.
2023: 100 jaar vrijeschool Den Haag
Dit jaar (september) is het 100 jaar geleden dat in Nederland de eerste vrijeschool werd opgericht.
Om bekendheid te geven over wat het onderwijs op deze school inhoudt, schreef de leerkracht Max Stibbe een leerplan. (Ik heb nog geen exact jaartal, maar dat moet rond de jaren 1930 zijn geweest.)
Stibbe nam als leidraad het leerplan zoals dat werd beschreven door Caroline von Heydebrand, een van de leerkrachten die aan de cursus deelnam die Steiner in 1919 gaf, vlak voor de opening van de vrijeschool in Stuttgart.
Enerzijds bevat dit leerplan nog steeds veel aspecten – m.n. de menskundige – die nog altijd vrij actueel zijn.
De keus voor de vakken en de inhoud daarvan wijkt soms af van wat er in de latere jaren – zeker met de komst van veel meer vrijescholen – van het leerplan is geworden.
Vooral in de bovenbouw is – o.a. door de examendwang – het leerplan nogal veranderd, uiteraard ook mede door de tijd waarin we nu leven die van alles met zich meebrengt, waar ook het onderwijs iets mee moet.
Toch is het buitengewoon interessant nog eens te kijken hoe men dat hele leerplan in de beginfase van de vrijescholen in Nederland zag.
Ik geef het hier weer in de spelling waarin het werd geschreven.
.
Mr. M.L.Stibbe
.
HET LEERPLAN VAN DE VRIJE SCHOOL
.
In 1919 werd Dr. Rudolf Steiner uitgenoodigd door den heer Emil Molt, directeur van de Waldorf-Astoria-Cigarettenfabriek te Stuttgart, om een school op te richten voor de kinderen van de fabrieksarbeiders. Rudolf Steiner zocht een aantal leerkrachten uit en hield voor hen eenige series van voordrachten, die de paedagogische grondslagen voor de nieuwe Waldorfschool vormden. Zij werd begonnen met een 200-tal leerlingen, werd opengesteld voor kinderen uit alle kringen en breidde zich snel uit, zoodat zij na enkele jaren over de 1000 leerlingen telde en een college van ongeveer 60 leeraren. In andere plaatsen en in andere landen werd de behoefte aan een zoodanige school sterk gevoeld, zoodat vele scholen ontstonden naar dit voorbeeld. Onder hen was de Vrije School, die in September 1923 te ’s-Gravenhage werd opgericht, één van de eerste. Deze begon zeer in het klein met 10 leerlingen, breidde zich snel uit en had na eenige jaren ongeveer 250 leerlingen. De voordrachts-reeksen. die Rudolf Steiner in Stuttgart hield, ter inleiding van het paedagogische werk, bevatten twee hoofdmotieven : als eerste gaf hij op grond van anthroposophische menschenkennis de noodige inzichten in het zich ontwikkelende kinderwezen, inzichten, die bij nadere bestudeering in de ziel van den mensch zich omvormen tot krachten, die vruchtbaar worden in het pacdagogisch werk : als tweede gaf hij aanwijzingen voor de innerlijke ontwikkeling van den leeraar, omdat hierin alleen de mogelijkheid gezien kan worden om tot groeiend begrip te komen van de voorloopig verborgen
2
verschijnselen in het ziele- en geestesleven der kinderen. Het kan duidelijk zijn, dat op deze wijze anthroposophie wel basis moet zijn voor de leeraren, voor hun eigen innerlijke ontwikkeling en inzicht in het kinderwezen en het daarmee samenhangende paedagogische werk, dat het evenzeer als onjuist beschouwd zou moeten worden, wanneer anthroposophie aan de kinderen onderwezen zou worden. [1]
Aan het slot van zijn voordrachtsreeksen gaf Rudolf Steiner een overzicht van de verschillende leervakken, samenvattend welke details voor de verschillende leeftijden der kinderen van beteekenis zijn. Uit de uiteenzettingen bleek, dat het onderwijs gegeven moest worden naar den leeftijd der kinderen, want de groote overgangen in de ontwikkeling : die van de tandenwisseling, die in het 10e, in het 12e jaar en van de puberteit, geven de aanwijzingen voor de inrichting van het onderwijs en de verdeeling der vakken. Op dezen grondslag is dan ook het leerplan, zooals het hier voor de Vrije School uitgegeven wordt, opgebouwd. In totaal zijn er twaalf klassen, die in twaalf trappen een groot beeld geven van de ontwikkeling van het menschelijk wezen. Het leerplan, dat wij aan Rudolf Steiner danken, stelt niet voor een programma dat afgewerkt moet worden, maar een organisch geheel, dat uit de werkelijkheid van de kinderziel is afgelezcn : daarom kan het niet dogmatisch zijn, maar geeft het, al staan er ook vele detail-aanwijzingen in, alle vrijheid aan den leeraar, het steeds aan te passen aan de omstandigheden.
Een der belangrijkste omstandigheden, die wijziging eischen van het Duitsche leerplan, was het feit, dat de Vrije School een Hollandsche school is, staande in het Hollandsche leven, waar gewerkt moet worden met Hollandsche kinderen. Dit laatste feit eischt natuurlijk een geheel andere uitwerking van de paedagogie dan in de Waldorfschool, aangezien Hollandsche kinderen van anderen aard zijn dan Duitsche. Over dit onderwerp — hoe dus het wezen is van een Hollandsche paedagogie — kan hier, hoe aantrekkelijk ook, niet uitqeweid worden. Wel zijn overal de aanwijzingen van het leerplan bestudeerd op grond van de vraag, in hoever
3
een wijziging noodig was met het oog op de Hollandsche omstandigheden. Men zal de gegevens aantreffen in het leerplan zelf. In hoofdzaak kon vastgehouden worden aan het leerplan van de Waldorfschool, omdat de ontwikkelingsgang van de kinderziel bij de Europeesche volken dezelfde is : in de details kwamen de veranderingen.
Enkele onderdeden van het leerplan eischen een voorafgaande mededeeling.
De Eurhythmie is een vak, dat in het Vrije Schoolonderwijs een centrale rol speelt, dat onderwezen wordt in alle klassen. De kunst-eurhythmie is uit de anthroposophie ontstaan als een nieuwe bewegingskunst, die uitgaat van de bewegingen voor de aparte klanken van de taal en van de muziek. Wat in de taal als gesproken woord gehoord wordt, wordt in de eurhythmie als dienovereenkomstige beweging zichtbaar gemaakt. Waar de mensch door de taal uitdrukking geeft aan zijn heele zieleleven, wordt in de eurhythmie het heele lichaam uitdrukkingsorgaan voor dit zieleleven, d.w.z. het lichaam stelt zich in de eurhythmie geheel in dienst van het hoogere wezen van den mensch. Alle verdere phenomenen in de taal, als melodie, rhythme, stemming, grammaticale constructie etc. vinden in eurhythmie de daarmee overeenkomende beweging. De oorspronkelijke kunsteurhythmie kreeg twee vertakkingen, de eene ging in een geneeskundig-therapeutische richting : het evenwicht en regelmatig in elkaar grijpen van lichamelijke en hoogere functies van ziel en geest, wat in een ziekte verstoord is, kan met behulp van de heil-eurhytmie hersteld worden. Deze geneeskundige eurhythmie wordt in de school, onder toezicht van den schoolarts, toegepast. Als tweede loot aan den stam van de kunsteurhythmie ontstond de paedagogische eurhythmie. die een zeer belangrijke plaats inneemt in de school, wat begrijpelijk is, als men bedenkt, dat opvoeden beteekent: een harmonische ontwikkeling te verzorgen van de in elkaar werkende lichamelijke en bovenzinlijke krachten van den mensch. Rudolf Steiner noemde eenige malen de eurhythmie een ziele-gymnastiek, die naast de gewone gymnastiek staat. Deze
4
laatste richt de aandacht vooral op de lichamelijke ontwikkeling en op de vraag hoe de menschelijke geest de beheersing krijgt over de lichamelijke functies.
Het godsdienstonderwijs vindt men in het leerplan niet opgenomen. De Vrije School is een neutrale school, waar elk godsdienstonderwijs gegeven kan worden. Op wensch van ouders, die hun kinderen niet naar een dogmatisch godsdienstonderwijs wilden sturen, werd — evenals in de Waldorfschool — ingesteld een vrij godsdienstonderwijs, dat door leraren van de school gegeven wordt. Dit vrije godsdienstonderwijs brengt de kinderen niet in een bepaalde religieuze richting of kerkgemeenschap ; het stelt zich tot taak om tegemoet te komen aan de religieuze behoeften, die in de kinderen leven en die in den loop der ontwikkeling voortdurend veranderen. Al staat het op Christelijken grondslag, het leert den kinderen geen dogmatischen inhoud. Ermee verbonden is de Zondagshandeling, die de wijding eraan moet geven.
De klassieke talen maakten in vroegeren tijd deel uit van het leerplan van de school. Vanaf de 5e klasse werden zij vier uur in de week onderwezen. Economische redenen maakten het helaas noodzakelijk, dit onderwijs voorloopig te beëindigen. Het leerarencollege van de Vrije School koestert de hoop, dat het in de toekomst mogelijk zal zijn, dit onderdeel wederom in te voegen in het leerplan.
Vermeld moet nog worden, dat de gewone intellectueele onderwijsvakken, b.v. lezen, schrijven, rekenen, Nederlandsche taal, aardrijkskunde, geschiedenis, natuurkunde, scheikunde etc., onderwezen worden in zoogenaamde perioden, d.w.z. dat elken dag eenzelfde vak gedurende de eerste twee morgenuren onderwezen wordt, een periode lang. Zoon periode varieert meestal van twee tot vijf a zes weken. De lengte wordt bepaald in de lagere klassen (1e t.m. 8e klasse) door den klasse-onderwijzer, in de hoogere (9—12e kl.) wordt een periodenrooster vastgesteld, dat den duur aangeeft, de verschillende vakken wisselen elkaar dus af in den loop van een jaar. Hierdoor worden vele voordeelen bereikt, o.a.
5
die van een geconcentreerde en economische werkwijze. Na dit periode-onderwijs volgen in den loop van den dag de lesuren die door een lesrooster bepaald worden : die in de moderne talen, de praktische vakken en de kunstvakken. Deze vallen dus op de latere ochtend- of in dc middaguren.
