Maandelijks archief: juni 2022

VRIJESCHOOL – 7e klas – voedingsleer (6-3/3)

.

Peer de Smit, WeledaBerichten nr. 154, september 1991

.

WARMTE: KONINGIN VAN DE WERELD DER ELEMENTEN

.

Na de bijdragen over het water over de lucht volgt nu als derde essay over de klassieke vier elementen een bijdrage over de warmte. Misschien is het verwonderlijk dat dit element bij de herfst wordt ingedeeld en niet – wat meer voor de hand zou liggen – bij de zomer. Het omsmelten en bewerken van het harde minerale erts in het smidsvuur, is een oerbeeld dat nauw verbonden is met de herfst- en Michaëlstijd.

Overal waar warmte werkzaam is, komt de wereld in beweging: wat in rust is, komt van zijn plaats; vaste vormen verliezen hun stabiliteit en substanties moeten van toestand veranderen. IJsblokken, smeltwater en waterdamp laten stadia zien van een veranderingsproces dat door warmte op gang wordt gebracht. Weer en wind, groei en bloei, de wording van de wereld: overal waar er ook maar iets ontstaat of wil veranderen, zijn warmte en vuur de stuwende krachten. Anders dan de drie grovere elementen, die minder verwant zijn met de warmte naarmate ze een vastere structuur hebben, onderscheidt de warmte zich door haar zuivere, opofferende werking. In tegenstelling tot haar tegenpool de koude, ontplooit ze haar wereldscheppende dynamiek. Bij de gebeurtenissen rondom de geboorte vormt de warmte een beschermende omhulling, waar aan de grens met de bovenzinnelijke wereld een geestelijk wezen zich stoffelijk wil vormen. In het Bijbelse scheppingsverhaal ligt over de nog niet gescheiden, ongevormde aardmassa’s een broeiende warmte die is doordrongen van Goddelijke scheppingskracht. Afkoeling, verstarring en verdichting bepalen de evolutie van de in het begin nog vormbare warmte-aarde en geven haar uiteindelijk een vaste en zichtbare vorm. Omgekeerd metamorfoseren vuurkrachten de gevormde dingen zó, dat deze terugkeren naar het rijk van het vormloze, het niet geschapene en lossen zij de wereld der dingen op in een niets; een niets dat tegelijkertijd alles is, omdat het alle mogelijkheden van aardse vormgeving in zich heeft. In het oervuur van de goddelijke Logos zag de Griekse filosoof Heraclitus de oorsprong van alle zich eeuwig vernieuwende dingen. Verheven boven de ruimte en onzichtbaar ontsluit de warmte een overgangsgebied tussen de materiële en de immateriële werkelijkheid, waar het stoffelijke vergaat en ontstaat. In de herfst, als de bossen als het ware in vlam staan en het vegetatieve leven verdorrend afsterft, trekt de plant zich in een onzichtbare wereld terug. Aan de drempel van de dood vormt zij echter in het zaad een micro-organisme van samengebalde warmtekracht, van waaruit ze in staat is om zich geheel te vernieuwen. Van oudsher heeft men in het vuur een zinnebeeld gezien voor loutering van de ziel en wedergeboorte van de geest. Herboren stijgt de vogel Phoenix op uit de as: een vuurmetamorfose, die door de dood voert en verbonden is met de radicale vernietiging van een oude levensvorm. Polair aan de steeds door het verleden bepaalde verschijningsvorm van de vaste materie is in het vuur een toekomstgericht en verjongend principe werkzaam. Warmtekrachten en vuurkrachten zijn zuiver krachten van de vooruitgang. Prometheus, de vooruit denkende – zo vertelt ons de Griekse mythe – heeft het hemelse vuur op aarde gebracht om de mensen te bevrijden van de leiding door de goden en hun ik-bewustzijn te ontsteken. In vuur gesmolten ijzer, gesmeed tot gereedschap of wapen, maakte de mens tot heerser over de natuurrijken. Hoogovens, stoommachines en verbrandingsmotoren legden de. basis voor de technisch-industriële revolutie van de moderne tijd.
Warmteproductie en energiecentrales zijn middelpunt geworden in onze naar energie hunkerende beschaving. Maar ook de warmte die in onze stofwisseling ontstaat, het wilsvuur van onze ziel, gedachteflitsen en vurig enthousiasme behoren tot de krachten die voortdurend aan de toekomst van ons aardse leven werken.

Van alle elementen is de warmte het meest ongrijpbare en toch staat het ons wezen het meeste na. Niet alleen aan onze buitenkant, maar ook innerlijk kunnen we warmte en koude ervaren. Omdat de warmte overal doorheen dringt en elke fysieke scheiding opheft, worden we door de warmte één met onszelf en één met de wereld. Dat maakt dit element tot het eigenlijke medium en voorbeeld van een sociaal organisme, dat vrije individualiteiten vormt. Nergens verenigen wij ons sterker met de geestelijke wereld dan waar wij in vuur en vlam staan voor haar grote mensheidsidealen. Alleen in onszelf en door het menselijke ik kan de kosmische gave van de warmte zich omvormen tot de morele kracht van de liefde die bergen verzet. We leven in een tijd die vaak uitzichtloos kan lijken. Egoïstische koude overheerst. Er is moed voor nodig om toch voor de medemens en de toekomst van mens en aarde warm te lopen. Het is deze moed die Rudolf Steiner met zijn levenswerk steeds opnieuw in de mensen wilde laten ontvlammen:

”lk zou graag ieder mens uit de kosmische Geest laten ontbranden, zodat hij wordt als een vlam en vurig de kern van zijn wezen ontplooit.”

(”lch möchte jeden Menschen / Aus des Kosmos Geist entzünden / Dass er Flamme werde / Und feurig seines Wesens / Wesen entfalte”).

.

Menskunde en pedagogiekover warmte nr. 11

.

7e klas: voedingsleer: alle artikelen

7e klasalle artikelen

Vrijeschool in beeld7e klas

.

2675

 

 

 

 

 

 

 

 

.

VRIJESCHOOL – 7e klas – voedingsleer (6-3/2)

.
Zie de inleiding bij een artikel over de kwaliteit van de aarde. Die is in zekere zin in deze tijd problematisch; dit geldt ook voor de lucht. Het kan haast niet anders of die problematiek zal in een 7e (of hogere) klas aan de orde (moeten) komen. Niet om de leerlingen met een negatief wereldbeeld op te zadelen, maar juist om vanuit een ‘puur beschouwde kwaliteit’ een gevoel op te roepen voor wat juist, althans beter is, voor hun toekomst.
.

Peer de Smit, WeledaBerichten nr. 154, september 1991

.

LUCHT: ELEMENT TUSSEN “NIET MEER” EN “NOG NIET”
.

In het vorige nummer van de Weleda Berichten is Peer de Smit begonnen met een serie artikelen over de vier elementen. Zijn eerste bijdrage ging over het water als levensdrager. Zijn tweede artikel gaat over het element lucht dat door zijn onzichtbaarheid nog vanzelfsprekender als een gegeven aanvaard wordt, maar in zijn ritmisch pulseren een zeer gevoelig organisme vormt en als een steeds kostbaarder wordende bron van alle leven moet worden gezien.

Waar we ook zijn, waar we ook heen gaan, wij worden door lucht omgeven en doordrongen. Wij leven in lucht en ademen haar in; ze houdt ons in leven. Ons bewustzijn vindt zijn basis in de ritmische afwisseling van inademing en uitademing; al ademend ervaren we onszelf als bezielde wezens.
Jahweh blies de mens eens zijn levensadem in en wekte het ik-bewustzijn, zo vertelt ons de Hebreeuwse mythe.
Pneuma in het Grieks, Atma in het Indiaas en Odin in het Germaans duidden zowel lucht als adem, en ook de goddelijke Geest die daarin werkzaam is, aan. In beweging gebrachte lucht is een van de belangrijkste elementen bij het ontstaan van het weer. Het is een complex van rondom de aarde pulserende en circulerende stromingen die op elkaar inwerken en waardoor we op de meest directe manier met de aarde als geheel zijn verbonden. Onze gezondheid hangt af van lucht en weersgesteldheid. Ze beïnvloeden onze gemoedstoestand en zijn zelf uitdrukking van een zielenstemming. Processen in de atmosfeer enerzijds en de ademhaling waarin onze zielenroerselen zich uiten anderzijds, vertonen een verwante dynamiek**. 

De lucht is een rijk van het vluchtige en het onbestendige; een gebied tussen “niet meer” en “nog niet”; een medium van de tegenwoordigheid van de geest. Wat “in de lucht hangt” kan elk moment zichtbaar worden. De toekomst is bij ons als gevoel van verwachting al in de luchtsfeer aanwezig. Maar ook het verleden dat ons niet meer aangaat, klinkt erin na. De lucht is wat betreft het principe van haar innerlijke structuur geheel gebaseerd op polaire drijfkrachten. Lucht ontwikkelt haar dynamiek tussen warm worden, afkoelen, uitzetten en samentrekken. Ze wordt gekenmerkt door zeer grote flexibiliteit en vormbaarheid, impulsiviteit en zelfs explosiviteit. Een zichtbare uiting van dit rijk dat zich eeuwig vormt en omvormt, is de dramatiek van de wolkenlucht waartoe niet alleen donder en bliksem, maar ook het etherische wonder van de regenboog behoren. Nooit zijn we meer met het luchtelement verbonden, dan wanneer in de zomer de geur van bloemen de atmosfeer vervult en de verwarmde lucht ons met lichaam en ziel naar buiten lokt. Lucht is het element van de lichtheid, dat ruimte geeft aan dansbewegingen. In beweging gebracht, laat de lucht ons tonen en klanken horen. De taal, die door lucht gedragen wordt, gaat van ziel tot ziel. Of het nu gaat om onaangename of welluidende klanken, om stank of welriekende geuren: wat ons via de lucht bereikt, dringt diep bij ons naar binnen. En toch willen we ons niet geheel op het element lucht verlaten. Wat “uit de lucht gegrepen is”, zo zeggen we, “zit niet goed in elkaar” en zal snel weer “vervliegen”. Een zaak die “alleen maar lucht is”, zo krijgen we dan te horen, kan net zo min een betrouwbare basis zijn als de spreekwoordelijke “luchtkastelen”, waar luchthart en windbuil komen en gaan. Zonder lucht zou er geen lied, geen bevrijdend gezang zijn. Zonder luchtige invallen geen nieuwe impulsen, geen verandering. We hebben een luchtige sfeer nodig om beweeglijk te blijven en te veranderen. We hebben het bevleugelende element nodig om de zwaarte van het aardse leven aan te kunnen.

*Peer de Smit: geboren in 1953 in Mannheim. Ooit schipper op de Rijn tussen Basel en de Noordzee. Later toneelopleiding in Zürich. Hoofdzakelijk geëngageerd bij het “Schauspielhaus” in Zürich. Thans in de omgeving van Stuttgart actief als schrijver en toneelspeler.

.

**Zie bijv. Algemene menskunde  voordracht 1

7e klas: voedingsleer: alle artikelen

7e klasalle artikelen

Vrijeschool in beeld7e klas

.

2674

 

 

 

 

 

 

 

 

.

VRIJESCHOOL – Kinderboekbespreking (72)

.

Er zijn heel veel kinderboeken.
Ze zijn en worden door allerlei recensenten besproken. Die hebben allemaal een opvatting of een boek mooi, goed, enz. is.

Er staan vaak illustraties in. Ook die worden mooi, dan wel minder mooi of zelfs lelijk gevonden. Maar hoe geldig zijn deze criteria. Smaken verschillen en als ze opvoedkundig beoordeeld worden, spelen allerlei mensbeelden, bewust of onbewust, ook hun rol.

De kinderen zelf vormen de grootste maatstaf. Als een boek telkens voorgelezen en of bekeken moet worden; als het ‘met rode oortjes’ wordt gelezen, verslonden, zelfs, dan weet je dat de schrijver of illustrator een snaar heeft weten te raken die nog lang naklinkt. Ook de kinderen hebben een smaak en het ene zal dit, het andere dat boek fijner vinden.

In de artikelenreeks ‘Kinderboekbespreking’ op deze blog zal er een aantal de revue passeren.

.

zomer

Dit boek heeft geen tekst, maar wél mooie illustraties waarop van alles is te zien. Weer een goed voorbeeld van een boek dat zich uitstekend leent om met het jongere kind, de peuter, al vertellend, je fantasie de vrije loop te laten. Je kan van alles aanwijzen en laten (her)benoemen: een weldaad voor de woordenschat en dus taalontwikkeling.
Een jongen en meisje laten een bootje varen; ze spelen op het strand.

Gerda Muller

Uitgeverij Christofoor

Boek

Leeftijd: v.a. 3jr

Over de leeftijd

Over illustraties

Kinderboekbesprekingalle titels

Kinderboekbesprekingalle auteurs.

2673

VRIJESCHOOL – ‘Breinvriendelijk’ onderwijs

.

De term ‘breinvriendelijk onderwijs‘ had ik nog niet eerder gezien, tot ik het boek van

Schmidt, Klaus Peter: Neurodidaktik und Waldorfpadagogik: Gemeinsamkeiten und Differenzen am Beispiel der Freien Waldorfschule Kreuzberg, Hamburg, Diplomica Verlag GmbH 2013

tegenkwam.
Nu pas, terwijl het al in 2013 is verschenen.
Het is mij niet bekend of het in vrijeschoolkringen in Nederland opgevallen is.

 

9783842895591: Neurodidaktik und Waldorfpädagogik: Gemeinsamkeiten und Differenzen am Beispiel der Freien Waldorfschule Kreuzberg (German Edition)

 

Het is een onderzoekstudie met als doel aan het voorbeeld van de vrijeschool Kreuzberg, Duitsland, uit te zoeken in hoeverre de vrijeschoolpedagogie gemeenschappelijke kenmerken heeft met neuro-didactische leerconcepten en of er verschillen zijn.

Conclusie

Uit de studie blijkt dat een belangrijk deel van de vrijeschoolpedagogie in de praktijk neuro-didactisch gefundeerd kan worden. 

