder.

14

De 4e en 5e klasse van de lagere school

(De periode, die ligt tusschen den overgang in het 10e en die in het 12e jaar)

De overgang in het 10e jaar is een feit van groote beteekenis in het kinderleven en zal op het onderwijs een grooten invloed moeten hebben. Vóór dezen leeftijd kende het kind nog een vanzelfsprekend gevoel van saamhoorigheid met de omgeving ; door den overgang in het 10e jaar gaat het zich daarvan losmaken, het wordt zelfstandiger tegenover de omgeving, een versterking der Ik-krachten. d.i. een verinnerlijking, heeft plaats. Het bewustzijn wordt wakkerder ; het kind wil menschcn en wereld van een nieuwen kant leeren kennen. Het gevoel van vereering voor de autoriteit van den onderwijzer moet vernieuwd worden ; de kinderen leveren door hun innerlijke verandering nieuwe moeilijkheden op, wier oplossing veel tact en wijsheid verlangen van den opvoeder. Het kind moet hier behoed worden voor teleurstellingen.
Het sterker-worden van de zelfstandigheid, van de Ik-krachten, uit zich vooral in het wilsleven. De oplossing van vele problemen moet gezocht worden in het invoegen van eenige nieuwe vakken, die het verdwijnend gevoel van verband met de omgeving bewust aanvullen : de dierkunde, plantkunde, aardrijkskunde. In deze vakken moet het onderwijs zoo worden gegeven, dat de nieuwe wilskrachten op de juiste wijze gebruikt en geleid worden.

Vierde en vijfde klasse

S c h i l d e r e n   e n  t e e k e n e n

IV, V. In de eerste drie jaren speelden nabootsing en opvolging van aangiften door den onderwijzer de hoofdrol. Vanaf de vierde klasse wordt het werken steeds zelfstandiger, geoefend wordt de vrije kunstzinnige fantasie. Kleurtechniek en kleurgevoel zijn zoover ontwikkeld, dat de kleur ook uitdrukkingsmiddel kan worden voor onderwerpen, die in ver-

15

schillende onderwijsvakken ter sprake komen, zooals verhalen in de aardrijkskunde, geschiedenis etc. Het teekenen in reine vormen wordt voortgezet ; vormen die in hun eigen karakter door de kinderen vroeger geteekend werden, b.v. rechthoekige en scheefhoekige, worden nu opgezocht bij uiterlijke voorwerpen, b.v. bij een stoel. Zulke voorwerpen kunnen vanaf dezen leeftijd nageteekend worden.

N e d e r l a n d s c h e   t a a l

IV. Het schrijven van brieven, ook van kleine handelsbrieven. wordt geoefend. De tijden van het werkwoord worden zorgvuldig behandeld in verband met de veranderingen in de vormen. Verder moeten de kinderen den samenhang leeren kennen tusschen een voorzetsel en het bijbehoorende woord. De plastische opbouw en de ontleding van de taal moet geleerd worden tusschen het 9e en 10e jaar. Vertel- en leesstof leveren o.a. de sagen van de Germaansche mythologie en heldentijd.

V. Gehoorde en gelezen feiten of geschiedenissen moeten de kinderen in de directe rede leeren weergeven. Van belang is voor dezen leeftijd het onderscheid te beseffen tusschen het weergeven van woorden en meeningen van anderen en van zichzelf. In verband hiermee wordt uitvoeriger geleerd het gebruik der leesteekens, ook van de aanhalingsteekens. Het schrijven van brieven wordt voortgezet. Het onderscheid tusschen de bedrijvende en lijdende vormen van het werkwoord moet geleerd worden. Vertel- en leesstof worden o.a. geput uit de sagen van de klassieke oudheid.

R e k e n e n

IV. De overgang wordt gemaakt naar de breukenleer, te beginnen met de tiendeelige breuken.

V. Het werken met gewone en tiendeelige breuken wordt voortgezet. In dit gebied moeten de kinderen zich gemakkelijk kunnen beweegen.

16

A a r d r i j k s k u n d e

IV. Kennis van de omgeving wordt overgevoerd in aardrijkskunde en geschiedenis van deze omgeving. Wat daar optreedt b.v. aan landbouw, vruchtencultuur, visscherij, wordt in zijn historische ontwikkeling besproken. Zoo ook de industrieën, die daar zijn.

V. Hier begint de eigenlijke aardrijkskunde. Bodemgesteldheid en economische verhoudingen, om te beginnen van dichtbij liggende deelen der aarde, worden besproken. Beperktheid mag in dit onderwijs niet zijn. De kinderen moeten al spoedig in gedachten zich bewegen over de heele ruimte van de aarde en ervaren het gevoel van het broederlijk verbonden-zijn met alle gebieden.

K e n n i s   d e r   n a t u u r

IV. Op zeer elementaire wijze wordt hier uitgegaan van de behandeling van den mensch en daaraan aangeknoopt de dierkunde. Verschillende diersoorten worden besproken, steeds in hun verband met het menschelijk organisme. De mensch treedt op als samenvatting van het heele dierenrijk en als iets hoogers tevens. Hierdoor ontstaat eerbied voor het menschenwezen en ordening van de begrippen ten opzichte van de natuur. Het geheel moet van een sterk kunstzinnig element doordrongen zijn.

V. In de dierkunde worden onbekende diersoorten behandeld. Bovendien wordt overgegaan tot de plantkunde. Zooals de dieren steeds in samenhang met den mensch behandeld werden, worden de planten in verband met het leven der aarde besproken. Bovendien worden de planten wederom ook in verband met den mensch beschouwd en wel in samenhang met het zieleleven ; alle menschelijke eigenschappen vinden a.h.w. hun beeld in de plantenvormen. die de aarde voortbrengt.

E n g e l s c h, F r a n s c h, D u i t s c h.

IV. Een begin wordt gemaakt met de grammatica. In de

17

vroegere jaren werd hoofdzakelijk poëzie den kinderen geleerd. Nu komt het proza daarbij. Aan de hand van het proza kunnen de grammaticale verschijnselen behandeld worden (niet aan de poëzie). Inductief te werk gaande worden de woordvormen behandeld.
Ook met schrijven en lezen wordt een begin gemaakt. De vertaling wordt beoefend niet in letterlijken zin, maar zoo. dat op vrije wijze de inhoud van het gelczene wordt weergegeven.

V. Woordvormen worden voortgezet ; zinsbouw komt erbij.

E u r h y t h m i e

IV. De eurhythmie ondersteunt steeds, waar zij kan, de andere vakken. In dit jaar wordt geleerd de weergave van grammaticale elementen in de taal door vormen en bewegingen. Vroegere oefeningen worden voortgezet ; concentratie-oefeningen erbij gevoegd. — In dc tooneurhythmie worden verschillende der eenvoudige toonladders met kruisen en mollen geleerd en melodieën daarin uitgewerkt.

V. Het oefenen der grammaticale vormen wordt voortgezet. Gecompliceerde alliteratie-oefeningen worden gemaakt voor de wilsvorming. — In de tooneurhythmie wordt voortgezet het oefenen van majeur-toonladders en melodieën. Eenvoudige canons en tweestemmige liederen, eenstemmige melodieën van Haydn, Mozart, Schumann, Bach, worden uitgewerkt.

M u z i e k

IV. Het notenschrift wordt verder geleerd. Tweestemmige liederen en canons worden gestudeerd. De groote en kleine terts worden besproken ; een kunstelement in de muziek begint men aan te kweeken ; rhythmische, melodische en harmonische oefeningen worden gemaakt. Het luisteren naar goede muziek wordt beoefend.

V. De toonaarden worden besproken en geleerd. Tweestemmige liederen en canons verder geoefend.

H a n d w e r k e n

IV. Eenvoudig naaiwerk wordt gemaakt, verschillende

18

steken geleerd. Versiering leeren de kinderen aanpassen aan het doel van het gemaakte voorwerp.

V. Kousen, handschoenen, enz. worden gebreid, poppen en dieren gemaakt.

G y m n a s t i e k

IV. In de oefeningen (zie III) krachtige strekking en buiging ; werktuigen als III.

V. Oefeningen als IV ; bij de werktuigen worden gevoegd ook paard en lichte oefeningen aan de brug.

De zesde en zevende klasse

(De periode die ligt tusschen den overgang in het 12e en die van het 14e jaar)

Evenals omstreeks het 10e jaar een belangrijke overgang plaats vindt, treedt in het 12e levensjaar een overgang op die van veel beteekenis is. Vóór dezen leeftijd waren de belangrijkste krachten voor het leven van het kind te vinden in de werking van het bloed. Vanaf het 12e jaar begint het wezen van het kind door te werken in het beenderstelsel. De vroegere soepele bewegingen worden vaak, vooral bij jongens, onbehouwen of onzeker. Door bovengenoemd physiologisch feit treedt psychologisch weer een verdieping van het bewustzijn op. Krachten van logica, die tevoren weinig in tel waren, eischen hun recht op : zin voor causaliteit ontstaat. Geschiedenis moet ingevoegd worden als samenhangend leervak, terwijl vroeger alleen historische verhalen verteld werden. Het werken van de mechanische en uiterlijke processen in het beenderstelsel geeft begrip voor het mechanisme in de wereld, zoodat natuurkunde, scheikunde etc. geleerd kunnen worden.

Zesde en zevende klasse

S c h i l d e r e n   e n   t e e k e n e n

Vl. Schilderen wordt voortgezet. Bij het teekenen wordt geleerd eenvoudige projectie- en schaduwteekening, waarbij de vorm en het beeld van de schaduw behandeld wordt, vrij geteekend en geconstrueerd ; het kind moet beginnen te

19

leeren, hoe techniek en schoonheid met elkaar vereenigd kunnen worden.

VII. Schilderen wordt voortgezet; in het teekenen worden geleerd doordringingen, verkortingen en overdekkingen in eenvoudige perspectief-teekening. Geoefend wordt de vereeniging van techniek en schoonheid ook hier.

N e d e r l a n d s c h e   t a a l

Het stijlgevoel van het kind wordt ontwikkeld door het gebruik van de aanvoegende wijs. Eenvoudige handelsbrieven worden geschreven, waarvoor de materie sinds de 3e klasse voorbereid werd. Lees- en vertelstof worden o.a. uit het gebied der volkenkunde genomen.

VII. Aan de vormen van de taal moet het kind op plastische wijze leeren kennen de wijze, waarop men gevoelens van verwondering, verbazing, wensch, etc. uitdrukt. In overeenstemming met deze gevoelens leert het de zinnen opbouwen, vergelijkenderwijs. In de opstellen laat men karakteristieken geven uit de natuurkennis. Handelsbrieven worden ook hier geschreven. Lees- en vertelstof worden genomen uit volken- en rassenkunde. [1]

R e k e n e n  e n  a l g e b r a

VI. Er wordt begonnen met percent-rekening. wissel- en discontorekening ; het rekenen met letters laat men uit de renteberekening ontstaan.

VII. Machtverheffen, worteltrekken, negatieve getallen worden geleerd, en de leer van de vergelijkingen met één onbekende doorgenomen aan de hand van voorbeelden, die stammen uit het practische leven.

M e e t k u n d e

VL De vroegere kunstzinnig en vrij geteekende vormen, als driehoek, cirkel etc. leeren de kinderen nu als meetkundige begrippen kennen en constructief ermee werken.

VIL De meetkunde wordt voortgezet tot en met de stelling

20

van Pythagoras; gelijkvormigheid en congruentie worden behandeld.

G e s c h i e d e n i s

VI. De geschiedenis der Oostersehe volken kan al in een 5e klasse behandeld worden ; in de 6e valt dan de geschiedenis van de Grieken en Romeinen en de nawerking van de Grieksch-Romeinsche beschaving in de Middeleeuwen tot het begin van de 15e eeuw. De behandeling moet sterk beeldend en kunstzinnig zijn en daardoor ook inhoud geven aan het gevoelsleven der kinderen.

VII. Veel zorg wordt besteed aan de behandeling van het tijdperk der ontdekkingen, uitvindingen, de opbloei der natuurwetenschappen, vanaf de 15e eeuw tot het begin van de 17e eeuw. Van de ontzaglijke beteekenis van dezen tijd, die het begin uitmaakt van de nieuwe menschheid, moeten de kinderen een diepen indruk krijgen. De Hollandsche geschiedenis krijgt zoowel hier als in de hoogere klassen haar plaats in het geheel van de wereldgeschiedenis.

A a r d r i j k s k u n d e

VI. Verdere deelen van de aarde worden behandeld. Men gaat over van de schildering van de klimaatverhoudingen naar die van de kosmische werkingen. Teekenen. schilderen en boetseeren moeten meehelpen om de aanschouwing te versterken en zoo gebruikt worden, dat elk detail en ook het teekenen van kaarten van kunstzinnig gevoel doordrongen is.

VII. De kosmische werkingen worden verder behandeld ; begonnen wordt met de schildering der geestelijke en cultureele verhoudingen der volken, in samenhang met datgene wat aan materieele en economische gegevens reeds geleerd was.

K e n n i s  d e r  n a t u u r

VI. Plantkunde ev. Dierkunde wordt voortgezet. Mineralogie wordt behandeld in samenhang met de aardrijkskunde. Voordat de kinderen losse stukken graniet of kalk te zien krij-

21

gen, moet eerst een aanschouwelijk en levendig beeld ontstaan zijn van een granietgebergte of kalkgebergte.

VII. In de vroegere jaren is de leergang gegaan van den mensch naar de dieren, de planten, de gesteenten. Nu wordt wederom de mensch behandeld en wel de voedings- en gezondheidsleer. Deze onderdeden kunnen op jongen leeftijd geleerd worden zonder het optreden van een egoïstischen inslag. die op lateren leeftijd ontstaat. De samenhang van het ziele- en geestesleven met de lichamelijke processen komt hier in bespreking.

N a t u u r k u n d e

VI. Aanknoopend aan het reeds geleerde in muziek en toon-eurhythmie begint men met de geluidsleer. Ook het strottenhoofd wordt besproken. Aanknoopend aan het schilderen, dat sinds zes jaar geoefend wordt, gaat men voort met de lichten kleurenleer. Het oog wordt nog niet behandeld. Een begin wordt gemaakt met warmteleer, magnetisme en electriciteit, steeds uitgaande van de verschijnselen en de wetten daaruit afleidend.

VII. Alle onderwerpen van de Vle klas worden uitgebreid ; de belangrijkste mechanische elementen erbij gevoegd : hefboom, katrol, takel, hellend vlak. schroef, etc.

S c h e i k u n d e

VII. Uitgaand van de verbranding leeren de kinderen de eenvoudigste chemische voorstellingen kennen. Zuur, base, zout in hun onderlinge verhouding en karakter, in hun gebruik en voorkomen in het dagelijksche leven en de techniek worden aan de hand van de belangrijkste voorbeelden geleerd.

E n g e l s c h,  F r a n s c h,  D u i t s c h

Begonnen wordt met lichte lectuur ; in verband hiermee worden bijzonderheden besproken van uitdrukking, spreekwoorden en zegswijzen. Land- en volkenkunde worden ingevoegd. Voortzetting van woordvormleer en zinsbouw ; correspondentie wordt begonnen.

22

VII. Hoofdzaak is het leren en de behandeling van het karakter van de taal. Leven en gewoonten dezer drie volken worden behandeld. Een kort overzicht van de literatuur wordt gegeven. Voor het Engelsch zou genomen kunnen worden als leesstof Dickens : A Christmas Carol; voor het Fransch fragmenten uit de comedies van Molière. Handelscorrespondentie wordt begonnen.

E u r h y t h m i e

VI. Voortzetting van grammaticale vormen. Muzikale voorspelen, d.w.z. gesloten vormen met muzikale begeleiding, worden geleerd : concentratie-, rustgevende- en beheerschings-oefeningen doorgenomen, ook stokoefeningen. In de toon-eurhythmie worden de intervalvormen geleerd en gebruikt in eenvoudige melodieën. De kleine en groote terts worden in deze klasse of tevoren geleerd.

VII. Ingewikkelder grammaticale vormen worden gemaakt en moeilijker gesloten vormen in verband met muzikale en dichterlijke kunstwerken. Het meetkunde-onderwijs wordt ondersteund door het loopen van meetkundige vormen in groepen. In de tooneurhythmie worden mineurtoonladders geleerd en melodieën hierin uitgewerkt, evenals kleine tweestemmige muziekstukken van Bach, Schubert. Mozart enz. in groepen.

M u z i e k

VI. Voortzetting van V; mineurtoonladders worden geoefend.

VII. Het leeren kennen van het octaaf wordt in deze en de volgende klasse beoefend. Twee- en driestemmige liederen gezongen. De theoretische begrippen, gewonnen door practische oefeningen, worden uitgebreid. Het muzikale oordeel wordt gewekt langzamerhand en het begrip voor eenvoudige muzikale vormen ontwikkeld. De kinderen moeten een begrip krijgen voor het onderscheid in muziek van Beethoven en Brahms enz. Vreugde voor muzikale schoonheid moet ontstaan.

23

H a n d w e r k e n

VI. Pantoffels, poppen en dieren naar eigen ontwerp en naar eigen maten worden gemaakt.

VII. Blouses, sportpakjes en andere kleedingstukken worden genaaid. Stoppen en verstellen wordt geleerd. Begonnen wordt met warenkennis.

H a n d e n a r b e i d   e n   T u i n b o u w

VI. Eenvoudige practische voorwerpen van hout worden gemaakt door jongens en meisjes. Vervolgens bewegelijk speelgoed. Doelmatigheid en schoonheid moeten beide verzorgd zijn.

Zoo mogelijk wordt met tuinbouw begonnen en dc eenvoudige lichte werken geleerd. Bij het kweeken van vruchten en groenten moeten de kinderen ervaren, hoeveel moeite er noodig is om de producten tot rijpheid te brengen, zoodat ze gegeten kunnen worden.

VII. Voortzetting.

G y m n a s t i e k

VI. Bij de bewegelijkheid en lichtheid der oefeningen komt nu een krachtig element. In verband met de meetkunde komt een bewuster zich bewegen in de ruimte en zijn richtingen. Disciplineerende oefeningen worden ingevoegd : zwenkingen in de groep, marsch- en loopoefeningen, val- en opricht-bewegingen. beheerschte en plotselinge bewegingen. Bij de werktuigen komen : bok, paard als springtoestel, eenvoudige terreinspelen.

VII Voortzetting ; strenge en exacte arbeid. Het zwemmen wordt geleerd en beoefend.

De overgang van het 14e jaar

Zooals de tandenwisseling het teeken was van het einde der werking van die krachten, die op plastische wijze het lichaam opbouwden, zoo is de puberteitsovergang de afsluiting van de gebonden werking van muzikale krachten in het kin-

24

derwezen. Als teeken van hun laatste arbeid in het organisme brengen zij de stemverandering bij de jongens tot stand, samengaand met de totale organische metamorphose. die zich bij het vrouwelijk organisme nog meer over het heele lichaam uitstrekt dan bij het mannelijke. Deze muzikale krachten komen vrij en moeten gebruikt worden in het onderwijs. Het dramatische element is er nauw mee verbonden. In het zieleleven wordt het vermogen van de liefde geboren voor mensch en wereld, waarvan de liefde voor ’t andere geslacht slechts een klein onderdeel is. Deze omvattende kracht der liefde is eigen aan het zelfstandig wordende zieleleven. Dit wil zelfstandig oordeelen en denkend de verschijnselen van wereld en menschheid begrijpen. Tegelijkertijd door het gevoel er zich mee vereenigen. Het denken moet voedsel krijgen. Sociaal gevoel, behoefte aan vriendschap ontwaakt in sterkere mate. Practischc vraagstukken van het maatschappelijk leven moeten behandeld worden, het uiterlijke leven moet belangwekkend zijn voor de kinderen. De achtste klasse is voor vele kinderen een — helaas te vroege — afsluiting van hun schooltijd, omdat zij een vak moeten gaan leeren. Daarom moet in vele opzichten in deze klasse een eerste afsluiting, gemaakt worden in verschillende onderwijs-vakken.

Achtste klasse

S c h i l d e r e n   e n   t e e k e n e n

VIII. Voor het teekenen voortzetting van wat in VI en VII geoefend werd en overgang naar het kunstzinnige. Bij het schilderen moeten spel van licht en kleur aan uiterlijke gegevens waargenomen en weergegeven worden, o.a. landschappen geschilderd worden.