Wie nauwkeurig het leerplan bestudeert en zich op de hoogte stelt van de paedagogische methode, die door Rudolf Steiner geïnaugureerd werd, ontdekt hoe sterk de groei- en ontwikkelingsmogelijkheden zijn, die in dit leerplan verborgen zijn. De heele mensch naar lichaam, ziel en geest vindt een normale ontplooiing. Dit kan genoemd worden de ware voorbereiding voor het leven, want dc maatschappij heeft behoefte aan zulke menschen, die de beschikking hebben in volledige mate over hun menschelijke kwaliteiten.
De school kan uitsluitend ten doel hebben de opvoeding voor het werkelijke leven. Om tegemoet te komen aan speciale behoeften van de tegenwoordige maatschappij is nog ingesteld na afloop van de 12e klasse een eindexamenvoorbereidingsklasse, waarin die leerlingen toegelaten kunnen worden, wier ouders dit wenschen en die de capaciteiten ervoor hebben. en waarin zij in één jaar tijd klaargemaakt worden voor het eindexamen H.B.S. als extraneüs. Het leerplan van deze klasse wordt hier niet vermeld, aangezien de vereischten bekend zijn en deze klasse valt buiten het eigenlijke werk van de Vrije School. Wel moet hier medegedeeld worden, dat in den loop van de 12e klasse reeds verschillende extra-uren worden ingevoegd voor de candidaten dezer eindexamen-voorbereiding om te voren met de praeparatie een begin te maken, in een dusdanigen omvang, dat het gewone schoolonderwijs niet geschaad wordt. Deze extra-uren zijn vooral gewijd aan: wiskunde, natuurkunde, scheikunde, boekhouden, staatsinrichting en staathuishoudkunde.
6
De eerste drie jaren van de lagere school
(Van de tandenwisseling tot den overgang in het 10e jaar.)
In het eerste schooljaar zijn of komen de kinderen in den overgang van de tandenwisseling. De krachten, die tevoren als plastische krachten het lichaam opbouwden, maken een eind aan dezen arbeid, wanneer de wisseltanden doorkomen.
Zij maken zich dan los van den lichamelijken opbouw en treden in veranderden vorm op als de krachten van voorstelling en geheugen. In deze functies van het zieleleven zijn bij het jonge kind dus de vroegere opbouwende krachten, die het lichaam vormden, werkzaam, die bij uitstek plastisch-kunstzinnig scheppende krachten zijn. Het onderwijs, dat de kinderen nu ontvangen, moet zich aanpassen aan deze eigenschappen en deze kunstzinnig-plastische krachten volledig in gebruik nemen.
Vóór de tandenwisseling was de beweging van lichaam en ledematen de belangrijkste uitdrukking in het zieleleven der kinderen ; na de tandenwisseling komen rhythme van bloedcirculatie en ademhaling meer op den voorgrond, waarmee het spreken ook in nauw verband staat. Hierdoor zijn in het onderwijs beweging, spreken, rhythme, maat — een muzikaal-kunstzinnig element — van groote beteekenis. Vóór de tandenwisseling waren het vooral de krachten van den wil. die zich in de beweging der kinderen openbaarden en die door nabootsing alles opnamen uit de omgeving, waardoor de belangrijkste grondslagen voor het leven geleerd werden. Na de tandenwisseling speelt, naast de wilskrachten, het gevoelsleven een centrale rol, dat de behoefte heeft door dc autoriteit van den onderwijzer zich te laten leiden. Met de vroegere nabootsingskrachten namen ze van de menschen en gebeurtenissen uit de omgeving alles op ; na de tandenwisseling geschiedt dit opnemen alleen van ’n enkel mensch, die als
7
autoriteit aangevoeld kan worden, d.w.z. als degene, die het kind liefheeft, kent en leiden kan in zijn ontwikkeling.
In de eerste drie schooljaren houden de kinderen nog een zeer sterk gevoel van saamhoorigheid met de omgeving, zoowel met menschen als met de natuur. De details van het leerplan dezer drie jaren zijn begrijpelijk uit de hierboven genoemde, kort aangeduide, psychologische bijzonderheden.
Eerste, Tweede, Derde Klasse
S c h i l d e r e n e n T e e k e n e n
Aan ’t plastisch-beeldende element, dat in de kinderen werkzaam is, wordt aangeknoopt met het schilderen (met waterverf op nat papier) en teekenen (c.q. het boetseeren). Het kleurgevoel, dat in alle gezonde kinderen aanwezig is, wordt ontwikkeld door al schilderend in de combinatie van zuivere kleuren (zonder bepaalde vormen) harmonie en disharmonie te leeren kennen, waarbij de vorm als resultaat van de kleuren moet optreden. De lijn moeten de kinderen als kleurengrens leeren kennen. Het teekenen ontstaat eenerzijds uit het schilderen, anderzijds uit de beweging, doordat rechte en ronde vormen geloopen worden en met de hand in de lucht beschreven. Nateekenen van uiterlijke voorwerpen wordt vermeden.
S c h r i j v e n
I Uit het teekenen en schilderen wordt het schrijven ontwikkeld. Het zou in strijd zijn met de natuur van het kind om de letterteekens ineens te leeren. Deze teekens zijn de vrucht van een eeuwenlange beschaving en brengen ouderdomskrachten in de kinderen, die ongezond werken, wanneer niet die methode gevolgd wordt, die de kindernatuur eischt : de kunstzinnige. Naar aanleiding van een verhaal van een beer bijvoorbeeld, wordt de beer zoo geschilderd, klimmend in een boom, dat de letter B ontstaat. Vervolgens wordt die letter ook apart geteekend. Zoo worden de meeste letters geleerd. Door het schrijven van woorden wordt de kennis der
8
ontbrekende lettcrteekens aangevuld. Zoo ontstaat een gevoel van liefdevolle verhouding in de kindezztel tot de geschreven letters. De meeste hoodletters worden geleerd in de eerste klasse.
II. Na de hoofdletters leeren de kinderen de kleine drukletters schrijven en dan de schrijfletters. Langzamerhand moeten zij. wat men hen vertelt, leeren opschrijven ; bovendien wat geleerd werd over dieren, planten, weide en zee etc., in kleine beschrijvingen weergeven.
III. Het oefenen van het schrijfschrift wordt voortgezet. In deze klasse moet het schrijven met inkt geleerd zijn.
L e z e n
I. De hoofdletters worden gelezen. Het lezen wordt pas na het schrijven ontwikkeld, omdat het op de meest eenzijdige wijze alleen de krachten van het hoofd opeischt. Bij het schrijven worden tenminste nog de handen gebruikt, bij schilderen en teekenen werken het heele kinderlichaam en de heele kinderziel mee. De normale ontwikkelingsweg gaat van het levende naar het abstracte.
II. Het drukschrift wordt gelezen.
III. Het lezen wordt grondig geoefend (bij voorkeur uit een boek).
S p r e k e n
I. Bij het spreken wordt de zuivere uitspraak verzorgd door voorvertellen en laten navertellen. Als vertelstof dienen de sprookjes, die de voorstellingskracht der kinderen opwekken en in kunstzinnigen vorm de diepste geheimen van de menschheid uitspreken. Het vertellen der sprookjes wordt aangepast aan de temperamenten der kinderen, moet op verschillende wijze gekleurd en van leven doordrongen zijn. Een begrip voor het waarheidselement der sprookjes moet in den opvoeder leven. Diepe wijsheid over de ontwikkeling van aarde, kosmos en menschheid zijn in de beelden verborgen. Bij het reciteeren van gedichten wordt de nadruk gelegd op rhythme, maat. rijm.
II. Voor het vertellen en navertellen wordt als stof de over-
9
gang gezocht van de sprookjes naar de dierfabel en het dierenverhaal. Op dezen leeftijd begrijpt het kind door het gevoel van verbondenheid met de natuur, een dier het best, wanneer het menschelijk spreekt en handelt.
III. Het spreken wordt in de details verzorgd ; het vroegere instinctieve gevoel voor den duur, de scherpte en zachtheid der klanken wordt in het bewustzijn gebracht. De juiste spelling wordt verzorgd, uitgaande van het gearticuleerde spreken en het luisteren naar de exact gesproken taal. Bij het leeren van gedichten tracht men naast het gevoel voor rhythme en maat van de taal, het gevoel voor de schoonheid te wekken. (Lyriek.) Vertelstof wordt genomen uit de verhalen van het Oude Testament. Dit kan als een begin van het onderwijs in de geschiedenis beschouwd worden, die vóór het 12e jaar alleen in verhaalvorm den kinderen geleerd wordt.
G r a m m a t i c a
II. In verband met het vertellen en navertellen van verhalen wordt een begin gemaakt met de meest elementaire grammaticale kennis : Werkwoord, bijvoegelijk naamwoord en zelfstandig naamwoord. Dit onderwijs moet aardig zijn en de humor mag niet ontbreken, om te zorgen dat het de kinderen niet belast of verveelt. Met het levendigste element van de taal wordt begonnen : het werkwoord. Men brengt hierbij dc kinderen in beweging ; de zelfstandige naamwoorden zijn gevormd, vast en onbewegelijk. Daartusschen in staat het bijvoegelijk naamwoord, dat de eigenschappen der dingen doet voelen.
III. De woordsoorten en zinsdeelen worden uitgebreider geleerd met den opbouw van den zin en de plaatsing der leestekens.
R e k e n e n
I. Uitgaande van de verdeeling worden de vier hoofdbewerkingen geleerd met de getallen tot 20. zoo mogelijk tot
10
100. Door rhythmisch loopen, klappen, springen, wordt het tellen geleerd en het begin van de tafels van vermenigvuldiging.
II. De vier hoofdbewerkingen worden voortgezet met getallen tot 100 en daar boven. Er wordt veel uit het hoofd gerekend. De tafels van vermenigvuldiging worden uit het hoofd geleerd.
III. De vier bewerkingen worden geoefend met groote getallen. Vraagstukken, die betrekking hebben op eenvoudige zaken van het practische leven, worden gemaakt.
K e n n i s v a n d e o m g e v i n g
I. Het kind moet wakker worden voor zijn omgeving en deze bewust leeren kennen. Bekende dieren, planten, steenen, bosschen, weiden, rivieren, historische plaatsen en gebeurtenissen, die met die plaatsen in verband staan, moeten besproken worden, niet op abstracte wijze, maar op phantasievol-moreele wijze. De hemel, de wolken, de sterren, de bloemen en de dieren moeten als in de sprookjes en fabels met elkaar sprekend, hun eigenschappen en hoedanigheden, hun grootte, vriendelijkheid, wildheid enz. uitspreken en in hun handelingen toonen.