De ritmisch opgebouwde schooldag en een doordacht leerplan en ingepaste bewegingen houden rekening met de belangrijke afwisseling van in- en ontspanning dat voor het brein zo belangrijk is en wat tevens de aandacht van de leerlingen ondersteunt.
Het periodeonderwijs biedt de mogelijkheid tot vakoverstijgend leren dat meer op een geheel is gericht en dat van neuro-didactische zijde wordt verlangd om te bevorderen dat te onderscheiden kennisvelden met elkaar een netwerk vormen.

De nadruk dat er een betrokken, vertrouwde band moet bestaan tussen leerlingen en leerkrachten is eveneens in lijn met een neuro-didactisch gefundeerde pedagogie, omdat positieve emoties een van de belangrijkste voorwaarden zijn voor duurzaam leren.
De voorbeeldfunctie van de leerkracht die op de vrijeschool wordt gevraagd, houdt rekening met de neuro-didactische kennis dat mensen veel voorbeelden en vooral hun waarden- en normenbesef impliciet leren.

Dat de vrijeschool als scholengemeenschap gedacht is waarin ‘blijven zitten‘ niet voorkomt en waar in het algemeen wordt afgezien van selecteren naar prestatie, is breintechnisch gunstig, omdat ervaringen met anders begaafde mensen zowel de oplossingsgerichte alsmede sociale vaardigheden bevordert. 
Positief onderstreept kan hierbij ook worden dat kinderen met een beperking in de vrijeschool Kreuzberg zijn opgenomen.

Het afzien van cijfers geven en zittenblijven voorkomt bovendien de grote prestatiedruk en de angst bij leerlingen die vaak de oorzaak zijn van leerblokkades.

Vooral de uitgesproken musisch-kunstzinnige opvoeding op de vrijeschool is neuro-didactisch in overeenstemming. Kunst, euritmie en toneelspel zijn niet alleen met positieve gevoelens verbonden, maar maken ook mogelijk dat zelfwerkzaamheid ervaren wordt, die het zelfbeeld van de leerling sterker maken. De euritmie moet nog apart worden genoemd omdat deze zowel beweging als ontspanning in de dag met zich meebrengt en daardoor mede de gezondheid en de cognitieve ontwikkeling van de leerling ondersteunt.

Nog een hersenvriendelijk element van het vrijeschool-pedagogisch leerconcept is dat er verschillende practica buiten school in zijn opgenomen die het mogelijk maken dat er ervaringen worden opgedaan in zelfwerkzaamheid en de ervaring die van neurowetenschappelijke kant zo belangrijk wordt gevonden dat de zin van bepaalde leeronderwerpen duidelijker wordt en een ruimte creëert om in het sociale leven te leren.

Het gebied van de handvaardigheid en het praktische leven is op basis van de fijn-motorisch gestuurde patronen en de daarmee samengaande cognitieve prestatieverhoging eveneens in overeenstemming met een breinvriendelijke pedagogie.

Daarbij bieden de vrijescholen hun leraren ook nog veel vrijheden wat betreft de keuze van onderwijsinhoud- en methoden en daarmee een uitstekend kader voor hersenvriendelijke leervormen.

Desondanks zijn er ook duidelijke verschillen tussen de vrijeschoolpedagogie en de neuro-didactische concepten die vooral samenhangen met de oriëntatie op Steiners antroposofische ‘menskunde’. Het model van de leeftijdsfasen van Steiner en sommige daarvan afgeleide pedagogische gevolgen zoals met name het 8-jarige klassenleraarschap en het overheersende frontaalonderwijs, zijn niet verenigbaar met de neurowetenschappelijke kennis wat betreft aanpassingsvermogen en periodiciteit.
Een hersenvriendelijk onderwijs zou de leerlingen een verschillend leerstofaanbod moeten doen, passend bij hun individuele ontwikkeling en vooral ruimte scheppen voor zelf-organiserend leren. Dat wordt op de vrijeschool m.n. in de eerste 8 schooljaren niet genoeg onderkend.

Natuurlijk werd in dit onderzoek niet de hele vrijeschoolpedagogie geanalyseerd. 

Nog een interessant aspect waarover je vanuit neuro-didactisch perspectief  controversieel zou kunnen discussiëren, is de afkeer van de media op de vrijeschool.
Het exemplarisch onderzoek geeft er desondanks toch een verklaring voor, waarom de vrijescholen een grote toeloop kennen: ze brengen op vele terreinen een breinvriendelijk leren. Om als duidelijk neuro-didactisch schoolmodel te kunnen worden gekwalificeerd, zouden de vrijescholen zich echter sterker los moeten maken van de steinernormen en op zijn minst die gezichtspunten die bewezen hersenonvriendelijk zijn, om moeten werken. 

Ze schijnen echter op de goede weg te zijn: de wil om te veranderen is zichtbaar en het toenemend academischer en wetenschappelijker worden van de vrijeschoolpedagogie gaat gepaard met een kritische reflectie op de bestaande praktijk.

Het is wenselijk dat zowel de academische opvoedingswetenschap als mede ook andere belangrijke vertegenwoordigers van officiële schoolsystemen, evenals de educatieve beleidsmakers sterker de dialoog met de vrijescholen zouden beginnen en niet vooringenomen zouden onderzoeken welke specifieke vrijeschoolelementen zinvol zijn.

Sommige ideeën van de vrijeschoolpedagogie zijn of door de vrijescholen zelf of door de algemeen pedagogische ontwikkelingen al wel in het openbare schoolwezen doorgedrongen: zo is er ondertussen ook meer ritme waar er de hele dag school is, in een paar scholen is het handvaardigheidsonderwijs als leerstof geïntroduceerd en toenemend zie je specifiek spel als eigen schoolvak. In Nordrhein-Westfalen werd een proef gehouden met het leren buiten school: ‘de school open’.

Ondanks deze voorbeelden is het openbare schoolwezen nog ver verwijderd van hersenvriendelijk leren om leren in die omvang in praktijk te brengen als de vrijescholen doen.
Daarvoor namelijk, is een grondige omwenteling van uitgangspunten nodig bij de beleidsmakers om de toenemende economisering van het onderwijs een halt toe te roepen en eveneens de holistische ontwikkeling van de kinderen op de voorgrond te plaatsen.

.

Rudolf Steiner: wegwijzers – met kernachtige uitspraken over opvoeding en onderwijs

Rudolf Steiner: Algemene menskunde

Menskunde en pedagogie: alle artikelen

Vrijeschool in beeld: alle beelden

.

2672

 

 

 

 

 

 

.

 

VRIJESCHOOL – Kleuterklas – spel

.

Dieuwke Hessels, vrijeschool Facebookgroep (juni 2022)

.

ochtendspel, einde schooljaar

.

Onderstaand versje was ooit
de aanleiding voor mij om een
ochtendspel te maken voor
het einde van het schooljaar…de oudste kleuters mochten nog één keer het helpertje van de dag zijn en in het middelpunt staan die dag,
voor mij als leidster werd het
een feestje om dit dagelijks te
doen, bedenkend in welke
fase het kind was, het kind nu
is en na de zomervakantie
gaat staan: het afsluiten van
de kleuterperiode.

Stevig stap ik op de aarde
Wil hier werken, wil hier leven,
Wat ik in de hemel gaarde,
Wil ik nu aan mensen geven.

Het gedichtje is geschreven door Lena Struik.

Een ander ochtendspel dan anders, aangezien gedeeltes afhankelijk zijn gemaakt aan het helpertje van de dag, al lezende zul je dat wel ontdekken.

**lied met lier, kan ook zonder
Speel eerst zin voor en dan zingen, zonder lier alleen zingen
. = 1 tel – = 2 tel

*douchen……ja in bad gaan dat kan ook nog….

* vrij naar een Amerikaans liedje

Kringspel:

Eén kind huppelt in de kring in tegenovergestelde richting van de hand-in-hand huppelende kinderen in de kring. Bij het derde couplet neemt het kind iemand uit de kring bij de hand en samen huppelen ze verder tot het einde van het lied.

.

Met toestemming van de auteur, waarvoor dank!

.

Peuters-kleuters: alle artikelen

Spel: alle artikelen

Vrijeschool in beeld: kleuters

.

2671

.

VRIJESCHOOL – 7e klas – sterrenkunde (37)

.

KREEFT

Van afbeeldingen uit Egyptische tempels weten we dat de Egyptenaren op de plaats van ons dierenriemteken Kreeft hun heilige kever Scarabaeus zagen die ze op ontelbare amuletten, zegels e.d. afbeeldden. Voor hen was het een bijzondere vorm waarin de zon verscheen en als een symbool van vernieuwing.
De oude Grieken zagen in dit sterrenbeeld de kreeft die de godin Hera aan Herakles (→ Herakles) schonk terwijl deze met de Lernaïsche slang vocht (→Hydra).
Koning Eurystheus had de held Herakles als tweede opdracht gegeven de slang van Lerna te doden. In het begin vocht Herakles tevergeefs met het negenkoppige slangenmonster. Voor elke kop die hij eraf sloeg, groeiden er uit de bloedende wond twee of drie nieuwe en de held had al zijn aandacht nodig om de giftige beten af te weren.
De godin Hera was Herakles vanaf zijn geboorte slecht gezind. Ze vervolgde hem, omdat hij een zoon van haar echtgenoot Zeus was uit een verbinding met een sterfelijk wezen. Maar alle hindernissen die zij Herakles in de weg legde, bleken voor hem beproevingen van zijn kracht en versterkten zijn zelfvertrouwen. Zo ging het ook met de strijd tegen de Hydra van Lerna. Hera wilde hem bij de Hydra afleiden, zodat hij een ogenblik niet goed zou opletten, zodat deze hem dan een dodelijke beet zou kunnen geven. Ze liet uit het moeras een grote kreeft tevoorschijn komen die van achter op de held toeliep en hem met zijn scharen in zijn hiel kneep. Herakles draaide zich echter niet naar de kreeft om, wat de bedoeling van Hera was, maar vertrapte hem door met een geweldige stamp van zijn voet naar achter uit te halen. Het zou Hera geweest zijn die de kreeft als sterrenbeeld vereeuwigd heeft.

Voor de Romeinen was de open sterrenhoop Praesepe een kribbe vol hooi waar twee ezels bij stonden, de zuidelijke en de noordelijke ezel en die sterren heten nu ook nog zo. Krib en ezel zouden door Zeus tot sterren zijn gemaakt. Waarom, dat weten we niet.

Het is opmerkelijk dat er niet meer legendarische verhalen over het sterrenbeeld Kreeft bestaan. Misschien wel omdat zijn sterren niet zo opvallen. 
Wanneer we mogen aannemen dat het fixeren van de sterren niet toevallig is, maar vanuit een hogere wijsheid plaatsvond, dan komen we het geheim zeker op het spoor, wanneer we ons nog meer bezighouden met de kreeft als dier. 
We willen daarom hierna een paar gedachten over het karakteristieke van de kreeft toevoegen, zodat ons het sterrenbeeld vertrouwder wordt.

De kreeft leeft in het water en ademt door kieuwen als een vis. Af en toe zwemt hij ook, maar overdag houdt hij zich liever schuil in zijn hol onder een steen of een soortgelijke schuilplaats en pas als het duister begint te worden gaat hij op zoek naar voedsel. Tientallen jaren geleden waren onze beken, rivieren en zeeën rijk aan kreeften. Wie tegenwoordig een kreeft wil waarnemen, moet nu naar een dierentuin. 
Als je een kreeft voor je hebt, valt allereerst zijn pantser op. Dit omsluit het dier als een harnas. Kop en borstdeel zijn star, terwijl het achterdeel samengesteld is uit beweeglijke ringen. De lange voelsprieten tasten al het onbekende af. Slechts langzaam beweegt de kreeft zich met zijn buigzame poten voorwaarts, de grote scharen als een wapen voor zich uit. 
Als er een vijand nadert of ander gevaar dreigt, trekt de kreeft zich onmiddellijk in een schuilplaats terug. Dat is een wezenlijk kenmerkend verschil met het gedrag van vissen. Die richten zich voortdurend op het stukje wereld dat ze voor zich hebben en laten de wereld achter zich voor wat die is. Kreeften daarentegen, bewegen zich voorzichtig voorwaarts, houden hun scharen in de aanslag en vluchten zo snel als mogelijk in blind vertrouwen terug naar de wereld achter hen. 
Ook het sterrenbeeld Kreeft beweegt zich aan de hemel schijnbaar teruggaand.
Het ademhalingsproces van  de kreeft en de vis is verschillend. Het ademwater van de kreeft stroomt door een spleet aan de achterkant van het borstpantser naar binnen en voor bij een opening dichtbij de kop weer naar buiten. De ademstroom bij de vis laat zich vergelijken met onze inademing, die van de kreeft met ons uitademen, want hij stoot zijn adem naar voren weg. 
Om te groeien verwisselt de kreeft van tijd tot tijd van huid, hij moet zijn stijve pantser afleggen. Dit wijze proces gaat zo: de kreeft gaat vasten waardoor zijn pantser losser komt te zitten. Tegelijkertijd zet hij vanuit zijn huid kalk af in een daarvoor bestemde ruimte in zijn maag en slaat dat daar op. Dat duurt zo lang, tot er in het borstpantser een scheur ontstaat. Nu bevrijdt het dier zich uit zijn behuizing en houdt zich een tijd verborgen, want zonder pantser is het volledig weerloos. In deze tijd groeit de kreeft en vernieuwt de afgebroken delen. Dan zet hij in zijn huid weer kalk af, bouwt een nieuw pantser om zich heen en leidt zijn leven weer als vanouds. 
Wat een merkwaardig wezen is de kreeft toch! Op aarde en als sterrenbeeld!
.

Zo                                                                   z                                                         zw
febr.   1    24°°u                                   mrt.    1   22°°u                             apr.  1  21°°u*
          15   23°°u                                              15  21°°u                                     15  20°°u*

*zomertijd

De zwak schitterende sterren van het sterrenbeeld Kreeft zijn alleen bij een heldere sterrenhemel buiten de grote stad te zien. We vinden het tussen het sterrenbeeld van de Leeuw en dat van de Tweelingen in maart hoog aan de hemel in het zuiden, in april in het zuidoosten en in mei naar het westen toe dalend, alles aan de avondhemel.