N e d e r l a n d s c h e   t a a l

VIII. Een begrip moet gewekt worden voor grootere prozaïsche en poëtische werken. Epische en dramatische literatuur wordt gelezen. Herders ‘Ideeën voor een philosophie der geschiedenis der menschheid” en Schillers ‘Geschiedenis

25

van den afval van de Vereenigde Nederlanden’ worden in fragmenten als lees~ en besprekingsstof gebruikt. Het practische element van de handelscorrespondentie wordt zorgvuldig gecultiveerd.

R e k e n e n   e n   a l g e b r a

VIII. De leer van de vergelijkingen wordt voortgezet tot en met de vergelijkingen van den eersten graad met meer onbekenden. Merkwaardige producten en quotiënten worden doorgenomen.

M e e t k u n d e

VIII. Oppervlakte- en inhoudsberekening wordt behandeld; de leer van de meetkundige plaatsen doorgenomen, zoowel in het platte vlak als in de ruimte.

G e s c h i e d e n i s

VIII. De geschiedenis wordt voortgezet tot aan den modernesten tijd. Een beeld van de geschiedenis der menschheid moet de leerling, die de school verlaat, in de ziel dragen. In de nieuwste geschiedenis wordt vooral uitgewerkt de cultuurgeschiedenis, b.v. in hoever de uitvinding van de stoommachine, van de mechanische weefstoel etc. de aarde omgevormd heeft. (Buckles History of Civilisation kan de leeraar als handleiding voor de nieuwere geschiedenis gebruiken).

A a r d r i j k s k u n d e

VIII. Een afsluiting wordt gemaakt in de behandeling der geestelijk-cultureele en sociaal-economische toestanden op aarde door de rassen te behandelen. [1]

K e n n i s  d e r  n a t u u r

VIII. De menschkunde als samenvatting van de heele natuur wordt voortgezet en tot een goed einde gebracht. De verschillen in de orgaansystemen van den mensch en hun harmonische samenwerking moet besproken zijn. In de 8e klasse wordt hierbij gevoegd de mechanica van beenderen en spieren, den bouw van het oog. d.z. die onderdeden van den mensch, die alleen begrepen kunnen worden met mecha-

26

nische en natuurwetenschappelijke voorstellingen. Eerder is het kind hiervoor niet rijp.

N a t u u r k u n d e

VIII. Al het voorafgaande wordt voortgezet en vooral in het practische gebruik besproken in de mechanica van de vloeistoffen en gassen, klimatologie en weerkunde.

S c h e i k u n d e

VIII. De beteekenis van chemische processen voor de industrie wordt besproken o.a. bij de belangrijkste metalen. De opbouw van organische lichamen door zetmeel, suiker, eiwit, vet wordt behandeld en de beteekenis van deze stoffen voor de menschelijke voeding.

E n g e l s c h,  F r a n s c h,  e n  D u i t s c h

VIII. Voortzetting van VII ; bovendien behandeling van poëtica en metriek.

E u r h y t h m i e

VIII. Het kunstzinnige element wordt intensiever verzorgd. Gecompliceerde grammaticale vormen worden voortgezet, de tot dusver geoefende uitdrukkingsvormen gebruikt voor de uitwerking van balladen. Gedichten worden behandeld met sterken stemmingsinhoud, contrasten, spanningen en ontspanningen, ook humoristische. Voetstellingen en hoofdhoudingen worden geleerd. Alliteraties worden geoefend voor de wilsvorming. In de tooneurhythmie worden ingewikkelder intervalvormen uitgewerkt. Mineurtoonladders worden voortgezet, melodieën geleerd, waarin majeur en mineur in elkaar overgaan.

M u z i e k

VIII. Voortzetting van VII.

H a n d w e r k e n

VIII. Machinenaaien, strijken worden geleerd; de kinderen beginnen werk te maken naar eigen kunstzinnig ontwerp. Verder voortzetting van VII.

27

H a n d e n a r b e i d   e n   t u i n b o u w

VIII. Phantasie, volharding en handigheid worden geleerd door het maken van ingewikkelder werk. Voortzetting van VII.

G y m n a s t i e k

VIII. De oefeningen worden verschillend voor jongens en meisjes. Het gevoel voor de ruimterichtingen wordt verder aangekweekt. Sterk rhythmische oefeningen, evenwichtsoefeningen, worden zoo geoefend, dat voor de jongens meer de nadruk gelegd wordt op den sprong, voor de meisjes meer op het loopen.

De negende t/m de twaalfde klasse

(De jonge mensch na den overgang van het 14e jaar.
De hoogere klassen van de school.)

Het volledig ontwaakte denken en oordeelen der jongens en meisjes eischt voedsel en arbeidsontplooiing. Zij hebben behoefte aan een bewuste verhouding tot de omgevende wereld, tot het practische moderne leven, de resultaten van techniek en wetenschap. Het rijke en bewogen zieleleven. dat de jongens meer verbergen dan de meisjes, heeft behoefte aan bevruchting door de behandeling van diepgaande problemen. die in de vroegere en huidige menschheid optreden ; bij de behandeling hiervan moet zoo groot mogelijke veelzijdigheid gezocht worden. Het autoriteitsverlangen is verdwenen. vrijheidsgevoelens ontwaken en alleen vriendschappelijke hulp en leiding van verschillende leeraren kan voldoen aan de veelzijdige innerlijke en uiterlijke behoeften. Over vele innerlijke problemen van moreelen en anderen aard komen de kinderen heen. doordat zij hun beste vermogens in scheppenden arbeid kunnen gebruiken : de fantasie, het enthousiasme worden opgeroepen hierdoor, de aandacht van het eigen wezen afgeleid. Wereld-interesse moet egoïstische interesse vervangen. Naast de uitbreiding van den weten-

28

schappelijken arbeid komt in het leerplan de uitbreiding van het kunstzinnige en practische werken. De leiding die op innerlijk vrije wijze van de leeraren uitgaat, moet bewerkstelligen, dat bij het ontwakend vrijheidsgevoel ontstaat een ontwakend verantwoordingsgevoel, zonder hetwelk geen vrijheid bestaanbaar is, d.w.z. de jongens en meisjes ontwikkelen zich tot dezen toestand, dat plichtsbewustzijn ontstaat, die toestand van de vrijheid, waarbij “plicht” beteekent: “lief te hebben, wat men zich zelf beveelt.”.
Elke klasse is in de laatste vier jaren een zelfstandig geheel, waarin in vier trappen het bewustzijn der leerlingen zich verwijdt. Daarom worden hier de gegevens van het leerplan voor elke klasse apart beschreven.

Negende klasse

N e d e r l a n d s c h e   t a a l   e n   l i t e r a t u u r

In dit vak mag geen beperktheid leven. Het Nederlandsche volk en de Nederlandsche taal zijn ontstaan in en door de aanraking met de geheele wereld. Wijdheid moet leven in de behandeling van de Nederlandsche literatuur. Van Shakespeare wordt gelezen Hamlet, dit drama geeft gelegenheid het optreden van de twijfel in mensch en menschheid te bespreken ; van Hermann Grimm werden gelezen fragmenten uit de voordrachten over Goethe. Aan de hand van Jean Paul’s Aesthetica, vooral van de hoofdstukken over den humor uit dit werk, wordt behandeld de 19e- en 20e-eeuwsche Nederlandsche literatuur. In opstellen worden uitgewerkt onderwerpen uit de te voren behandelde geschiedenissen der moderne menschheid.

K u n s t g e s c h i e d e n i s

Kunstgeschiedenis treedt als nieuw vak op in de hoogere klassen. Het moet een tegenwicht geven in het gevoelsleven tegenover den omvattenden intellectueelen inhoud, die in andere vakken wordt verwerkt. De ontwikkeling van plastiek en schilderkunst vanaf de oudheid tot aan den

29

nieuweren tijd.wordt behandeld aan de hand van enkele groote werken van Zuidelijke en Noordelijke kunstenaars.

G e s c h i e d e n i s

Wederom wordt de geschiedenis behandeld vanaf den 30- en 80-jarigen oorlog tot heden, maar in een geheel nieuw licht. In de 8ste klasse werden meer feiten behandeld ; nu worden innerlijke motieven daarbij gevoegd zooals de verruiming van het bewustzijn der nieuwere menschheid door de astronomie en aardrijkskunde ; het opkomen van de staten van den nieuwen tijd tegenover die van de 16e eeuw. waarbij behoort het in elkaar vloeien der volken in de 19e eeuw; verder wordt de tijd van de “verlichting” zorgvuldig doorgenomen. (Handleiding voor den leeraar kan hier zijn b.v. Lecky’s Rise and Influence of Rationalism in Europe.)

Aa r d r i j k s k u n d e

Aansluitend aan de formatie van de Alpen en de geologische structuur ervan wordt de opbouw van het gebergte-skelet der heele aarde behandeld. (Gebergtekruis der aarde.)

N a t u u r k e n n i s

De anthropologie wordt uitgebreid en voortgezet.

N a t u u r k u n d e

Doelstelling is hier de behandeling van twee hoofdverkeersmiddelen : locomotief en telefoon. Hiervoor moeten behandeld worden : warmteleer, mechanica, electriciteitsleer en geluidsleer.

S c h e i k u n d e

De hoofdzaken van de organische scheikunde worden behandeld. Uitgaande van de koolzuur-assimilatie wordt vervolgd hoe in het planten-organisme allerlei voor het dagelijksche leven gewichtige substanties ontstaan, zooals suikers, zetmeel, cellulose, hout, eiwit, vet, olie, enz. Ook een aantal

30

dierlijke producten worden besproken. De petroleumproducten worden behandeld als doode, door de natuurprocessen uitgestooten substanties. In bovengenoemd verband wordt een heele serie technische processen besproken, b.v. lichtgas-fabricatie, azijnbereiding, kunstzijde. (Nergens worden formules toegepast. De nadruk ligt op datgene wat de zintuigen kunnen waarnemen en op de omvorming daarvan bij de processen.)

W i s k u n d e   A l g e b r a

De leer van combinaties, permutaties en variaties wordt doorgenomen, die voedsel geeft voor het ontwaakte denken. Het binomium van Newton. De algebra wordt voortgezet tot en met de vierkantsvergelijking ; daarbij komt de toepassing van de algebra in de meetkunde.

M e e t k u n d e

Een begin wordt gemaakt met beschrijvende meetkunde, uitgaande van projecties en doorsneden van eenvoudige lichamen, verder lijnteekenen. De krommen van den tweeden graad worden constructief behandeld. De vlakke meetkunde wordt tot een eind gebracht. Stereometrie wordt behandeld uitgaande van lichamen, b.v. de regelmatige veelvlakken.

E n g e l s c h,  F r a n s c h,  D u i t s c h

De grammatica der vreemde talen wordt uitvoerig doorgenomen. Er worden belangwekkende werken gelezen.

E u r h y t h m i e

Door het uitwerken van groote gedichten moeten de leerlingen een bewustzijn krijgen van plastiek en muziek in de taal. Zelfstandig uitwerken van gedichten en muziekstukken begint. In de tooneurhythmie worden de intervallen weer doorgenomen, waarbij nu de nadruk valt op het bewuster maken van het eurhythmische gebaar.

M u z i e k

Koorzang en orkestwerk beginnen hier. Met het doornemen van de muzikale literatuur van verleden en heden wordt

31

begonnen. Het schoonheidselement in de muziek en de grondslagen van de muzikale vormen worden behandeld, de muzikale smaak gevormd. Zelf melodieën maken kan geoefend worden.

H a n d w e r k e n

Kunstnijverheidswerk naar eigen ontwerp wordt gemaakt door jongens en meisjes, b.v. kleedingstukken. hoeden. Raffia- e.a. vlechtwerk. Stijl- en kleurgevoel worden geoefend.

H a n d e n a r b e i d

Het kunstzinnige element wordt hier algemeen ingevoerd, een begin gemaakt met modelleeren met klei, steen en hout.
Tuinarbeid wordt zoo mogelijk voortgezet.

G y m n a s t i e k

Loopen, springen, kogelstooten, speerwerpen, spelen worden beoefend in den zomer. In den winter vrije oefeningen en werktuigoefeningen, die gebaseerd zijn op de hefboom-werking van het skeletmechanisme, terwijl de oefeningen aan de werktuigen voor de meisjes in een rhythmisch element blijven.

Tiende klasse

N e d e r  l a n d s c h e   t a a l   e n   l i t e r a t u u r

Met de leerlingen worden doorgenomen oud-Germaansche werken, die groote menschheidsvraagstukken behandelen en wel zulke, die de jonge menschen in de ziel omdragen op dezen leeftijd. Dit zijn de Edda. het Nibelungenlied en
Gudrunlied. die achtereenvolgens schilderen drie stadia in de ontwikkeling van de liefde, die zich beweegt van de onpersoonlijke bloedverwantenliefde naar de individueele liefde ; terwijl de oudste vormen samengaan met een zich-één-voelen der menschen met godenwezens, schilderen de latere den mensch als aardewezen. Als tegenstelling tot deze werken wordt behandeld Macbeth van Shakespeare, dat gelegenheid geeft het probleem van de misdaad te bespreken.
Van deze werken wordt de overgang gezocht naar de

32

middeleeuwsche en klassieke Nederlandsche literatuur. Een samenvatting van poëtica en metriek geeft grondslagen om op de vormen der dichtwerken in te gaan. Aansluitend aan de literatuur wordt de vroege Germaansche geschiedenis behandeld.

K u n s t g e s c h i e d e n i s

Hier komt de dichtkunst in behandeling. Uitgang is het verschil van prozaïsche en dichterlijke taal en hoe de dichter door zuiver kunstzinnige mogelijkheden — andere dan de theoreticus of redenaar — uitdrukking geeft aan den innerlijken strijd van zijn eigen, tijd die wegen zoekt naar de toekomst. De lyriek van Goethe kan als een voorbeeld genomen worden voor de ontwikkeling van een modern bewustzijn. Vooral op het luisteren naar de innerlijke gebeurtenissen in de melodie van de taal komt het aan. Ook het spreken van poëzie wordt geoefend o.a. door middel van voorbereidende spreekoefeningen.

G e s c h i e d e n i s

In de drie hoogste klassen wordt de geheele geschiedenis nog eens doorgewerkt in den wijdsten zin. In de X. klasse wordt behandeld de Oostersche en de Grieksche geschiedenis tot den ondergang van de Grieksche vrijheid door Alexander den Groote. Uitgangspunt voor de behandeling is de afhankelijkheid der volken van de bodemgesteldheid en van het klimaat. Men bespreekt o.a. hoe een volk verandert, wanneer het afdaalt uit de bergen naar de vlakte : dit alles echter historisch en niet aardrijkskundig.

A a r d r i j k s k u n d e

De aarde wordt behandeld als morphologisch en natuurkundig geheel.

N a t u u r k e n n i s

In de anthropologie worden organen en orgaanwerkingen geschilderd in samenhang met geestelijke- en zieleprocessen. Van de behandeling van den enkelen mensch wordt overgegaan naar de ethnologie.

33

Bovendien worden mineralogie en kristallografie behandeld. Dit wordt verbonden met het aardrijkskundeonderwijs.
Van de gesteenten, als kalk en de metalen, wordt beschreven hun voorkomen en werking in de aarde, hun werking in het menschelijk en dierlijk organisme.

N a t u u r k u n d e

De mechanica wordt behandeld, de eenvoudige machine  etc. tot aan de kogelbaan en aangetoond de overeenstemming van de kogelbaan met de wiskundige parabool.

S c h e ik u n d e

Zuur. base, zout worden besproken. De chemische verschijnselen worden zoo behandeld dat tegelijkertijd de processen in het levende organisme besproken worden, zoo b.v. hoe zuur en base in dier, plant en mensch en in de anorganische natuur werken. Verschillende zuren en basen worden behandeld op zoodanige wijze, dat zulke tegenstellingen begrepen kunnen worden als b.v. het zure gif en het alkalische bloed in het bijenlichaam.
Bij de scheikunde moet nog opgenomen worden : behandeling van de beginselen der physischc chemie, osmotische druk en andere verschijnselen bij oplossing, kristallisatie e.d. De eerste grondslagen van het formulegebruik.

W i s k u n d e   a l g e b r a

Ingewikkelder vierkantsvergelijkingen, reeksen en logarythmen worden doorgewerkt. Goniometrie en trigonometrie worden behandeld tot aan de oplossing van scheefhoekige driehoeken in samenhang met het practische werk in het landmeten.

M e e t k u n d e

De beschrijvende meetkunde wordt voortgezet tot eenvoudige doordringingen van lichamen ; grepen worden gedaan uit de nieuwere of projectieve meetkunde. Stereometrie wordt behandeld tot de bol.

34

E n g e l s c h,  F r a n s c h,  D u i t s c h

In de drie hoogste klassen wordt de literatuur in de vreemde talen doorgewerkt, telkens op grondslag van andere uitgangspunten. Metriek en poëtica, het lezen van poëtische literatuur is materie voor de 10e klasse.

E u r h y t h m i e

Begonnen wordt met kunstzinnig werk in groepen en de uitwerking van poëtica en metriek in de ruimte, b.v. worden geoefend sonnetvormen, kruisrijm etc. Vormen van denken, voelen en willen worden geleerd aan de hand van groote gedichten. In de tooneurhythmie levert de oefening met hoogere en lagere tonen metamorphosen in de intervalvormen op. Eenvoudige praeludiën en fuga’s van Bach worden uitgewerkt.

M u z i e k

Zie IX.

H a n d w e r k e n

Zie IX.

H a n d e n a r b e i d

Voortzetting van IX.

Als practische vakken ingevoegd :

L a n d m e t e n   e n  w a t e r p a s s e n

Het landmeten wordt buiten practisch beoefend.

E e r s t e  h u l p  b i j  o n g e l u k k e n

Practische oefeningen worden gemaakt in verbinden en in hulp verleenen in geval van ongelukken.

S t e n o g r a f i e

Zoo mogelijk wordt de stenografie systeem ..Groote” ingevoerd.

S p i n n e n   e n   w e v e n

Worden zoo mogelijk ingevoerd.

G y m n a s t i e k

De oefeningen dragen het karakter van kracht, be-

35

heersching, bewustheid en worden in deze drie hoogste klassen steeds verder gevormd. Voor de jongens worden naast de rustige krachtoefeningen aan de werktuigen plotselinge krachtoefeningen ingevoerd, berustend op de werking van de organische en mechanische beweging van het beenderstelsel.

Elfde klasse

N e d e r l a n d s c h e   t a a l,  l i t e r a t u u r   e n   g e s c h i e d e n i s

In deze klasse beheerscht de literatuurgeschiedenis de gewone geschiedenis. Het hoofdthema is de Parcival van Wolfram von Eschenbach. Ook de Middelnederlandsche Percevael en de Perceval van Chrétien de Troyes worden besproken. De sage en de geschiedenis van den tijd, waarin de sage speelt, worden doorgewerkt. De metamorphosen van het Parcivalmotief in den loop van den tijd in de dichtkunst worden besproken. Aan voorbeelden, ook uit de Middelnederlandsche literatuur genomen, wordt aangetoond hoe in de middeleeuwen het moreele en het uiterlijke leven een geheel waren, die in de 15e en 16e eeuw gescheiden worden (vgl. Hartmann von Aue — Der arme Heinrich). Men laat zien het verschil in de beschaving van leeken en geestelijken. Ten slotte wordt de 19e eeuw behandeld voor zoover hier de oude geestelijke tradities in dunne draden uitloopen. Uit de Nederlandsche literatuur kan in verband met deze gegevens aangeknoopt worden aan het gedicht “Floris ende Blancefloer”. De Nederlandsche geschiedenis wordt uitgewerkt uitgaande van de sage van den Zwanenridder. De meer diepgaande zielevraagstukken, die o.a. met de tegenstellingen der rassen in verband staan, worden behandeld aan de hand van Shakepeare’s Othello.