II. Voortzetting.
III. In voortzetting van het bovenstaande moeten de kinderen nadere details uit de omgeving leeren kennen, bijvoorbeeld de bereiding van mortel en het gebruik ervan bij het bouwen van huizen ; de landbouw, de visschers worden behandeld, het mesten, ploegen etc., de korensoorten leeren de kinderen onderscheiden. Zij leeren zien, hoe het dier de plant noodig heeft voor zijn voeding, de plant het dier voor dc bemesting, het mineraal voor haar voeding en vastheid van vorm. Het zaakonderwijs wekt zoo een gevoel voor het edele in elkaar passen der verschijnselen in de wereld en roept een gevoel van dankbaarheid op tegenover de lagere rijken van
11
de natuur, die alle weer dienstbaar zijn aan den mensch. Naast het moreele element moet een practisch element in dit onderwijs aanwezig zijn, doordat in dit zaakonderwijs gegevens verwerkt worden, die later stof kunnen geven voor het schrijven van zakenbrieven.
E n g e l s c h, F r a n s c h, D u i t s c h
I II III. Met twee talen wordt in de eerste klasse begonnen, waardoor de beste systematische oefening van het geheugen bereikt wordt. Welke talen dit zijn, hangt geheel van de omstandigheden van het leeraren-college af. Van belang is, dat in twee moderne talen onderwijs wordt gegeven, dat dit onderwijs niet theoretisch en abstract is, maar levendig en kunstzinnig en berustend op het spreken van de talen. De derde taal komt in de derde klasse erbij.
De sterke neiging tot nabootsing en de plasticiteit van de spraakorganen, die het het kind mogelijk maakten in de jongste jaren de eigen taal te leeren, mogen niet ongebruikt gelaten worden en helpen in deze klassen in het onderwijs in de vreemde talen. Het onderwijs berust op het leven in het element van de vreemde taal : sprekenderwijs wordt zij geleerd o.a. door het uitvoeren van kleine bevelen, door het leeren van liederen, gedichtjes, spelletjes, waardoor rhythme. melodie, klank van de vreemde taal het kind vertrouwd worden. Kleine gesprekken worden gevoerd. Op vragen moeten de kinderen leeren te antwoorden in volzinnen. Grammatica, lezen en schrijven worden niet beoefend.
E u r h y t m i e (zie inleiding).
In de klank-eurhythmie worden de vocalen geleerd. Rythmisch loopen en klappen, rhythmische spelen, sprookjes spelen, rhythmische gedichten en stokoefeningen worden beoefend, ook in de volgende jaren. Het muzikale element en het loopen van meetkundige en andere vormen zijn uitgangspunten voor dc eurhythmie. De tooneurhythmie begint met de eerste vijf tonen; dc kinderen leeren luisteren naar deze tonen en de bijbehoorende bewegingen uitvoeren. De eurhyth-
12
mie ondersteunt vele vakken, zooals het taalonderwijs, in eigen en in de vreemde talen, het muziekonderwijs, het rekenen- en meetkunde-onderwijs later, etc.
II. In de klankeurhythmie worden de bewegingen voor de consonanten geleerd. Ter verzorging van het intellect, van de bewegelijkheid in het zieleleven, van het gemeenschapsgevoel en ter harmoniseering van de temperamenten worden moreele oefeningen ingevoegd in kleine groepen, bijvoorbeeld ‘Ik en jij ‘. In de tooneurhythmie worden kleine melodieën van den omvang van een quint geleerd.
III. In de klankeurhythmie worden niet alleen de bewegingen voor losse klanken geleerd, maar woorden, zinnen en zelfs korte lyrische gedichten gemaakt. Naast rhythme en maat treedt hier op den voorgrond gevoel voor taalschoonheid en stemming der gedichten. Met alliteratie-oefeningen wordt begonnen ; de moreele oefeningen worden voortgezet. De oefeningen in de tooneurhythmie worden uitgebreid tot den omvang van het octaaf. De toonladder C dur wordt geleerd, kleine melodieën en liederen uitgewerkt.
M u z i e k
I. Liederen met den omvang van een quint worden den kinderen geleerd, vooral rhythmisch en melodieus. Bewegenderwijs beginnen de kinderen hun leergang, om zoo langzamerhand te komen tot het innerlijk-gebonden muzikale voelen. Verschillende muzikale oefeningen worden gemaakt ter wekking en harmoniseering der zielekrachten. Het onderscheiden van mooi en niet-mooi wordt verzorgd, eenvoudige gehooroefeningen gemaakt. Ook het luisteren naar muziek moet in de lessen gecultiveerd worden. Een begin wordt gemaakt met het klassikale onderwijs in instrumentaal-muziek en wel met het fluitspelen (blokfluit in D).
II. De omvang der liederen wordt uitgebreid tot het octaaf.
III. Voortzetting van de zangoefeningen. Een begin wordt gemaakt met het leeren van het notenschrift (C dur).
13
H a n d w e r k e n
I. Jongens en meisjes leeren breien met twee pennen. De handigheid, die hier geoefend wordt, is van beteekenis voor het wekken en vormen van het intellect. Vorm- en kleuroefeningen worden gemaakt.
II. Van het breien wordt overgegaan naar het haken. Kleine voorwerpen worden op vrije wijze en kunstzinnig gevormd door de kinderen.
III. Voortzetting van II.
G y m n a s t i e k
Gymnastiek begint in de 3e klasse als een voortzetting van de eurhythmie. Dit is een zichtbare taal, dus een zichtbaar worden van wat in de vorming van den adem geschiedt. Leven geeft aan deze ademvorming de werking van het bloed. In de gymnastiek werkt als proces datgene wat zich afspeelt, wanneer het bloed inwerkt in de spieren ; de gymnastiek bewerkt het sterk en elastisch worden der spieren, doordat de bloedstroom erin schiet. Het wilsleven wordt direct aangegrepen en gevormd, terwijl in de eurhythmie de wilsuitdrukking van het gevoel optreedt. (Pas na het 12e jaar gaan in de gymnastiek ook de organische en mechanische bewegingen van het beenderenstelsel een rol spelen.) De oefeningen moeten in de IIIe, IVe en Ve klasse geheel organisch gevormd zijn. Gemoed en fantasie moeten een verband ermee kunnen vinden. Men laat b.v. de gebaren van den menschelijken arbeid als dorschen, zaaien, hameren, etc. op onrealistische, rhythmische wijze verrichten.
In de derde klasse moeten buiging en strekking niet te sterk zijn. Aan de werktuigen : hindernissen nemen in elken vorm: springen, klauteren : ringen en ladder.
14
De 4e en 5e klasse van de lagere school
(De periode, die ligt tusschen den overgang in het 10e en die in het 12e jaar)
De overgang in het 10e jaar is een feit van groote beteekenis in het kinderleven en zal op het onderwijs een grooten invloed moeten hebben. Vóór dezen leeftijd kende het kind nog een vanzelfsprekend gevoel van saamhoorigheid met de omgeving ; door den overgang in het 10e jaar gaat het zich daarvan losmaken, het wordt zelfstandiger tegenover de omgeving, een versterking der Ik-krachten. d.i. een verinnerlijking, heeft plaats. Het bewustzijn wordt wakkerder ; het kind wil menschcn en wereld van een nieuwen kant leeren kennen. Het gevoel van vereering voor de autoriteit van den onderwijzer moet vernieuwd worden ; de kinderen leveren door hun innerlijke verandering nieuwe moeilijkheden op, wier oplossing veel tact en wijsheid verlangen van den opvoeder. Het kind moet hier behoed worden voor teleurstellingen.
Het sterker-worden van de zelfstandigheid, van de Ik-krachten, uit zich vooral in het wilsleven. De oplossing van vele problemen moet gezocht worden in het invoegen van eenige nieuwe vakken, die het verdwijnend gevoel van verband met de omgeving bewust aanvullen : de dierkunde, plantkunde, aardrijkskunde. In deze vakken moet het onderwijs zoo worden gegeven, dat de nieuwe wilskrachten op de juiste wijze gebruikt en geleid worden.
Vierde en vijfde klasse
S c h i l d e r e n e n t e e k e n e n
IV, V. In de eerste drie jaren speelden nabootsing en opvolging van aangiften door den onderwijzer de hoofdrol. Vanaf de vierde klasse wordt het werken steeds zelfstandiger, geoefend wordt de vrije kunstzinnige fantasie. Kleurtechniek en kleurgevoel zijn zoover ontwikkeld, dat de kleur ook uitdrukkingsmiddel kan worden voor onderwerpen, die in ver-
15
schillende onderwijsvakken ter sprake komen, zooals verhalen in de aardrijkskunde, geschiedenis etc. Het teekenen in reine vormen wordt voortgezet ; vormen die in hun eigen karakter door de kinderen vroeger geteekend werden, b.v. rechthoekige en scheefhoekige, worden nu opgezocht bij uiterlijke voorwerpen, b.v. bij een stoel. Zulke voorwerpen kunnen vanaf dezen leeftijd nageteekend worden.
N e d e r l a n d s c h e t a a l
IV. Het schrijven van brieven, ook van kleine handelsbrieven. wordt geoefend. De tijden van het werkwoord worden zorgvuldig behandeld in verband met de veranderingen in de vormen. Verder moeten de kinderen den samenhang leeren kennen tusschen een voorzetsel en het bijbehoorende woord. De plastische opbouw en de ontleding van de taal moet geleerd worden tusschen het 9e en 10e jaar. Vertel- en leesstof leveren o.a. de sagen van de Germaansche mythologie en heldentijd.
V. Gehoorde en gelezen feiten of geschiedenissen moeten de kinderen in de directe rede leeren weergeven. Van belang is voor dezen leeftijd het onderscheid te beseffen tusschen het weergeven van woorden en meeningen van anderen en van zichzelf. In verband hiermee wordt uitvoeriger geleerd het gebruik der leesteekens, ook van de aanhalingsteekens. Het schrijven van brieven wordt voortgezet. Het onderscheid tusschen de bedrijvende en lijdende vormen van het werkwoord moet geleerd worden. Vertel- en leesstof worden o.a. geput uit de sagen van de klassieke oudheid.
R e k e n e n
IV. De overgang wordt gemaakt naar de breukenleer, te beginnen met de tiendeelige breuken.
V. Het werken met gewone en tiendeelige breuken wordt voortgezet. In dit gebied moeten de kinderen zich gemakkelijk kunnen beweegen.
16
A a r d r i j k s k u n d e
IV. Kennis van de omgeving wordt overgevoerd in aardrijkskunde en geschiedenis van deze omgeving. Wat daar optreedt b.v. aan landbouw, vruchtencultuur, visscherij, wordt in zijn historische ontwikkeling besproken. Zoo ook de industrieën, die daar zijn.