Namen van de sterren:

Acubens (Arabisch) = schaar (van de kreeft)
Asellus Australis (Latijn) = zuidelijke ezel
Asellus borealis (Latijn) = noordelijke ezel
Presepe (Latijn) = kribbe

Meer feiten

Sterrenkundealle artikelen

7e klasalle artikelen.

.

2670

 

 

 

 

 

 

 

 

.

 

VRIJESCHOOL – 7e klas – voedingsleer (6-3/1)

.

Peer de Smit*, WeledaBerichten 153 maart 1991

.

WATER: LEVENSDRAGER VAN MENS EN WERELD
.

Van oudsher heeft de omgang met de vier elementen aarde, water, lucht en vuur behoord tot wetenschappelijke onderzoekingen en gestimuleerd tot kunstzinnige activiteiten. In vier beschouwingen deelt Peer de Smit de elementen in volgens de jaargetijden. In deze eerste bijdrage staat het water als element van de lente, centraal.

Aan alle kanten hangt ons leven samen met water. Water hebben wij om te drinken, om te wassen; er is water om schoon te maken en water om in te baden. Er bestaat bluswater, koelwater, waterkracht, geneeskrachtig water, doopwater en reinigend water. Wij leven van water en kunnen echt leven dankzij het vloeibare element dat ons omgeeft en door ons heen stroomt.

Desondanks is het wezen van het water buiten onze horizon komen te liggen. Wij hebben het in huis gehaald en ons verwijderd van de plaatsen die in verbinding staan met de oorsprong van het water. Beken en rivieren nemen de giftige lozingen van onze steden en industrieën met zich mee. Het grondwater is besmet. De wereldzeeën sterven. Een stof die meer dan duizenden jaren het ideaalbeeld van reinheid belichaamde, moet nu zelf worden gereinigd. Ons leven op aarde is ten nauwste verweven met het zuiver houden van het water. Wanneer zuiverheid meer is dan de vraag naar de chemische samenstelling, zal in de komende jaren veel afhangen van het feit of het ons lukt ons eigen wezen opnieuw met het wezen van het water te verbinden en aan zijn eigen dromende wijsheid zelf de genezende maatregelen af te lezen.

Het waterputten, de inspiratie en het bezielende woord hebben altijd een eenheid gevormd. De waterput in het centrum of voor de poorten van een dorp was bij uitstek een bron van het leven. Als werkplaats van goede geesten werd deze in ere gehouden. Met het water vloeide er uit de oergrond van de aarde wijsheid binnen in een sociale gemeenschap. Aan de bron werd beraadslaagd en recht gesproken. Hier kwam men met elkaar in gesprek en trof men elkaar. Een plaats van ontmoeting en uitwisseling, waar de eigenschappen van het water direct overgingen op de mensen. Een klaterende bron maakte de tongen los en stimuleerde de fantasie. De Kastalische bron in Delphi verloste het dichterlijke woord. Stromend water en ritmisch gesproken woord, ontvangend bekken en opnemend oor werden beleefd als bij elkaar horende organen, waaraan een gemeenschappelijk vormingsprincipe ten grondslag ligt. Maar ook de kalmerende en krampstillende werking behoorde tot de goede eigenschappen van het water, die men binnen de invloedssfeer van klaterende fonteinen waardeerde en die men tegenwoordig nog in grote steden kan ervaren. Al het leven komt voort uit het water en al het leven wordt door het water behouden. Zonder water is er geen groei, geen wording, geen verandering.
Het menselijk lichaam verdicht zich vanuit het vloeibare element. Een embryo bestaat in de eerste drie maanden van de zwangerschap voor 97% uit vloeistof en zelfs het lichaam van een volwassene bestaat nog voor tweederde hieruit. De totale evolutie en elke organische vorming stemmen overeen met het geschapen zijn uit het water. De woorden schepper, scheppen en schepsel verwijzen naar het ontstaan van de wereld uit het water, door de geest die de vormbare substantie van de vloeistof vastgrijpt.
Met een gelijkenis verklaart Goethe dit in zijn West-Östlicher Divan:

“Schöpft des Dichters reine Hand,
Wasser wird sich ballen”.

Zo staat het water ook in een bijzondere relatie met de nieuwe geboorte van de vegetatie in de lente. Doorwarmd water verlost de natuur uit haar winterse verstarring, brengt bloemen en bladeren tevoorschijn, laat kruiden en grassen ontspruiten. Datgene wat door de winter tot sneeuw en ijs werd samengetrokken, doordringt nu de aarde en de atmosfeer die hierdoor tot leven worden gebracht, en opent zich veelkleurig in bloemen. Voorjaarsriten en -gebruiken herinneren aan de reinigende en vernieuwende kracht van het lentewater dat afzettingen en verhardingen van het oude jaar wegspoelt.

Water is steeds onderweg en is in een voortdurende toestand van verandering. Het vloeit van de bronnen naar de zee. Het circuleert tussen hemel en aarde. Het bemiddelt tussen de lichtkrachten van de zon en de zwaartekrachten van de aarde. Verdampend onttrekt het zich aan onze blik en wordt weer zichtbaar in de vorm van nevel. Water stijgt met de lucht de hoogte in, beweegt zich rijk aan veranderingen door de wereld van de wolken en keert naar de aarde terug als dauw, regen, sneeuw en hagel. Water is kleurloos en neemt elke kleur aan; het is vormloos en past zich aan elke vorm aan; het is zacht en holt toch de hardste steen uit. Waar water invloed heeft, ontstaan ronde vormen. Er is geen beek die rechtuit stroomt. Of het nu om een dauwdruppel gaat of om de met water bedekte aarde, de sferische of bolvormige signatuur van de kosmos lijkt in dit element te zijn gegrift. De grote kringloop van het water komt overeen met de kringloop van de menselijke lichaamsvloeistoffen. Er is een voortdurende uitwisseling tussen het water in ons lichaam en het water buiten ons. Drie tot zeven liter gaat dagelijks door ons organisme heen en sluit fysiologisch aan bij de grote kringloop van het water. De verhouding van vloeistof en vaste stof in ons lichaam komt ongeveer overeen met de oppervlakteverdeling tussen het vaste land en de zee op aarde. En het percentage zout in de zee komt overeen met de hoeveelheid zout die in het menselijk bloed terecht komt. Er bestaat geen voedsel, dat ons lichaam zonder water zou kunnen opnemen.

De cultuurgeschiedenis van het water openbaart een polair principe. Water is het alom levenschenkende element, maar het kan ook de dood betekenen. Lag in de oudheid de waterstand van de Beneden-Egyptische Nijl op 8 meter, dan was deze rivier een bron van levenszekerheid; wanneer de stand anderhalve meter hoger was, betekende dat verwoesting.
Zo ver als wij kunnen terugdenken hebben overstromingen steeds weer de grondslag van het menselijk leven verstoord en talrijke slachtoffers geëist.
“Het water is het beste” heeft de Griekse dichter Pindarus twee en een half duizend jaar geleden een overwinnaar bij de Olympische Spelen toegeroepen.
In de “Tovenaarsleerling” uit de gelijknamige ballade van Goethe, toont het losgeslagen element zich juist van een andere kant. Overvloed vraagt om begrenzing: water heeft, net als de andere elementen, de juiste maat nodig, moet door vorm binnen de perken worden gehouden.

Het heeft de scheppende hand nodig waar het gaat om de werking voor het welzijn van de mensen en het gedijen van het leven.
“Alleen dichters moeten met het vloeibare omgaan”, heeft Novalis geschreven. Dat is een appel aan de scheppende geest van de mens. Van hem en zijn invloed zal de toekomst van het water en de natuurrijken net zo afhangen als de toekomst van de menselijke ontwikkeling op aarde.
.

*Peer de Smit: geboren in 1953 in Mannheim. Schipper op de Rijn tussen Basel en de Noordzee. Toneelopleiding in Zürich. Hoofdzakelijk geëngageerd bij het ’ ’Schauspieihaus” in Zürich. Thans [artikel uit 1991] in de omgeving van Stuttgart actief als schrijver en toneelspeler.

.
7e klas voedingsleer: alle artikelen

7e klas: alle artikelen

Vrijeschool in beeld: 7e klas

Plantkundealle artikelen

.

2669

.

VRIJESCHOOL – Jaarfeesten – Sint-Jan (36)

Dieuwkje Hesselsholkamp, via Facebookgroep vrijeschool, juni 2022

.

het sint-jansfeest en de zomerzonnewende

.

Ik ben de moeder zon en draag
de aarde bij nacht, de aarde bij dag.
Ik houd haar vast en schenk haar licht,
dat alles op haar groeien kan.
Steen en plant, mens en dier,
alles ontvangt zijn licht van hier.
Doe open je hart als een beker klein,
laat mijn licht ook daarbinnen zijn.
Doe open je hartje, mijn kindekein,
dat wij tezamen één licht mogen zijn.
Ik ben de moeder zon.

Christian Morgenstern

Het Sint-Jansfeest en de zomerzonnewende

De zomerzonnewende wordt steeds vaker weer gevierd en daarom wil ik je
hier iets meer over vertellen. Op 24 juni wordt onder andere op de vrijeschool het Sint-Jansfeest gevierd. De geboortedag van Johannes de Doper wordt herdacht. Van andere heiligen wordt de sterfdag gevierd, maar niet van Johannes. Zijn geboortedag valt net na de zomerzonnewende (21 juni), maar
dat is niet altijd zo geweest.
Voor de invoering van de Gregoriaanse kalender vielen die dagen samen. Johannes was een man die dicht bij de natuur leefde en een zeer groot/hoog geestelijk wezen was. Hij was de wegbereider van Christus. Hij doopte Christus in de Jordaan, terwijl een duif neerdaalde op Zijn hoofd. Het was het begin van de drie jaren dat Christus preekte en genas.
Johannes sprak de legendarische woorden: ‘Ik moet afnemen, Hij moet
groeien.’ Daarin geeft hij zowel het geestelijke aspect weer (zijn geest en
invloed werden kleiner), als het proces dat zich in de natuur laat zien.
Eigenlijk is het Sint-Jansfeest een samensmelting van het oude Germaanse
midzomerfeest met de christelijke heiligendag. Het Sint-Jansfeest staat
tegenover het kerstfeest, waarbij we de geboorte van Christus en de
winterzonnewende vieren. Bij het oude Germaanse feest op 21 juni – de
langste dag- werden vuren ontstoken ter zuivering en braken er magische krachten los. Men verzamelde geneeskrachtige kruiden voor het komend jaar. In spiritueel opzicht werd het zware aardse verheven zodat de ziel met
zijn vleugels naar de zon (zonnegeest) kon vliegen (en in extase kon raken). Rond de zomerzonnewende is de atmosfeer van de aarde groter. De mensen en vooral de druïden ervoeren dat het geestelijke dichterbij was. Letterlijk door in contact te komen met die geesten en het hogere, maar ook via de (extra) krachtige werking op dat moment van dromen en de geneeskrachtige kruiden. De feesten waren een uitdrukking van het extatische buiten zichzelf raken van de menselijke ziel in de zomer. Maar het gebeurde allemaal in een ‘dromerige’ sfeer. De mens was toen namelijk nog niet wakker.
In deze tijd zijn de mensen en kinderen erg wakker en verbonden met de aarde, maar wij kunnen nog wel iets merken van die extatische zomersfeer. Het vuur kan ons doen inspireren en ontvlammen. Als dat met bewustzijn gebeurt,
kunnen we als mens groeien, maar als dat zonder bewustzijn gebeurt, kunnen er letterlijke en figuurlijke branden ontstaan. Dat laatste zagen we bij het uitbreken van WO I en ook bij zomerse schietpartijen. Positief kunnen wij nieuwe
krachten opdoen, geïnspireerd en zelfs buiten onszelf raken. Wij reizen en verlaten daarmee letterlijk ons huis en zijn in de zomer veel buiten. We zijn wat soezerig van de warmte, dromerig en zijn daardoor figuurlijk uit ons huis
(lichaam). Dat is niet helemaal de bedoeling. Geniet van de zomer, maar blijf wakker en bij jezelf. Zeg ook tegen de uitgelaten of dromerige kinderen: ‘Pas op!’ (Bijvoorbeeld buiten op straat), want ze letten zelf niet op.
De zon is steeds hoger geklommen aan de hemel en alles in de natuur heeft zijn hoogtepunt bereikt. Letterlijk doordat de planten vaak niet hoger worden en ook de bloemenpracht is nu op zijn mooist.
Na 21 juni worden de dagen weer korter en de nachten langer. Het zomerhoogtepunt is ook een ommekeer en dat is in de natuur waar te nemen; de
bloei en groei neemt af en de vruchten beginnen te rijpen. Grassen en granen worden geel.
Er is een oud gezegde dat luidt: ‘Met Sint-Jan draait het blad zich om.’ Dit geeft die langzame verandering in de natuur weer. Rond de zonnewende bloeit ook het gele en genezende sint-janskruid. Dat wonden geneest en als supplement helpt bij (milde) depressieve klachten en slapeloosheid, maar het kan niet altijd ingezet worden (even check voor gebruik dus)!
Het Sint-Jansfeest is op de vrijeschool een laatste uitspatting voor de zomervakantie begint. Het is een buitenfeest met zang, muziek, volksdansen, spelletjes, bloemenkransen, vuurspringen en een picknick (met drie in de pan en
vlierbloesemsiroop). Op de vrijescholen wordt er vanaf de eerste klas over het vuur gesprongen, niet alleen omdat het kind hier jaren naar uitkeek en het spannend, nu pas verantwoord en leuk is, maar ook om in de warmte van het
vuur opgetild en geïnspireerd te worden. Voor de volwassen zijn de jaarfeesten ook een mogelijkheid om te groeien.
Dit feest is er een van innerlijke groei: Verbinden met het geestelijke zonder jezelf te verliezen. De vrucht, die zich vormt, vasthouden zodat je in de herfst – als je weer tot en in jezelf gekomen bent- kunt
oogsten. – http://www.antroposofiekind.nl

Sint-Jan, die komt er an!