K u n s t g e s c h i e d e n i s

Hier wordt aangetoond hoe in het geestesleven de plastische beeldende richting zich verhoudt tot de muzikaal-dich-

36

terlijke, voorbeschouwend op het behandelde in de twee vorige klassen. De tegenstelling tusschen Apollinische en Dionysiche kunst wordt aan de hand van voorbeelden behandeld. Daarbij komt naast de tegenstelling tusschen Noordelijke en Zuidelijke kunst, die reeds vroeger besproken werd, de tegenstelling tusschen Oostelijke en Westelijke. Men laat zien hoe Goethe beide tegenstellingen in zich vereenigt en harmonisch samenvat. Vervolgens wordt uitgewerkt hoe na het klassieke kunsttijdperk weer een uiteenvallen komt in de 19e eeuw in romantiek en materialisme, die beschouwd kunnen worden als bij elkaar behoorende tegenstellingen.
Op deze grondslagen wordt de muziek behandeld als een op den voorgrond tredende factor in het geestesleven en o.a. behandeld hoe nog eenmaal Richard Wagner in de 19e eeuw tot een samenvatting tracht te komen van verschillende richtingen in de kunst en in het menschclijk wezen. Een nieuwe metamorphose van het Parcivalmotief in de 19e eeuw kan hier besproken worden.

A a r d r i j k s k u n d e

Behandeld wordt in samenhang met het landmeten de wiskundige aardrijkskunde ; en uitgewerkt wordt b.v. de Mercatorprojectie.

N a t u u r k e n n i s

De cellenleer wordt behandeld en het plantenrijk tot de monocotylen. In de cellenleer wordt uitgewerkt hoe in het allerkleinste het allergrootste der kosmische verhoudingen zich spiegelt. In de plantkunde wordt de plant behandeld in samenhang met de aarde, waarop zij groeit en de werkingen van het heelal.

N a t u u r k u n d e

De modernste resultaten op het gebied van de electriciteitsleer worden behandeld, als draadlooze telegrafie. Röntgenstralen, bovendien de radioactiviteit.

S c h e i k u n d e

Er wordt getracht een overzicht te geven over de chemie

37

door behandeling van de voornaamste metalloïden en lichte metalen. Van de chemische elementen wordt getoond, dat hier materie is die geheel en al van de levensprocessen is losgemaakt, dat ze b.v. uit het menschenlichaam alleen door verregaande afbraak verkregen kunnen worden. Vervolgens wordt getoond, dat elk gewichtig element eigenlijk de vertegenwoordiger is van een groot natuurproces.
Steeds weer wordt van processen uitgegaan, niet van de elementen. Zoo kan b.v. zwavel behandeld worden als werkende kracht in de vulkanische processen van de aarde, ook als aanvurende, stofwisselversterkende kracht in het eiwit van mensch, dier en plant. De stof wordt geschilderd als een tot stilstand gekomen verschijnsel van het universeele zwavelproces in de natuur.
Intusschen kan in deze klasse, op grond van de jarenlange phenomenologische behandeling der scheikunde overgegaan worden tot de bespreking van de theorieën die de moderne scheikunde beheerschen. Het werken met formules wordt volledig ingevoerd. Eenvoudige vraagstukken en berekeningen worden gemaakt.

W i s k u n d e

Vergelijkingen van hoogeren graad en die met meer onbekenden worden behandeld evenals exponentieele en logarythmische vergelijkingen, de trigonometrie wordt voortgezet. De beschrijvende meetkunde wordt verder voortgezet met ingewikkelder doordringingen en schaduwconstructies. Een begin wordt gemaakt met analytische meetkunde (tot de kegelsneden).
In de stereometrie worden de bol en zijn deelen behandeld.

E n g e l s c h,   F r a n s c h,   D u i t s c h

Dramatische literatuur wordt gelezen, de poëtica voortgezet aan de hand van het dramatische element. Ook proza wordt gelezen en de aesthetica van de taal behandeld.

E u r h y t h m i e

Al het vroegere wordt verder ontwikkeld door het uit-

38

werken van groote dichtwerken. In de tooneurhythmie moeten de leerlingen trachten vormen te ontwerpen voor zelfgekozen muziekstukken. Meerstemmige muziekstukken worden uitgewerkt.

M u z i e k

Zie IX.

B o e k b i n d e n

Dit vak vervangt het handwerken, dat in de 10e klasse beëindigd wordt.

H a n d e n a r b e i d

Zie IX.

T e c h n o l o g i e

Waterwerken en bijbehoorende machines worden behandeld, modellen gemaakt. De papierfabricage wordt doorgenomen. Excursies naar fabrieken worden gemaakt.

G y m n a s t i e k

Zie X.

Twaalfde klasse

De 12e klasse vormt het slot van het schoolleven der leerlingen. Deze afsluiting moet zoo plaats vinden, dat in verschillende vakken in groote stijl een samenvattend overzicht gegeven wordt, waardoor de leerlingen een totaalbeeld meekrjjgen van den mensch en van de wereld. Hun menschelijke krachten zijn in den loop der jaren tot veelzijdige ontwikkeling gebracht ; de practische oefening, de kunstzinnige en de wetenschappelijke zijn tot hun recht gekomen. De mensch was het middelpunt van alle onderwijs, de mensch kan nu het middelpunt zijn voor de doelstellingen en den arbeid van de leerlingen, die het leven ingaan.

N e d e r l a n d s c h e   t a a l   e n   l i t e r a t u u r

Een overzicht wordt gegeven van de Nederlandsche literatuur en voorbeelden behandeld uit verschillende perioden. Uit de tweede helft van de 19e eeuw worden besproken Niet-

39

zsche, Ibsen, Tolstoi, Dostojewski ; in verband hiermee de beweging van Tachtig in de Nederlandsche literatuur. Groote problemen van het geestesleven der moderne menschheid komen in bespreking, die aan de hand van Shakespeare’s King Lear en Tempest nog van een andere zijde belicht kunnen worden.

K u n s t g e s c h i e d e n i s

Een inzicht en technisch begrip voor de bouwkunst moet gewekt worden t.o.v. de groote vormen en stijlen. Een overzicht over de beteekenis en wetmatigheden der verschillende kunsten wordt gegeven. Elk wordt behandeld in zijn
integreerende functie in het wereldwordingsproces. Een gevoel moet ontstaan ervoor, dat de menschheid alleen dan gezond is, wanneer kunstzinnige scheppingskrachten tot verwerkelijking kunnen komen. (Vergel Schillers “Brieven over de aesthetische opvoeding des menschen”. die behandeld worden in de laatste schooljaren.)

G e s c h i e d e n i s

Een overzicht over de geheele geschiedenis wordt gegeven, waarbij in beschouwing genomen wordt hoe in vroegere tijden zoo’n overzicht gegeven werd b.v. door Livius in zijn beelden der zeven Koningen van Rome. De geschiedenis wordt besproken vanuit een modern standpunt en een inzicht wordt geopend in ontwikkelingslijnen, die zich bewegen naar de toekomst.

N a t u u r k e n n i s

De plantkunde der phanerogamen wordt doorgenomen.
Een overzicht van de dierkunde wordt gegeven, wat zoo geschiedt, dat elk dier verschijnt als een zelfstandig geworden orgaan of orgaanonderdeel van den mensch, de dierenwereld uiteen in stukken uiteengevallen mensch. Wat in vroegere jaren in beeldvorm behandeld werd, wordt nu wetenschappelijk uitgewerkt. Een geheel moet opnieuw ontstaan, doordat de mensch in het middelpunt staat der beschouwingen.

40

N a t u u r k u n d e

De lichtleer wordt behandeld :  1e licht, photometrie, spiegel, licht en stof : 2e breking, beeldveranderingen ; 3e ontstaan der kleuren ; 4e polarisatie : 5e dubbele breking.

S c h e i k u n d e

Ook hier wordt een afsluiting gemaakt. De chemie van de zware metalen geeft gelegenheid om eenerzijds een nieuw karakteristiek stofgebied chemisch te behandelen en anderzijds de verkregen inzichten te bevestigen. Men laat zien aan voorbeelden hoe de processen in den mensch b.v. de pepsine-vorming iets heel anders zijn dan de uiterlijke natuur.

W i s k u n d e

Boldriehoeksmeting en cosmografie worden behandeld. Overzicht van de lagere wiskunde en overgang naar de hoogere wiskunde door een begin te maken met differentiaal- en integraalrekening. De analytische meetkunde wordt voortgezet. Beschrijvende meetkunde wordt voortgezet en verdiept.

E n g e l s c h,   F r a n s c h,  D u i t s c h

De poëtica wordt voortgezet, aansluitend nu aan epische en lyrische dichtkunst. De modernste literatuur wordt behandeld.

E u r h y t h m i e

De paedagogische eurhythmie gaat geheel over in de kunstzinnige. Samenvattend wordt het wezen van de taal in kunstzinnige uitdrukkingsvorm aan de hand van groote dichtwerken nog eens doorgenomen (b.v. Zwölf Stimmungen van Rudolf Steiner). In de tooneurhythmie worden de
intervalbewegingen verder geoefend als hoogste bewegingselement in de muziek : alle vroeger geleerde grondslagen in groote muziekstukken uitgewerkt.

M u z i e k

Zie IX.

41

B o e k b i n d e n

Voortzetting van XI.

H  a n d e n a r b e i d

Zie XI.

T e c h n o l o g i e

De chemische technologie geeft de leerlingen kennis der grondstoffen, hun productieplaatsen en verwerking en geeft tevens inzicht in de daarmee samenhangende arbeidsverhoudingen.

G y m n a s t i e k

Zie X.

Van de examenvoorbereidingsklasse en de voorbereiding voor het examen H B S. als extraneüs werd gewag gemaakt in de inleiding tot dit leerplan.

Dit leerplan is een vrije bewerking van het leerplan van de Waldorfschool te Stuttgart, dat door Dr Caroline von Heydebrandt is uitgegeven in boekvorm (Verlag Freie WaJdorfschule) aan wie hartelijk dank gezegd moge zijn bij deze gelegenheid.

Aan het eind van het werkje volgt er nog een opsomming van wat er ook op de vrijeschool Den Haag van belang was.

42

UIT HET PROSPECTUS VAN DE VRIJE SCHOOL, Waalsdorperweg 12, ‘s-Gravenhage, Tel. 774425.

PAEDAGOGIE OP GROND VAN MENSCHENKENNIS.

Menschenkennis is het, die de opvoedkunde noodig heeft, menschenkennis, die inzicht geeft in zielediepten en geestelijke ontwikkelingsmoglijkheden, die het heele menschenleven overzien kan en daardoor komen kan tot een werkelijke paedagogische praktijk. Een dergelijke menschenkennis is in alle tijden op min of meer onbewuste wijze aanwezig geweest ; op moderne wijze leeft zij in het werk van Dr. R u d o l f S t e i n e r, de Anthroposophie.

GETUIGSCHRIFTEN

Aan het einde van het schooljaar wordt aan de leerlingen een getuigschrift uitgereikt, dat een overzicht moet geven van de ontwikkeling in het afgeloopen jaar en ev. van de verwachtingen voor de toekomst.

SCHOOLARTS.

Aan de ‘Vrije School ‘ is verbonden een arts, die tevens leeraar is in de hoogere klassen. Hierdoor is het mogelijk geworden de medische en paedagogische behandeling der leerlingen geheel hand in hand te doen gaan. wat tot de idealen behoort van de anthroposophische paedagogie.

LEERAARS-VERGADERING

De “Vrije School” kent niet een hoofd, zooals gebruikelijk is op andere scholen, maar wordt geleid door de leeraarsvergadering, die wekelijks plaats vindt en waar alle aangelegenheden, de kinderen de leerstof, de school betreffend, intensief besproken worden.

SPREEKUREN

Vaste spreekuren voor aanmelding van leerlingen etc. zijn gesteld op Dinsdag en Donderdag 11.30 tot 12.30.

43

VEREENIGING “DE VRIJE SCHOOL”.

Voor de algemeene verzorging van de school is opgericht de Ver. ,,De Vrije School ”, die zich ten doel stelt de verbreiding van de anthroposophische paedagogie. Alle ouders worden automatisch lid van deze schoolvereeniging. De contributie bedraagt ƒ5, ƒ 7.50, ƒ 10 of meer (naar keuze). In overleg met een leeraar of den secretaris-penningmeester van de sq1 vereeniging moet door de ouders het schoolgeld worden vastgesteld. Twee gezichtspunten dienen hierbij in het oog gehouden te worden. Eenerzijds heeft de school zich open willen stellen voor kinderen uit alle standen. Daarom moeten de ouders zelf het schoolgeld bepalen. Op hen rust de verantwoording dit schoolgeld zoo hoog mogelijk te stellen. De “Vrije School” kan geen Rijkssubsidie vragen omdat daarmee haar vrijheid te zeer zou worden aangetast. Daardoor zijn de kosten per kind hoog. ± ƒ 250 ’s jaars. Het spreekt vanzelf dat niet iedereen dit schoolgeld kan betalen : het is dan wel geboden dit bedrag zooveel mogelijk te benaderen, terwijl het gewenscht is, dat zij die meer kunnen geven, dit doen en daarmee de school haar bestaan beter mogelijk maken. Het schoolgeld wordt per kwartaal geïnd, evenals de leermiddelenrekening, tenzij anders wordt afgesproken.

Het Bestuur van de Vereeniging „de Vrije School” bestaat uit :

Mr. E. E. Menten, Voorzitter.
P. J. de Haan. Secretaris.
D. J. de Jong. 1e Penningmeester.
J. P. Soetekouw, 2e Penningmeester.
Mevr. H. Donker – van Hengel.
Mevr. W. Pot.
Mr. M. L. Stibbe.

44

45

1) Het Hoofdonderwijs omvat de wetenschappelijke vakken, teekenen en schilderen,
2) In de 1ste en 2de klasse worden twee vreemde talen onderwezen, gedurende 3 uur per week , welke twee dit zijn hangt van de omstandigheden af.
3) Deze en andere gegevens van . . weken beteekent, dat deze vakken in middagperioden onderwezen worden van 4 tot 5.30 uur.
4) Deze uren zijn bedoeld voor wiskunde, later ook voor Natuurkunde en Scheikunde.
6) De eerste twee klassen hebben geen middaglessen, de ??grafie (nog niet ingevoerd), Staatsinrichting en economie (11de of 12de klasse), Boekhouden (12de klasse)
5) Niet ingevuld zijn verbandleer (9de klasse), Steno.

46

[1] Stibbe schrijft op blz. 2: ‘dat het evenzeer als onjuist beschouwd zou moeten worden, wanneer anthroposophie aan de kinderen onderwezen zou worden.’
Wat de inhoud van het leerplan betreft, neemt Stibbe het in 1925 verschenen leerplan van Caroline von Heydebrand als uitgangspunt. Voor klas 7 vermeldt zij dat de vertelstof als onderwerp ‘volkeren- en rassenkunde’ heeft. Dat neemt Stibbe over: ‘Lees- en vertelstof worden genomen uit volken- en rassenkunde.’
Voor de 8e klas geeft von Heydebrand: ‘De behandeling van de geestelijk-culturele omstandigheden van de aardebewoners in samenhang met de economische omstandigheden’ (komt tot een afronding.)
Stibbe: ‘Een afsluiting wordt gemaakt in de behandeling der geestelijk-cultureele en sociaal-economische toestanden op aarde door de rassen te behandelen.’
In het pedagogische werk van Steiner is er geen aanwijzing te vinden dat ‘rassen’ zouden moeten worden behandeld. Er is dus ook geen enkele aanwijzing van hem hoe dat dan zou moeten.
Uit een artikel in het blad Vrije Opvoedkunst blijkt dat Stibbe daar over de rassen schrijft in navolging van Steiner – dat is dus antroposofie – en dat heeft hij op een of andere manier in zijn  lessen verweven.
Ongeacht de inhoud: dit is in tegenspraak met zijn eigen woorden, maar wat veel belangrijker is, het is tegen de uitdrukkelijke eis van Steiner die op diverse plaatsen aangaf dat de vrijeschool geen wereldbeschouwelijke school moet zijn en dat dus zijn wereldbeschouwing daar ook niet op z’n plaats is.
Uit verschillende opmerkingen over vakinhoud echter, kan je de twijfel bekruipen of hij zelf deze scheidslijn altijd even scherp trok.

.

Leerplan: alle artikelen

Algemene menskunde: alle artikelen

Menskunde en pedagogie: alle artikelen

Vrijeschool in beeld: alle beelden

.

2834

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

VRIJESCHOOL – (Kring)spelen (6)

.

Kringspelletjes worden voornamelijk in de kleuterklas gespeeld. Ook in de 1e klas vinden veel kinderen het nog erg fijn, vooral als het ‘nieuwe’ zijn, d.w.z. die ze in de kleuterklas nooit hebben gedaan.

(Dus als 1e-klasleerkracht even verifiëren bij de kleuterjuf/meester.)
Onderstaande dans is vrij ingewikkeld en wordt dan ook wel aangeraden voor grotere kinderen.

 

RONDINELLA
.

De kinderen staan in een kring, jongen-meisje, jongen-meisje enz. Ze houden elkaars handen vast. Het mooiste is als er in het midden iemand staat die viool kan spelen: die is echt de speelman (het kan dan ook een volwassene zijn)

De kring loopt op de eerste regel van het lied vier passen naar links, beginnend met de linkervoet.
Bij Rondinella rosa laat elke jongen het meisje aan zijn linkerhand los en grijpt met zijn linker de rechterhand van het meisje dat rechts van hem staat. Ze houden allebei hun armen boven hun hoofd gestrekt waarbij het meisje voor hem langs in vier passen naar de open plek links van hem draait. De jongen staat daarbij stil.
Dan loopt de kring weer naar links en alles wordt herhaald op Rondinella rosa.

Als je alle vijf coupletten doet, komt er bij de laatste drie regels van het derde couplet een kleine variant: de handen zijn dan los, de kinderen lopen achter elkaar aan en maken een zoekende beweging op ‘nu in alle hoeken’.

Bij het vierde couplet moet een ketting ontstaan. De meisjes draaien naar links, laten de handen los, tegelijkertijd maken ze met de linkervoet een pas en grijpen met hun linkerhand, de linker van de jongen links die zich naar rechts keert.
Daarna bij de rechter pas, wordt de rechterhand van de daarop volgende jongen gepakt en zo schuiven jongens en meisjes langs elkaar waarbij een soort golfbeweging* ontstaat,  beurtelings met de linker en met de rechter hand een tegemoet komende partner grijpend.

Bij Rondinella danst het dan juist gevormde paar dat elkaar met de rechterhand vasthoudt, rechtsom, met de andere hand op de heup, om elkaar heen, en komt op de plaats van uitgang terug, waarna de ketting wordt voortgezet.

Het vijfde, laatste, couplet wordt gedanst als het eerste, maar in de huppelpas.

Dit is meer een dans voor jonge mensen dan voor kinderen, en kan wegens de ietwat moeilijke figuren dan ook alleen met grotere kinderen gedaan worden.

Het liedje luidt (in een bewerking van Marie Koenen):

’t Jonge volk danst hand in hand,
Rondinella rosa!
Zingt z’n wijs naar oude trant,
Rondinella rosa!
Speelman strijkt de vedel, midden in ’t gewemel,
Rondinella rosa!

Een uit onze bonte kring,
R, r,
is de bloemenkoningin,
R, r!
Draagt een kroon van rozen,
Zie haar zachtjes blozen!
R, r!

Ach, met roos en doren,
R, r,
heel de kroon verloren!
R, r!
Nu in alle hoeken,
zoeken, zoeken, zoeken!
R, r!

Voeten op en voeten neer,
R, r!
Neen, zij vindt haar kroon niet meer!
R, r!
Wie wordt nu gekozen,
met een kroon van rozen?
R. r!

Speelman in de ronde rij,
R, r!
Speel je lied, dan zingen wij!
R, r!
En we kiezen, kiezen,
die we niet verliezen!
R, r!

Een van de meisjes kan men als bloemenkoningin een kroon van roodpapieren rozen op zetten, te beginnen bij het tweede couplet, na dat couplet moet ze hem aan de speelman ‘verliezen’.

In het ‘Grote Spelenboek’ staat het liedje met uitleg zo:

In de kring lopen de paren (jongen links, meisje rechts) rustig rond. Bij rondinella rola draait het meisje voor de jongen langs en om hem heen naar de plaats van het meisje dat eerst achter haar liep.