V. Hier begint de eigenlijke aardrijkskunde. Bodemgesteldheid en economische verhoudingen, om te beginnen van dichtbij liggende deelen der aarde, worden besproken. Beperktheid mag in dit onderwijs niet zijn. De kinderen moeten al spoedig in gedachten zich bewegen over de heele ruimte van de aarde en ervaren het gevoel van het broederlijk verbonden-zijn met alle gebieden.
K e n n i s d e r n a t u u r
IV. Op zeer elementaire wijze wordt hier uitgegaan van de behandeling van den mensch en daaraan aangeknoopt de dierkunde. Verschillende diersoorten worden besproken, steeds in hun verband met het menschelijk organisme. De mensch treedt op als samenvatting van het heele dierenrijk en als iets hoogers tevens. Hierdoor ontstaat eerbied voor het menschenwezen en ordening van de begrippen ten opzichte van de natuur. Het geheel moet van een sterk kunstzinnig element doordrongen zijn.
V. In de dierkunde worden onbekende diersoorten behandeld. Bovendien wordt overgegaan tot de plantkunde. Zooals de dieren steeds in samenhang met den mensch behandeld werden, worden de planten in verband met het leven der aarde besproken. Bovendien worden de planten wederom ook in verband met den mensch beschouwd en wel in samenhang met het zieleleven ; alle menschelijke eigenschappen vinden a.h.w. hun beeld in de plantenvormen. die de aarde voortbrengt.
E n g e l s c h, F r a n s c h, D u i t s c h.
IV. Een begin wordt gemaakt met de grammatica. In de
17
vroegere jaren werd hoofdzakelijk poëzie den kinderen geleerd. Nu komt het proza daarbij. Aan de hand van het proza kunnen de grammaticale verschijnselen behandeld worden (niet aan de poëzie). Inductief te werk gaande worden de woordvormen behandeld.
Ook met schrijven en lezen wordt een begin gemaakt. De vertaling wordt beoefend niet in letterlijken zin, maar zoo. dat op vrije wijze de inhoud van het gelczene wordt weergegeven.
V. Woordvormen worden voortgezet ; zinsbouw komt erbij.
E u r h y t h m i e
IV. De eurhythmie ondersteunt steeds, waar zij kan, de andere vakken. In dit jaar wordt geleerd de weergave van grammaticale elementen in de taal door vormen en bewegingen. Vroegere oefeningen worden voortgezet ; concentratie-oefeningen erbij gevoegd. — In dc tooneurhythmie worden verschillende der eenvoudige toonladders met kruisen en mollen geleerd en melodieën daarin uitgewerkt.
V. Het oefenen der grammaticale vormen wordt voortgezet. Gecompliceerde alliteratie-oefeningen worden gemaakt voor de wilsvorming. — In de tooneurhythmie wordt voortgezet het oefenen van majeur-toonladders en melodieën. Eenvoudige canons en tweestemmige liederen, eenstemmige melodieën van Haydn, Mozart, Schumann, Bach, worden uitgewerkt.
M u z i e k
IV. Het notenschrift wordt verder geleerd. Tweestemmige liederen en canons worden gestudeerd. De groote en kleine terts worden besproken ; een kunstelement in de muziek begint men aan te kweeken ; rhythmische, melodische en harmonische oefeningen worden gemaakt. Het luisteren naar goede muziek wordt beoefend.
V. De toonaarden worden besproken en geleerd. Tweestemmige liederen en canons verder geoefend.
H a n d w e r k e n
IV. Eenvoudig naaiwerk wordt gemaakt, verschillende
18
steken geleerd. Versiering leeren de kinderen aanpassen aan het doel van het gemaakte voorwerp.
V. Kousen, handschoenen, enz. worden gebreid, poppen en dieren gemaakt.
G y m n a s t i e k
IV. In de oefeningen (zie III) krachtige strekking en buiging ; werktuigen als III.
V. Oefeningen als IV ; bij de werktuigen worden gevoegd ook paard en lichte oefeningen aan de brug.
De zesde en zevende klasse
(De periode die ligt tusschen den overgang in het 12e en die van het 14e jaar)
Evenals omstreeks het 10e jaar een belangrijke overgang plaats vindt, treedt in het 12e levensjaar een overgang op die van veel beteekenis is. Vóór dezen leeftijd waren de belangrijkste krachten voor het leven van het kind te vinden in de werking van het bloed. Vanaf het 12e jaar begint het wezen van het kind door te werken in het beenderstelsel. De vroegere soepele bewegingen worden vaak, vooral bij jongens, onbehouwen of onzeker. Door bovengenoemd physiologisch feit treedt psychologisch weer een verdieping van het bewustzijn op. Krachten van logica, die tevoren weinig in tel waren, eischen hun recht op : zin voor causaliteit ontstaat. Geschiedenis moet ingevoegd worden als samenhangend leervak, terwijl vroeger alleen historische verhalen verteld werden. Het werken van de mechanische en uiterlijke processen in het beenderstelsel geeft begrip voor het mechanisme in de wereld, zoodat natuurkunde, scheikunde etc. geleerd kunnen worden.
Zesde en zevende klasse
S c h i l d e r e n e n t e e k e n e n
Vl. Schilderen wordt voortgezet. Bij het teekenen wordt geleerd eenvoudige projectie- en schaduwteekening, waarbij de vorm en het beeld van de schaduw behandeld wordt, vrij geteekend en geconstrueerd ; het kind moet beginnen te
19
leeren, hoe techniek en schoonheid met elkaar vereenigd kunnen worden.
VII. Schilderen wordt voortgezet; in het teekenen worden geleerd doordringingen, verkortingen en overdekkingen in eenvoudige perspectief-teekening. Geoefend wordt de vereeniging van techniek en schoonheid ook hier.
N e d e r l a n d s c h e t a a l
Het stijlgevoel van het kind wordt ontwikkeld door het gebruik van de aanvoegende wijs. Eenvoudige handelsbrieven worden geschreven, waarvoor de materie sinds de 3e klasse voorbereid werd. Lees- en vertelstof worden o.a. uit het gebied der volkenkunde genomen.
VII. Aan de vormen van de taal moet het kind op plastische wijze leeren kennen de wijze, waarop men gevoelens van verwondering, verbazing, wensch, etc. uitdrukt. In overeenstemming met deze gevoelens leert het de zinnen opbouwen, vergelijkenderwijs. In de opstellen laat men karakteristieken geven uit de natuurkennis. Handelsbrieven worden ook hier geschreven. Lees- en vertelstof worden genomen uit volken- en rassenkunde. [1]
R e k e n e n e n a l g e b r a
VI. Er wordt begonnen met percent-rekening. wissel- en discontorekening ; het rekenen met letters laat men uit de renteberekening ontstaan.
VII. Machtverheffen, worteltrekken, negatieve getallen worden geleerd, en de leer van de vergelijkingen met één onbekende doorgenomen aan de hand van voorbeelden, die stammen uit het practische leven.
M e e t k u n d e
VL De vroegere kunstzinnig en vrij geteekende vormen, als driehoek, cirkel etc. leeren de kinderen nu als meetkundige begrippen kennen en constructief ermee werken.
VIL De meetkunde wordt voortgezet tot en met de stelling
20
van Pythagoras; gelijkvormigheid en congruentie worden behandeld.
G e s c h i e d e n i s
VI. De geschiedenis der Oostersehe volken kan al in een 5e klasse behandeld worden ; in de 6e valt dan de geschiedenis van de Grieken en Romeinen en de nawerking van de Grieksch-Romeinsche beschaving in de Middeleeuwen tot het begin van de 15e eeuw. De behandeling moet sterk beeldend en kunstzinnig zijn en daardoor ook inhoud geven aan het gevoelsleven der kinderen.
VII. Veel zorg wordt besteed aan de behandeling van het tijdperk der ontdekkingen, uitvindingen, de opbloei der natuurwetenschappen, vanaf de 15e eeuw tot het begin van de 17e eeuw. Van de ontzaglijke beteekenis van dezen tijd, die het begin uitmaakt van de nieuwe menschheid, moeten de kinderen een diepen indruk krijgen. De Hollandsche geschiedenis krijgt zoowel hier als in de hoogere klassen haar plaats in het geheel van de wereldgeschiedenis.
A a r d r i j k s k u n d e
VI. Verdere deelen van de aarde worden behandeld. Men gaat over van de schildering van de klimaatverhoudingen naar die van de kosmische werkingen. Teekenen. schilderen en boetseeren moeten meehelpen om de aanschouwing te versterken en zoo gebruikt worden, dat elk detail en ook het teekenen van kaarten van kunstzinnig gevoel doordrongen is.
VII. De kosmische werkingen worden verder behandeld ; begonnen wordt met de schildering der geestelijke en cultureele verhoudingen der volken, in samenhang met datgene wat aan materieele en economische gegevens reeds geleerd was.
K e n n i s d e r n a t u u r
VI. Plantkunde ev. Dierkunde wordt voortgezet. Mineralogie wordt behandeld in samenhang met de aardrijkskunde. Voordat de kinderen losse stukken graniet of kalk te zien krij-
21
gen, moet eerst een aanschouwelijk en levendig beeld ontstaan zijn van een granietgebergte of kalkgebergte.
VII. In de vroegere jaren is de leergang gegaan van den mensch naar de dieren, de planten, de gesteenten. Nu wordt wederom de mensch behandeld en wel de voedings- en gezondheidsleer. Deze onderdeden kunnen op jongen leeftijd geleerd worden zonder het optreden van een egoïstischen inslag. die op lateren leeftijd ontstaat. De samenhang van het ziele- en geestesleven met de lichamelijke processen komt hier in bespreking.
N a t u u r k u n d e
VI. Aanknoopend aan het reeds geleerde in muziek en toon-eurhythmie begint men met de geluidsleer. Ook het strottenhoofd wordt besproken. Aanknoopend aan het schilderen, dat sinds zes jaar geoefend wordt, gaat men voort met de lichten kleurenleer. Het oog wordt nog niet behandeld. Een begin wordt gemaakt met warmteleer, magnetisme en electriciteit, steeds uitgaande van de verschijnselen en de wetten daaruit afleidend.
VII. Alle onderwerpen van de Vle klas worden uitgebreid ; de belangrijkste mechanische elementen erbij gevoegd : hefboom, katrol, takel, hellend vlak. schroef, etc.
S c h e i k u n d e
VII. Uitgaand van de verbranding leeren de kinderen de eenvoudigste chemische voorstellingen kennen. Zuur, base, zout in hun onderlinge verhouding en karakter, in hun gebruik en voorkomen in het dagelijksche leven en de techniek worden aan de hand van de belangrijkste voorbeelden geleerd.