23 juni 2015 Jaarfeesten [Naomi Rowaan : Antroposofisch leven.]

Het jaarfeest van Sint-Jan
Sint-Jan wordt gevierd op 24 juni; het valt samen met de zomerzonnewende en het is het laatste jaarfeest dat op vrijescholen gevierd wordt voor de zomervakantie begint.
Maar wie was Sint-Jan, en waarom vieren we dit feest? Dit stuk gaat in op de eeuwenoude geschiedenis en de gebruiken van Sint-Jan.

Oogst en blijdschap

Sint-Jan is op de vrijescholen een van de uitbundigste jaarfeesten.
Kinderen dragen veelal wit of wit met rode kleding*, en dossen zich uit met
grote gevlochten kransen gemaakt van veldbloemen. Alle planten en bloemen om ons heen zijn in bloei, de bomen zijn groen en vol, de dieren hebben jongen. Overal om ons heen in de natuur zien we geluk en overvloed. Dit herinnert ons eraan dat eind juni een begin gemaakt wordt met de oogst. Wij hebben nu kassen en kunnen ons voedsel importeren, maar vroeger waren de mensen afhankelijk van hun oogst en waren ze blij als de oogsttijd weer aanbrak.

Zomerzonnewende en heidense gebruiken

Midzomernacht, omstreeks 21 juni, is het keerpunt van het licht, de
zomerzonnewende. De dagen worden vanaf deze dag weer korter en de
nachten langer. De oude, voorchristelijke natuurreligies, die veel aandacht
hadden voor de werelden naast de onze, beschouwden dit moment in het
jaar als bijzonder. Contact met de wereld van de natuurwezens en die van de
overledenen werd even wat gemakkelijker; de sluier tussen onze wereld en
de andere werd veel dunner. Door middel van rituelen legde men contact en
vroeg om hulp. De keerzijde was dat er ook meer bescherming gevraagd
moest worden omdat ook kwade wezens dichterbij konden komen. De
paganisten en heksen van nu vieren midzomer of Litha vandaag de dag nog steeds, gebaseerd op deze oude gebruiken.

Van heidens naar christelijk feest

Toen het christendom begon te overheersen, werden de al bestaande jaarfeesten omgevormd naar christelijke feesten, zoals we ze vandaag de dag nog grotendeels kennen. De oude kern is soms voor een deel bewaard gebleven.
Voor 24 juni geldt dat deze datum binnen het christendom wordt beschouwd als de geboortedag van Johannes de Doper. Johannes de Doper werd een half jaar eerder geboren dan Jezus, en hij bereidde de mensen voor op de komst van Christus. Hij doopte de mensen tot christen in de rivier de Jordaan. Johannes de Doper gaf de mensen als boodschap mee dat zij niet altijd zorgeloos konden genieten, maar dat er nu een tijd zou komen van het naar binnen kijken.

Sint Jan en de antroposofie

Het Sint-Jan van nu is vanuit antroposofisch oogpunt een vrolijk en uitbundig feest, een feest van samenzijn met elkaar. De diepere vertaling van het Sint-Jansfeest van nu gaat ook over de intuïtieve mens, harmonie in de wereld om ons heen en tussen de mensen. Het ervaren van eenheid tussen onszelf en de elementen, de aarde… wij stammen allemaal uit dezelfde goddelijke oorsprong.

Sint-Jansfeest [komt van: http://www.beleven.org]
Datum: vrijdag 24 juni 2022
Land/ gebied: Wereld (Christenen)
Soort: Folkloristisch (Heiligendag)
Religie: Christendom (Rooms-Katholicisme)
Midzomerfeest/ Sint-Jan. Jaarlijks op 24 juni. Op deze dag herdenkt men de geboortedag van Johannes de Doper, de profeet die Jezus in de rivier de Jordaan doopte. Deze dag valt samen met het Midzomerfeest dat van oudsher op veel plaatsen in Europa wordt gevierd.
Op de avond van Sint-Jan kwamen vroeger buurtgenoten bij elkaar en maakten met zijn allen een groot vuur. Men zong en
danste en de moedigsten sprongen over het vuur heen. Als een jongen en een meisje hand in hand over het vuur sprongen, was hun band voor eeuwig verzegeld.

Geboorte van de heilige Johannes

Feest dat met name in Orthodoxe (Katholieke) landen een zeer oude traditie kent, die teruggaat naar nog veel oudere zonnewendefeesten en -rituelen.

Sint-Jansfeest/ Midzomerfeest

Met Sint-Jan was het voor vrouwen mogelijk een vrijer te vinden.
In de zeventiende eeuw was het gebruikelijk bloemen aan de huizen te hangen of boven de straat en ’s avonds feest te vieren met elkaar. Jongens en meisjes trokken gearmd door het dorp of de buurt.
Volgens een ooggetuige uit 1606 werd er gedanst en zong men ‘ijdelicke liedekens’. Wist de vrouw een man te strikken dan werd deze ‘mijn Sint-Jan’ genoemd.
Bredero dichtte over dit feest en liet Bouwen Langhlijf vertellen over
zijn ontmoeting met Sinnelijcke Nel van Gooswegen:

So haest als zij mijn sach,
So stong ick huer wel an
Want sij riep, int volle seltscip:
Dit is mijn eyghen Sint-Jan

In Nederland wordt het Jansvuur nog ontstoken in verschillende dorpen. Met name op vrijescholen neemt het Jansfeest een belangrijke plaats in bij het stilstaan bij de jaarcyclus. De kinderen dragen dan een krans van gras met
daarin bloemen gestoken. Bij sommige scholen wordt ook een vuur ontstoken waar de kinderen uit de hoogste klassen overheen springen.
Van Sint-Jan wordt, net als bij Maria, de geboortedag herdacht en niet het sterven.
Sint-Jan wordt dan ook gezien als het begin van een nieuwe periode in het jaar. Ook de natuur verandert. ‘Met Sint-Jan draait het blad zich om’ is het gezegde. Sint-Jan markeert een overgangsperiode.
Het sterven van Johannes de Doper wordt jaarlijks door de kerk herdacht op 29 augustus.
Johannes de Doper is patroon van: wevers, kleermakers, schilders, leerlooiers, timmerlieden, smidse, kuipers, schoorsteenvegers, herbergiers, bontwerkers, wijnbouwers, architecten, drankbestrijders, bioscoopbezitters, herders,
dansers, muzikanten, zangers, huisdieren, schapen, lammeren, vasten, Karmelieten, Maltezer ridderorde.
Johannes de Doper is patroon tegen: hoofdpijn, schorheid, duizeligheid, epilepsie, kinderziekten, angst, hagel.

De datum van Midzomer

Volgens de Juliaanse kalender viel het zomersolstitium, de langste dag van het jaar, op 24 juni, net als later het christelijke Sint-Jansfeest. Hoewel het solstitium in de loop der eeuwen steeds verder van deze datum ging afwijken, bleef 24 juni aan dit feest gekoppeld. Pas bij de invoering van de Gregoriaanse kalender, in grote delen van Nederland niet eerder dan 1700, werd het zomersolstitium op 21 juni vastgesteld. Tegen die tijd was het Midzomerfeest al zo ingekapseld in het Sint-Jansfeest dat het begrip Midzomer nog steeds wordt verbonden met 24 juni. Het Woordenboek der Nederlandsche taal geeft als omschrijving van Midzomer: ‘Het midden van den zomer, de langste
dag, ook wel 24 Juni, St-Jan Baptist.’
In het Engels wordt onderscheid gemaakt tussen midsummer, waarmee meestal het zomersolstitium, 21 of 22 juni, wordt aangeduid, en Midsummer Day, waarmee nog steeds uitsluitend 24 juni wordt bedoeld. Als tweede betekenis
van midsummer geeft de Oxford English Dictionary: ‘midsummer = Midsummer Day, June 24th’.
Midsummer Day was vanouds in Engeland en Ierland een van de quarter-days, waarmee het jaar in vieren werd gedeeld, naast Lady Day (25 maart), Michaelmas (29 september) en Christmas (25 december).
De Gregoriaanse kalender werd, zoals gezegd, pas in 1752 ingevoerd in Engeland en de Engelse koloniën en pas vanaf dat moment was 21 juni ook daar de langste
dag, maar de Midzomerviering bleef gekoppeld aan de oude datum.
Strikt genomen kan Midzomer het beste op 21 of 22 juni gevierd worden, maar voor het zoeken naar volksgebruiken rond deze viering moeten we ons richten op 23 juni (Sint-Jansavond), de nacht van 23 op 24 juni (Sint-Jansnacht) en
24 juni (Sint-Jansdag). Soms wordt Midzomer gevierd op een vaste weekdag in de buurt van 24 juni.
In Finland en Zweden is dit bijvoorbeeld de zaterdag tussen 20 en 26 juni (Midsommardagen).

Een feestdag in Andorra, Canada, Litouwen
Sint-Jan: een nacht vol toverkracht 17 juni 2020
Over het vuur springen, hoe cool is dat? Voor veel kinderen (en ook volwassenen) is het het hoogtepunt van het Sint-Jansfeest. Je koopt er een jaar gezondheid en geluk mee, wordt gezegd. En jonge paartjes die er met z’n tweeën
overheen springen hopen samen een gelukkig leven te leiden.
Op 24 juni is het weer zover, dan vieren vrijescholen hun eigen midzomerfeest. Een traditie in veel Europese landen, waaronder Zuid-Engeland, Scandinavië en ook veel Slavische landen, maar minder bekend in Nederland.
Tekst: Tineke Croese


Midzomerfeesten, we vieren ze in de lichtste tijd van het jaar, als de dagen lang zijn en de korte nachten niet echt donker lijken te worden. Bij het vuur vlechten kinderen bloemenkransen, er wordt muziek gemaakt, gedanst en gepicknickt. Soms verbranden mensen een als heks uitgedoste stropop: zij neemt alle narigheid van het voorbije jaar mee in het vuur.
En wie durft, springt over het vuur en koopt op die manier een jaar gezondheid en geluk voor zichzelf.
De korte, lichte nachten van Sint-Jan hebben iets geheimzinnigs. Volgens het volksgeloof kunnen mensen in deze nachten de taal van de dieren verstaan en bezitten sommige planten grote magische kracht. Die kun je bijvoorbeeld
gebruiken om je van de trouw van je geliefde te verzekeren. Niet alleen de mensen blijven in deze nacht wakker tot de zon opgaat, ook het ‘kleine volkje’ is op pad. Misschien is het ook door hun toedoen dat de nacht van Sint-Jan vol
toverkracht is. Als de elfen je gunstig gezind zijn, wijzen ze je de weg naar verborgen schatten. Maar vaker zijn deze plagerige natuurgeesten geneigd om mensen voor de gek te houden, zoals Shakespeare in zijn
Midzomernachtsdroom laat zien.

Licht

De midzomerfeesten die op 21 juni gevierd worden, stammen al uit de voorchristelijke tijd.
Het Sint-Jansfeest van 24 juni was eigenlijk
bedoeld als de christelijke


voortzetting ervan,
maar er veranderde in de praktijk zo weinig dat de vroegere midzomerfeesten er zonder problemen naast bleven bestaan.
Sint-Jansfeest, midzomerfeest – het lijkt niet echt uit te maken.
De gebruiken zijn hetzelfde.
Het is geen toeval dat de Kerk ervoor koos om Kerstmis en Sint-Jan kort na het midwinterfeest van 21 december en het midzomerfeest van 21 juni te vieren. De nieuwe christelijke feesten werden gebracht als een voortzetting en vernieuwing van de oude voorchristelijke feesten.
Tijdens de midwinterzonnewende bereikt de zon het laagste punt aan de hemel. Het is de donkerste tijd van het jaar. Vroeger wachtten de mensen elk jaar weer in spanning af of het licht wel terug zou keren. Via rituelen probeerden ze die terugkeer te bewerkstelligen. Met Kerstmis, het geboortefeest van Jezus, vieren we de geboorte van het licht op aarde. Het wordt daarom kort ná de kortste dag gevierd, als de zon het diepste punt al voorbij is.
Bij de midzomerzonnewende bereikt de zon het hoogste punt aan de hemel. Het is de lichtste tijd van het jaar. Maar kort daarna volgt een dramatische ommekeer: de zon begint weer te dalen en verliest zijn lichtkracht. Dat merken we niet direct, maar toch neemt het licht langzaam weer af en worden de dagen korter.
Op 24 juni is het volgens de kerkelijke heiligenkalender de geboortedag van Johannes de Doper. Hij doopte Christus in de Jordaan en verkondigde zijn volgelingen dat hijzelf – Johannes – minder krachtig moest worden, terwijl Christus moest groeien. Om die reden kreeg het feest van Sint-Jan de Doper een plaats op 24 juni, als de zon al ‘minder wordt’, in kracht begint af te nemen. De zon laat rond midzomer zien waar Johannes op wees: alles wat voorchristelijk
is, tot en met Johannes zelf – de laatste voorchristelijke profeet – is als die uiterlijke zon wiens luister en grootheid na 21 juni minder worden. Johannes de Doper sluit de voorchristelijke tijd af, maar als ‘engel van de Heer’ was hij ook de
wegbereider van Christus die aan het begin van een nieuwe tijd verschijnt.