Deze tekst heeft ‘rola’ i.p.v. rosa.
Als kind deden we het spelletje op de basisschool, daar zongen we ‘rosa’

 

Mellie Uyldert ziet in het omdraaien van de meisjes, die als het ware lussen beschrijven, de gang van retrograde planeten.
Ze denkt daarbij ook aan het rondwerpen van een bal in de kring, waarbij telkens een kind wordt overgeslagen. Men neemt dan een oneven aantal kinderen. 

Hermann von Baravalle heeft in zijn boek ‘Die Erscheinungen am Sternenhimmel’ een paar tekeningen geplaatst die bepaalde bewegingen van bijv. zon en maan aan de hemel maken; ook van andere planeten. die bewegingen doen vaak denken aan de bewegingen in kringspelen.

*

La geometría como lenguaje de las Formas - PDF Descargar libre

.

 

Spelalle artikelen

Peuters/kleutersalle artikelen

Vrijeschool in beeld: kleuters: alle beelden

.

2782

 

 

 

.

 

 

 

 

.

 

 

 

.

VRIJESCHOOL – (Kring)spelen (5)

.

Kringspelletjes worden voornamelijk in de kleuterklas gespeeld. Ook in de 1e klas vinden veel kinderen het nog erg fijn, vooral als het ‘nieuwe’ zijn, d.w.z. die ze in de kleuterklas nooit hebben gedaan.

(Dus als 1e-klasleerkracht even verifiëren bij de kleuterjuf/meester.)

’K MOET DWALEN

De kinderen staan, met de handen los, in een kring. Eén kind speelt de springer. Dit loopt aan de binnenkant langs de kring. Onder het zingen maakt hij de passende bewegingen van de tekst: hij zwaait met zijn arm en stamt met zijn voet.
Bij ‘Kom!’ blijft hij voor een kind staat; ze geven elkaar gekruist de handen. Samen dansen ze nu naar rechts verder op de maat van het lied en moeten ervoor zorgen aan het eind weer uit te komen bij de startplek., waar het opgehaalde kind stond. Daar gaat nu de eerste springer staan en het andere kind wordt de nieuwe springer. Zo gaat het verder.
Om iedereen aan de beurt te laten komen, mag een kind dat al geweest is, niet nog eens (tenzij het weinig kinderen gaat. Bij heel kinderen kunnen er meerdere springers tegelijk binnen de kring dansen.

’k Moet dwalen, moet dwalen
Langs bergen en langs dalen
Daar komt een kleine springer in het veld,
Hij zwaait er met zijn hoed
Hij stampt er met zijn voet.
Kom wij willen dansen gaan, dansen gaan,
En de anderen moeten blijven staan.

Muziek      De speelwijze hierbij wijkt af: de springer loopt buiten de kring.

Verklaring

Volgens Mellie Uyldert is de springer de levensgeest die op midwinter als de dagen weer langer worden, zijn krachten komt uit delen aan de jonge mensen door met hen te dansen.
Als hij zwaait met zijn rechterarm en stampt met zijn linkervoet is hij de gestalte van de midwinterheld. Zij ziet een overeenkomst met het hakenkruis als een oeroud teken van de godszoon.

.

Spelalle artikelen

Peuters/kleutersalle artikelen

Vrijeschool in beeld: kleuters: alle beelden

.

2773

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

 

VRIJESCHOOL – De peuter- kleuterklas

.
Adelheid Krause, Weledaberichten nr. 98 sept. 1973*
.

IETS OVER DE KLEUTERKLASSEN
.

De problemen van deze tijd* wat betreft de kleuterklassen treden steeds meer in de openbaarheid. Dit wordt ook al zichtbaar door de vele eigen initiatieven van de ouders. Men weet reeds lang veel over de betekenis van de eerste levensjaren en er wordt veel geprobeerd, om het grote vermogen tot leren en opnemen van de eerste zeven jaren op intellectuele wijze te benutten. Zouden we er niet beter aan doen het kind tijd te laten voor zijn ontwikkeling en zijn geheugen-krachten niet te vroeg te belasten?

Men moet tegenwoordig veel aandacht schenken aan de kleuterklassen. Er zijn steeds minder kinderen die het geluk hebben onder veel broertjes en zusjes op te groeien. In onze huishoudens zijn het steeds meer de machines die het werk van de mensen overnemen. Waaraan moet het kleine kind zich dan vroeg oriënteren? Aan de mens of aan de machine? Welke moeder heeft nog tijd de was met de hand te wassen, het deeg van een koek te kneden, graan te malen enz. We mogen van geluk spreken dat het in de kleuterklassen van de vrijescholen vaak nog mogelijk is de oorspronkelijke bezigheden van de mens te imiteren. Het gaat hier niet om een gemakkelijke manier van bezighouden, maar om het feit dat het kind beleeft hoe de mens een verhouding heeft tot hetgeen hij doet. In het nabootsen, in het zinrijke bezigzijn van het kind heeft het de mogelijkheid zijn morele en geestelijke krachten tot ontwikkeling te brengen.

Hoe kunnen we nu het werk van de kleuterklassen steunen? Het gaat er niet alleen om dat we onze kinderen onder goed toezicht stellen. Wanneer we met aandacht zo’n ruimte bekijken, dan vinden we vast wel voorbeelden voor de eigen kinderkamer. Het hoeft geen kant en klaar speelgoed te zijn. Een paar dennenappels, een stuk boomschors of zelfs een prachtig stuk boomwortel dat van een wandeling wordt meegenomen, wekken de fantasie van het kind meer op dan al het technisch geperfectioneerde speelgoed. Wat geeft de natuur ons niet allemaal: eikels, kastanjes, schalen van noten, vruchtenpitten, beukennootjes, enz.! Hebt u al eens die eenvoudige poppen van stof in de kleuterklas gezien? Zonder veel moeite kunt u die zelf voor uw kind maken. Bij zulke poppen wordt de fantasie van het kind meer gewekt dan door de meest geraffineerde, duur gekochte poppen.

Van groot belang is een geregeld, persoonlijk contact tussen het ouderlijk huis en de kleuterklas. Wanneer juffie iets van thuis weet, zal ze ook meer begrip voor het gedrag van het kind kunnen opbrengen.

Lang niet altijd wordt in de kleuterklas gemeenschappelijk gegeten. Juffie zal het prettig vinden, wanneer het kind niet iets bijzonders, maar “alleen” een boterham of een appel bij zich heeft.

Het is prettig voor het kind wanneer het praktisch en doelmatig gekleed in de kleuterklas komt, zodat alles wat daar gebeurt geen schade aan de kleren kan veroorzaken. De kinderen kunnen zich dan helemaal aan het spel wijden, zonder bang te hoeven zijn dat ze zich vuil maken. De voorbereidingen voor alle mogelijke feesten gebeurt met de kinderen samen. De ouders merken de spanning van het feest en hebben thuis zeker iets wat er toe bijdraagt, om de feestvreugde te verhogen. Bij een verjaardag bijv. kan het kind zelf ook iets bijdragen. Hij staat dan in het middelpunt en wordt van alle kanten met cadeautjes overladen. Op zo’n dag is het voor het kind heel belangrijk niet alleen van alles te krijgen, maar ook iets te geven. Moeder zou misschien een koek kunnen bakken en die kunnen versieren met een kleine verrassing voor elk kind. Wanneer het kind die koek in de kleuterklas mag uitdelen, zal het zijn verjaardag veel meer beleven dan wanneer het alleen maar van alles krijgt.

Van groot belang is het vertellen van een sprookje gedurende enige tijd, bv. de sprookjes van Grimm. Het vermogen van het kind om iets te beleven, groeit al naar gelang het meer woorden ter beschikking krijgt; het wordt innerlijk
bewegelijker. Aan een gezond kind kan men 2 tot 3 weken hetzelfde sprookje vertellen. Wanneer we dan ook nog oude gekleurde lappen ter beschikking hebben, net als in de kleuterklas, dan kunnen we zien hoe het kind zich steeds meer met de verschillende sprookjesfiguren gaat vereenzelvigen. Wanneer er geen broertjes of zusjes zijn die meespelen, dan zal het zijn poppen erbij betrekken.

Wij houden allemaal van ons kind en willen alleen maar het beste voor hem. Maar gaan we daarbij niet vaak te ver? Me dunkt dat een kind niet echt gelukkig kan zijn, wanneer het alleen maar de mooie spullen uit een speelgoedwinkel bezit. Juist zulke kinderen weten nooit wat ze zullen spelen. Voor kinderen die geen kant en klaar speelgoed ter beschikking hebben, is de dag vaak niet lang genoeg om te spelen. Ook wanneer de fantasie reeds een beetje verloren is gegaan moeten we de kinderen er toe aan zetten iets zelf te verzinnen. De fantasiekrachten werken namelijk vormend op de ontwikkeling van de hersenen.

.

Peuters en kleutersalle artikelen

Spel: alle artikelen

Vrijeschool in beeldde peuter-kleuterklas

.

2615

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

 

VRIJESCHOOL – (Kring)spelen (4)

.

Kringspelletjes worden voornamelijk in de kleuterklas gespeeld. Ook in de 1e klas vinden veel kinderen het nog erg fijn, vooral als het ‘nieuwe’ zijn, d.w.z. die ze in de kleuterklas nooit hebben gedaan.

(Dus als 1e-klasleerkracht even verifiëren bij de kleuterjuf/meester.)

’K ZOU ZO GRAAG EEN KETTING BREIEN

Van een rij kinderen, die elkaar met de handen vasthouden, pakt het eerste kind een boom of paal vast. Onder het zingen van het eerste couplet, zo nodig vele malen herhaald, loopt het laatste kind door het poortje, dat gevormd wordt door de boom en het eerste kind, met alle anderen achter zich aan. Daarna begeeft de rij zich door het volgende poortje, waardoor achtereenvolgens alle kinderen met gekruiste armen komen te staan. De kring wordt dan achterwaarts gesloten, zodat de kinderen met het gezicht buitenwaarts staan.

Bij het zingen van het tweede couplet gaan de vastgehouden handen bij de eerste twee regels omhoog en maken de kinderen een halve draai. Daarna huppen ze op Ha ha, enz. met het gezicht naar binnen in een kring rond. Bij het begin van het zingen van het derde couplet staat de kring stil, de kinderen laten de handen los en doen alsof ze de ketting in hun zak steken. Op ha ha! enz. danst de kring weer rond.

Op de eerste regel van het vierde couplet schudden de kinderen verbaasd het hoofd, op de tweede hurken ze en doen alsof ze de ketting uit hun zak halen en in een doosje leggen. Op de laatste regel danst de kring weer rond.

Het liedje:

1. ’k Zou zo graag een ketting breien, [zie onder bij muziek: andere tekst]
’k moet dan naar de Poort van Leien, haha, fifelefa, ha ha, sidonia!
[vaak ook: victoria, 2x]

2. Nu de ketting is geregen
heb ik hem om m’n hals gekregen, ha ha, enz.

3. Nu de ketting is gebroken,
heb ik hem in mijn zak gestoken, ha ha, enz.

4. Wat zal moeder nu wel zeggen?
’k Zal ’m maar in ’n doosje leggen! ha ha, enz.

Als verklaring wordt wel gezegd:

dat dit spel behoort tot de dansen die de loop van de sterren nabootsen. De verborgen bedoeling was, de kosmische ritmen in het mensenleven over te nemen, en, omgekeerd, door deze nabootsing of analogie die ritmen zelf te bevorderen, mee te helpen.
Van de aarde uit gezien s c h ij n e n de planeten zich rondom de aarde te bewegen langs de baan van de Dierenriem. Daarbij s c h ij n e n zij echter af en toe lussen te maken, door op een zeker punt om te keren, achteruit te lopen en na enige tijd opnieuw om te keren. Dit is niet hun wérkelijke beweging! Daar voor ons, aardse schepselen, alle kosmische werkingen echter actueler zijn zoals ze subjectief, voor de aarde, uitwerken, dan hoe ze voor zichzelf of voor de zon zijn, houden wij met deze zogenaamde retrogradeloop rekening. Dit is schematisch uitgebeeld in de dans Rondinella en, wat minder duidelijk, in het breien van de ketting – ofschoon van breien hier geen sprake is. ’t Schijnt dat bij de Leidse Poort te Amsterdam een winkel was, waar men wol en dergelijke handwerkmaterialen kon kopen. Het eerste couplet is oud, de volgende zijn er later bij gemaakt.

Muziek

Spelalle artikelen

Peuters/kleutersalle artikelen

Vrijeschool in beeld: kleuters: alle beelden

.

2603

VRIJESCHOOL – (Kring)spelen (2)

.

Kringspelletjes worden voornamelijk in de kleuterklas gespeeld. Ook in de 1e klas vinden veel kinderen het nog erg fijn, vooral als het ‘nieuwe’ zijn, d.w.z. die ze in de kleuterklas nooit hebben gedaan.

(Dus als 1e-klasleerkracht even verifiëren bij de kleuterjuf/meester.)

DE ZEVENSPRONG

Heb je wel gehoord van de zeven, de zeven,
Heb je wel gehoord van de zevensprong?
Ze zeggen dat ik niet dansen kan,
ik kan dansen als een edelman
dat is een
dat is twee
dat is drie
dat is vier
dat is vijf
dat is zes
dat is ze-e-ven.

Muziek

Alle kinderen vormen een kring met de handen vast en huppelen al zingend linksom, tot: Dat is één! – Bij die woorden plaatsen zij, even stilstaand en met het gezicht naar het midden van de kring gekeerd, de rechter voet een pas naar voren.

Daarna huppelen ze weer in de kring, nu rechtsom, eerste hup op linkervoet. Bij: Dat is één! Dat is twee! – worden een pasje rechts en een aansluitend pasje links naar voren gemaakt. Daarna weer linksom huppelen.

Zo worden steeds het lied en de figuren herhaald, waarna het nieuwe figuur wordt bijgevoegd.

Bij: Dat is drie! – wordt de rechterknie aan de grond gebracht.
Bij: Dat is vier! — wordt de linkerknie óók aan de grond gebracht, en liggen allen dus even geknield met de handen vast.

Je moet opletten, dat je even tijd neemt voor het opstaan daarna.

Bij: Dat is vijf! — wordt de rechterhand even losgelaten en de rechter elleboog op de grond gezet.
Bij: Dat is zes! -wordt ook de linker elleboog op de grond gezet.
Bij: Dat is zeven! – wordt met het voorhoofd de grond aangeraakt, terwijl je de handen op het hoofd houdt.
In deze houding (van een nog ongeboren kind) blijf je nu liggen, terwijl allen het laatste couplet zingen, waarbij nu, te beginnen met: Dat is één! – eerst het hoofd wordt opgeheven, dan de linker elleboog opgetild, en zo voort, alle houdingen in volgorde terugnemend, die je eerst had aangenomen.

Variatie: bij de regels:
Ze zeggen dat ik niet dansen kan, ik kan dansen als een edelman! –

blijft ieder op z’n plaats, de jongens met de armen voor de borst gekruist, de meisjes met de handen op de heupen, en dansen de wiegelpas. Of de meisjes gaan daarbij tegenover de jongen aan haar linkerkant staan. Deze snelle overgangen tussen de figuren zijn echter te moeilijk voor jonge kinderen.

Er is ook geprobeerd een verklaring te vinden voor dit spel:

Deze dans beeldt uit, in het zich beurtelings inrollen en ontrollen, de eeuwige afwisseling van involutie en evolutie, incarnatie en excarnatie, concretie en abstractie, verstoffelijking en vergeestelijking, het middelpuntvliedende en het middelpuntzoekende stadium, of hoe je het maar in analogieën wil aanduiden. Het is de grote pulserende beweging van het Al, van schepping en verlossing, leven en sterven, waarin wij allen opgenomen zijn en meewerken. Als zinnebeeld een van de mooiste heilige dansen, die ons uit de oudheid zijn overgeleverd!
(Melly Uyldert)

Meer over ‘De zevensprong

Meer kringspelletjes bij: peuters en kleuters: alle artikelen

.

Spel: alle artikelen

.

2519

 

 

 

 

 

 

 

 

.

VRIJESCHOOL – Peuter- kleuterklas

.

In de verschillende pedagogische voordrachten spreekt Steiner vanuit diverse blikrichtingen over de ontwikkeling van het kind.

Een bekende indeling die hij maakt, is de indeling in leeftijdsfasen.
Deze fasen geeft hij soms een bepaald ‘motto’ mee.
Zo overkoepelt hij de fase van 0 – 7 jaar met: de wereld is goed.

Die van 7 – 14 jaar met: de wereld is mooi.

Die van 14 – 21 jaar met: de wereld is waar.

Onderstaand artikel heeft weliswaar de titel zoals die hier staat, maar daar wordt inhoudelijk niet op ingegaan.
De conclusie die ik trek is dan maar dat ‘de wereld voor de peuter en kleuter al goed genoeg is, zoals die in de peuter- en kleuterklas wordt gecreëerd. Daar hoeft niets extra’s bij.’
.

Cisly Burcksen en Jorika Ehrlich, Motief 196, oktober 2015
.

 0-7 jaar: de wereld is goed

De (on)mogelijkheid van opbrengstgericht werken in het peuter- en kleuteronderwijs

LEVE DE KLEUTER

Opbrengstgericht werken: ook op de vrijeschool lijkt men er niet aan te ontkomen. Maar hoe is het gesteld met de jongste leeftijdsgroep: de kleuters? Zij vormen een bijzondere groep, leven vanuit hun fantasie en zijn gebaat bij nabootsing en herhaling. Hoewel het onderwijs aan peuters en kleuters in een antroposofische omgeving er niet op is gericht hen af te rekenen op hun prestaties, wordt er wel degelijk in grote lijnen aan opbrengsten gewerkt, die echter niet direct meetbaar zijn.

Het is een druilerige dag en de herfst lijkt definitief aangebroken. In de subtiel verlichte klas van Dina Kerkstra op de Leidse vrijeschool Mareland zijn alle kleuters druk verdiept in hun spel. Twee jongens hebben een huisje gebouwd van meubels en planken. In het dak zit een gat waar ze blokken en pittenzakken doorheen gooien. Ondertussen zitten ze zelf boven, onder, in en om hun bouwwerk. Verderop spelen kinderen aan de zandtafel en op de vloer beelden drie meisjes een zelfverzonnen verhaal uit met Ostheimerfiguren. Twee jongens schommelen op een soort halve maan van hout. “Eén, twee, drie, vier…” tellen ze telkens als het ding heen en weer gaat. “Daar heb je het rekenen,” lacht juffie Dina. “Hoef je niets aan te doen!”

“De kleuter is een heel eigen wezen. Hij is één met de wereld, leeft vanuit zijn fantasie en vanuit het voelen,” vertelt Maaike Hoogland, eveneens werkzaam als kleuterjuf op Mareland. “Een kleuter ontwikkelt zich door in zijn eigen tempo mee te doen met de wereld. Zo leert hij eigenlijk het meest wie hij is.” “De fantasie is nergens zo sterk als bij de kleuter,” vult Dina aan. “Rond de leeftijd van ongeveer 4 à 5 jaar is dit op een hoogtepunt.

Dat moet je benutten: door ruimte te geven voor vrij spel en daarin begeleiding te bieden, zodat er geen stagnatie optreedt.” Dat betekent dat ze in de kleuterklas van de vrijeschool vooral voorwaardenscheppend werken. Het klaarstomen voor toetsen of aansturen op meetbare resultaten is daarbij niet aan de orde. De kinderen krijgen alle ruimte om in hun spel hun impulsen achterna te gaan. Ze zijn vrij om te kiezen waar en waarmee ze willen spelen, binnen bepaalde grenzen. “Opruimen doen we met z’n allen na afloop,” legt juffie Maaike uit. Dat is een gestructureerde bezigheid, net zoals het vrije spel een plek heeft in de structuur van de schooldag. Uit ervaring weten de juffen dat gezonde kinderen vanzelf gaan spelen: “Dat is een wetmatigheid. Nabootsing en fantasie zijn wetmatigheden voor hen.”

Draadjes weven

Naast het voorwaarden scheppen voor het vrije spel en het ondersteunen van de fantasie door de vertelstof en de materialen, werkt het kleuteronderwijs eraan dat de kinderen goed kunnen aarden.