E n g e l s c h, F r a n s c h, D u i t s c h
Begonnen wordt met lichte lectuur ; in verband hiermee worden bijzonderheden besproken van uitdrukking, spreekwoorden en zegswijzen. Land- en volkenkunde worden ingevoegd. Voortzetting van woordvormleer en zinsbouw ; correspondentie wordt begonnen.
22
VII. Hoofdzaak is het leren en de behandeling van het karakter van de taal. Leven en gewoonten dezer drie volken worden behandeld. Een kort overzicht van de literatuur wordt gegeven. Voor het Engelsch zou genomen kunnen worden als leesstof Dickens : A Christmas Carol; voor het Fransch fragmenten uit de comedies van Molière. Handelscorrespondentie wordt begonnen.
E u r h y t h m i e
VI. Voortzetting van grammaticale vormen. Muzikale voorspelen, d.w.z. gesloten vormen met muzikale begeleiding, worden geleerd : concentratie-, rustgevende- en beheerschings-oefeningen doorgenomen, ook stokoefeningen. In de toon-eurhythmie worden de intervalvormen geleerd en gebruikt in eenvoudige melodieën. De kleine en groote terts worden in deze klasse of tevoren geleerd.
VII. Ingewikkelder grammaticale vormen worden gemaakt en moeilijker gesloten vormen in verband met muzikale en dichterlijke kunstwerken. Het meetkunde-onderwijs wordt ondersteund door het loopen van meetkundige vormen in groepen. In de tooneurhythmie worden mineurtoonladders geleerd en melodieën hierin uitgewerkt, evenals kleine tweestemmige muziekstukken van Bach, Schubert. Mozart enz. in groepen.
M u z i e k
VI. Voortzetting van V; mineurtoonladders worden geoefend.
VII. Het leeren kennen van het octaaf wordt in deze en de volgende klasse beoefend. Twee- en driestemmige liederen gezongen. De theoretische begrippen, gewonnen door practische oefeningen, worden uitgebreid. Het muzikale oordeel wordt gewekt langzamerhand en het begrip voor eenvoudige muzikale vormen ontwikkeld. De kinderen moeten een begrip krijgen voor het onderscheid in muziek van Beethoven en Brahms enz. Vreugde voor muzikale schoonheid moet ontstaan.
23
H a n d w e r k e n
VI. Pantoffels, poppen en dieren naar eigen ontwerp en naar eigen maten worden gemaakt.
VII. Blouses, sportpakjes en andere kleedingstukken worden genaaid. Stoppen en verstellen wordt geleerd. Begonnen wordt met warenkennis.
H a n d e n a r b e i d e n T u i n b o u w
VI. Eenvoudige practische voorwerpen van hout worden gemaakt door jongens en meisjes. Vervolgens bewegelijk speelgoed. Doelmatigheid en schoonheid moeten beide verzorgd zijn.
Zoo mogelijk wordt met tuinbouw begonnen en dc eenvoudige lichte werken geleerd. Bij het kweeken van vruchten en groenten moeten de kinderen ervaren, hoeveel moeite er noodig is om de producten tot rijpheid te brengen, zoodat ze gegeten kunnen worden.
VII. Voortzetting.
G y m n a s t i e k
VI. Bij de bewegelijkheid en lichtheid der oefeningen komt nu een krachtig element. In verband met de meetkunde komt een bewuster zich bewegen in de ruimte en zijn richtingen. Disciplineerende oefeningen worden ingevoegd : zwenkingen in de groep, marsch- en loopoefeningen, val- en opricht-bewegingen. beheerschte en plotselinge bewegingen. Bij de werktuigen komen : bok, paard als springtoestel, eenvoudige terreinspelen.
VII Voortzetting ; strenge en exacte arbeid. Het zwemmen wordt geleerd en beoefend.
De overgang van het 14e jaar
Zooals de tandenwisseling het teeken was van het einde der werking van die krachten, die op plastische wijze het lichaam opbouwden, zoo is de puberteitsovergang de afsluiting van de gebonden werking van muzikale krachten in het kin-
24
derwezen. Als teeken van hun laatste arbeid in het organisme brengen zij de stemverandering bij de jongens tot stand, samengaand met de totale organische metamorphose. die zich bij het vrouwelijk organisme nog meer over het heele lichaam uitstrekt dan bij het mannelijke. Deze muzikale krachten komen vrij en moeten gebruikt worden in het onderwijs. Het dramatische element is er nauw mee verbonden. In het zieleleven wordt het vermogen van de liefde geboren voor mensch en wereld, waarvan de liefde voor ’t andere geslacht slechts een klein onderdeel is. Deze omvattende kracht der liefde is eigen aan het zelfstandig wordende zieleleven. Dit wil zelfstandig oordeelen en denkend de verschijnselen van wereld en menschheid begrijpen. Tegelijkertijd door het gevoel er zich mee vereenigen. Het denken moet voedsel krijgen. Sociaal gevoel, behoefte aan vriendschap ontwaakt in sterkere mate. Practischc vraagstukken van het maatschappelijk leven moeten behandeld worden, het uiterlijke leven moet belangwekkend zijn voor de kinderen. De achtste klasse is voor vele kinderen een — helaas te vroege — afsluiting van hun schooltijd, omdat zij een vak moeten gaan leeren. Daarom moet in vele opzichten in deze klasse een eerste afsluiting, gemaakt worden in verschillende onderwijs-vakken.
Achtste klasse
S c h i l d e r e n e n t e e k e n e n
VIII. Voor het teekenen voortzetting van wat in VI en VII geoefend werd en overgang naar het kunstzinnige. Bij het schilderen moeten spel van licht en kleur aan uiterlijke gegevens waargenomen en weergegeven worden, o.a. landschappen geschilderd worden.
N e d e r l a n d s c h e t a a l
VIII. Een begrip moet gewekt worden voor grootere prozaïsche en poëtische werken. Epische en dramatische literatuur wordt gelezen. Herders ‘Ideeën voor een philosophie der geschiedenis der menschheid” en Schillers ‘Geschiedenis
25
van den afval van de Vereenigde Nederlanden’ worden in fragmenten als lees~ en besprekingsstof gebruikt. Het practische element van de handelscorrespondentie wordt zorgvuldig gecultiveerd.
R e k e n e n e n a l g e b r a
VIII. De leer van de vergelijkingen wordt voortgezet tot en met de vergelijkingen van den eersten graad met meer onbekenden. Merkwaardige producten en quotiënten worden doorgenomen.
M e e t k u n d e
VIII. Oppervlakte- en inhoudsberekening wordt behandeld; de leer van de meetkundige plaatsen doorgenomen, zoowel in het platte vlak als in de ruimte.
G e s c h i e d e n i s
VIII. De geschiedenis wordt voortgezet tot aan den modernesten tijd. Een beeld van de geschiedenis der menschheid moet de leerling, die de school verlaat, in de ziel dragen. In de nieuwste geschiedenis wordt vooral uitgewerkt de cultuurgeschiedenis, b.v. in hoever de uitvinding van de stoommachine, van de mechanische weefstoel etc. de aarde omgevormd heeft. (Buckles History of Civilisation kan de leeraar als handleiding voor de nieuwere geschiedenis gebruiken).
A a r d r i j k s k u n d e
VIII. Een afsluiting wordt gemaakt in de behandeling der geestelijk-cultureele en sociaal-economische toestanden op aarde door de rassen te behandelen. [1]
K e n n i s d e r n a t u u r
VIII. De menschkunde als samenvatting van de heele natuur wordt voortgezet en tot een goed einde gebracht. De verschillen in de orgaansystemen van den mensch en hun harmonische samenwerking moet besproken zijn. In de 8e klasse wordt hierbij gevoegd de mechanica van beenderen en spieren, den bouw van het oog. d.z. die onderdeden van den mensch, die alleen begrepen kunnen worden met mecha-
26
nische en natuurwetenschappelijke voorstellingen. Eerder is het kind hiervoor niet rijp.
N a t u u r k u n d e
VIII. Al het voorafgaande wordt voortgezet en vooral in het practische gebruik besproken in de mechanica van de vloeistoffen en gassen, klimatologie en weerkunde.
S c h e i k u n d e
VIII. De beteekenis van chemische processen voor de industrie wordt besproken o.a. bij de belangrijkste metalen. De opbouw van organische lichamen door zetmeel, suiker, eiwit, vet wordt behandeld en de beteekenis van deze stoffen voor de menschelijke voeding.
E n g e l s c h, F r a n s c h, e n D u i t s c h
VIII. Voortzetting van VII ; bovendien behandeling van poëtica en metriek.
E u r h y t h m i e
VIII. Het kunstzinnige element wordt intensiever verzorgd. Gecompliceerde grammaticale vormen worden voortgezet, de tot dusver geoefende uitdrukkingsvormen gebruikt voor de uitwerking van balladen. Gedichten worden behandeld met sterken stemmingsinhoud, contrasten, spanningen en ontspanningen, ook humoristische. Voetstellingen en hoofdhoudingen worden geleerd. Alliteraties worden geoefend voor de wilsvorming. In de tooneurhythmie worden ingewikkelder intervalvormen uitgewerkt. Mineurtoonladders worden voortgezet, melodieën geleerd, waarin majeur en mineur in elkaar overgaan.
M u z i e k
VIII. Voortzetting van VII.
H a n d w e r k e n
VIII. Machinenaaien, strijken worden geleerd; de kinderen beginnen werk te maken naar eigen kunstzinnig ontwerp. Verder voortzetting van VII.
27
H a n d e n a r b e i d e n t u i n b o u w
VIII. Phantasie, volharding en handigheid worden geleerd door het maken van ingewikkelder werk. Voortzetting van VII.
G y m n a s t i e k
VIII. De oefeningen worden verschillend voor jongens en meisjes. Het gevoel voor de ruimterichtingen wordt verder aangekweekt. Sterk rhythmische oefeningen, evenwichtsoefeningen, worden zoo geoefend, dat voor de jongens meer de nadruk gelegd wordt op den sprong, voor de meisjes meer op het loopen.
De negende t/m de twaalfde klasse
(De jonge mensch na den overgang van het 14e jaar.
De hoogere klassen van de school.)