Van oud naar nieuw

Johannes de Doper riep op tot inkeer. Hij riep op om het oude los te laten en een andere innerlijke houding aan te nemen. Dat maakte hem tot een eenling, een roepende in de woestijn. Mensen hadden ontzag voor hem, maar ze
vonden het te moeilijk om hem te volgen. Dat zien we ook bij het Sint-Jansfeest. Terwijl Kerstmis wel de vernieuwing van het midwinterfeest werd, bracht het Sint-Jansfeest die vernieuwing niet voor het midzomerfeest. Eigenlijk is dat
wel te begrijpen: iedereen verheugt zich op de komst van het licht, iedereen wil het donker graag achter zich laten.
Wat het Sint-Jansfeest vraagt is veel moeilijker: afstand doen van het licht, van het bekende, van wat vanzelfsprekend en vertrouwd is. En jezelf in plaats daarvan openstellen voor het nieuwe en onbekende.
Net als de kersttijd is de Sint-Janstijd een tijd van ‘oud en nieuw’, van terugkijken op het verleden en vooruitkijken naar de toekomst. In de kersttijd houd je dat klein: je reflecteert op jezelf, je maakt goede voornemens om iets in je persoonlijk leven aan te pakken. In de Sint-Janstijd kijk je terug op een groter
geheel, op de samenleving of op je eigen sociale omgeving. Moet daar iets worden aangepakt? In het verleden was het nog mogelijk om veel meer
vanuit vaste sociale patronen en rollen te handelen, tegenwoordig moeten we
een situatie vaker zelf beoordelen en een eigen aanpak bedenken. Oude
tradities en door de groep bepaalde normen verdwijnen in hoog tempo. We
zijn aangewezen op ons eigen inzicht en oordeel en het vertrouwen daarin
moet nog groeien.

Vrolijk

Het Sint-Jansfeest is een blij feest, met bloemenkransen, zang en dans, met een Sint-Jansvuur en vrolijkheid. Om ons heen zien we de natuur zo uitbundig en rijk als in geen ander jaargetijde. Maar het is ook een periode van reflectie. Lang niet alle vruchten zijn rijp in juni. De meeste hebben de hele zomer nodig om te rijpen, om zoet en sappig en eetbaar te worden. Zo heeft ook alles wat je in het voorbije jaar aan kennis en inzicht hebt opgenomen tijd nodig om te rijpen.
Het moet even met rust gelaten worden, net als schoolkinderen in de zomervakantie. Na dit feest volgt die heerlijk lange, zorgeloze zomertijd. Pas aan het eind van de zomer, als de vakantie voorbij is en iedereen klaar staat om
opnieuw de oude patronen binnen te glippen, is de tijd rijp om met onze nieuwe voornemens aan de slag te gaan.
Dit artikel is gepubliceerd in de jaarfeestenrubriek van AM-nummer 2, juni 2016.

Kringdans:

De jongens en meisjes vormen hand-in-hand een paar en dansen samen in de kring en bij de laatste regel van het liedje maken de meisjes een reverence naar de jongens en de jongens maken een mooie buiging naar de meisjes en vervolgens wordt het liedje weer opnieuw gezongen en gedanst.

Rudolf Steiner:
weekspreuk 12: Johannesstemming

de gespiegelde spreuk 41

Sint-Jan is echt een buitenfeest. Meestal is het ook erg mooi weer. Het gevoel van saamhorigheid hoort bij de Sint-Jansviering. Sint-Jan vier je niet alleen, maar met het gezin of met een groep. Hoe meer zielen hoe meer vreugd!
▪ Picknicken, als iedereen die komt iets te eten en/of drinken meeneemt, liefst zelfgemaakt, ongeveer genoeg voor twee volwassenen. Als iedereen ongeveer dezelfde hoeveelheid meeneemt is er genoeg voor iedereen, en is
de picknick een heus feestmaal!
▪ Over het vuur springen Dit is een traditie die ons ver terugvoert in de tijd, naar onze Keltische voorouders. Zij maakten vuur en sprongen eroverheen. De symboliek voor onze voorouders was een nieuwe periode in springen, en ziekten en narigheid de baas zijn. Over het vuur springen kan ook gezien worden als de poort naar de elfenwereld door gaan. Vandaag de dag kan het gezien worden als het overwinnen van angsten en het achterlaten van een deel van jezelf dat je niet meer nodig hebt.
▪ Zingen en dansen en spelen!
▪ Het vlechten van een bloemenkrans:
Veldbloemen en wilde bloemen horen bij de overvloed van Sint-Jan. Bloemenkransen blijven langer mooi als je ze voor het gebruik op een bord in de koelkast legt met een natte doek eroverheen
▪ Het is heel leuk om de avond voor Sint-Jan samen in het bos of het veld wilde bloemen te verzamelen en er een krans van te vlechten om met Sint-Jan te dragen.
▪ Natuurlijk is het ook heel leuk om de seizoenstafel in Sint-Janssfeer te brengen!
▪ Speurtocht met opdrachten gerelateerd aan de elementen lucht, aarde, water vuur.
• Blijf tot middernacht op, zing en dans om het vuur.
• Spring over een echt vuur(tje) of een vuurtje gemaakt van gele en rode doeken.
• Organiseer zomerse spelletjes zoals eieren lopen maar dan met waterballonnen.
• Bak koekjes met eetbare bloemen.
• Maak ijsklontjes met eetbare bloemen.
• Doe een kersenpitten ‘wie kan het verste spugen?’ wedstrijd.

Maak samen een eenvoudige Bucketlist voor de zomervakantie (je kan als voorwaarde voor kinderen maken dat het (bijna) geen geld mag kosten: In de zee zwemmen. Een schaap knuffelen. Een ijsje eten. Een boek lezen. Een ochtendwandeling maken met het hele gezin. Fietsen langs een rivier. Picknicken in de tuin. Stokbrood maken boven een kampvuurtje. Slapen in de tent bij iemand in de tuin. Een hut maken in het bos. Samen naar de sterren kijken.
Schelpen verzamelen op het strand met een gaatje erin en een zomerketting maken.

Laat mij het levenswater zoeken van Ineke Verschuren,
Het hele jaar rond van Marijke van Raephorst,
Het hele jaar rond van Sandra Klaassen,
Leven met het jaar, Christiane Kutik

Sprookjes bij de Sint-Janstijd:
Kleuters: Grimm: “het klosje , de schietspoel en de naald’. “de gouden gans”, “de bijenkonngin”, ‘de kristallen bol”, “roodkapje “, “de zes zwanen”´
Bakersprookjes: “het bootje “, “robin roodborst”,

Sint -Jansfeest/tijd en kleuters:

Een wiebelige tijd, de zomervakantie komt eraan, de natuur staat in lichterlaaie,
De spanningsboog van kleuters verandert in kleine spanningsboogjes met grote of minder grote valpartijtjes en ongelukjes: ze komen gauw uit evenwicht en worden naar buiten [bijna buiten zichzelf] getrokken…
Er wordt in deze tijd van het jaar vaak gezongen:

“hele hele zegen,
Drie dagen regen,
Drie dagen zonneschijn,
Dan zal het vast weer beter zijn”

Het helpt om met de kleuters evenwichtsoefeningen te doen [“zit of staat de kring”, “wie kan er op 1 been staan,
een sprongetje maken, in de vingers knippen, je oren laten wiebelen. zoveel mogelijk variëren in’t groot en in’t klein],
of liedjes met gebaren [zoals : “Hoofd schouders knie en teen”, of “dit zijn mijn wangen”…,
of in een lange rij naar buiten en samen over de zandbakrand lopen of evenwichtsbalk,
of twee aan twee een bootje maken [“varen varen over de baren” “Berend Botje ging uit varen”, “ik voer laatst over zee, ga je mee…”].
veel touwtjespringen, in t grote touw of individueel
dansspelen buiten doen:
“Jan en piet gaan dansen” en “schipper mag ik overvaren” en “you put your left foot in, you put your right foot in…”
Zingen, veel zingen: harmoniserend bij elkaar zijn en blijf met de klas in het klassenritme: dat geeft houvast en daardoor brengt het evenwicht.

Knutselen met Sint-Jan:

Andere activiteiten:

spelen met zand en water: zandkastelen maken,
stenen zoeken en wassen en poetsen [en schilderen]
bellenblaasstokken zelf maken,
veren verzamelen,
bloemen plukken: sommigen in een boeket, anderen gaan drogen, een mobiel ermee maken.
hinkelbaan buiten maken met stoepkrijt [verf]
waaier vouwen [van papier] of een zonnetje

Vogeltje: [kinderen] zelf een vogeltje laten tekenen en laten kleuren en
prikken, vleugeltjes vouwen [als bij een pinksterduifje]. touwtje eraan,
aan het touwtje een stokje…. En zie ze vrolijk zingend lopen met hun
vogeltje: “als ik eens een vogeltje was, oh wat zou ik vliegen ….”
Knikkerbaan laten maken met gevormd en ongevormd materiaal
Spelen met schaduw; in elkaar schaduw lopen, bijvoorbeeld of één lijf met 4 armen ….

Met toestemming van de auteur, waarvoor dank!

Sint-Jan: alle artikelen

Jaarfeesten: alle artikelen

.

VRIJESCHOOL – 7e klas – voedingsleer (2-5/2)

.

In het artikel over de methoden om voedselproducten te kweken, werd verwezen naar onderstaand artikel.
Hoewel dit niet meteen stof is voor klas 7, plaats ik het artikel wel, als leerkracht kun je eigenlijk nooit over te veel achtergrondinformatie beschikken.

.
Bruno Busse, apotheker, WeledaBerichten, 150, september 1990

.

KWALITEITSVORMING BIJ HET KWEKEN VAN GENEESPLANTEN

.

De harmonische verbinding van de aardse en kosmische krachten, die in de elementenparen aarde/water en licht/warmte wordt weerspiegeld, is een belangrijke doelstelling van het biologisch-dynamisch verbouwen van geneesplanten.
In het hierna volgende zal aan de hand van enkele voorbeelden worden beschreven, hoe de hantering van het vaste-vloeibare aan de Ene kant en het licht-warmte-element aan de andere kant ertoe bijdraagt, geneesplanten al naar gelang van hun geaardheid te activeren. In onze in hoge mate geciviliseerde streken bestaat de zogenaamde vrije natuur alleen nog maar in kleine reservaten, zodat de mogelijkheid om geneesplanten op hun natuurlijke standplaats te oogsten, steeds meer is beperkt. Reeds in 1924 geeft Rudolf Steiner in zijn land-bouwcursus aanwijzingen*, hoe met verantwoording zonder het milieu te beschadigen planten kunnen worden gekweekt. Deze aanwijzingen culmineren in de vijf vaste en twee vloeibare compostpreparaten. Hieronder zullen de preparaten hoornmest en hoornkiezel in hun relatie met de elementen besproken worden. Deze bemestingspreparaten zijn in de akkerbouw en bij het verbouwen van geneesplanten onontbeerlijk gebleken.

*Geesteswetenschappelijke grondslagen voor een vruchtbare ontwikkeling van de landbouw”. [GA 327]

De omgang met de krachten van de aarde en het water

In tegenstelling tot de conventionele manier van verbouwen, waarbij met de snel-oplossende kunstmestsoorten meer een vegetatieve kwantiteitsvermeerdering wordt bereikt, gaat de biologisch-dynamische landbouw in de eerste plaats uit van het levend maken van aarde en water. Daarom heet het vaktijdschrift van de biologisch-dynamische landbouwmethode “Vruchtbare Aarde” om duidelijk te maken, dat de levenskrachten die onontbeerlijk zijn voor de planten, in de bodem moeten worden geleid, wil men gezonde voedings- en geneeskrachtige planten oogsten. Het levend maken van de grond lukt in ons vochtige klimaat het beste met dierlijke mest, die – opgezet in composthopen – gaandeweg moet verrotten en na de rijping als vaste mest op de akker wordt gebracht. Deze rijpe compostgrond versterkt en bevordert de groei- en voortplantingskrachten, dat wil zeggen eenvoudigweg de levenskrachten van het gewas. Vele geneesplanten hebben om te gedijen een hogere humusspiegel nodig. Planten zoals engelwortel, lavas of goudsbloem hebben door hun geaardheid regelmatig bemesting nodig om levenskrachten op te kunnen nemen. Behalve dierlijke mest zijn andere bestanddelen gunstig voor het composteren. Uit die veelheid ontstaan dan de stabiele leemhumuscomplexen, die de vruchtbaarheid van de grond bepalen.
Substanties uit drie natuurrijken zijn beproefd gebleken bij het verbouwen van geneesplanten:

mineralenrijk:                             plantenrijk:                                    dierenrijk:

basaltmeel                                    gras                                                  paardenmest[1]
koraalkalkmeel                            blad, stro                                        koemest
lavameel                                        plantenresten                                schapenmest

Toevoegingen uit het mineralenrijk zoals basaltmeel verwarmen vochtig-koude grond, omdat basalt wordt gewonnen uit diepliggend gesteente en een intensieve relatie heeft met het vuur. Het vaste-vloeibare wordt hier met de licht-warmtepool doordrongen. De gemalen koraalkalk die uit de Grote Oceaan dat wil zeggen uit het waterelement stamt, dient voornamelijk voor het neutraliseren van de zure plantenresten.

Kalk heeft – rechtstreeks op de bodem gestrooid – altijd de eigenschap voedingsstoffen te mobiliseren. Hij maakt “rijke vaders en arme zonen”, moet dus met kennis van zaken zoveel mogelijk het composteren vergezellen.
Het dierenrijk wordt bij de bemesting het meest evenwichtig door de koemest, “het goud van de landbouwer” vertegenwoordigd.
Paardenmest heeft ten gevolge van het temperament van het paard eerder vurige eigenschappen en wekt door zijn meestal hoog gehalte aan stro in de composthoop warmte op.
Het plantaardig materiaal moet, al zoveel mogelijk tot rotting gebracht en goed composteerbaar zijn.

In de eerdergenoemde landbouwcursus wordt erop aangedrongen, dat de landbouwer duidelijk een “persoonlijke relatie” ontwikkelt met de mest. Daarmee is ook bedoeld, dat hij zich met de levenskrachten in de grond en het water bezig houdt. Net als het minerale stoffen bevattende stromende water is humusrijke grond doortrokken van levenskrachten. Gedegenereerde grond is dood, evenals opgevangen, gekanaliseerd water zonder contact met de aarde levenloos wordt.
Bij een persoonlijke relatie met deze elementen beleeft men bij het bemesten en bevloeien de juistheid van die aanwijzing.
De levens- en doodskrachten in de natuur blijken duidelijker. De verbinding van de aarde en de kosmische krachten worden bij het composteren versterkt door de toepassing van de compostpreparaten, die het biologisch verbouwen pas tot de biologisch-dynamische landbouw maken. Het gaat hier om de preparaten hoornmest en hoornkiezel. Het hoornmestpreparaat wordt van koemest met optimale kwaliteit in een koehoorn bereid; deze wordt gedurende de winter in de grond begraven, waar de inhoud aan een verrottingsproces wordt blootgesteld. Omdat op onze breedtegraad de krachten van de aarde en het water in de winter overheersen – onze grond wordt ’s winters nauwelijks droog – kunnen die in de vochtig-koude maanden in het hoornmestpreparaat worden opgevangen. De gerijpte koemest wordt na het opgraven een uur lang in lauw water geroerd. Door het roeren wordt de werking van deze mest eerst op het water en daarna op de akkers en weiden overgebracht.