“Een kind dat lekker in z’n vel zit, ontwikkelt zich meestal ook goed”, zegt Dina. “We stimuleren gewoontevorming, dat helpt de kinderen om zich met de aarde te verbinden. Veel herhalen geeft vertrouwen, rust en veiligheid en daardoor komen ze tot spel en ontwikkeling. Veel dingen komen dan vanzelf. Een kind dat zich prettig voelt, komt makkelijker tot leren.” Maaike vult aan: “Wat je als kleuterjuf doet, is meer gericht op de ontwikkeling op gang houden dan op het eindresultaat. Kinderen leren tellen via liedjes en versjes, of via praktische opdrachten zoals het tellen van alle kinderen die in de kring zitten, of bij het klaarzetten van bordjes om met elkaar te eten. We werken wel toe naar schoolrijpheid. Van oudste kleuters wordt dan ook af en toe wel iets verwacht, bijvoorbeeld een paar keer in de week draadjes weven of een tijdje bezig zijn met één of andere opdracht. Spelen is bij uitstek de manier van leren bij jonge kinderen. Het gaat in eerste instantie om ervaringen opdoen en spelenderwijs komen ze met allerlei begrippen in aanraking. Ze creëren hun eigen spel en hoe meer je daarin stuurt, hoe meer je afneemt. De fantasie is in deze fase op een hoogtepunt. We stimuleren die door verhalen, bakersprookjes en het ochtendspel dat de seizoenen volgt en waarin veel oude ambachten aan bod komen. De materialen waarmee de kinderen spelen zijn ook ‘niet af’. Poppen hebben een neutraal gezicht, zodat je zelf kunt bepalen wat voor emoties ze hebben. De blankhouten blokken kunnen van alles voorstellen en een pittenzak kan bijvoorbeeld ook een telefoon zijn.”

Ogenschijnlijk lijkt de manier waarop de kleuters meegaan in de stroom van de groep niet te verenigen met het opbrengstgericht werken waar de overheid de laatste jaren zo graag op aanstuurt. Maar schijn bedriegt. Hoewel er niet systematisch gewerkt wordt aan het verbeteren van meetbare resultaten, is er volgens Dina en Maaike wel degelijk een focus op resultaat. “In wezen werken we opbrengstgericht, maar wat de kinderen hier meekrijgen is niet altijd direct toetsbaar. We bieden de kinderen mogelijkheden: door liedjes, versjes, vingerspelletjes, ochtend; spel en ga zo maar door. We volgen ze in hun ontwikkeling en sturen indien nodig bij.” Op Mareland is wel even gewerkt met de Kleutercito, maar toen de kleuterleidsters erachter kwamen dat het niet verplicht was, zijn ze hiermee gestopt. Ze hebben genoeg andere instrumenten om te zien of een kind bepaalde dingen wel of niet beheerst, en proberen dan spelenderwijs de ontwikkeling te stimuleren. “Soms hebben ze iets extra’s nodig, bijvoorbeeld in hun grote motoriek,” zegt Dina. “In de stroom van de groep kun je eenvoudig extra oefening bieden, door bijvoorbeeld met zo’n kind aan de hand te gaan huppelen. Je kunt dat op zo’n manier doen dat een kind zich niet apart gezet voelt of uit de groep voelt vallen.

En als een kind echt iets meer nodig heeft, kunnen we een beroep doen op onze therapeuten, bijvoorbeeld voor euritmie-therapie. Met ons leerlingvolgsysteem houden we de ontwikkeling van onze kinderen bij. Hierin kunnen we ook duidelijk zien wanneer er op een bepaald gebied een stagnatie optreedt en er extra zorg nodig is.”

Piraten

Jorika Ehrlich van kinderdagverblijf Het Kleine Volkje deelt de visie van deze kleuterjuffen dat opbrengstgericht werken met toetsen en dergelijke niet bij deze leeftijdsfase past. De gemeente Leiden, waar Het Kleine Volkje is gevestigd, onderzoekt momenteel het werken met voor- en vroegschoolse educatie (vve) op kinderdagverblijven. Jorika is er huiverig voor dat dit verplicht wordt. “Bij vve werk je met methodieken met thema’s, vooral gericht op taal. Maar die thema’s sluiten helemaal niet aan bij de belevingswereld van de peuter,” legt ze uit. “Het gaat dan bijvoorbeeld om piraten of om de kermis. Daar zijn ze nog helemaal niet aan toe. Een huiselijk thema als boodschappen doen wordt op een heel verstandelijke manier gebracht. Dat is helemaal niet nodig, want kinderen ervaren voldoende als ze gewoon meegaan met boodschappen doen. Je moet het gewoon voorleven, dan doe je genoeg. Bovendien past het niet bij deze leeftijdsfase om volgens zo’n vast stramien te werken.”

Maar de ‘thematische lijn’ op antroposofische kinderdagverblijven en peutergroepen gaat via de het ritme van seizoenen. Dat is toch ook een van tevoren vastgestelde structuur? “Het volgen van de seizoenen gaat veel organischer, “ legt Jorika uit. “Je plant dat niet in je agenda, de ene zomer duurt langer dan de andere. We kijken gewoon naar de dag en naar hoe dingen ontstaan, zoals je dat in een gezin ook zou doen.”

Op een antroposofisch kinderdagverblijf in Maastricht is gewerkt aan een vve-methode op antroposofische basis. Mocht de overheid het werken met vve-methodes verplicht stellen, dan vindt Jorika het fijn dat dit ‘vangnet’ er in elk geval is. “Ik heb de methode nog niet gezien, maar verwacht dat dat een middenweg zal zijn tussen het volgen van een vast stramien en het uitgaan van de ontwikkeling van de kinderen.” Voor bepaalde ‘risicogroepen’ ziet ze het nut van vve trouwens best in. Voor kinderen die thuis geen Nederlands horen bijvoorbeeld. “Maar toch… wij hebben hier in de groep ook expatkinderen die thuis alleen Italiaans horen. Zij leren hier Nederlands door hoe we met hen omgaan, met liedjes en versjes, en bij baby’s al door te benoemen wat je doet als je ze aankleedt bijvoorbeeld. Het spreken met een kind is al rijk genoeg voor ze om de taal te leren. Het maakt dan natuurlijk wel uit hoeveel dagen per week een kind hier is.”

De rand van de zandbak

Het idee achter het verplicht stellen van voor- en vroegschoolse educatie voor kinderen vanaf 2 jaar is dat hiermee ontwikkelingsachterstanden beter te signaleren of te voorkomen zijn. Jorika Ehrlich legt uit dat er een verschil is tussen een langzame, maar gezonde ontwikkeling en een achterstand. Zij ziet dan ook legio mogelijkheden om eventuele problemen bij te sturen, zonder daarvoor van toetsen of screenings uit te gaan. “Als we echt een afwijking zien, gaan we met ouders in gesprek. We zien wel of een ontwikkeling gezond is, maar alleen langzaam of dat het zorgelijk is. Als dat laatste het geval is, verwijzen we door naar een specialist. We werken hier met hoogopgeleide mensen, zoals orthopedagogen en speltherapeuten. We vragen hen mee te kijken en zij kunnen ouders dan adviseren. We hebben hier veel vergelijkingsmateriaal, maar we vergelijken kinderen niet zoals dat ‘aan de rand van de zandbak’ gebeurt: ‘Kan jouw kind dit al? De mijne kan al dat…’ In de eerste zeven jaar mag een kind zich ontwikkelen in z’n eigen tempo. We raken niet in paniek als een kind van vier niet kan knippen. Iedereen heeft zo z’n talenten, we leggen er geen meetlat naast. Dat zet de boel zo vast. Bij opbrengstgericht werken verleg je de blik toch gauw naar het meten van details van wat je kunt en van wat acceptabel is. Mijn zorg is dat je dan te snel in een cognitieve ontwikkeling schiet, waar kinderen nog niet klaar voor zijn. Het gaat uiteindelijk niet om outcome of gemiddelden, maar om: wie is dit kind en wat heeft het nodig?” 

.

Peuter-kleuterklas: alle artikelen

Ontwikkelingsfasen: alle artikelen

Opvoedingsvragen: alle artikelen

Vrijeschool in beeld: peuter-kleuterklas

.

2388

VRIJESCHOOL – 12e klas – alle artikelen

.

Rudolf Steiner over het leerplan van klas 12
Wat Steiner voor de 12e klas opmerkte in de vergaderingen met de leerkrachten van de 1e vrijeschool in Stuttgart. Hoofdzakelijk uit deze GA 300 (a, b,c)

Het leerplan van klas 12
Caroline von Heudebrand over het leerplan van klas 10

Meetkunde klas 8 – 12
L.Bronkhorst over aspecten van het meetkunde-onderwijs in klas 8 t/m 12

Niet-Nederlandse talen:

Een creative benadering van de vreemde talen
René M. Querido
over: talen in klas 9, 10, 11 en 12: voorbeelden van literatuur, gedichten enz,; hoe kind een taal leert; ‘typisch’ Duits, Frans, Engels; de sociale kant van een taal kennen.

Leerplan: alle artikelen

.

2183

VRIJESCHOOL – Het leerplan – Caroline von Heydebrand (12e klas)

.

Kort na het overlijden van Rudolf Steiner in maart 1925 verscheen voor de eerste keer een schriftelijke weergave van het leerplan van de vrijeschool.
Die werd samengesteld door Caroline von Heydebrand die vanaf het begin in 1919 aan de vrijeschool in Stuttgart was verbonden. Zij had ook de begincursus – GA 293294 en 295 – bijgewoond en de vele lerarenvergaderingen met Rudolf Steiner (GA 300abc).
In de jaren 1919 – 1925 tekenden zich de contouren van een leerplan af dat nadien in grote lijnen hetzelfde is gebleven.
Dat betekent echter niet dat het ‘achterhaald’ zou zijn. In velerlei opzichten zijn de ideeën nog altijd even verfrissend en laten ruimte voor ontwikkeling. 
Daar waar te veel de nadruk ligt op de Duitse omstandigheden, moet deze natuurlijk op de Nederlandse situatie komen te liggen.

Caroline von Heydebrand, Mitteilungsblatt, okt. 1925

DE JONGE MENS NA DE PUBERTEIT

De volledig ontwaakte denkkracht van de jonge mens en het vermogen te oordelen vraagt om voeding en om mogelijkheden ze te gebruiken in opgaven die door verstand en logica te benutten, op te lossen zijn. De verhouding die de jonge mens nu bewust en zelfstandig met zijn omgeving wil krijgen, vraagt om voortdurend contact met het praktische leven en met de verworvenheden van de moderne techniek. Zijn rijke en turbulente gevoelsleven dat de jongen nog meer verbergt dan het meisje, verlangt naar impulsen vanuit serieuze mensheidsproblemen die aan de orde moeten worden gesteld en veelzijdig moeten worden belicht, omdat iedere eenzijdigheid naar zijpaden leidt. Bij de vele moeilijkheden en morele remmingen van deze aan raadsels, wonderen en verrassingen zo rijke leeftijd waarin het bewustzijn langzamerhand heer en meester wil worden over de overrompelende gevoelswereld, helpt het eigen kunstzinnig bezigzijn en het werken met de handen, maar ook de door fantasie, enthousiasme en kunstzinnig gevoel doordrongen lessen van de leraar. De jonge mens volgt nu niet alleen meer de autoriteit van de leraar die hem door de acht jaar basisschool heen heeft geleid, maar hij krijgt nu les van een aantal vakleraren waaruit hij nu zelf zijn favorite leraar kiest. Wat voor hem voordien mooi of lelijk was, goed of verkeerd, nam hij als wet voor zijn handelen aan van de leerkracht; nu gaat hij ertoe over te handelen uit plichtsbesef en gaat op weg naar de vrijheid waarbij plicht betekent: ‘houden van datgene wat je jezelf oplegt.’

12e klas

In de twaalfde klas beëindigt de leerling zijn achttiende levensjaar en daarmee een belangrijke periode in zijn leven. Hebben onderwijs en opvoeding hun opdracht met hem op de juiste manier volbracht, dan kan hij moreel sterk en intellectueel gerijpt met een gevoelig hart de wereld instappen om daar zijn eigen opgave te vinden. In het laatste schooljaar wordt hem nog een keer een totaaloverzicht gegeven van de afzonderlijke leervakken. Alles wat er zo besproken wordt, moet uitmonden in een beeld van de mens zelf en hoe deze in de wereld staat. Van begin af aan lag er aan wat de leerkracht met het kind gedaan heeft en hem wilde leren, een mensbeeld ten grondslag. Wat er als een verborgen ideaal dat alles betekenis wil geven, in de ziel van de leraar leefde, het realiseren van een waar mensbeeld, mag op het eind van de schooltijd helder voor de geest van de leerling staan. Dat is zijn eigen ideaal geworden waarvoor hij zich inzet, het in zijn leven te realiseren. De vrijeschoolpedagogie berust op een spirituele menskunde en ze zal mensen de wereld in laten gaan die begrijpen wat het betekent om waarachtig ‘mens’ te zijn en de bijzondere menselijke zaak te dienen.

Biologie

Bij plantkunde worden de phanerogamen behandeld en daarna vooral een afsluitend overzicht van de zoölogie. Het dierenrijk wordt beschreven aan de hand van de belangrijkste vertegenwoordigers en uitgelegd als een uitwaaiering van de aparte organen van de mens, terug te vinden in de organisatie van aparte diergroepen. Ieder dier treedt in verschijning als een zelfstandig geworden orgaan of deelorgaan van de mens, de dierenwereld als een uiteengelegde mens. Zo kan er op het eind van de schooltijd wetenschappelijk worden ingezien wat aan het begin van de schooltijd in de dierenfabel en in het eenvoudige dierkunde-onderwijs beeldend aan het kind verscheen. Tegelijkertijd wordt geprobeerd alle gebieden van de biologie te beschouwen als een groot geheel met de menskunde die als leidraad door het hele onderwijs  loopt, . 

Boekbinden

In de derde lesperiode (zie 11e klas) wordt moeilijker werk gemaakt, zoals notitieboekjes in leer met goud op snee; halve en hele leren banden met goud op snee. Door enkele leerlingen worden ook fotoalbums, mappen voor illustraties, schrijfmappen met verschillende variaties gemaakt. (Het vervaardigde werk is eigendom van de leerling, de leraren- of de leerlingenbibliotheek.

Euritmie

Net zoals de rest van het onderwijs in deze klas gezien moet worden als een groot overzicht van alle kennisgebieden, moet ook de euritmie het karakter dragen van een grote, harmonische samenvatting van alle bijzonderheden. Dat moet in alles wat spraak en muziek is tot uitdrukking komen. Een bepaald hoogtepunt in dit afsluitende werk is de uitvoering door de leerlingen van Rudolf Steiners dichtwerk ‘Twaalf stemmingen’. Bij het werken daaraan is de beweging van ons zonnesysteem aanschouwelijk gemaakt. Er kan een begin van een gevoel ontstaan voor het samengaan van klinker en medeklinker in het wereldgebeuren, het zichtbaar worden van een wereldtaal in dit dichtwerk kan als een innerlijke kracht en zekerheid in de zielen van de jonge mensen ontwaken. 

Geschiedenis

In de twaalfde klas gaat erom dat je met de beschouwingen doordringt tot de diepere lagen en vanuit het zuiver causale van de geschiedenis op een levende manier en individualiserend tot het grote geheel doordringt. Als je de geschiedenis van dit of een ander volk of cultuurgebied wil karakteriseren, dan moet je een exposé geven wat de oudheid, de middeleeuwen, de moderne tijd betekent. Ook moet je laten zien wat een verbroken of een onvolledige cultuur is. De Amerkaanse cultuur bv. heeft geen begin, de Chinese die verstart, geen einde, de Griekse daarentegen heeft haar oudheid (Homerus), haar middeleeuwen (de tijd van de grote tragediedichters) en haar nieuwe tijd (Plato en Aristoteles). Onze oudheid (Germaanse mythologie) ligt daar waar wij de zgn. middeleeuwen laten beginnen. Wanneer je de geschiedenis als een geheel behandelt, laat je ook zien hoe oudere tijden het geheel van de geschiedenis aan de orde stelden, bv. aan de zeven koningen van Rome; bij Livius wordt dat weergegeven als een soort apocalyptische beschouwing van de totale mensheidsgeschiedenis vanuit een Romeins standpunt. 
Ten slotte bespreek je de hele geschiedenis vanuit het standpunt van de tegenwoordige ontwikkeling en werp je een blik op de zich reeds vertonende toekomstperspectieven. Op deze manier ontstaat een reëel ingedeeld beeld van de totale ontwikkeling.

Gymnastiek

Voor de toestellen als klas 10
Stof van de 11e klas in groepen, verschillende oefeningen samengevat.

Nieuw: ritmische val- en weer gaan staan-oefeningen, met draaiend omkeren. Staan op een punt als samenvatting van de drie dimensies. De loop als ritme.

Handwerken

Zie 11e klas

Kunstgeschiedenis

De lessen over kunst moeten dit laatste schooljaar nog, aanknopend bij de bouwtechniek, begrip wekken voor de elementen van de bouwkunst met haar grote cultuurhistorische vormen en stijlen. Hierbij kan gedurende de verschillende perioden steeds levendiger de drieslag van de kunstontwikkeling in ‘symbolische’, ‘klassieke’ en ‘romantische’ kunst in alle richtingen duidelijk worden. Het begrip voor de problemen van de bouwkunst moet tot in het heden toe begrepen worden, zodat er bv. een helder beeld ontstaat voor de ontwikkeling van de oudere bouwtradities door de uitvinding van het beton naar de kunstzinnige mogelijkheden. 
Maar dan moet er ook een afsluitend overzicht worden gegeven over de omvattende betekenis voor de wereld en de bijzondere wetmatigheden van alle kunsten. 
De kunsten komen dan – ieder met hun eigen wezenskenmerken getoond – naar voren als een integrerend bestanddeel van het hele wereldproces. Er moet een gevoel ontstaat dat noch de individuele mens, noch het totale leven van de mensheid in de volledige betekenis gezond kan zijn, wanneer niet de kunstzinnige krachten op de hun kenmerkende manier werkzaam kunnen worden. Op deze manier wordt geprobeerd in moderne zin weer op te nemen wat door Schiller als ‘esthetische opvoeding van de mens’ verlangd werd, zodat de impulsen van de andere levensdisciplines daarin tot harmonie gebracht kunnen worden, als een hart vervuld van geest en ziel. Zo zal er geprobeerd worden als afsluiting van de vrijeschooltijd de elementen van een realistische esthetiek en het begrijpen van de werkelijke tendenzen van de kunstgeschiedenis de blik op de wereld van de esthetische probelemen – de wereld van de vrijheid – te verfijnen. 

Muziek

Zie klas 9

Natuurkunde

De optica wordt behandeld en wel: 1. licht als zodanig, fotometrie, spiegel, licht en materie; 2. breking, beeldverandering; 3. ontstaan van kleur; 4. polarisatie. 5. dubbelbreking

Nederlandse taal 

Er wordt een totaaloverzicht gegeven van de Nederlandse literatuurgeschiedenis. Oudere hoogtepunten van de oud-Nederlandse, middel-Nederlandse tijd worden behandeld, dan de voor-klassieke, klassieke en romantische tijd en de hedendaagse, zodat er een voorstelling ontstaat van de hele Nederlandse literatuurontwikkeling. Het overzicht wordt gehaald uit de concrete pregnante voorbeelden, zodat verwerkt kan worden wat de mens in zijn leven nodig heeft. De leerling moet leren kennen wat je als ontwikkeld mens dient te weten. Uit de tweede helft van de negentiende eeuw worden Nietzsche, Ibsen, Tolstoi, Dostojewski uitvoerig besproken.
De algemene gezichtspunten van dit samenvattende overzicht worden voor de leerlingen ook nog ontwikkeld aan onbekende symptomatische voorbeelden.

Niet-Nederlandse taal

Engels en Frans

Er wordt een overzicht gegeven over de taal- en de cultuurontwkkeling in het geheel en getoond hoe deze een uitdrukking is voor de andere volksziel. Bij de leesstukken staat de literatuur van de huidige tijd in het middelpunt.