Het volledig ontwaakte denken en oordeelen der jongens en meisjes eischt voedsel en arbeidsontplooiing. Zij hebben behoefte aan een bewuste verhouding tot de omgevende wereld, tot het practische moderne leven, de resultaten van techniek en wetenschap. Het rijke en bewogen zieleleven. dat de jongens meer verbergen dan de meisjes, heeft behoefte aan bevruchting door de behandeling van diepgaande problemen. die in de vroegere en huidige menschheid optreden ; bij de behandeling hiervan moet zoo groot mogelijke veelzijdigheid gezocht worden. Het autoriteitsverlangen is verdwenen. vrijheidsgevoelens ontwaken en alleen vriendschappelijke hulp en leiding van verschillende leeraren kan voldoen aan de veelzijdige innerlijke en uiterlijke behoeften. Over vele innerlijke problemen van moreelen en anderen aard komen de kinderen heen. doordat zij hun beste vermogens in scheppenden arbeid kunnen gebruiken : de fantasie, het enthousiasme worden opgeroepen hierdoor, de aandacht van het eigen wezen afgeleid. Wereld-interesse moet egoïstische interesse vervangen. Naast de uitbreiding van den weten-
28
schappelijken arbeid komt in het leerplan de uitbreiding van het kunstzinnige en practische werken. De leiding die op innerlijk vrije wijze van de leeraren uitgaat, moet bewerkstelligen, dat bij het ontwakend vrijheidsgevoel ontstaat een ontwakend verantwoordingsgevoel, zonder hetwelk geen vrijheid bestaanbaar is, d.w.z. de jongens en meisjes ontwikkelen zich tot dezen toestand, dat plichtsbewustzijn ontstaat, die toestand van de vrijheid, waarbij “plicht” beteekent: “lief te hebben, wat men zich zelf beveelt.”.
Elke klasse is in de laatste vier jaren een zelfstandig geheel, waarin in vier trappen het bewustzijn der leerlingen zich verwijdt. Daarom worden hier de gegevens van het leerplan voor elke klasse apart beschreven.
Negende klasse
N e d e r l a n d s c h e t a a l e n l i t e r a t u u r
In dit vak mag geen beperktheid leven. Het Nederlandsche volk en de Nederlandsche taal zijn ontstaan in en door de aanraking met de geheele wereld. Wijdheid moet leven in de behandeling van de Nederlandsche literatuur. Van Shakespeare wordt gelezen Hamlet, dit drama geeft gelegenheid het optreden van de twijfel in mensch en menschheid te bespreken ; van Hermann Grimm werden gelezen fragmenten uit de voordrachten over Goethe. Aan de hand van Jean Paul’s Aesthetica, vooral van de hoofdstukken over den humor uit dit werk, wordt behandeld de 19e- en 20e-eeuwsche Nederlandsche literatuur. In opstellen worden uitgewerkt onderwerpen uit de te voren behandelde geschiedenissen der moderne menschheid.
K u n s t g e s c h i e d e n i s
Kunstgeschiedenis treedt als nieuw vak op in de hoogere klassen. Het moet een tegenwicht geven in het gevoelsleven tegenover den omvattenden intellectueelen inhoud, die in andere vakken wordt verwerkt. De ontwikkeling van plastiek en schilderkunst vanaf de oudheid tot aan den
29
nieuweren tijd.wordt behandeld aan de hand van enkele groote werken van Zuidelijke en Noordelijke kunstenaars.
G e s c h i e d e n i s
Wederom wordt de geschiedenis behandeld vanaf den 30- en 80-jarigen oorlog tot heden, maar in een geheel nieuw licht. In de 8ste klasse werden meer feiten behandeld ; nu worden innerlijke motieven daarbij gevoegd zooals de verruiming van het bewustzijn der nieuwere menschheid door de astronomie en aardrijkskunde ; het opkomen van de staten van den nieuwen tijd tegenover die van de 16e eeuw. waarbij behoort het in elkaar vloeien der volken in de 19e eeuw; verder wordt de tijd van de “verlichting” zorgvuldig doorgenomen. (Handleiding voor den leeraar kan hier zijn b.v. Lecky’s Rise and Influence of Rationalism in Europe.)
Aa r d r i j k s k u n d e
Aansluitend aan de formatie van de Alpen en de geologische structuur ervan wordt de opbouw van het gebergte-skelet der heele aarde behandeld. (Gebergtekruis der aarde.)
N a t u u r k e n n i s
De anthropologie wordt uitgebreid en voortgezet.
N a t u u r k u n d e
Doelstelling is hier de behandeling van twee hoofdverkeersmiddelen : locomotief en telefoon. Hiervoor moeten behandeld worden : warmteleer, mechanica, electriciteitsleer en geluidsleer.
S c h e i k u n d e
De hoofdzaken van de organische scheikunde worden behandeld. Uitgaande van de koolzuur-assimilatie wordt vervolgd hoe in het planten-organisme allerlei voor het dagelijksche leven gewichtige substanties ontstaan, zooals suikers, zetmeel, cellulose, hout, eiwit, vet, olie, enz. Ook een aantal
30
dierlijke producten worden besproken. De petroleumproducten worden behandeld als doode, door de natuurprocessen uitgestooten substanties. In bovengenoemd verband wordt een heele serie technische processen besproken, b.v. lichtgas-fabricatie, azijnbereiding, kunstzijde. (Nergens worden formules toegepast. De nadruk ligt op datgene wat de zintuigen kunnen waarnemen en op de omvorming daarvan bij de processen.)
W i s k u n d e A l g e b r a
De leer van combinaties, permutaties en variaties wordt doorgenomen, die voedsel geeft voor het ontwaakte denken. Het binomium van Newton. De algebra wordt voortgezet tot en met de vierkantsvergelijking ; daarbij komt de toepassing van de algebra in de meetkunde.
M e e t k u n d e
Een begin wordt gemaakt met beschrijvende meetkunde, uitgaande van projecties en doorsneden van eenvoudige lichamen, verder lijnteekenen. De krommen van den tweeden graad worden constructief behandeld. De vlakke meetkunde wordt tot een eind gebracht. Stereometrie wordt behandeld uitgaande van lichamen, b.v. de regelmatige veelvlakken.
E n g e l s c h, F r a n s c h, D u i t s c h
De grammatica der vreemde talen wordt uitvoerig doorgenomen. Er worden belangwekkende werken gelezen.
E u r h y t h m i e
Door het uitwerken van groote gedichten moeten de leerlingen een bewustzijn krijgen van plastiek en muziek in de taal. Zelfstandig uitwerken van gedichten en muziekstukken begint. In de tooneurhythmie worden de intervallen weer doorgenomen, waarbij nu de nadruk valt op het bewuster maken van het eurhythmische gebaar.
M u z i e k
Koorzang en orkestwerk beginnen hier. Met het doornemen van de muzikale literatuur van verleden en heden wordt
31
begonnen. Het schoonheidselement in de muziek en de grondslagen van de muzikale vormen worden behandeld, de muzikale smaak gevormd. Zelf melodieën maken kan geoefend worden.
H a n d w e r k e n
Kunstnijverheidswerk naar eigen ontwerp wordt gemaakt door jongens en meisjes, b.v. kleedingstukken. hoeden. Raffia- e.a. vlechtwerk. Stijl- en kleurgevoel worden geoefend.
H a n d e n a r b e i d
Het kunstzinnige element wordt hier algemeen ingevoerd, een begin gemaakt met modelleeren met klei, steen en hout.
Tuinarbeid wordt zoo mogelijk voortgezet.
G y m n a s t i e k
Loopen, springen, kogelstooten, speerwerpen, spelen worden beoefend in den zomer. In den winter vrije oefeningen en werktuigoefeningen, die gebaseerd zijn op de hefboom-werking van het skeletmechanisme, terwijl de oefeningen aan de werktuigen voor de meisjes in een rhythmisch element blijven.
Tiende klasse
N e d e r l a n d s c h e t a a l e n l i t e r a t u u r
Met de leerlingen worden doorgenomen oud-Germaansche werken, die groote menschheidsvraagstukken behandelen en wel zulke, die de jonge menschen in de ziel omdragen op dezen leeftijd. Dit zijn de Edda. het Nibelungenlied en
Gudrunlied. die achtereenvolgens schilderen drie stadia in de ontwikkeling van de liefde, die zich beweegt van de onpersoonlijke bloedverwantenliefde naar de individueele liefde ; terwijl de oudste vormen samengaan met een zich-één-voelen der menschen met godenwezens, schilderen de latere den mensch als aardewezen. Als tegenstelling tot deze werken wordt behandeld Macbeth van Shakespeare, dat gelegenheid geeft het probleem van de misdaad te bespreken.
Van deze werken wordt de overgang gezocht naar de
32
middeleeuwsche en klassieke Nederlandsche literatuur. Een samenvatting van poëtica en metriek geeft grondslagen om op de vormen der dichtwerken in te gaan. Aansluitend aan de literatuur wordt de vroege Germaansche geschiedenis behandeld.
K u n s t g e s c h i e d e n i s
Hier komt de dichtkunst in behandeling. Uitgang is het verschil van prozaïsche en dichterlijke taal en hoe de dichter door zuiver kunstzinnige mogelijkheden — andere dan de theoreticus of redenaar — uitdrukking geeft aan den innerlijken strijd van zijn eigen, tijd die wegen zoekt naar de toekomst. De lyriek van Goethe kan als een voorbeeld genomen worden voor de ontwikkeling van een modern bewustzijn. Vooral op het luisteren naar de innerlijke gebeurtenissen in de melodie van de taal komt het aan. Ook het spreken van poëzie wordt geoefend o.a. door middel van voorbereidende spreekoefeningen.
G e s c h i e d e n i s
In de drie hoogste klassen wordt de geheele geschiedenis nog eens doorgewerkt in den wijdsten zin. In de X. klasse wordt behandeld de Oostersche en de Grieksche geschiedenis tot den ondergang van de Grieksche vrijheid door Alexander den Groote. Uitgangspunt voor de behandeling is de afhankelijkheid der volken van de bodemgesteldheid en van het klimaat. Men bespreekt o.a. hoe een volk verandert, wanneer het afdaalt uit de bergen naar de vlakte : dit alles echter historisch en niet aardrijkskundig.
A a r d r i j k s k u n d e
De aarde wordt behandeld als morphologisch en natuurkundig geheel.
N a t u u r k e n n i s
In de anthropologie worden organen en orgaanwerkingen geschilderd in samenhang met geestelijke- en zieleprocessen. Van de behandeling van den enkelen mensch wordt overgegaan naar de ethnologie.
33
Bovendien worden mineralogie en kristallografie behandeld. Dit wordt verbonden met het aardrijkskundeonderwijs.
Van de gesteenten, als kalk en de metalen, wordt beschreven hun voorkomen en werking in de aarde, hun werking in het menschelijk en dierlijk organisme.
N a t u u r k u n d e
De mechanica wordt behandeld, de eenvoudige machine etc. tot aan de kogelbaan en aangetoond de overeenstemming van de kogelbaan met de wiskundige parabool.