Dit winterpreparaat is uiterst geschikt voor het kweken van geneesplanten. De meeste hiervan moeten eerst met veel moeite worden opgekweekt eer ze kunnen worden verspeend. Hoornmest vóór het zaaien op de akker of op de zaailingen gespoten, bevordert de wortelvorming. De jonge plantjes kunnen daardoor beter wortel schieten. De kiemkracht van het zaad wordt versterkt, wat vooral bij gekocht zaaigoed van belang is. Een schema kan vooreerst de polariteit van beide preparaten verduidelijken:

Hoornkoemest

Aarde-/waterkrachten
aards
(vanuit het centrum)
Vitalisering (bijvoorbeeld wortelvorming)
Kalkprocessen

Hoornkiezelmest

Licht-/warmtekrachten kosmisch
(vanuit de omtrek)
Ontvitalisering (bijvoorbeeld blad- en bloemvorming)
Kiezelprocessen.

Het omgaan met de licht- en warmtekrachten

Pas het elkaar doordringen van beide polen, het met elkaar verbinden van de kosmische en aardse elementen laat de plantenwereld ontstaan. Uitgestrekte landschappen zoals bijvoorbeeld in de Oekraïne met haar zwarte aarde kunnen ons doen herinneren aan de vruchtbaarheid van de koehoornmest. Hier lijkt het aardse in het landschap te overheersen. Extreem dorre steppegebieden met kwartshoudende zandgronden laten ons daarentegen denken aan de licht-warmtekwaliteiten van het koehoornkiezelpreparaat. Het kosmische lijkt hier sterker te stralen. In Zuid-Afrika zijn zulke steppen in de kleine en grote Karroo. Sneeuwwitte kwartsaders komen in de woestijn te voorschijn en breken uit elkaar in grote en kleine brokken. Het zijn kwartsvelden, die in het landschap al van verre zichtbaar worden. Hier zijn talloze middagbloemgewassen die bij deze overvloed van licht en warmte behoren. Als antwoord op het licht scheppen zij exotisch stralende bloemen. Omdat het heel zelden regent ontbreekt het water in de omgeving. De middagbloemen vergaren het water in hun saprijke weefsel; zij creëren hun eigen vochtig omhulsel in hun verschijning. De vruchtbaarheid van de grond aldaar kan alleen maar in verbinding met het water worden gemobiliseerd, zodat karigheid het landschapsbeeld bepaalt. De altijd heldere lucht, de overvloed van licht en intense warmte laten zien, wat de koehoornkiezel aan de plant moet geven. Op die manier staat met de licht-warmteverhoudingen in het bijzonder de keus van een geschikte plaats voor het verbouwen van geneesplanten in verband. Veel geneesplanten hebben een warme, lichte standplaats nodig. Ezelsdistel, st.-janskruid, wijnruit of muurpeper behoeven tijdens hun bloei licht en warmte. Niet in de eerste plaats door bemesting, maar door een toegift van zand is het mogelijk, de kwaliteit van kwarts aan de bodem toe te voegen. Dan kan het water, dat de andere pool vertegenwoordigt, beter afvloeien en de warmte dringt sterker de grond binnen. Omdat aarde en water de levenspool vertegenwoordigen, wordt nu ook de warmte in de grond actiever. Na deze eenvoudige verbetering van de grond hoeven de rijkelijk bloeiende kussens muurpeper alleen nog maar uit het zand te worden getrokken. De verbinding met de aarde is losjes, maar bij het verwerken van de geoogste planten verraadt een bijtende scherpe geur het vurige karakter van deze saprijke geneesplant. En dat vuur kan in de genezende werking op de mens worden overgebracht.

Dat dus door besproeien met hoornkiezelpreparaat bij het kweken van muurpeper de medicinale werking ervan verhoogd wordt, blijkt uit het boven beschreven schema van de beide landbouwpreparaten. Voor de vervaardiging van hoornkiezel wordt kwarts tot meel of zoutkorrelgrootte verpulverd. Een pap hiervan wordt in een koehoorn gegoten en deze laat men gedurende de zomer op een lichte, zonnige plek van het voorjaar tot de herfst staan.
Bij de toepassing ervan moet men de substantie ook weer een uur lang in lauw water stevig roeren. Het kiezelpreparaat wordt dan heel fijn verdund uitgesproeid om vooral het blad van de groene planten te kunnen bereiken.
Beide preparaten in een zinrijke combinatie kunnen aan onze cultuurplanten datgene geven, wat hun eventueel door eenzijdige verbouwingsmethoden ontbreekt. Dat zijn de fasen van het verbouwen van biologisch-dynamische geneesplanten, als de basis ervan een gezonde compostering is.

Wat ik zelf nog zou willen weten is hoe men aan koraal komt, nu dat in deze tijd ook te lijden heeft van allerlei, meest door de mens gecreëerde negatieve groei-omstandigheden.

[1] De enige aanwijzing van Steiner voor het tuinbouwonderwijs heb ik gevonden in GA 300C, waar het vooral gaat over mest, waarbij paardenmest wordt afgeraden:

Es werden Fragen vorgebracht, die den Schulgarten betreffen, und wie man ihn für den botanischen Unterricht benutzen kann.

Er worden vragen gesteld over de schooltuin en hoe je die kan gebruiken bij het tuinbouwonderwijs.

Dr. Steiner: Rinderdung! Pferdedung ist nicht gut. Man muß das rationell durchführen, so gut man es finanziell kann. Zum Schluß ist es so für ein begrenzbares Gebiet, daß der ganze Zusammenklang nicht herauskommt, wenn nicht eine bestimmte Anzahl von Rind­vieh da ist auf der Bodenfläche und eine bestimmte Pflanzenmenge. Dieses Rindvieh gibt dann den Dung, und wenn mehr Pflanzen da sind, als das Rindvieh Dung gibt, so sind es ungesunde Verhält­nisse. Man kann nicht ein Spätprodukt wie Torf verwenden. Das ist unge­sund. Mit Torf kann man nicht vermehren. Es kommt darauf an, wozu Sie die Pflanzen verwenden. Bei Pflanzen zum Anschauen wird die Sache nicht stark in Betracht kommen.

Dr. Steiner: Koemest! Paardenmest is niet goed. Je moet er rationeel mee omgaan, afhankelijk van je financiën. Uiteindelijk gaat het om een begrensd gebied, waarbij de harmonie niet bereikt wordt wanneer er niet een bepaald aantal koeien is voor die oppervlakte en een bepaalde hoeveelheid planten. De koeien geven dan de mens en wanneer er meer planten zijn dan het rundvee aan mest geeft, is dat een ongezonde verhouding. 
Turf, als jongste voortbrengsel, kan je niet gebruiken. Dat is ongezond. Met turf kan je niet vermeerderen. Het gaat erom waarvoor je de planten nodig hebt. Voor sierbloemen is dat niet zo belangrijk.

Wenn Sie mit Torf Nah­rungspflanzen vermehren, so ist das nur scheinbar. Sie vermehren doch nicht den Nährwert dadurch. Versuchen Sie darauf zu kom­men, wie Sie den Nährwert beeinträchtigen, wenn Sie Stecklinge in Torf ziehen.
Man muß durch Beimischung von soviel Humuserde den Boden bearbeitbar zu machen suchen. Da ist es noch besser, wenn Sie Maier­schen Dünger verwenden, von Alfred Maier, Hornabfälle. Da wird die Erde schon etwas weicher. Er verwendet die Hornabfälle. Das ist wirklich homöopathischer Dünger für den botanischen Garten, fet­tiger Boden. Im Schulgarten kann man die Pflanzen so nach Ordnun­gen und Arten pflanzen, wie man sie durchnehmen will. – Die Systematik der Pflanzen in zwölf Klassen, das kann ich einmal geben.

Wanneer je voedingsplanten wil kweken  met turf, is dat maar schijn. Je verhoogt de voedingswaarde daardoor niet. Probeer te ontdekken hoe je de voedingswaarde van planten wil beïnvloeden, wanneer je stekjes in turf kweekt. Dan moet je door bijmenging van zoveel humusaarde de bodem bewerkbaar proberen te maken. Dan is het nog beter wanneer je de mest van Maier gebruikt, van Alfred Maier, hoornafval. Dan wordt de aarde wat losser. Hij gebruikt hoornafval. Dat is echt homeopathische mest voor de botanische tuin, vettige bodem. In de schooltuin kan je de planten naar orde en soort planten, hoe je ze zou willen behandelen. De systematiek van de planten in 12 klassen kan ik nog wel een keer geven.
GA 300C/130
Niet vertaald

.

7e klas: voedingsleer: alle artikelen

7e klasalle artikelen

Vrijeschool in beeld7e klas

.

2667

.

VRIJESCHOOL – 7e klas – voedingsleer (5-2/1)

Als de leerlingen in klas 6 tuinbouw hebben gehad, hebben ze al wat ervaren van de manier waarop je voedingsplanten kweken kan.
In de 7e klas kan daarop worden teruggekomen en nu het in deze tijd zo actueel is hoe wij onze voedingsproducten verkrijgen, is het zeker niet verkeerd om over de ‘biologische’, maar ook over de ‘biologisch-dynamische’ kweekmethode te spreken. 
Dat moet niet verward worden met ‘antroposofie in het onderwijs’. De B.D-methode bestaat en waarom zouden leerlingen daarmee geen kennis maken.
Opmerkelijk is dat het artikel uit 1990 hier reeds duidt op wat we nu als ‘stikstofprobleem’ kennen.

Wolfgang Schmid, WeledaBerichten nr. 151 september 1990
.

WAT IS BIOLOGISCH-DYNAMISCHE LANDBOUW?

.

Doordat in de loop van de geschiedenis de mens, die leefde van de jacht en het plukken en bereiden van kruiden, ten slotte werd tot wat we tegenwoordig agrariër noemen, onderging ook het landschap een grote verandering. Het natuurlijke landschap werd door de mens veranderd in cultuurlandschap. Om die ontwikkeling te begrijpen is het nodig om te zien wat kenmerkend is voor een natuur- en een cultuurlandschap.

Het natuurlandschap

Dit wordt gekenmerkt door natuurlijke plantengroeperingen, die ontstaan door bepaalde omstandigheden van bodem en klimaat. Zij kunnen door plaatselijke klimatologische omstandigheden heel verschillend zijn en ook in de loop van de tijd veranderen. Binnen die groeperingen is er geen “onkruid” en zijn er geen “schadelijke insecten” naar ons begrip, want de veelvuldige onderlinge relaties tussen planten en dieren (vanaf de micro-organismen tot aan de grote dieren) scheppen een evenwicht. De kringloopprocessen van substanties en energieën zijn principieel gesloten. Daardoor zijn er ook geen problemen door het verlies van stoffen (bijvoorbeeld het uitspoelen van nitraten).

Het cultuurlandschap

Hier is de mens niet meer slechts een deel van de natuur maar hij geeft daaraan in belangrijke mate vorm. Bossen worden gerooid, de grond wordt bewerkt. Cultuurplanten worden verbouwd op allerlei manieren. De gevarieerdheid van de plantenfamilies vermindert, de productie van de land- en tuinbouw wordt vergroot. Daardoor wordt het mogelijk de veestapel te vermeerderen. Het bestand aan dieren in een cultuurlandschap kan 100 keer zo groot zijn als het bestand aan in het wild levende dieren van een natuurlandschap. Door de bewerking van de grond gaat er lucht in doordringen, humus wordt zeer snel omgezet. De kringloopprocessen van de substanties worden bespoedigd – maar ook kwantitatief op een belangrijk hoger niveau gebracht – omdat het kweken van groenvoer (klaver, luzerne enz.) een grotere veestapel mogelijk maakt. Daardoor komt er meer mest, er ontstaan grotere opbrengsten maar ook grotere hoeveelheden overblijfselen na de oogst. Echter: ook het gevaar dat substanties uit de kringloop worden losgelaten wordt groter (uitspoelen van nitraten, kali en ook van subtiele bodemdeeltjes).

Moderne landbouw

Tegenwoordig wordt de landbouw in hoge mate beïnvloed door het materialistisch georiënteerde denken. Nadat de scheikunde werd toegepast in de landbouw, ging men natuurprocessen steeds meer tot chemische reacties reduceren. Met behulp van de bedrijfswetenschappen konden de verschillende gebieden van de landbouw afzonderlijk op hun rentabiliteit worden getoetst. Dientengevolge kon een differentiatie van de algemene landbouw in koeien- en varkensmesterijen, bedrijven zonder vee enz. tot stand komen. Intensivering was dus ook door specialisering mogelijk. Veel landbouwers zijn tegenwoordig genoodzaakt industrieel vervaardigde of toebereide stikstof-, fosfor- en kalikunstmest te kopen. Door de daarmee gepaard gaande vermindering van de natuurlijke vruchtbaarheid van de bodem en de aantasting van de gezondheid van het gewas is de toepassing van synthetisch-chemische bestrijdingsmiddelen onontkoombaar. Ten gevolge van die ontwikkeling zijn thans vele agrariërs genoodzaakt ten dele alleen nog maar op beschadigingen (schimmelziekten, insecten) en op tekorten van de voedselverzorging van de planten te reageren. De specialisering in de landbouw werd echter ook in hele landschappen zichtbaar: zo zijn er tegenwoordig streken, waarin bijvoorbeeld de runderen werden afgeschaft. Daardoor verdween ook de verbouw van groenvoer in de gedaante van klaver- en luzernegras uit het landschap. Aan de andere kant wordt regionaal de veestapel (dikwijls varkens) zo enorm geconcentreerd, dat men met de ontstane hoeveelheden mest geen raad meer weet. Het gevolg is, dat dierlijke mest, eens een waardevol product, tot een afvalprobleem, uiteindelijk een milieuvraagstuk wordt waar men zich het hoofd over breekt.