Latijn en Grieks

Bij Latijn worden de moeilijkere hoofdstukken van de syntax herhaalt. Er worden bijzondere aanwijzingen gegeven m.b.t tot de stilistische eigenaardigheden van de schrijvers. Het lezen van Livius wordt voortgezet. Van Tacitus worden gekozen Annalen gelezen en Agricola, net zoals een keuze uit de brieven van Cicero of uit zijn filosofische geschriften. Aansluitend wordt filosofische propedeuse gegeven, niet als een apart vak, maar in samenhang met het onderwijs in de oude talen. Keuzestukken van Horaz.
Bij Grieks wordt de syntax afgerond. Thukydides: geschiedenis van de Peloponnesische oorlogen evenals de redevoeringen van Demosthenes, een keuze, ook tenminste een grotere dialoog van Plato, een keuze uit Homeres: Ilias en een drama van Sophokles. Voor de leesstukken van de bovenbouw komen in beide talen ook latere schrijvers in aanmerking.

Scheikunde

Ook hier gaat het om een afronding. Je brengt met voorbeelden het inzicht over hoe processen in de mens, bv. de vorming van pepsine enz., beslist anders zijn dan in de uiterlijke natuur.

Technologie

Chemische technologie geeft de leerling de kennis van de grondstoffen, de herkomst ervan en het verwerken en de samenhangen, dat geeft zicht op de huidige economische en arbeidsverhoudingen. Er worden bedrijven bezocht.

Wiskunde

Overzicht en samenvatting van de verschillende wiskundige gebieden. Algebra en meetkunde worden met de behandeling van analytische meetkunde van de ruimte samengebracht. Uitgaand van de vaststelling van de waarde  o
                                                                                                                                                                             oo
worden de eerste elementen van de differentiaal- en integraalberekening geoefend.

Beschrijvende meetkunde en geometrisch tekenen

Het werk met de beschrijvende meetkunde wordt afgerond met de leer van de Kavalier-perspectieven en verbonden met de praktische toepassingen in de architectuur.

Afsluiting

De pedagogie van de vrijeschool vindt haar afsluiting in de twaalfde klas. In een voorbereidende klas worde nde leerlingen waarvan de ouders dat willen, in een jaar op het bijzondere examen voorbereid voor het vervolgonderwijs
(Duits: humanistisch Gymnasium, Realgymnasium en Oberrealschule).

.

Het leerplanalle artikelen

.

2079

 

 

 

 

 

 

 

 

.

VRIJESCHOOL – Over de kleuren op de muren van de lokalen (1-1/1)

.

Oene Schreuder, vrijeschool Wageningen, nadere gegevens onbekend

OVER KLEUREN EN WANDVERSIERING IN VRIJESCHOLEN

.

I KLEUREN IN DE KLAS

In een tweetal artikelen (het eerste in deze, het tweede in de vólgende schoolkrant) wilde ik graag ingaan op een zo kenmerkend vrijeschool-aspect, namelijk de omgang met kleuren; ditmaal niet op tekenpapier, maar op de muren.

Met opzet start ik met eerst een indruk te geven van de kleuren per klas, in de hoop in het volgende artikel te kunnen aantonen, hoe de wandschilderingen a.h.w. ingebed liggen in die “klassenkleur”.

Wanneer men zich met dit onderwerp bezighoudt, valt er ongelooflijk veel te ontdekken, vooral aan de hand van aanwijzingen van Rudolf Steiner, en het enige wat ik in dit bestek kan doen, is m.i. enkele losse flodders te lanceren, plus nog wat persoonlijke kanttekeningen.

De vraag: ‘Kleuren, in een schoolgebouw?’ is tegenwoordig waarschijnlijk minder wereldschokkend dan dat ze 100 jaar geleden zal zijn geweest bij de ingebruikneming van de eerste Waldorf-school te Stuttgart, waar een groot aantal klassen in een blauw-lila teinte gehuld waren.

Men hoeft nu maar een modern bankgebouw o.i.d. in te lopen, of men wordt geconfronteerd met een stevig kleurenarsenaal in trappen, balies, gordijnen etc.

Maar hoe was dat in de twintiger jaren?

Ondanks de kleurrevolutie middels impressionisme en expressionisme, was men wat betreft de kleur in de architectuur de ‘kleurenschuwheid’ van de 19e eeuw nog lang niet te boven! Kleur werd nog louter als siermiddel gezien en had nog geen functie in de bouwkunst.
Dit in tegenstelling tot het oude verleden, waarin bv. de Egyptische kunstenaar, die de piramide schiep niet na voleinding van de bouw in grauwe steen gedacht heeft: ‘En nu de kleur nog!’, nee, kleur en vorm en locale omstandigheden waren volledig in overeenstemming. (Denk aan de kleurnuances in de gepolijste marmerplaten).

Rudolf Steiner nu heeft, rond 1920, opnieuw gewezen op de betekenis van kleur in de architectuur, vanuit een esthetische én pedagogische invalshoek; dit overigens in contrast met zijn tijdgenoten, de functionalisten, die in hun bouwwerken geen kleur (behalve wit) tolereerden, om hun zo zuiver opgebouwde architectonische vormen (vlakken) niet te kort te doen!
Natuurlijk leefden er ook elders in Europa (vooral in Nederland: Oud, Rietveld, Mondriaan, ‘De Stijl’) ideeën omtrent kleur in architectuur, maar deze vonden vaak geen direct respons en ze verhuisden, al dan niet met de artiest, naar Amerika. De kleuren gingen daar een heel eigen leven leiden binnen de kunst en kwamen na W.O.II in een nieuw jasje gestoken terug naar Europa.

Wat beoogde Rudolf Steiner nu met kleuren in klaslokalen?

Niet alleen stond hem de schoonheid van een gebouw voor ogen, maar telkens weer onderstreepte hij het belang van kleur, door werking en waarde die ze heeft op de ziel van de (opgroeiende) mens. Dr. Zeylmans van Emmichhoven heeft dit later nog eens wetenschappelijk bewezen met behulp van de zgn. ‘Kymographion’ (registratie van een kloptempo. na inwerking van een bepaalde kleur).
Hij heeft zijn vindingen met een therapeutisch doel voor ogen toegepast in de Rudolf Steinerkliniek te Den Haag.
Leidraad voor beiden is geweest ‘Goethe’, die steeds gezocht heeft naar het wezen van iedere kleur.

Evenmin ging het Rudolf Steiner om vaste concepten, maar om een levend opnemen van de kleur waartoe Goethe uitnodigde!
Een belangrijk aspect hierbij waren de zogenaamde complementaire kleurverschijningen. Wanneer je het oog enige tijd op bijv. een violet gordijn richt, zal als nabeeld een groengele kleur te voorschijn getoverd zijn! (Hierin zie je duidelijk hoe de kleuren ‘on-materieel’ in de mens aanwezig zijn!)

Wanneer we nu de aanwijzingen van Rudolf Steiner omtrent kleur in de klas eens wat nader onder de loep nemen, kunnen we “aanvoelen”, hoe hij die kleuren niet alleen in overeenstemming laat zijn met de ontwikkelingsfase van het kind (kleuter, puber etc.), maar ook – vooral hij het jongere kind – rekening houdt met de z.g. tegenkleur, die innerlijk wordt opgeroepen.

Een ander belangrijk facet in de kleurbepaling was de functie van een lokaal of ruimte (scheikundelokaal – toneelzaal etc.). Voordat ik nu kleur bij klas ga plaatsen lijkt het me goed korte kleurbelevenissen te beschrijven aan de hand van de circel. Belangrijker zijn misschien nog uw eigen gevoelens ten aanzien van de kleur aan de hand van objectieve waarnemingen.

GEEL: is de dunste sluier voor het licht, heeft de neiging om weg te vlieden vanuit een centrum; is sprankelend (als in vlammen, citroenvlinder) of edel, vol, rijp, het koren, goud, de zon (zonsopgang-ondergang).

ORANJE: is feestelijk, geeft plezier en hartelijkheid (zonsopgang -ondergang, vuur, bloemen). Kan soms ook iets verradelijks scherps hards hebben (verkeerslichten, slangenkleur samen met groen, zwammen e.d.)

ROOD: is dynamisch, wekt activiteit, is aanvallend, kleur van het hoge, voorname (koningen, priesters) en het lage, de duivel (+zwart). De kleur van het  bloed. De kleur van zonsopgang en zonsondergang

Goethe: Ze geeft een indruk van erst en waardigheid, evenals van hulde-stemming en warme liefde.
In vele bloemen; roos (diep), papaver (oppervlakkig); in robijn, granaat, koraal; in vogels, vissen, insecten enz. enz.

PERZIKBLOESEM ROSE: is zacht, moederlijk, teer, luchtig, niet zo zwaar als rood. De kleur van de lentebloesem. De zuivere kleur die soms heel even aan de ochtendhemel verschijnt (a.d. Middellandse Zee).

BLAUW: is diep en oneindig, zoals de sterrenhemel, kan helder, koel zijn, soms koud als sneeuw, afstandelijk, ohjectief, het begrenst (i.t.t. geel) naar buiten toe, is omhullend naar binnen toe, is bescheiden. Veel te vinden in kristallen, ook onderin een vlam en vaak in bloemen die dichtbij de grond groeien. Duidelijke contrasten te vinden in warme blauwen (ultramarijn, kobalt) en koude blauwen (indigo, pruisisch. Denk aan maanstemmingen).

VIOLET ; vraagt om innerlijkheid. Kan diep (viooltje), maar ook licht zijn (in wolken bv.) Het wordt vaak gekozen in cultische ruimtes (kerken, tempels, 
rouw-centra). Ook te vinden in stenen (amethist), in gecompliceerde bloemen.

GROEN: een heerlijke kleur, werkt rustgevend, evenwichtig, harmoniserend (het groen in de natuur). Wil levenskracht uiten, wil omhoog streven van de aarde (denk aan bosrand in de lente!!).
Het is de kleur van de Christus; de ikonenkunst werkt veel met rood en groen. Het groen is een beminnelijke middelaar temidden van de diversiteit van kleuren.

Wanneer we zo afzonderlijk de kleuren belichten merken we op, dat binnen een kleur nog weer zoveel mogelijkheden liggen, tussen bijv. koude en warme, lichte en donkere kleuren, tussen diepe en vluchtige, tussen dichte en open kleurnuances. Dit drukt ons nog eens met de neus op de enorme rijkdom en zeggingskracht, van een enkele kleur en waarschuwt ons meteen voor het gevaar te snel te willen etiqueteren, in de zin van bijv. ; “De zesde klas moet blauw zijn”. Het gaat er m.i. ook hierbij weer om, hoe we omgaan met een kleur en niet zozeer om het antwoord op de vraag; “Wat doen we met kleuren”.

Ik hoop dat dat ook enigszins mag blijken uit de manier waarop Rudolf Steiner verschillende indicaties geeft voor verschillende schoolgebouwen.

Voor de nieuwbouw te Stuttgart 1922 gaf hij aan;

Klas 1/3: roodnuances 
Klas 4: lichtgroen 
Klas 5: groenblauw 
Klas 6: blauw 
Klas 7: indigo
Klas 8/9: violet
Klas 10: lila
Klas 11: licht rood-lila

gymnastiekzaal: rood-lila;
eurythmiezaal: malve;
handwerken: ranje;
handenarbeid: icht violet, sterk naar het rood neigend;
natuurkundelokaal: blauw;
dokterskamer: roodachtig;
gang: roodachtig-lila.

Voor de Goethe school in Hamburg:

Klas 1 t/m 3: rood geleidelijk aan lichter
Klas 4 t/m 6 : oranje         idem
Klas 7: geel
Klas 8 en 9: groen, resp. lichter groen
Klas 10 en 11: blauw resp. violet-blauw
Klas 12: violet

natuurkundelokaal: groen;
zanglokaal: lila

Voor de New-School in London: 

5-6 jarige kinderen: rood oranje geel 

7-8 jarige: groen
9 jarige: donker groen
10-11 jarige: blauw

eurythmiezaal: lichtviolet 
en gangen: geel.

Wanneer we deze voorbeelden langslopen, merken we al gauw op dat Rudolf Steiner niet alleen naar de lokalen in de gebouwen heeft gekeken, maar ook naar de atmosfeer waarin de kinderen leven en hoe zij zich (hoogst verschillend) bewegen in hun wereld.

Op het schoolplein in Stuttgart zie je rustig keuvelende kinderen, terwijl je in Hamburg wordt overrompeld door een overstelpende bewegingsdrang (evenals in Wageningen).

Zijn vraag zal geweest zijn; “Wat heeft het kind hier te weinig aan zielekleur of wat heeft het daar teveel. Misschien heeft Steiner met opzet de rood-oranje-nuances in Hamburg laten doorgaan tot aan de 7e klas om de rustgevende kracht van de tegenkleur – het groen – haar subtile spel te laten spelen.

In dit verband kunnen we ook denken aan het prachtige perzikbloesem-rose van de kleuterklassen; in de kleur zelf vinden we het tedere, prille, en omhullende in de complementaire, een beleven van evenwicht en vredige rondheid. Voor kleuters is dit beleven nog heel primair.

Evenwel, nog andere gezichtspunten zijn van belang;

Wat denkt u van een gang in roodachtig lila (Stuttgart)? Hier zouden we kunnen zeggen: “Colour follow function”;
Wat moet een gang doen? Zij moet uitnodigen, een onthaal vormen voor wat van buiten naar binnen toe wil. Hier helpt het hartverwarmende rood. Maar ook vindt er voortdurend beweging plaats (klassen die van lokaal wisselen bijv.) en ontmoetingen! Gangen als slagaders in een gebouw: het rood als kleur der communicatie.

Nu geel (London). We zouden kunnen denken aan een gebouw met een hal (centrum) vanwaaruit overal gangen of trappen lopen naar de lokalen (omtrek). Als langs zonnestralen bewegen de kinderen zich van en naar hun werkdomeinen.
En een natuurkundelokaal blauw (Stuttgart)?
Hier zijn vergissingen uitgesloten: het gaat om objectieve observaties, zakelijk en exact, soms nuchter en koel.
Het blauw draagt zijn steentje bij: door haar heldere, begrenzende kristallijne karakter.

Dit zijn zo enkele grepen, maar duidelijk wordt hieraan wellicht: hoe kleuren zich niet in bepaalde ruimtes laten dwingen, maar wel, dat elke ruimte op zijn beurt vanuit haar eigen pedagogische, functionele of plaatsgebonden bijzonderheid om een kleur vraagt.
Daarnaast hebben we paraat in ons bewustzijn het hele unieke eigen wezen van de afzonderlijke ‘kleur(nuances).

Dan misschien nog iets ten aanzien van de veel gehoorde opmerking: ‘waarom zulke weke, pastelkleurige tinten in de vrijescholen, kleuren die je ook tegenkomt in de ‘nat-in-nat’-schilderingen?

Met dekkende verf zou je ook kleuren kunnen aanbrengen. Wanneer we een antwoord proberen te vinden op deze vraag, komen we anzelf op het punt, wat de muren te “vertellen” hebben. Dan zien we enerzijds de hele fysieke kant van het steen, dat ons moet beschermen tegen regen en koude en wind, maar aan de andere kant worden we gewaar, hoe muren tegelijkertijd iets doorlaatbaars moeten hebben.

Ieder weet hoe belangrijk het raamoppervlak bijvoorbeeld is in een muur; men moet van binnen naar,buiten, maar ook van buiten naar binnen kunnen (kijken). Een muur met kleine raampjes geeft een heel andere stemming aan een huis dan een grote glaswand. Een hele dichte wand is ontoegankelijk of liever gezegd, onuitgankelijk.

De transparante, letterlijk doorluchtige kleuren, schenken aan de inwonende wel de vrijheid om als het ware een “uitzicht” naar “‘buiten” te hebben.
Dit wordt nóg meer zichtbaar, wanneer er een wandschildering, een panorama verschijnt.
De techniek van het aanmaken en aanbrengen van de verf wilde ik nu even buiten beschouwing laten.

Dan tot slot nog dit; wanneer we onze blik langs de kleuren, laten glijden door de vrijeschool heen (zie voorbeelden Stuttgart en Hamburg), dan merken we steeds op hoe de kinderen zich ieder jaar opnieuw kunnen verbinden met een kleur. Ze beginnen als kleuters met het perzikbloesemrose, doorlopen in onder- en bovenbouw van de vrijeschool, hoe dan ook de gehele kleurencirkel en eindigen in de 12 klas (±18 jaar) met een violetkleur, wat we kunnen zien als een intensivering, een verdichtsel en doorgronding van waar ze mee gestart zijn.

Evenals aan de vertelstof, die van jaar tot jaar een ander thema heeft, zien de kinderen aan verandering van kleur, dat ze in ontwikkeling zijn. Aan en met de kleur ontwikkelt zich hun.zieleleven.

Nu de lente bijna haar intocht gaat doen kunnen we overal genieten’van het grootse kleurenspel in de natuur. .

Het is bijna zintuigbedwelmend, want het wemelt van kleurverrassingen in de natuur. Complementaire kleuren, opvolgende kleuren, harmoniërende en contrasterende kleuren, alles is aanwezig.

Zie een crocus met donkerpaarse bloemblaadjes en een helder geel hart, de tulpen met het rose-rood en het groen, de iris met blauw en geel in het bloemblad, of de frisgroene berkenblaadjes tegen een witgrauwe stam, de beuk met haar donkerbruin en roodachtige gloed tegen een zachtgroene, stam. Straks de bloesems met rose-wit tegen een zacht-blauwe voorjaarshemel.

De kleuren spelen hun eigen spel.

Kleuterklas:

.

meer bij bron

Meer op VRIJESCHOOL  in beeld: gebouwen

deel 2
.
Rudolf Steiner in GA 300B/228 e.v.

Dit onderwerp wordt ook behandeld in het boek ‘Schöpferisches Gestalten mit Farben‘ 

.

1965

.

VRIJESCHOOL – Rudolf Steiner over het leerplan van klas 4

.

Voor een goed begrip van het leerplan, de leerstof e.d. is het zeer aan te bevelen de artikelen: Rudolf Steiner over het leerplan en Rudolf Steiner over het kind, de leerkracht, ontwikkeling, lesstof en leerplan eerst te lezen.

In de pedagogische voordrachten GA 293 – 311 is relatief maar weinig meegedeeld over de leerstof op zich. Veelal wordt deze besproken in samenhang met de ontwikkeling van het kind.
Uit deze voordrachten volgt hier wat er over de leerstof van de 4e klas kan worden gevonden.

LEERSTOF VAN KLAS 4

Aardrijkskunde

Dann wird man im vierten Schuljahr von diesem Unterricht aus den Übergang finden, um – noch immer in freier Weise – über das zu spre­chen, was der nächstliegenden Geschichte angehört. Man kann zum Beispiel dem Kinde erzählen, wie, sagen wir, wenn es gerade der Tat­sache nach sich ergibt,  der Weinbau in seine (des Kindes) eigene Hei­matgegend gekommen ist, w ie der Obstbau gekommen ist, wie diese oder jene Industrie aufgetreten ist und ähnliches.
Dann auch aus der nächstliegenden Geographie. Also man beginnt zunächst, so wie ich es Ihnen dargestellt habe, mit der nächstliegenden Geographie.

Dan zal men in het vierde schooljaar van deze lessen uit de overgang vinden om het – nog steeds op vrije wijze – te hebben over dingen die behoren tot de meest ‘dichtbije’ geschiedenis. Men kan de kinderen bijvoorbeeld vertellen hoe de wijnbouw, als dat tenminste van toepassing is, terecht is gekomen in de geboortestreek van het kind, of hoe de fruitteelt er is ontstaan of de een of andere industrie en dergelijke.
En dan dingen van de aardrijkskunde van de naaste omgeving. Men begint in de aardrijkskunde dus het eerst met de naaste omgeving, zoals ik u dat heb laten zien.
GA 295/161
Vertaald/149

Dierkunde

Da setzen wir dann im vierten Schuljahr fort, so daß wir also im dritten und vierten Schuljahr naturwissenschaftlich die Tierwelt in Beziehung zum Menschen der Betrachtung unterwerfen

zie 3e klas:

Daar gaan we mee door in de vierde klas, zodat we dus in de derde en vierde klas de dierenwereld in relatie tot de mens aan een natuurwetenschappelijke beschouwing onderwerpen.
GA 295/165
Vertaald/152

 X.    fragt nach der Menschenkunde in der 4. Klasse.
Dr. Steiner: Man muß es der Altersstufe entsprechend machen. In der 4. Klasse wird man bei dem mehr Äußerlichen bleiben. Es ist fast in jeder Klasse möglich. Das Skelett, das ist natürlich am abstrakte­sten. Ich würde es nicht für sich betrachten, sondern mit dem ganzen Menschen zusammen, nicht einmal bei Zehntkläßlern, nicht als Ske­lett. Ich würde mehr vom ganzen Menschen ausgehen. So wie es Fräulein Dr. v. Heydebrand gemacht hat, war es gut. Man versucht, eine Gruppe von Vorstellungen, die sich auf den Menschen beziehen, plausibel zu machen.