S c h e ik u n d e
Zuur. base, zout worden besproken. De chemische verschijnselen worden zoo behandeld dat tegelijkertijd de processen in het levende organisme besproken worden, zoo b.v. hoe zuur en base in dier, plant en mensch en in de anorganische natuur werken. Verschillende zuren en basen worden behandeld op zoodanige wijze, dat zulke tegenstellingen begrepen kunnen worden als b.v. het zure gif en het alkalische bloed in het bijenlichaam.
Bij de scheikunde moet nog opgenomen worden : behandeling van de beginselen der physischc chemie, osmotische druk en andere verschijnselen bij oplossing, kristallisatie e.d. De eerste grondslagen van het formulegebruik.
W i s k u n d e a l g e b r a
Ingewikkelder vierkantsvergelijkingen, reeksen en logarythmen worden doorgewerkt. Goniometrie en trigonometrie worden behandeld tot aan de oplossing van scheefhoekige driehoeken in samenhang met het practische werk in het landmeten.
M e e t k u n d e
De beschrijvende meetkunde wordt voortgezet tot eenvoudige doordringingen van lichamen ; grepen worden gedaan uit de nieuwere of projectieve meetkunde. Stereometrie wordt behandeld tot de bol.
34
E n g e l s c h, F r a n s c h, D u i t s c h
In de drie hoogste klassen wordt de literatuur in de vreemde talen doorgewerkt, telkens op grondslag van andere uitgangspunten. Metriek en poëtica, het lezen van poëtische literatuur is materie voor de 10e klasse.
E u r h y t h m i e
Begonnen wordt met kunstzinnig werk in groepen en de uitwerking van poëtica en metriek in de ruimte, b.v. worden geoefend sonnetvormen, kruisrijm etc. Vormen van denken, voelen en willen worden geleerd aan de hand van groote gedichten. In de tooneurhythmie levert de oefening met hoogere en lagere tonen metamorphosen in de intervalvormen op. Eenvoudige praeludiën en fuga’s van Bach worden uitgewerkt.
M u z i e k
Zie IX.
H a n d w e r k e n
Zie IX.
H a n d e n a r b e i d
Voortzetting van IX.
Als practische vakken ingevoegd :
L a n d m e t e n e n w a t e r p a s s e n
Het landmeten wordt buiten practisch beoefend.
E e r s t e h u l p b i j o n g e l u k k e n
Practische oefeningen worden gemaakt in verbinden en in hulp verleenen in geval van ongelukken.
S t e n o g r a f i e
Zoo mogelijk wordt de stenografie systeem ..Groote” ingevoerd.
S p i n n e n e n w e v e n
Worden zoo mogelijk ingevoerd.
G y m n a s t i e k
De oefeningen dragen het karakter van kracht, be-
35
heersching, bewustheid en worden in deze drie hoogste klassen steeds verder gevormd. Voor de jongens worden naast de rustige krachtoefeningen aan de werktuigen plotselinge krachtoefeningen ingevoerd, berustend op de werking van de organische en mechanische beweging van het beenderstelsel.
Elfde klasse
N e d e r l a n d s c h e t a a l, l i t e r a t u u r e n g e s c h i e d e n i s
In deze klasse beheerscht de literatuurgeschiedenis de gewone geschiedenis. Het hoofdthema is de Parcival van Wolfram von Eschenbach. Ook de Middelnederlandsche Percevael en de Perceval van Chrétien de Troyes worden besproken. De sage en de geschiedenis van den tijd, waarin de sage speelt, worden doorgewerkt. De metamorphosen van het Parcivalmotief in den loop van den tijd in de dichtkunst worden besproken. Aan voorbeelden, ook uit de Middelnederlandsche literatuur genomen, wordt aangetoond hoe in de middeleeuwen het moreele en het uiterlijke leven een geheel waren, die in de 15e en 16e eeuw gescheiden worden (vgl. Hartmann von Aue — Der arme Heinrich). Men laat zien het verschil in de beschaving van leeken en geestelijken. Ten slotte wordt de 19e eeuw behandeld voor zoover hier de oude geestelijke tradities in dunne draden uitloopen. Uit de Nederlandsche literatuur kan in verband met deze gegevens aangeknoopt worden aan het gedicht “Floris ende Blancefloer”. De Nederlandsche geschiedenis wordt uitgewerkt uitgaande van de sage van den Zwanenridder. De meer diepgaande zielevraagstukken, die o.a. met de tegenstellingen der rassen in verband staan, worden behandeld aan de hand van Shakepeare’s Othello.
K u n s t g e s c h i e d e n i s
Hier wordt aangetoond hoe in het geestesleven de plastische beeldende richting zich verhoudt tot de muzikaal-dich-
36
terlijke, voorbeschouwend op het behandelde in de twee vorige klassen. De tegenstelling tusschen Apollinische en Dionysiche kunst wordt aan de hand van voorbeelden behandeld. Daarbij komt naast de tegenstelling tusschen Noordelijke en Zuidelijke kunst, die reeds vroeger besproken werd, de tegenstelling tusschen Oostelijke en Westelijke. Men laat zien hoe Goethe beide tegenstellingen in zich vereenigt en harmonisch samenvat. Vervolgens wordt uitgewerkt hoe na het klassieke kunsttijdperk weer een uiteenvallen komt in de 19e eeuw in romantiek en materialisme, die beschouwd kunnen worden als bij elkaar behoorende tegenstellingen.
Op deze grondslagen wordt de muziek behandeld als een op den voorgrond tredende factor in het geestesleven en o.a. behandeld hoe nog eenmaal Richard Wagner in de 19e eeuw tot een samenvatting tracht te komen van verschillende richtingen in de kunst en in het menschclijk wezen. Een nieuwe metamorphose van het Parcivalmotief in de 19e eeuw kan hier besproken worden.
A a r d r i j k s k u n d e
Behandeld wordt in samenhang met het landmeten de wiskundige aardrijkskunde ; en uitgewerkt wordt b.v. de Mercatorprojectie.
N a t u u r k e n n i s
De cellenleer wordt behandeld en het plantenrijk tot de monocotylen. In de cellenleer wordt uitgewerkt hoe in het allerkleinste het allergrootste der kosmische verhoudingen zich spiegelt. In de plantkunde wordt de plant behandeld in samenhang met de aarde, waarop zij groeit en de werkingen van het heelal.
N a t u u r k u n d e
De modernste resultaten op het gebied van de electriciteitsleer worden behandeld, als draadlooze telegrafie. Röntgenstralen, bovendien de radioactiviteit.
S c h e i k u n d e
Er wordt getracht een overzicht te geven over de chemie
37
door behandeling van de voornaamste metalloïden en lichte metalen. Van de chemische elementen wordt getoond, dat hier materie is die geheel en al van de levensprocessen is losgemaakt, dat ze b.v. uit het menschenlichaam alleen door verregaande afbraak verkregen kunnen worden. Vervolgens wordt getoond, dat elk gewichtig element eigenlijk de vertegenwoordiger is van een groot natuurproces.
Steeds weer wordt van processen uitgegaan, niet van de elementen. Zoo kan b.v. zwavel behandeld worden als werkende kracht in de vulkanische processen van de aarde, ook als aanvurende, stofwisselversterkende kracht in het eiwit van mensch, dier en plant. De stof wordt geschilderd als een tot stilstand gekomen verschijnsel van het universeele zwavelproces in de natuur.
Intusschen kan in deze klasse, op grond van de jarenlange phenomenologische behandeling der scheikunde overgegaan worden tot de bespreking van de theorieën die de moderne scheikunde beheerschen. Het werken met formules wordt volledig ingevoerd. Eenvoudige vraagstukken en berekeningen worden gemaakt.
W i s k u n d e
Vergelijkingen van hoogeren graad en die met meer onbekenden worden behandeld evenals exponentieele en logarythmische vergelijkingen, de trigonometrie wordt voortgezet. De beschrijvende meetkunde wordt verder voortgezet met ingewikkelder doordringingen en schaduwconstructies. Een begin wordt gemaakt met analytische meetkunde (tot de kegelsneden).
In de stereometrie worden de bol en zijn deelen behandeld.
E n g e l s c h, F r a n s c h, D u i t s c h
Dramatische literatuur wordt gelezen, de poëtica voortgezet aan de hand van het dramatische element. Ook proza wordt gelezen en de aesthetica van de taal behandeld.
E u r h y t h m i e
Al het vroegere wordt verder ontwikkeld door het uit-
38
werken van groote dichtwerken. In de tooneurhythmie moeten de leerlingen trachten vormen te ontwerpen voor zelfgekozen muziekstukken. Meerstemmige muziekstukken worden uitgewerkt.
M u z i e k
Zie IX.
B o e k b i n d e n
Dit vak vervangt het handwerken, dat in de 10e klasse beëindigd wordt.
H a n d e n a r b e i d
Zie IX.
T e c h n o l o g i e
Waterwerken en bijbehoorende machines worden behandeld, modellen gemaakt. De papierfabricage wordt doorgenomen. Excursies naar fabrieken worden gemaakt.
G y m n a s t i e k
Zie X.
Twaalfde klasse
De 12e klasse vormt het slot van het schoolleven der leerlingen. Deze afsluiting moet zoo plaats vinden, dat in verschillende vakken in groote stijl een samenvattend overzicht gegeven wordt, waardoor de leerlingen een totaalbeeld meekrjjgen van den mensch en van de wereld. Hun menschelijke krachten zijn in den loop der jaren tot veelzijdige ontwikkeling gebracht ; de practische oefening, de kunstzinnige en de wetenschappelijke zijn tot hun recht gekomen. De mensch was het middelpunt van alle onderwijs, de mensch kan nu het middelpunt zijn voor de doelstellingen en den arbeid van de leerlingen, die het leven ingaan.
N e d e r l a n d s c h e t a a l e n l i t e r a t u u r
Een overzicht wordt gegeven van de Nederlandsche literatuur en voorbeelden behandeld uit verschillende perioden. Uit de tweede helft van de 19e eeuw worden besproken Niet-
39
zsche, Ibsen, Tolstoi, Dostojewski ; in verband hiermee de beweging van Tachtig in de Nederlandsche literatuur. Groote problemen van het geestesleven der moderne menschheid komen in bespreking, die aan de hand van Shakespeare’s King Lear en Tempest nog van een andere zijde belicht kunnen worden.