Vragen over de kwaliteit

Men moet zich afvragen, welke kwaliteiten via op die manier gekweekte producten aan de voeding van de mens worden toegevoegd. Want wij zien kunstmatige voeding van de planten door middel van minerale synthetische kunstmest, profylactische en therapeutische toepassing van chemische pesticiden bij de bestrijding van ziekten en ongedierte, dikwijls ook massale fokkerijen waar de regelmatige toepassing van antibiotica onontbeerlijk is geworden. Hoe staat het met de vitaliteit van deze voedingsmiddelen (chemische resten), met de inpassing in het milieu van zulke producten. Is zulk voedsel geschikt om niet alleen de maag van de consument te vullen, maar ook om voor zijn geestelijke en psychische ontwikkeling een basis te bieden?

De biologisch-dynamische landbouwmethode

Reeds in het begin van de jaren twintig beseften enkele antroposofisch georiënteerde landbouwers de problemen die een uitsluitend materialistisch bedreven landbouw zou veroorzaken. Op hun verzoek hield Rudolf Steiner in 1924 in Koberwitz bij Breslau acht voordrachten met de titelGeesteswetenschappelijke grondslagen voor een vruchtbare ontwikkeling van de landbouw”. [GA 327] Deze zogenaamde “landbouwcursus” is de basis voor de biologisch-dynamische landbouwmethode.

Een belangrijk principe hiervan is, dat de landbouwer zijn bedrijf als een organisme ziet en het dienovereenkomstig opbouwt. In een organisme werken verschillende organen harmonisch samen; zij hebben gedifferentieerde functies en houden het organisme in leven en vruchtbaar. De geestelijke ordening van een organisme moet door de landbouwer tot het vormgevend principe van zijn bedrijf worden verheven. Om dit te bereiken moeten eerst de natuurlijke voorwaarden en de mogelijkheid van het bedrijf worden onderkend: het klimaat, de jaarlijkse hoeveelheid neerslag, het landschap enz. Op grond daarvan kan dan de opbouw van het bedrijf beginnen: welke diersoorten heeft de boerderij nodig, hoe groot kan de veestapel zijn, welk teeltplan maakt de grond vruchtbaar en verschaft aan het bedrijf het nodige economische succes?

Deze soort van landbouw heeft niet de chemie als basis, maar allereerst het waarnemen van wetmatigheden van het levende, ook van hetgeen in het psychisch-geestelijke gebied van landbouw werkzaam is. Het voornaamste streven in een biologisch bedrijf is het levend-maken van de bodem.

Verzorging van de bodem en de mest

Voedings- en werkzame substanties worden hier niet geleverd door de chemische industrie, maar zijn afkomstig van overblijfselen van de oogst, van het verbouwen van stikstof aantrekkende planten, peulvruchten, dierlijke mest, de mineralen in de bodem en van humus. De overdracht daarvan naar de planten vindt plaats door een geweldig aantal micro-organismen (schimmels, bacteriën, algen enz.) en ook grotere dieren (wormen, mijten enz.) in de grond. Dit reusachtige leger van levende wezens, het zogenaamde bodemleven, moet worden gecultiveerd. Daardoor is voor de biologisch-dynamische landbouwer de humus bereidende en leven stimulerende rotting van dierlijke meststoffen een hoogst belangrijke zaak. De mest wordt, voordat hij wordt uitgestrooid, met behulp van de biologisch-dynamische compostpreparaten, die in kleine hoeveelheden worden toegevoegd, gedurende korte of langere tijd gecomposteerd. Deze preparaten bestaan uit op een bepaalde manier bereide geneeskrachtige planten (duizendblad, kamille, brandnetel, eikenschors, paardenbloem en valeriaan) en beïnvloeden de rotting van de mest in hoge mate. De op zo’n manier bereide mest activeert het leven en de processen in de bodem, het afbreken van de organische substanties, het produceren van voedingsstoffen, de opbouw van humus en daardoor ook de bescherming tegen plantenziekten.

Over de preparaten koehoornmest en koehoornkiezel geeft het artikel van Bruno Busse  uitsluitsel.

Kwaliteit

Ten gevolge van de bijzondere mestverzorging, de zorgvuldige bedrijfsvoering en de toepassing van de biologisch-dynamische preparaten is de plant in staat, zich harmonisch tussen kosmos en aarde te ontwikkelen. Langs die weg kan zij bijzonder vitale substanties vormen als grondslag voor een gezonde voeding. Deze levensmiddelen komen onder de benaming “Biodijn” [naam niet meer in gebruik] (voor producten uit landbouwbedrijven die bezig zijn, om te schakelen naar de biologisch-dynamische landbouwmethode) en “Demeter” (voor producten van totaal omgeschakelde bedrijven) op de markt.

Milieubeheer door biologisch-dynamische landbouw

Naast alle beschreven maatregelen kent het biologisch-dynamische bedrijf aan de vormgeving van het landschap ter wille van het behoud van de vruchtbaarheid en het gezond houden van het bedrijfsorganisme een grote betekenis toe. Het planten van bessenstruiken, het aanleggen van heggen of het in stand houden van oeverweiden vergroot niet alleen de schoonheid van een landschap, maar vergroot ook de veelzijdigheid van de flora en fauna en bevordert zo het in stand houden van een evenwicht tussen schadelijk en nuttig gedierte.

Zo bezien is de biologisch-dynamische landbouwmethode niet alleen een richting die ons optimale en gezonde levensmiddelen verschaft, maar door haar wordt ook een cultuurlandschap ontwikkeld, waarin de mens weer op zijn verhaal kan komen en waarin de levens- en zielenkrachten van de natuur kunnen regenereren.

.

7e klas: voedingsleer: alle artikelen

7e klas: alle artikelen

Vrijeschool in beeld7e klas

.

2666

.

VRIJESCHOOL- Menskunde en pedagogie (24-1)

.

Niet ieder artikel heeft, hoewel het over het kennen van de mens gaat, een relatie tot de pedagogie.
Dat is met onderstaand artikel het geval.
.

Paul Paede, arts, WeledaBerichten nr.151, september 1990

.

OVER HET HOOFDHAAR EN DE BAARD VAN DE MENS
.

.Niets aan zijn lichaam heeft de mens altijd zo goed verzorgd als zijn haar. De Assyriërs en de Perzen krulden en zalfden het, de Egyptenaren maakten er pruiken van. Volkeren, die volgens een strenge ritus leefden, zoals de Joden en de Spartanen, brachten dit in een korte haardracht tot uiting.
Bij Romeinse jongens werd het als zij volwassen waren afgeschoren en aan de goden geofferd. Daarna droegen zij het lang. Ook de Grieken en de Germanen deden dat.

Geschiedenis van de haardracht

In de 4e eeuw kwam bij de christelijke monniken de tonsuur in zwang. Deze werd tegelijk met de priesterwijding aangebracht en betekende de acceptatie van het kloosterlijk gezag en een verlies van vrijheid.
Een soortgelijke ontwikkeling vertoont de haardracht van de vrouwen: terwijl de meisjes hun haar lang en gevlochten mochten dragen, moesten getrouwde vrouwen het afknippen of onder een kapje verbergen. Dat symboliseerde een beperking van de persoonlijke ontplooiing. Als een fraaie compensatie waren in vroeger tijden al kunstig met gouddraad doortrokken haarnetten en haarspelden van edelmetaal in zwang. Volgens Germaans recht werd bestraft wie een vrouw aan de haren trok of haar hoofdbedekking afrukte.
In de bloeitijd van de Middeleeuwen droegen de edelen hun haar tot op de schouders en de horigen hadden kort haar.
Statig werden de coiffures in het tijdperk van de Barok en het Rococo en ook de tegenwoordige [artikel is uit 1990] punks hebben er heel wat voor over om hun ietwat eigenaardige persoonlijkheid in een soort van hanenkam uit te drukken. Hoewel de haardracht in de loop van duizenden jaren dikwijls veranderde, had deze toch altijd één ding gemeen: er is een menselijke waardigheid en een stuk persoonlijkheid in belichaamd. Op grond van hun grote betekenis worden de haren bij conflicten geattaqueerd of gebruikt om de tegenstander te vellen. Men kan iemand “in de haren vliegen”. Je “haren uit het hoofd trekken” is een uiting van grote ellende, “haarkloverij” staat voor een naar het absurde leidende manier van denken.

Het hoofdhaar in het sprookje

Wij worden over het verband van de mens met zijn haren iets gewaar door de sprookjes. Daarin wordt over haar gesproken dat fijn is als gesponnen goud. In het sprookje, ”De duivel met de 3 gouden haren” trekt de duivelsmoer haar man achtereenvolgens drie kostbare haren uit en telkens geeft hij haar toornig zijn weten prijs omtrent een onheil dat de mens belaagt. Die kennis verschaft de held van het sprookje groot aanzien en rijkdom.
In “Raponsje” laat het meisje, dat in de toren woont, haar vlecht tot op de grond zakken als de toverkol weg is. In het beeld van dat in een torenkamer haar weelderige hoofdhaar verzorgend meisje kunnen wij het vermogen van ons hoofd zien dat ons in staat stelt ons met de omgeving geestelijk te verbinden. Als de toverkol de koningszoon bij Raponsje ontdekt knipt ze haar meisjestooi af. Die was een van haar moeder geërfd, niet zelf verworven bezit. (Vergelijk het offeren van de haarlok door de Romeinse jongelingen).
De koningszoon in het sprookjeIJzeren Hansverbergt zijn haar, zelfs voor de koning, onder een hoed omdat het door het goud uit de oude bron is bedekt. Hij wil zich in de strijd om de drie gouden appels een wijsheid veroveren die naar de toekomst is gericht.
In deGanzenhoedsterkomt de koningsdochter ten gevolge van haar moederbinding in moeilijkheden. En steeds, als Falada haar daaraan heeft herinnerd, maakt zij op de weide haar prachtige gouden haar los om het te kammen en weer te vlechten. Dit leidt ertoe, dat Koertje haar lot aan de koning vertelt.
Als de haren zoiets als de aangeboren of door de opvoeding veroorzaakte rijkdom aan gedachten voorstellen, dan is het kammen een belangrijke stap om ze te ordenen en ten slotte de eigen identiteit te vinden. Sneeuwwitjes stiefmoeder wil met een giftige kam het tegendeel bewerkstelligen.
Nog meer vernemen wij over dit beeld in het sprookje “De Waternimf in de vijver“. Zij heeft de jager naar haar rijk ontvoerd. Na een moeilijke speurtocht krijgt de vrouw van de jager een gouden kam met de raad, zich aan de vijver bij volle maan te kammen tot de waternimf opduikt. Daarop verheft de man voor het eerst zijn hoofd boven het wateroppervlak. Hij wordt ten slotte helemaal bevrijd als zijn vrouw in de derde nacht op een gouden spinnewiel een spoel vlas spint én die aan de nimf geeft. In dit sprookje zien wij een relatie van de haren met een gesponnen draad; wij zien dit in de uitdrukking, dat er door een betoog “een rode draad” loopt. Natuurlijk is het actief spinnen van een draad meer waard dan het orde scheppen in de reeds voorhanden haren. De overgang van het kammen naar het zelfstandig spinnen is in de levensloop een markant verschijnsel. Raponsje verliest haar vlecht als ze twaalf jaar is geworden, Doornroosje en het meisje in “Het klosje, de schietspoel en de naald” beginnen als ze veertien jaar zijn te spinnen, waarmee wel het zelfstandige denken kan zijn bedoeld.

Anatomie van het haar

Anatomisch onderscheidt men aan het haar de schacht die uit de huid komt en de haarwortel die schuin in de huid steekt. Deze laatste is aan het eind verdikt en wordt van onderaf door een bindweefselachtige haarpapil gevoed. Bij elke haar hoort een talgklier en een fijn spiertje voor de oprichting. Door de kracht hiervan kunnen dunne haren een beetje overeind komen (“iemands haren staan overeind”). Ook het “kippenvel” wordt door de haarspiertjes veroorzaakt. De totale beharing heeft dus nog een relatie met gevoelsuitingen, zoals bijvoorbeeld angst en schrik.

Hoofdhaar en hersenfuncties

Waarom is de haargroei van de mens, in tegenstelling tot de dieren, voornamelijk op diens hoofd geconcentreerd en wel in een mate zoals dat bij geen enkel dier voorkomt? Een voordeel voor het fysieke bestaan, zoals het Darwinisme dat veronderstelt, is niet aantoonbaar. En nog iets merkwaardigs ontdekken wij: terwijl in de haarpapil de haarschacht zich voortdurend vernieuwt, is hij aan de buitenkant van de huid verhoornd en praktisch afgestorven. Deze tegenstelling van leven en afgestorven zijn vinden wij vergelijkbaar terug op een hoger plan nl. in het denken: het wordt voortdurend geproduceerd en zinkt, als het abstract wordt, in het levenloze omlaag, het voelen en het willen daarentegen behouden hun vitaliteit.
Rudolf Steiner wijst erop, dat de oerwijsheid van de mensen heel anders geaard was dan het huidige weten. Zij was nog ten nauwste verbonden met de groeikracht. In de loop van de ontwikkeling werd zij steeds meer in het hoofd geconcentreerd en verstild. Als wij onze door de sprookjes opgewekte voorstelling van een verband tussen het haar en het denken verder willen nagaan, dan beantwoordt deze beschouwing van Rudolf Steiner ook de vraag naar de bijzondere positie van het menselijke haar. Op grond daarvan zou men zich het hoofdhaar o.a. als een tegenbeeld van het in het hoofd opgehoopte weten kunnen voorstellen, allicht zonder enige onderlinge afhankelijkheid van elkaar. Dat hersenfunctie en groei van het hoofdhaar helemaal niet zover van elkaar afstaan wordt zichtbaar door twee gruwelijke rituele handelingen van primitieve volken die ten doel hadden zich meester te maken van de geestelijke potentie van de vijand: Oost-Aziatische kannibalen verorberden de hersenen van de overwonnen vijand, de Indianen plantten diens scalp als trofee op de speer of de tent.