X.vraagt naar de menskunde in de 4e klas

Dr. Steiner: Je moet het doen passend bij de leeftijd. In de 4e klas moet je bij het meer uiterlijke blijven. Dat is bijna in iedere klas mogelijk. Het skelet is natuurlijk het allerabstracts. Ik zou het niet op zichzelf staand bekijken, maar met de hele mens in samenhang, niet eens met tiendeklassers, niet als skelet. Ik zou van de totale mens uitgaan. Zoals mevrouw Dr. v. Heydebrand het heeft gedaan, is het goed. Je probeert een groep voorstellingen die betrekking hebben op de mens, plausibel te maken.
GA 300B/34
Niet vertaald

Euritmie

Und dann im vierten, fünften und sechsten Schuljahr kommen hinzu die Formen, also für Konkretes, Abstraktes und so weiter, wobei solche Dinge für die Kinder ja möglich werden, weil sie in der Grammatik ja mittlerweile so weit vorwärtsgekommen sind.

En dan komen er in de vierde. vijfde en zesde klas de vormen bij voor concrete en abstracte dingen enzovoort, waarbij dat voor de kinderen ook mogelijk wordt, omdat ze in de grammatica inmiddels zover gekomen zijn.
GA 295/176-177
Vertaald/161

Gymnastiek

Vom vierten Schuljahr ab teilen wir die eurythmische Kunst mit dem Turnen, und zwar so, daß wir im vierten, fünften und sechsten Schul­jahr «Gliederbewegen» im Turnen haben, dann alles das, was mit Lau­fen, Springen, Klettern zusammenhängt, und nur einfache Geräteübun­gen.

Vanaf de vierde klas moeten euritmie en gymnastiek de uren delen. In de vierde, vijfde en zesde klas werken we in de gymnastiek vooral met bewegingen van de ledematen en verder alles wat verband houdt met rennen, springen en klimmen, en doen we alleen eenvoudige oefeningen aan toestellen.
GA 295/177
Vertaald/161

Muziek

Dann kommt das vierte, fünfte und sechste Schuljahr. Da wird man ja auch schon drinnen sein in der Zeichenerklärung, der Notenerklä­rung. Man wird schon umfassende Übungen machen können in der Ton­leiter. 

Dan komen de vierde, vijfde en zesde klas. Dan houdt men zich natuurlijk ook al bezig met de verklaring van de tekens, van de noten. Men zal ook al uitvoerige oefeningen kunnen doen met de toonladder.
GA 295/175
Vertaald/161 

Niet-Nederlandse talen

Nun wird es sich darum handeln, daß wir in einer möglichen Art, wenn die Kinder das vierte Schuljahr erreicht haben, in den Lehrplan frei die lateinische Sprache aufnehmen können, während wir die fran­zösische und englische Sprache in ganz einfacher Weise schon heran­bringen an das Kind, wenn es eben in die Schule hereinkommt. Die lateinische Sprache beginnen wir, wenn das Kind im vierten Schuljahr ist, mit dem Anhören, und soweit es geht, dem Wiederge­ben – was sich erst nach und nach ausbilden wird – von kleinen Ge­sprächsstücken. Man beginne auch da durchaus mit dem Vorsprechen und versuche, an Gesprochenem durch das Gehörte zunächst dasjenige zu erreichen, was eben da gewöhnlich für das erste Jahr vorgeschrieben ist. Man wird dann diesen Unterricht im Lateinischen nach der An­leitung, die ich in den didaktischen Vorträgen gegeben habe, soweit fortführen, daß der Schüler die Volksschule bei uns verläßt mit einem Beherrschen des Lateinischen, wie es sonst etwa dem Unterricht in der Tertia entspricht. Also wir haben im Lateinischen in unserem vierten Schuljahr ja ungefähr dasjenige zu erreichen, was die Sexta gibt in unserem fünften Schuljahr, was die Quinta gibt; in unserem sechsten Schuljahr, was die Quarta gibt; und dann bleibt uns dasjenige, was als Unterricht in der Tertia zu geben ist.
Daneben führen wir den Unterricht im Französischen und Englischen fort, namentlich mit Berücksichtigung desjenigen, was wir im didaktischen Teil dieser Vorträge gehört haben.

Voorts dienen we een mogelijkheid te creëren dat de kinderen in de vierde klas vrijwillig Latijn in hun leerplan opnemen. Frans en Engels geven we al op heel eenvoudige wijze zodra het kind op school is.
Met Latijn beginnen we in de vierde klas door het aanhoren en, voor zover dat gaat, het weergeven – maar dat zal pas geleidelijk ontstaan – van kleine stukken gesprek. Ook bij het Latijn begint men zeer zeker met voorspreken en men probeert aan de hand van het gesprokene, via het gehoorde in eerste instantie dat te bereiken wat gewoonlijk voor het eerste jaar wordt voorgeschreven. Deze lessen in Latijn zullen dan – volgens de aanwijzingen die ik in de didactische voordrachten heb gegeven – zo ver gaan dat de leerlingen bij het verlaten van de lagere school even ver zijn als in de derde, vierde klas gymnasium. Dus het Latijn van onze vierde klas stemt ongeveer overeen met dat van de eerste klas gymnasium; dat van de vijfde klas met de tweede klas, de zesde met de derde; en dan rest ons nog wat daar in de vierde klas gegeven wordt.
Daarnaast gaan de lessen in Frans en Engels door, waarbij met name aan de orde komt wat we in het didactische deel van deze voordrachten hebben gehoord.
GA 295/160-161
Vertaald/148

N.    spricht über die Behandlung des Poetischen im französischen und englischen Unterricht.

Rudolf Steiner: Wir halten durchaus daran fest, das Englische und Französische ganz von Anfang an mit den Kindern in mäßiger Weise zu treiben. Nicht gouvernantenhaft, sondern so, daß sie die beiden Sprachen richtig schätzen lernen, und daß sie ein Gefühl bekommen für den richtigen Ausdruck in den beiden Sprachen.
Wenn ein Schüler in der zweiten bis vierten Klasse beim Rezitieren steckenbleibt, muß man ihm gutmütig und in aller Sanftheit nachhel­fen, damit er zutraulich wird und nicht den Mut verliert. Man muß da den guten Willen auch für das Werk nehmen.
Für die zwölf- bis fünfzehnjährigen Kinder ist das lyrisch-epische Element geeignet, Balladen; auch markante historische Darstellung, gute Kunstprosa und einzelne dramatische Szenen.
Und dann fangen wir mit dem vierten Schuljahr mit der lateinischen Sprache an, 

N. spreekt over de behandeling van het poëtische bij Frans en Engels.

We houden er absoluut aan vast om dadelijk vanaf het begin op bescheiden wijze Engels en Frans te geven. Niet gouvernanteachtig, maar zo dat de kinderen de twee talen op hun waarde leren schatten en dat ze een gevoel krijgen voor de juiste manier van uitdrukken in beide talen.
Wanneer een leerling in de tweede tot en met vierde klas blijft steken bij het reciteren, dan moet men hem goedmoedig en met alle zachtheid helpen, opdat hij vertrouwen krijgt en niet de moed verliest. Men moet hier de goede wil ook tot het werk rekenen.
Voor kinderen van twaalf tot vijftien jaar is het lyrisch-epische element geschikt, balladen. Ook markante historische beschrijvingen, goed literair proza en afzonderlijke dramatische scènes. En dan beginnen we in de vierde klas met Latijn

und im sechsten Schuljahr mit dem Griechischen, für diejenigen
Kinder, die es mitnehmen wollen, damit wir es drei Jahre lang treiben können. Wenn wir die Schule ausbauen könnten, würden wir mit dem Lateinischen und dem Griechischen zugleich beginnen. Wir müssen dann Rat schaffen dafür, daß diejenigen Kinder, die Lateinisch und Griechisch mitnehmen, im Deutschen etwas entlastet werden. Das kann sehr gut geschehen, weil viel Grammatikalisches dann im Grie­chischen und Lateinischen besorgt wird, was sonst im Deutschen be­sorgt werden muß. Und auch noch manches andere wird erspart wer­den können.
Man sprach C wie K im alten Latein; das mittelalterliche, das ein gesprochenes Latein war, hatte C. Im alten Römerland wurden viele Dialekte gesprochen. Man kann «Cicero» sagen, weil das im Mittel­alter noch so gesprochen wurde. Man kann von etwas «Richtigem» in der Sprache nicht reden, da es etwas Konventionelles ist.
Die Methodik des altsprachlichen Unterrichts ist auf derselben Linie aufzubauen, nur ist darauf Bedacht zu nehmen, daß man beim alt­sprachlichen Unterricht, mit Ausnahme dessen, was ich heute morgen gesagt habe, im wesentlichen den Lehrplan benützen kann. Denn er stammt noch aus den besten pädagogischen Zeiten des Mittelalters her. Es ist da noch vieles, was sich pädagogisch noch ein wenig zeigen kann, was sich für die Methodik des Griechischen und Lateinischen findet. Da schreiben die Lehrpläne noch immer das nach, was man früher getan hat, und das ist nicht ganz unvernünftig. Die Abfassung der Schulbücher ist etwas, was man heute nicht mehr benützen kann, in­sofern man die etwas holperigen Memorierregeln doch heute eigentlich unterlassen sollte. Die kommen dem heutigen Menschen etwas kind­lich vor, und sie sind ja, indem sie ins Deutsche übertragen sind, auch etwas zu holperig. Das wird man versuchen zu vermeiden, sonst aber ist die Methodik nicht so schlecht.

en in de zesde klas met Grieks, voor de kinderen die dat willen doen, zodat we dat drie jaar kunnen geven.68 Wanneer we de school verder zouden kunnen uitbreiden, zouden we tegelijk met Latijn en Grieks beginnen. We moeten er dan een oplossing voor vinden dat die kinderen die Latijn en Grieks nemen enigszins ontlast worden bij het Duits.69 Dat is heel goed mogelijk omdat veel van de grammatica dan bij het Grieks en Latijn aan de orde komt, wat anders bij het Duits moet gebeuren. En ook nog heel wat andere dingen kan men laten vallen.
De c werd in het oude Latijn als k uitgesproken; in het middeleeuwse Latijn, dat een spreektaal was, als c. In het oude Romeinse land werden veel dialecten gesproken. Men kan ‘Cicero’ zeggen, omdat dat in de middeleeuwen nog zo werd uitgesproken. Men kan bij talen niet zeggen dat iets ‘juist’ is, omdat dat berust op conventie.
De methodiek van het onderwijs in de oude talen dient langs dezelfde lijn opgebouwd te worden, met dien verstande dat men bij de oude talen in essentie het officiële leerplan kan volgen — met uitzondering van wat ik vanmorgen heb gezegd. Want dat leerplan stamt nog uit de beste pedagogische tijden van de middeleeuwen. Daar vindt men nog veel voor de methodiek van het Grieks en Latijn wat pedagogisch nog enigszins toonbaar is. Op dit gebied volgen de leerplannen nog steeds wat men vroeger heeft gedaan en dat is niet geheel onzinnig. De schoolboeken kan men tegenwoordig niet meer gebruiken, aangezien men de ietwat stuntelige regels die onthouden moeten worden tegenwoordig toch eigenlijk achterwege zou moeten laten. Die beleeft een mens van deze tijd als ietwat kinderlijk en ze zijn, vertaald in het Duits, ook wel wat te stuntelig. Dat moet men achterwege proberen te laten, maar verder is de methodiek niet zo slecht.
GA 295/181-182
Vertaald/165-166

Die 4. Klasse ebenso. Aber die haben dazu außerdem täglich nach­mittags zwei Stunden Lateinisch, außer Mittwoch und Samstag, also acht Stunden in der Woche. Aber alles womöglich am Vormittag.
Später wurde das von Dr. Steiner dahin abgeändert, daß sowohl mit dem Lateinischen wie mit dem Griechischen in der 5. Klasse begonnen werden sollte. Siehe auch Seminarbesprechungen S. 182.

De 4. klas heeft dagelijks een uur Engels en Frans. Maar eveneens dagelijks in de middag twee uur Latijn, behalve woensdag en zaterdag, dus acht uur in de week. Maar alles indien mogelijk op de ochtend.
Later veranderde Dr. Steiner dit, zowel met Latijn als Grieks werd in de 5e klas begonnen. Zie GA 295/182, vert. 166
GA 300A/67
Niet vertaald

Zie voor de inleiding op onderstaande woorden:

Dann kommt das, was nun folgt, die 4. Klasse. Da würde es gut sein, wenn nicht länger vermieden würde, mit Grammatischem zu begin­nen, nicht durch Lernen von Regeln, sondern durch Anschaulich-machen an dem schon im Kinde bestehenden Schatz von Texten. Damit soll man anfangen, ganz induktiv grammatische Regeln zu bilden, dann aber, wenn sie gebildet sind, durchaus darauf bestehen, daß das Kind sie auch behält, daß es sie dann als Regeln hat. Also man darf nicht in das Extrem verfallen, daß das Kind überhaupt keine Regeln lernen solle, sondern wenn sie induktiv abgeleitet sind, dann auch das Einprägen der Regeln. Das Behalten der Regeln gehört zur Entwickelung des Ich zwischen dem neunten und zehnten Lebensjahr. Die Ich-Entwickelung kann gefördert werden dadurch, daß das Kind grammatische Regeln logischer Art über den Bau der Sprache bekommt.
Dann kann man übergehen von der Poesie zur Prosa, die bis zum Ende des 3. Schuljahrs auf ein Minimum beschränkt werden sollte. Vom 4. Schuljahr an kann man aber dazu übergehen, einen Stoff zu wählen, den man erst durchnimmt, wo das grammatische Lernen und das Durchnehmen des Stoffes parallel geht. Und dazu sollte man nur Prosa nehmen. Da würden wir ja nur die Poesie verpedantisieren dadurch, daß man grammatische Regeln davon abstrahiert. Aber einen Prosastoff kann man durchaus so behandeln. Bei Prosaischem kann man auch allmählich übergehen zu einer Art Übersetzung.
Nun ist es ja natürlich so, daß schon versucht worden ist bisher, solche Dinge ein wenig im Unterricht einzuhalten. Aber es ist doch immer wiederum in einer Klasse vorgekommen, daß man lexiko­graphisch vorgegangen ist, daß man nicht den Zusammenhang gesucht hat zwischen dem Ding und dem fremden Wort, sondern zwischen dem deutschen Wort und dem fremden Wort. Das ist bequemer lür den Lehrer, aber es führt zu dem, wie jetzt überhaupt Sprachen in ihrem gegenseitigen Verhältnis behandelt werden, so daß das Gefühl für die Sprache doch nicht entwickelt wird.
Nun würde dies im 4. Schuljahr beginnen müssen. Im 4. Schuljahr würden wir uns beschränken müssen, im wesentlichen die Wort­formenlehre zu behandeln.

Wat nu volgt is de 4e klas. Dan zou het goed zijn, wanneer je niet langer vermijdt met het grammaticale te beginnen, niet door het leren van regels, maar door het aanschouwelijk maken van wat de kinderen al kennen aan de schat aan teksten. Daarmee moet je beginnen, geheel inductief grammaticale regels te vormen, dan echter, wanneer die gemaakt zijn, beslist erop staan dat het kind deze ook onthoudt, dat het die regels kent. Je mag dus niet in het uiterste vervallen dat het kind totaal geen regels zou moeten leren, maar als deze inductief afgeleid zijn, deze regels inprenten.
Het vasthouden van regels hoort bij de ontwikkeling van het Ik tussen het negende en tiende levensjaar. De Ik-ontwikkeling kan ontplooid worden doordat het kind grammaticale regels krijgt die logisch zijn over de opbouw van de taal.
Dan kan je overgaan van poëzie naar proza dat tot de 3e klas tot een minimum  beperkt zou moeten worden. Vanaf de 4e klas kan je echter ertoe overgaan leerstof te kiezen waarbij het leren van grammatica en het doorwerken van de stof hand in hand gaan. En daarvoor moet je enkel proza nemen. We zouden de poëzie ‘klein’ maken wanneer je daaruit abstract grammaticale regels zou willen afleiden. Maar met proza kan dat zeer zeker. Met proza kan je ook langzamerhand overgaan tot het vertalen. Nu is het natuurlijk zo dat er geprobeerd is dit in de les wat terug te houden. Maar toch is het steeds weer in een of andere klas voorgekomen dat men lexicografisch (vanuit het woordenboek) gewerkt heeft, dat men niet gezocht heeft naar de samenhang tussen het ding en het niet-Nederlandse woord, maar voor de leerkracht is dat makkelijker, maar dat leidt tot hoe nu de talen t.o.v. elkaar worden behandeld, zodat het gevoel voor taal toch niet ontwikkeld wordt.
Hiermee moeten we in de 4e klas beginnen. In de 4e klas moeten we ons terughouden, hoofdzakelijk moeten we de woordsoorten behandelen.
GA 300C/162-163
Niet vertaald

Rekenen

Im vierten Schuljahr wird das fortgesetzt, was in den ersten Schul­jahren gepflogen worden ist. Aber jetzt müssen wir übergehen zur Bruchlehre und namentlich zur Dezimalbruchlehre.

In de vierde klas gaat men door met wat er in de eerste klassen is behandeld. Maar nu moeten we overgaan tot de breuken en met name de decimale breuken
GA 295/168
Vertaald/155

Taal

Das vierte Schuljahr wird wiederum eine Fortsetzung sein des drit­ten Schuljahres in bezug auf Vorerzählen und Nacherzählenlassen. Und es wird gut sein, wenn man darauf sieht, insofern man Dichtungen be­handelt – kurze Gedichte -, daß man insbesondere im ersten und zwei­ten Schuljahr das Kind instinktiv Rhythmus, Reim, Takt erfühlen läßt, und daß man die innere Formung des Gedichtes, also was sich auf die inneren Schönheiten des Gedichtes bezieht, zur Empfindung bringt beim Kinde im dritten und vierten Schuljahr. 

Ook het vierde schooljaar zal weer een voortzetting zijn van het derde wat betreft vertellen en navertellen. En het zal goed zijn als men er vooral in de eerste en tweede klas op toeziet dat men de kinderen instinctief ritme, rijm, maat laat aanvoelen wanneer men – korte – gedichten behandelt, en in de derde en vierde klas het kind de innerlijke vorm van het gedicht, dus wat betrekking heeft op de innerlijke schoonheden van een gedicht laat ervaren.
GA 295/157
Vertaald/145/146

Dann aber versuche man dasjenige, was das Kind gelernt hat mit Bezug auf schriftliches Nacherzählen, schriftliches Beschreiben, über­zuleiten in das Abfassen von Briefen, von Briefen aller Art. Dann ver­suche man gerade in dieser Zeit bei dem Kinde eine deutliche Vorstel­lung von den Zeiten hervorzurufen, von alledem, was durch die Ver­wandlungsformen des Verbums zum Ausdruck kommt. Also daß das Kind gerade in dieser Zeit in Begriffen – wir sind etwa zwischen dem neunten und zehnten Jahre jetzt – das bekommt, was es in dieser Be­ziehung bekommen soll, daß es ein Gefühl dafür bekommt, daß es nicht sage: Der Mann lief -, wenn es sagen sollte: Der Mann ist gelaufen. -Daß es also nicht verwechsele die Mitvergangenheit, das sogenannte Präteritum, mit dem Perfektum oder der Vergangenheit. Daß es ein
Gefühl bekommt, wann man sagt: Der Mann stand -, und wann man sagt: Der Mann hat gestanden -, und ähnliche Dinge in bezug auf die Verwandlungsformen desjenigen, was durch das Verbum ausgedrückt wird. Ebenso versuche man, dem Kinde gefühlsmäßig, instinktiv den Zusammenhang, sagen wir zum Beispiel der Präpositionen mit dem, wovor eben die Präpositionen stehen, beizubringen. Aber überall sehe man, daß das Kind sich ein Gefühl dafür erringe, wie man an der einen Steile «an» sagen soll, an der anderen Stelle «bei» und so weiter. Pla­stisch gliedern die Sprache, das ist dasjenige, was ja an der Mutter­sprache gegen das zehnte Jahr hin geübt werden soll. Plastisch empfin­den die Sprache!