K u n s t g e s c h i e d e n i s
Een inzicht en technisch begrip voor de bouwkunst moet gewekt worden t.o.v. de groote vormen en stijlen. Een overzicht over de beteekenis en wetmatigheden der verschillende kunsten wordt gegeven. Elk wordt behandeld in zijn
integreerende functie in het wereldwordingsproces. Een gevoel moet ontstaan ervoor, dat de menschheid alleen dan gezond is, wanneer kunstzinnige scheppingskrachten tot verwerkelijking kunnen komen. (Vergel Schillers “Brieven over de aesthetische opvoeding des menschen”. die behandeld worden in de laatste schooljaren.)
G e s c h i e d e n i s
Een overzicht over de geheele geschiedenis wordt gegeven, waarbij in beschouwing genomen wordt hoe in vroegere tijden zoo’n overzicht gegeven werd b.v. door Livius in zijn beelden der zeven Koningen van Rome. De geschiedenis wordt besproken vanuit een modern standpunt en een inzicht wordt geopend in ontwikkelingslijnen, die zich bewegen naar de toekomst.
N a t u u r k e n n i s
De plantkunde der phanerogamen wordt doorgenomen.
Een overzicht van de dierkunde wordt gegeven, wat zoo geschiedt, dat elk dier verschijnt als een zelfstandig geworden orgaan of orgaanonderdeel van den mensch, de dierenwereld uiteen in stukken uiteengevallen mensch. Wat in vroegere jaren in beeldvorm behandeld werd, wordt nu wetenschappelijk uitgewerkt. Een geheel moet opnieuw ontstaan, doordat de mensch in het middelpunt staat der beschouwingen.
40
N a t u u r k u n d e
De lichtleer wordt behandeld : 1e licht, photometrie, spiegel, licht en stof : 2e breking, beeldveranderingen ; 3e ontstaan der kleuren ; 4e polarisatie : 5e dubbele breking.
S c h e i k u n d e
Ook hier wordt een afsluiting gemaakt. De chemie van de zware metalen geeft gelegenheid om eenerzijds een nieuw karakteristiek stofgebied chemisch te behandelen en anderzijds de verkregen inzichten te bevestigen. Men laat zien aan voorbeelden hoe de processen in den mensch b.v. de pepsine-vorming iets heel anders zijn dan de uiterlijke natuur.
W i s k u n d e
Boldriehoeksmeting en cosmografie worden behandeld. Overzicht van de lagere wiskunde en overgang naar de hoogere wiskunde door een begin te maken met differentiaal- en integraalrekening. De analytische meetkunde wordt voortgezet. Beschrijvende meetkunde wordt voortgezet en verdiept.
E n g e l s c h, F r a n s c h, D u i t s c h
De poëtica wordt voortgezet, aansluitend nu aan epische en lyrische dichtkunst. De modernste literatuur wordt behandeld.
E u r h y t h m i e
De paedagogische eurhythmie gaat geheel over in de kunstzinnige. Samenvattend wordt het wezen van de taal in kunstzinnige uitdrukkingsvorm aan de hand van groote dichtwerken nog eens doorgenomen (b.v. Zwölf Stimmungen van Rudolf Steiner). In de tooneurhythmie worden de
intervalbewegingen verder geoefend als hoogste bewegingselement in de muziek : alle vroeger geleerde grondslagen in groote muziekstukken uitgewerkt.
M u z i e k
Zie IX.
41
B o e k b i n d e n
Voortzetting van XI.
H a n d e n a r b e i d
Zie XI.
T e c h n o l o g i e
De chemische technologie geeft de leerlingen kennis der grondstoffen, hun productieplaatsen en verwerking en geeft tevens inzicht in de daarmee samenhangende arbeidsverhoudingen.
G y m n a s t i e k
Zie X.
Van de examenvoorbereidingsklasse en de voorbereiding voor het examen H B S. als extraneüs werd gewag gemaakt in de inleiding tot dit leerplan.
Dit leerplan is een vrije bewerking van het leerplan van de Waldorfschool te Stuttgart, dat door Dr Caroline von Heydebrandt is uitgegeven in boekvorm (Verlag Freie WaJdorfschule) aan wie hartelijk dank gezegd moge zijn bij deze gelegenheid.
Aan het eind van het werkje volgt er nog een opsomming van wat er ook op de vrijeschool Den Haag van belang was.
42
UIT HET PROSPECTUS VAN DE VRIJE SCHOOL, Waalsdorperweg 12, ‘s-Gravenhage, Tel. 774425.
PAEDAGOGIE OP GROND VAN MENSCHENKENNIS.
Menschenkennis is het, die de opvoedkunde noodig heeft, menschenkennis, die inzicht geeft in zielediepten en geestelijke ontwikkelingsmoglijkheden, die het heele menschenleven overzien kan en daardoor komen kan tot een werkelijke paedagogische praktijk. Een dergelijke menschenkennis is in alle tijden op min of meer onbewuste wijze aanwezig geweest ; op moderne wijze leeft zij in het werk van Dr. R u d o l f S t e i n e r, de Anthroposophie.
GETUIGSCHRIFTEN
Aan het einde van het schooljaar wordt aan de leerlingen een getuigschrift uitgereikt, dat een overzicht moet geven van de ontwikkeling in het afgeloopen jaar en ev. van de verwachtingen voor de toekomst.
SCHOOLARTS.
Aan de ‘Vrije School ‘ is verbonden een arts, die tevens leeraar is in de hoogere klassen. Hierdoor is het mogelijk geworden de medische en paedagogische behandeling der leerlingen geheel hand in hand te doen gaan. wat tot de idealen behoort van de anthroposophische paedagogie.
LEERAARS-VERGADERING
De “Vrije School” kent niet een hoofd, zooals gebruikelijk is op andere scholen, maar wordt geleid door de leeraarsvergadering, die wekelijks plaats vindt en waar alle aangelegenheden, de kinderen de leerstof, de school betreffend, intensief besproken worden.
SPREEKUREN
Vaste spreekuren voor aanmelding van leerlingen etc. zijn gesteld op Dinsdag en Donderdag 11.30 tot 12.30.
43
VEREENIGING “DE VRIJE SCHOOL”.
Voor de algemeene verzorging van de school is opgericht de Ver. ,,De Vrije School ”, die zich ten doel stelt de verbreiding van de anthroposophische paedagogie. Alle ouders worden automatisch lid van deze schoolvereeniging. De contributie bedraagt ƒ5, ƒ 7.50, ƒ 10 of meer (naar keuze). In overleg met een leeraar of den secretaris-penningmeester van de sq1 vereeniging moet door de ouders het schoolgeld worden vastgesteld. Twee gezichtspunten dienen hierbij in het oog gehouden te worden. Eenerzijds heeft de school zich open willen stellen voor kinderen uit alle standen. Daarom moeten de ouders zelf het schoolgeld bepalen. Op hen rust de verantwoording dit schoolgeld zoo hoog mogelijk te stellen. De “Vrije School” kan geen Rijkssubsidie vragen omdat daarmee haar vrijheid te zeer zou worden aangetast. Daardoor zijn de kosten per kind hoog. ± ƒ 250 ’s jaars. Het spreekt vanzelf dat niet iedereen dit schoolgeld kan betalen : het is dan wel geboden dit bedrag zooveel mogelijk te benaderen, terwijl het gewenscht is, dat zij die meer kunnen geven, dit doen en daarmee de school haar bestaan beter mogelijk maken. Het schoolgeld wordt per kwartaal geïnd, evenals de leermiddelenrekening, tenzij anders wordt afgesproken.
Het Bestuur van de Vereeniging „de Vrije School” bestaat uit :
Mr. E. E. Menten, Voorzitter.
P. J. de Haan. Secretaris.
D. J. de Jong. 1e Penningmeester.
J. P. Soetekouw, 2e Penningmeester.
Mevr. H. Donker – van Hengel.
Mevr. W. Pot.
Mr. M. L. Stibbe.
44

45
1) Het Hoofdonderwijs omvat de wetenschappelijke vakken, teekenen en schilderen,
2) In de 1ste en 2de klasse worden twee vreemde talen onderwezen, gedurende 3 uur per week , welke twee dit zijn hangt van de omstandigheden af.
3) Deze en andere gegevens van . . weken beteekent, dat deze vakken in middagperioden onderwezen worden van 4 tot 5.30 uur.
4) Deze uren zijn bedoeld voor wiskunde, later ook voor Natuurkunde en Scheikunde.
6) De eerste twee klassen hebben geen middaglessen, de ??grafie (nog niet ingevoerd), Staatsinrichting en economie (11de of 12de klasse), Boekhouden (12de klasse)
5) Niet ingevuld zijn verbandleer (9de klasse), Steno.
46


[1] Stibbe schrijft op blz. 2: ‘dat het evenzeer als onjuist beschouwd zou moeten worden, wanneer anthroposophie aan de kinderen onderwezen zou worden.’
Wat de inhoud van het leerplan betreft, neemt Stibbe het in 1925 verschenen leerplan van Caroline von Heydebrand als uitgangspunt. Voor klas 7 vermeldt zij dat de vertelstof als onderwerp ‘volkeren- en rassenkunde’ heeft. Dat neemt Stibbe over: ‘Lees- en vertelstof worden genomen uit volken- en rassenkunde.’
Voor de 8e klas geeft von Heydebrand: ‘De behandeling van de geestelijk-culturele omstandigheden van de aardebewoners in samenhang met de economische omstandigheden’ (komt tot een afronding.)
Stibbe: ‘Een afsluiting wordt gemaakt in de behandeling der geestelijk-cultureele en sociaal-economische toestanden op aarde door de rassen te behandelen.’
In het pedagogische werk van Steiner is er geen aanwijzing te vinden dat ‘rassen’ zouden moeten worden behandeld. Er is dus ook geen enkele aanwijzing van hem hoe dat dan zou moeten.
Uit een artikel in het blad Vrije Opvoedkunst blijkt dat Stibbe daar over de rassen schrijft in navolging van Steiner – dat is dus antroposofie – en dat heeft hij op een of andere manier in zijn lessen verweven.
Ongeacht de inhoud: dit is in tegenspraak met zijn eigen woorden, maar wat veel belangrijker is, het is tegen de uitdrukkelijke eis van Steiner die op diverse plaatsen aangaf dat de vrijeschool geen wereldbeschouwelijke school moet zijn en dat dus zijn wereldbeschouwing daar ook niet op z’n plaats is.
Uit verschillende opmerkingen over vakinhoud echter, kan je de twijfel bekruipen of hij zelf deze scheidslijn altijd even scherp trok.
.
Leerplan: alle artikelen
Algemene menskunde: alle artikelen
Menskunde en pedagogie: alle artikelen
Vrijeschool in beeld: alle beelden
.
2834
.
Vind ik leuk:
Vind-ik-leuk Laden...