En dan probeert men datgene wat het kind heeft geleerd over het schriftelijk navertellen, over de schriftelijke beschrijving, over te laten gaan in het opstellen van brieven, allerlei soorten brieven. Dan probeert men juist in deze tijd bij het kind een duidelijke voorstelling op te roepen van de werkwoordstijden, van alles wat tot uitdrukking komt door de verschillende vormen van het werkwoord. Dat het kind dus juist in deze tijd – we zijn nu ongeveer tussen het negende en tiende jaar – begripsmatig aangereikt krijgt wat het in dit opzicht ook moet krijgen: dat het er een gevoel voor krijgt dat het niet moet zeggen ‘de man liep’ wanneer het moet zeggen ‘de man heeft gelopen’. Dat het dus niet de onvoltooid verleden tijd verwisselt met de voltooid tegenwoordige tijd. Dat het aanvoelt wanneer men zegt ‘de man stond’ en wanneer men zegt ‘de man heeft gestaan’, en meer van zulke dingen die betrekking hebben op de verschillende vormen van het werkwoord, van datgene wat door het werkwoord wordt uitgedrukt. Net zo probeert men het kind gevoelsmatig, instinctief de samenhang bij te brengen tussen, laten we zeggen, de voorzetsels en de woorden waar de voorzetsels vóór staan. En dan moet men er voortdurend op letten dat het kind er een gevoel voor krijgt wanneer men ‘in’ moet zeggen en wanneer ‘bij’ en dat soort dingen. De taal plastisch vormgeven, dat moet tegen het tiende jaar geoefend worden in de moedertaal. De taal plastisch ervaren!
GA 295/157-158
Vertaald/145/146

Vertelstof
Szenen aus der alten Geschichte
4. Szenen aus der alten Geschichte

Sènes uit de oude geschiedenis
GA 295/19
Vertaald/19 en op blz. 20

.

4e klasalle artikelen

Rudolf Steineralle artikelen

Het leerplan: alle artikelen

VRIJESCHOOL  in beeld: 4e klas

.

1910

.

VRIJESCHOOL – Kleuterfase onderschat

.

Kleuterfase uniek en zwaar onderschat

‘De kleuter in Nederland moet weer krijgen waar hij recht op heeft: een spelende letterloze kleuterperiode’.

‘De kleuterperiode is een unieke levensfase, waarin een kind al spelend door middel van  zintuiglijke ervarin­gen, gekoppeld aan beleving en verwondering, de wereld om zich heen verkent. De ware kleuterleid­ster neemt haar leerlingen aan de hand mee in een uitdagende en verantwoorde omgeving, waarin ze op liefdevolle wijze observeert en begeleidt. Zich ontwikkelen doet de kleuter namelijk helemaal zelf, vanuit zijn eigen mogelijkhe­den én in zijn eigen tempo. Wetenschappelijk is aangetoond dat een kleuter zich naar een ho­ger niveau speelt, te weten dat van een schoolkind.

Een kleuter is dan ook iets totaal anders dan een schoolkind. Helaas gaat het onderwijs in de Neder­landse kleuterklas voorbij aan de­ze unieke fase.

Er wordt tegenwoordig gewerkt met methodes die uitgaan van vooropgezette leerlijnen in plaats van het ontwikkelingsniveau van het kind. We zetten onze kleuters aan tweedimensionale werkbla­den en proberen er onverant­woord vroeg letters en cijfers in te pompen terwijl ieder kind, op het moment dat het eraan toe is, die kennis moeiteloos oppikt. Het spe­lend leren, dat een beroep doet op het totale kind, is op de achtergrond geraakt.

Dit alles doet afbreuk aan het werkplezier. De ware kleuterjuf signaleert met pijn in het hart het kwaliteitsverlies, omdat zij ooit haar kleuters, nadat ze twee jaar spelend onder haar vleugels ver­toefden, met een gerust hart op het niveau van een schoolkind overdroeg aan de leerkracht van groep drie.

Het protest tegen deze ontwikke­ling neemt toe. Overal in het land komen bewegingen op gang om deze ontwikkeling, die voorbij gaat aan de identiteit van de kleu­ter, een halt toe te roepen en er­voor te zorgen dat kostbare kennis niet verloren gaat. De huidige kleuterjuf heeft, als zij van de pabo komt, slechts vier maanden aan het kleuteronder­wijs mogen ruiken, terwijl daar vroeger vier jaar voor stond. Haar valt dus helemaal niets aan te reke­nen.

In april 2012 is een werk­groep opgericht, die zich buigt over het schrijven van een stuk voor de inspectie en de pabo.

Erica Ridzema, Trouw nov. 2012 (dit artikel is op verschillende plaatsen verschenen, o.a.:
hier)

Erica Ritzema uit Tilburg werkte 38 jaar in het onderwijs, waarvan 29 jaar als kleuterjuf. Voor het begin van het lopende schooljaar haakte ze af. Ze kon zich niet meer conformeren aan de vorm waarin het onderwijs aan kleuters gegeven wordt. Nu zet Ritzema zich in voor de werk- en steungroep kleuteronderwijs.

Het onderwijs in de Nederlandse kleuterklas gaat voorbij aan deze unieke fase van jonge kinderen. Voormalig kleuterjuf Erica Ritzema  kon dat niet langer aanzien en gooide het bijltje erbij neer, na 29 jaar.

Ik spreek hier mijn bewondering uit voor de visie van Mevrouw Ritzema, zij is voor mij een juf met een gouden hart voor kleuters.

De vrijeschoolbeweging mag wel blij zijn met zo’n visie ‘uit het veld’ en m.i. verdient ze van de vrijescholen alle steun.

Maar krijgt ze die ook????………….

.

Nog een artikel van Erica Ridzema

peuters en kleuters: alle artikelen

Spel: alle artikelen  (nr.13)

Rudolf Steiner: over spel

Opspattend grind nr.   [5]     [8]     [16]     [30]

Opspattend grindalle artikelen

.

1497

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

 

VRIJESCHOOL – Schoolrijpheid (2)

.

In een vrijekleuterklas kan de leidster de kinderen, die haar zijn toevertrouwd, in een geleidelijke ontwikkeling door de jaren heen waarnemen.
Zij zal o.a. bemerken, dat de lichaamsverhoudingen veranderen, de melktanden uitvallen, bewegingen soepeler worden, het kind socialer wordt en het spel verandert. Kortom zij zal zien dat kleuters schoolkinderen worden.

Hoe verandert dat, als zij het kind observeert door de ochtend heen?

Al direct bij het binnenkomen kun je het verschil zien tussen jonge en oudste kleuters.

De oudste kleuters kunnen zelf hun jas uitdoen en ophangen. Ze komen alleen naar binnen, geven een hand en zoeken zelfbewust een stoel uit waarop ze gaan zitten. Als ze wat willen vertellen kunnen ze dit alleen. Ze hebben hun ouders hier niet meer bij nodig.
De ouders hoeven ook niet meer in de klas te blijven tot er wordt begonnen.

Jonge kleuters willen nog graag geholpen worden bij het uittrekken van hun jas; mamma mag hem ophangen en aan de hand van hun begeleider komen ze, aarzelend, naar binnen. Zij hebben moeite de kring binnen te stappen en ook een hand aan juf geven is nog niet zo vanzelfsprekend. Vaak moeten ze geholpen worden als ze iets willen vertellen, of ze vertellen gewoon niets.

Ze vinden het fijn als pappa of mamma nog even achter hun stoel komt staan. Met het zoeken van een zitplaats hebben ze ook nog wat moeite.

Bij het ochtend- of ambachtspel zal een oudste kleuter erop letten of alles nog hetzelfde is als de vorige keer. Ze beginnen druk te verzinnen of ze er nieuwe dingen in kunnen krijgen. Ze doen niet meer vanzelfsprekend mee met wat juf doet; soms doen ze bewust niet mee. De jonge kleuter doet alles nog vanuit de nabootsing mee. Voeg je iets nieuws en boeiends toe aan het spel, dan zal in de meeste gevallen ook een oudste kleuter in het spel onderduiken.

Bij het vrije spel kun je ook duidelijk de schoolrijpe kleuters onderscheiden. Zij komen ’s morgens al binnen met een plan. Dit wordt vaak al besproken met andere oudste kleuters. Ze weten dan ook precies wat ze nodig hebben. Ze gaan af op een doel. Er wordt hard gewerkt om dat doel te bereiken. Er treden de nodige confrontaties op als blijkt dat ze een aantal dingen nodig hebben, die ook voor een andere kleuter van belang zijn. Eerlijk delen, wordt er dan gezegd, maar om dat ook echt te doen is nog iets anders. In dat geval ben je als juf hard nodig. Ze moeten dan hun plan iets wijzigen en met een beetje hulp lukt dat wel.

Ze zijn vaak de hele vrijespeltijd bezig om hun doel te bereiken. Bijvoorbeeld met het bouwen van een circus. Tijd om echt circus te spelen is er dan niet meer. Vaak weten ze niet meer wat ze moeten spelen, nu de hut die ze wilden maken, klaar is. Gelukkig zijn er dan werkjes aan tafel die we met de oudste kleuters doen. Weven, vlechten, borduren, naaien, punniken, vingerhaken, enzovoort. Als ze hier eenmaal aan beginnen willen ze meestal niet meer ophouden.

Voor de jongere kleuters is dit het moment om aarzelend bezit te nemen van wat de oudsten gemaakt hebben. Ze spelen dan het spel op hun manier na. Spelen ze samen met de groteren, dan spelen ze vaak een ondergeschikte rol. De jonge kleuter heeft ook geen plan, maar speelt met wat hij tegenkomt.

Bij het opruimen kun je de oudste kleuter een taak geven om iets netjes te maken. Je mag dan ook van hem verwachten dat hij dat doet. De jongere kleuter ruimt samen met juf op. Doen ze dit niet, dan gaan ze weer ongemerkt verder spelen.

Bij het werken met materiaal, zoals tekenen, schilderen plakken, etcetera, treden duidelijke verschillen op. Vooral de ontwikkeling in het tekenen, kan een houvast zijn bij de beoordeling of een kind schoolrijp is. Tekent het kind een huis, staat dat stevig op de grond, is er een hemel en een aarde, staan ook de poppetjes stevig op de grond of zweven ze ergens.

Alleen als een kind vrij deze dingen tekent, dus niet als het is voorgedaan of aangeleerd, kun je het kind hier o.a. op beoordelen.

Je kunt nog veel meer zien in de tekeningen van het kind, maar dat is een apart verhaal.

Bij het schilderen zie je ook verschil. De jongere kleuter ontdekt verrast, dat twee kleuren samen een derde maken. De oudsten weten dit en proberen bewust die kleur te maken.

Ook aan de diverse werkjes die gedaan worden, kun je heel veel aflezen. Het rondweven zal niet zomaar vanzelf goed gaan. Er is een bepaald bewustzijn voor nodig om dit te doen. De leidster doet het voor en de kleuter doet het na. Hij ziet zelf hoe het moet. Ook kan hij zelf ontdekken waar het fout is gegaan. Het tweede rondje proberen ze met dezelfde kleur te weven.

Bied je dit weefwerk te vroeg aan, dan zie je dat het niet lukt. Het is dan niet de bedoeling dat het aan het kind wordt geleerd (ook niet thuis}, na een poosje is het kind er wel aan toe en dan zal het ze meer plezier geven het te doen.

De luisterhouding bij het vertellen is ook verschillend bij oudste en jongere kleuters. Voor de oudsten is het nodig een langer verhaal of een sprookje te vertellen, terwijl de jongere kleuter aan een kort herhaal-sprookje genoeg heeft. In de klas moet je dit dan ook steeds afwisselen om beide leeftijdsgroepen te bieden, wat ze nodig hebben. Wat een luxe in Duitsland. Hier zijn twee leidsters. De ene kan kan de oudsten een sprookje vertellen, de andere houdt de jongsten bezig.

Gelukkig vinden oudste kleuters de herhaalsprookjes ook nog heerlijk om te horen, vooral omdat ze het al snel kunnen na vertellen.

Je ziet dit ook gebeuren in de klas. De schommelboot gaat op zijn kant. Een doek erop en dan maar zoeken of je al de figuren uit het verhaal kunt vinden tussen de houten beestjes.

Ondertussen zitten de jongste kleuters geduldig te wachten en te kijken wat er allemaal gebeurt tot het verhaal begint.
Dit zelf uitspelen vinden de kleuters heerlijk om te doen. Vooral de organisatie en het opbouwen van het ‘toneel’ kan soms wel een uur duren.
De volgende dag gaan ze dan verder en weten dan goed hoe het moet.

Er zijn natuurlijk nog veel meer dingen die bekeken moeten worden. Bij voorbeeld hoe verbindt het kind zich met de dingen die het doet; hoe is de concentratie; kan het kind knopen; hoe gooit en vangt het een bal; kan het springen, klimmen, hinkelen. Is het handig met zijn vingers (vingerspelletjes), kan het zelfstandig een liedje zingen, hoe is het met zijn gebit, enzovoorts.

Wat erop aankomt, is, dat door al het voorafgaande tot uitdrukking komt, wat het wezenlijke is bij het kind.

Het willen is bij het kind rijp, als het zich een taak stelt en deze ook afmaakt.
Het voelen is rijp, als het denkbeelden kan verbinden met het gevoel.
Het denken is rijp, als het zich willekeurige voorstellingen kan vormen.

Rond het 6e ,7e jaar gaat de wilsmatige benadering van het kind over in een gevoelsmatige benadering van de wereld om hem heen.

Wanneer het kind veel storingen in zijn korte leventje heeft moeten meemaken, bijvoorbeeld ziektes, verhuizingen, scheidingen, dan treden vaak verschuivingen, vervroegingen of verlatingen op bij de ontwikkeling in de eerste zeven jaar.

Bij al het bovenstaande is uitgegaan van een gezonde ontwikkeling, waar het kind in alle rust, tijd en geborgenheid van babytijd tot lagere schooltijd zich zorgeloos heeft mogen ontwikkelen.

Schoolrijpheid: alle artikelen

 

over de kindertekening

peuter en kleuter: alle artikelen

Over ‘spel’

Erica Ridzema

Rudolf Steiner over spel

Betekenis van de kleuterklas voor het etherlijf

 

 

1016

 

 

 

 

 

 

 

 

.

VRIJESCHOOL – 6e klas – impressie (2)

.

In de zesde klas van de Vrije School wordt evenals in de voorafgaande jaren, veel verteld. Toch kan niet meer van”de vertelstof” gesproken worden, zoals we dat deden in de jaren daarvoor. We herinneren ons dat het achtereenvolgens de sprookjes in de eerste klas, de fabels en de legenden in de tweede klas, de verhalen uit het oude testament in de derde klas, de godenverhalen over Noorse volkeren in de vierde en de verhalen der Grieken in de vijfde klas waren die het kind door een wereld van belevenissen voerden die steeds een ander karakter hadden. Belevenissen die sterk aansloten bij de leeftijdsfase waarin het kind zich bevond.
Inmiddels is bij de zesdeklasser een heel andere lichaamsgestalte ontstaan dan die uit het begin van de schooltijd. De grote soepelheid, de afgeronde vormen die één en al beweging waren, hebben plaatsgemaakt voor een uitgegroeid lichaam en een ledematensysteem dat zich niet meer zo vanzelfsprekend en vloeiend beweegt. Integendeel: in het 12e, 13e en 14e levensjaar zal iets hoekigs en iets onhandigs in het bewegen optreden.

Het mechanische in onze menselijke gestalte komt duidelijk aan het licht en het is nu de leeftijd dat alles wat in de wereld met opbouw, wetmatigheid, structuur te maken heeft met de kinderen onderzocht kan worden. Hun geest is er klaar voor om langs deze poort de wereld te gaan beleven.

Het onderzoek naar de structuren is het beantwoorden van een honger. De kinderen willen van alles weten. Wat is het heerlijk om de z.g. nuchtere feiten op het gebied van natuur en wetenschap nog zelf te ontdekken en er de vreugde en diepe gevoelens van verwondering en eerbied bij te ervaren. Zoals de mensen die aan het begin van het natuurwetenschappelijk onderzoek hun grote ontdekkingen deden.

Deze fase in de kinderontwikkeling vindt zijn aanzet in de 6e klas en zet zich voort in de 7e en 8ste.

Tot nog toe was de wereld nog één geheel. De kleuren, de geluiden, de warmte en elektriciteitsverschijnselen zijn openbaringen van dit geheel.

Een belangrijk nieuw vak is dus de natuurkunde. We gaan heel intensief waarnemen en toetsen.

In de eerste plaats het geluid. Het luisteren staat dan voorop. We worden helemaal oor. De wereld is vol geluid van het meest subtiele, tere, tot het machtigste natuurgeluid. Aan alle voorwerpen kan een geluid ontlokt worden. We ontdekken wanneer een hoog, wanneer een laag, wanneer een zuiver, wanneer een chaotisch geluid ontstaat.

De waarnemingen kunnen gerangschikt worden en we vinden wetmatigheden. Zo krijgt al onze kennis een grond.  Onze ervaring wordt een beleefd weten.

In de wereld van het licht gaat onze volgende tocht. Het is een openbaring als het licht, de tovenaar die alles aan ons doet verschijnen, zichzelf pas kan tonen door iets stoffelijks te ontmoeten. We spelen met eenvoudige fenomenen. Uit het verschijnsel “de gouden dageraad, de kleurige zonsondergang, de oranje lantaarns in de mist” vinden we het ontstaan van de atmosferische kleuren, de regenboogkleuren. Ook optische verschijnselen gaan we bewust zien.

Warmteleer en statische elektriciteit komen ook aan de beurt.

Met het voorafgaande is één vak wat uitvoeriger belicht. Over de andere zal ik wat korter zijn.

Sprekend over de verschillende gebergtelandschappen die Europa kent, gaan we het oergesteente, het graniet bekijken, daarna de kalk. Het is een heerlijke periode, mineralogie.

Het voert ons in de schoonheid, de eeuwigheid en in het heden. Het is een goede basis voor de eigenlijke aardrijkskundeperiode. Daarin kunnen dan de beelden opgebouwd worden van de verschillende landstreken. Een andere factor is het klimaat waarin mens, plant en dier leven. Het klimaat wordt door talrijke omstandigheden bepaald, maar het belangrijkste is wel de plaats op de aarde. Hiermee komt men van aardse plaatsbepaling op het bestuderen van de zonnestand door de loop van het jaar.

Geschiedenis, dat betekent in de 6e klas de Romeinen van het begin tot het einde. Veel moed, trouw, streven naar rechten van de burgers in prachtige verhalen, waarin helden de verpersoonlijkte moed zijn, grote voorbeelden!

Daarna de ondergang van het Romeinse Rijk en de opkomst in de middeleeuwen van de noordelijker streken van Europa.

Ten slotte wil ik nog even wijzen op de meetkunde,  waarin  al tekenend en construerend de grondslag gelegd wordt van de latere wiskunde. Schoonheidsgevoel en exactheid zijn vermogens die bij deze periode weer sterk ontwikkeld worden.

Het leerplan van de 6e klas wil in alle facetten de leerling helpen de wereld niet in vogelvlucht maar van binnenuit te gaan verkennen’.

Th.A.Veenhof, vrijeschool Den Haag, datum onbekend

6e klas: alle artikelen

 

VRIJESCHOOL in beeld: 6e klas – alle beelden

 

1011

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.