Geschiedenis van de baardtooi

Net als het hoofdhaar varieert ook de baarddracht vanaf de oudste tijden. Bij de volkeren van het vroege Voor-Azië was de volle baard in zwang. De Egyptische farao’s droegen een kunstbaard. Pas in de Romeinse tijd kwam de geschoren kin in de mode. De rode baard van keizer Frederik I werd tot een soort symbool in de geschiedenis van het Heilige Roomse Rijk (Frederik Barbarossa). In de Renaissance onderging de baard allerlei veranderingen. Een mooi voorbeeld is de Mozes van Michelangelo. Een bijzonder de mannelijkheid benadrukkend attribuut is later de snor geworden. Beroemd is de snor van de laatste Duitse keizer en die van de surrealistische schilder Salvador Dali.

Baard en taal

De baard komt weliswaar bij enkele hogere zoogdieren voor, maar duidelijk heeft alleen de mens hem. Onder invloed van het manlijk geslachtshormoon ontspruit hij in de puberteit aan de boven- en onderkaak en het voorste gedeelte van de hals waar te-zelfder tijd de lengte van het strottenhoofd ongeveer wordt verdubbeld en de stemhoogte ongeveer een octaaf zakt.
De stem verschaft aan het dier en de mens de mogelijkheid om zielsstemmingen te uiten. De mens kan die daarenboven door middel van zijn spraakorganen tot taal omvormen, waardoor hij zich als een geestelijk wezen manifesteert. Op de plaats, waar binnenin de stem ontstaat en de spraak wordt gearticuleerd, ontspruit aan de daarbij behorende buitenkant de baard. Zonder iets over hormonen te weten bezat men in de Middeleeuwen kennelijk een gevoel voor dit verband van baard en taal. Want om de waarachtigheid van een bewering te staven, zwoer men bij zijn baard. De Moslim beroept zich ook nu nog op ”de baard van de profeet”. En wat zou Michelangelo’s Mozes zijn zonder zijn baard. Beide, stem en baardgroei zijn gedurende het hele leven afhankelijk van het seksuele hormoon. Zoals men kan zien bij bejaarden die met hormonen zijn behandeld.

Hoofdhaar en baard

Hoofdhaar en baard hebben een verschillende oorsprong en verschillen in leeftijd; zij kunnen echter samen een manlijk gezicht omlijsten. Wat onderscheidt de regionen waarin zij groeien en wat is het verbindende van beiden?
Het hoofdhaar omhult en beschermt het hoofd, terwijl de baard eerder agressief naar buiten komt of omlaag hangt. Wij kunnen hierin de tegenstelling van manlijke en vrouwelijke krachten zien. Nu nog treft ons de Bijbelse scène, waarin Magdalena de voeten van Jezus met haar haren droogt, als een tedere uitdrukking van de vrouwelijke ziel. Zou men zich iets dergelijks kunnen voorstellen met een golvende baard? En de baard van de keizer in de Kyffhauserberg die zo lang om de poot van de tafel golft tot de raven het aanbreken van een nieuw tijdperk verkondigen: is die niet het teken van machtige heerschappij? Tegenwoordig is het hoofdhaar voornamelijk het sieraad van de vrouw dat haar ook fysiologisch tot op hoge leeftijd tooit. Omgekeerd kan bij de man het kale hoofd worden gecompenseerd door een krachtige baardgroei, wat op een goed functioneren van de geslachtshormonen wijst.

De weg van de macrokosmos naar de aarde

Wie zich met deze verschijnselen meditatief wil bezighouden kan bij een aanwijzing van Rudolf Steiner aanknopen: men bekijkt het fijn gewelfde schedeldak en ziet dit als een afbeelding van het hemelgewelf, een geschenk van de macrokosmos; daarna richt men zijn aandacht op het tegenbeeld daarvan: een bot van de ledematen met zijn dragende en mechanische functie als een uitdrukking van aardse wetmatigheden. In de kaakbeenderen is het sferische hoofd op weg naar voor het aardse leven geschikte vormen en functies zoals uit de tanden en kaakgewrichten blijkt. De ontwikkeling van de beharing wijst op het verloop in de tijd: op het hoofdhaar volgt met de puberteit (aarde-rijpheid) de zogenaamde secundaire beharing van het lichaam, die typerend bij de oorsprong van de ledematen en bij de man bovendien aan de kaken verschijnt. Deze afdaling naar de aarde wordt ook hoorbaar als de stem van de veertienjarige jongen uit een kinderlijke hoogte in een diepe bas verandert en weerklinkt tussen de pas ontloken baard.

Het meisje vertoont de rijping minder in een stemverandering dan wel in de opbouw van de voortplantingsorganen. Maar toch zijn beide geslachten niet zover van elkaar verwijderd als het lichamelijke verschil zou doen vermoeden.

De vrouw wordt de omhulling voor de belichaming van een mensenziel. Op die manier geeft zij haar bijdrage aan het voortbestaan van de soort. Maar is niet ook de taal een afdalen van het zich onder de bescherming van het schedeldak vrij bewegende denken in de door het strottenhoofd en de kaakorganen opgewekte fysieke en in beweging gebrachte luchtvormen? Het woord, dat hier wordt geboren, is de drager van de totale cultuur van een volk. Voortplanting en taalschepping, biologische en culturele evolutie staan tot in de hormoon-processen met elkaar in verband en scheppen de mensheidsgeschiedenis. Een, hoewel bescheiden, beeld voor het manlijke aandeel hierin is de baard. Het hoofdhaar blijft levenslang voor beide geslachten een symbool van hun “macrokosmische” oorsprong.

.

Nog een artikel over ‘haar

Menskunde en pedagogiealle artikelen

Rudolf SteinerAlgemene menskundealle artikelen

Vrijeschool in beeldalle beelden

.

2665

 

 

 

 

 

 

 

 

.

.

 

 

 

 

VRIJESCHOOL – Zintuigen – tastzin (2-6)

.

Wolfgang Schad, bioloog, WeledaBerichten nr.151 september 1990

.

HET HAAR ALS ORGANISCHE UITDRUKKING VAN DE MENSELIJKE DRIEGELEDING

.

Het haar van de mens behoort tot het gebied van de huid. Het is daarvan een rechtstreekse uitdrukking. De specifieke hoedanigheid ervan blijkt uit een vergelijking met de dieren.
Vissen en amfibieën hebben een vochtige huid. Een kikker kan niet lang in de zon zitten, hij moet zijn huid in de vijver of de sloot weer nat maken als deze begint uit te drogen. Een druppel verdunde azijn doet hem al pijn op zijn rug; hij proeft met zijn hele lichaamsoppervlakte, zijn huid is één en al zintuig en overgeleverd aan de omgeving.
Bij de dieren die een trede hoger staan, de reptielen, wordt dit principe overwonnen: de huid wordt met droge schubben bedekt bij slangen en hagedissen en met nog dikkere pantsers bij krokodillen en schildpadden. Hier wordt de huid een sterke bescherming tegen de buitenwereld; de levensprocessen zetten zich daar tegen af.
Ook het verenkleed van de vogels is het resultaat van een bijzondere sterke hoornafzetting uit de huid in een uiterst gedifferentieerde specialisering die de op zichzelf naakte huid overal omhult.
Pas bij de zoogdieren en de mens verschijnt het echte haar als een fijne, uiterst dunne hoornvorming, een luchtige omhulling voor de huid, doorlaatbaar en afdekkend tegelijk.

Niet in de uitersten van de open of gepantserde huid culmineert de evolutie, maar in het bereiken van een bijzondere middenvorm: de menselijke huid staat in relatie met de omgeving en beschermt tegelijk het organisme tegen invloeden van buiten af. Zij is vol subtiele zintuigen (tast-, warmte- en koude-lichaampjes, pijnreceptoren enz.) en biedt tegelijk ook de noodzakelijke afscherming (door huidtalg soepel gehouden subtiele afdekking). Bij beschadigingen van de huid (bijvoorbeeld door verbranding) van meer dan 10% van de totale oppervlakte kan het menselijke organisme niet meer normaal functioneren. De menselijk huid heeft contactuele en afsluitende eigenschappen, zij is zowel zintuig- als beschermend orgaan. Haar bijzondere eigenschap is, dat zij de beide grote tegenstellingen van toekeren en afweren harmonisch kan verenigen. Daardoor is zij een indrukwekkende lichamelijke uitdrukking van het menselijke ik; de eigen persoonlijkheid te manifesteren en zich tevens te openen voor het andere.
Het contact via de huid is van bijzonder belang voor het heel jonge kind. Op de arm te worden gedragen en te worden geknuffeld, dat gevoel van geborgenheid en vertrouwen wekt levensmoed en open staan voor de wereld op. Dat contact betekent voor het kind niet alleen een lichamelijk, maar tevens een psychische en geestelijke verbinding. Tastzin en ik-zin (het zintuig waarmee de ander als mens wordt waargenomen) zijn nog één. Daarom is het grootste deel van de menselijke huid onbehaard, in tegenstelling tot de meestal geheel behaarde huid van het zoogdier.

Het haar in de levensloop

Vóór de geboorte heeft de mens een tijdelijke totale beharing, die uit heel kleine, fijne haartjes bestaat. Die wordt al afgestoten als kort voor de geboorte de tweede beharing begint. Deze is weer zacht en donzig; bovendien ontstaan de oogwimpers, wenkbrauwen en het voorlopig nog gladde hoofdhaar. Het eerstgenoemde haar van de foetus heeft niets met de dierenvacht te maken (zoals dikwijls ten onrechte wordt gedacht). Die immers ontwikkelt zich ook pas als de tweede generatie van de beharing. Het meestal zwarte hoofdhaar van de pasgeborene wordt in de loop van de eerste levensmaanden afgestoten en maakt plaats voor het eigenlijke hoofdhaar, dat verschillende kleuren en vormen kan hebben. Een vierde en laatste haargeneratie ontwikkelt zich in de puberteit als oksel- en schaamhaar en verder bij de man als baard- en rompbeharing. Dit dikkere haar ontstaat in samenhang met de dan sterker wordende stofwisseling en vertoont meer dan de andere haarvormen de neiging om te gaan kroezen.

Afgezien van de eerste haargroei bij de foetus blijkt duidelijk een drieledige orde in de opeenvolgende stadia.
Het eerste hoofdhaar (bij alle menselijke rassen, ook de Afrikanen) is, net als de wimpers en wenkbrauwen, sluik en glad. In de lange tastharen aan het voorhoofd en de lippen vooral van nachtdieren (muizen, katten) zien wij daarvan de extreemste variant. Het blijkt dus, dat de totale eerste, vanaf de geboorte zichtbare beharing te maken heeft met het zenuw-zintuigstelsel.
Het daarna volgende hoofdhaar heeft bij ons dikwijls de neiging om lokken te vormen. Door middel van wassen, kammen en inwrijven besteden wij er veel zorg aan. Het bepaalt immers meestal in hoge mate ons hele leven lang de
fysionomische indruk van onze verschijning.
De laatste generatie van beharing komt dan weer meer terughoudend tot verschijning (dit geldt iets minder voor de man met zijn baardgroei en lichaamsbeharing) en is duidelijk het gevolg van verhoogde hormonale stofwisselingsprocessen, van de levenskrachten.

Mensentypen en haarvormen

Bij ons in Europa bijvoorbeeld kunnen de blijvende hoofdharen met hun ovale doorsnede alle drie haarvormen met alle overgangen vertonen: ongekruld, steil-glad, gekruld of kroezend. Dit komt duidelijk gescheiden ook bij de grote rassen van de mensheid te voorschijn. De Oost-Aziatische en de Amerikaanse oerbewoners hebben steil haar met een ronde doorsnede. Het is merkwaardig, dat deze haarsoort voornamelijk te vinden is in de streken rondom de Stille Oceaan. Het verst hiervan verwijderd ligt Afrika. Hier is ook de tegengestelde haarsoort algemeen: het dicht gekroesde haar met een niervormige doorsnede. Daartussen ontstond in Europa, Noord-Afrika, Voor- en Zuid-Azië tot Australië en Polynesië oorspronkelijk de gekrulde haarvorm. Deze vertoont een sterke baardgroei en lichaamsbeharing van de man; hier blijkt een geringere afremming van de beharing dan bij de mongoloïde en negroïde volkeren. Die hebben niet zo’n zware baard als de in de evolutie oorspronkelijk krulharigen. Het waren de Duitse onderzoekers Reinhold en Georg Forster die tijdens hun reis om de wereld (1772 -1775) met de Engelse kapitein Cook de rijke gevarieerdheid van de haarvorming bij de mensheid opmerkten en ontdekten dat die de verwantschap van alle volkeren onderling veel beter typeert dan de huidskleur, waaraan later veel te veel gewicht werd toegekend.

Het haar: een uitdrukking van de psychische gesteldheid

Hiermee hebben wij de biologische driegeleding van de menselijke haarvormen aangeduid. Wij willen nu nog stilstaan bij de betekenis van het haar in oude culturen. In het boek Richteren van het Oude Testament wordt verteld over de geweldige kracht van Simson en dat zijn bovenmenselijk vermogen in de zeven haarlokken van zijn hoofd schuilde. “Indien ik geschoren werd, zo zou mijn kracht van mij wijken en ik zou zwak worden en zijn als alle andere mensen”. Dat gebeurde dan later, toen Delila een man opdracht gaf hem in zijn slaap de lokken af te scheren. In het haar, zo nam men aan, werkt een bijzondere magische kracht.
Bij de Kelten bestond er een regelrechte haarcultus. Daarvan getuigen de in een moeras in Denemarken gevonden platen van de “Zilveren keten van Gundestrup” (Nationaal Museum te Kopenhagen). Vele godengedaanten zijn daarop afgebeeld met geprononceerde haar- en baardgroei. Een priesteres kamt plechtig het haar van een godin.

Wat voor de zintuigen slechts een hoornachtig uitscheidingsproduct van de huid is, had in mythen, sagen en sprookjes een hoge geestelijke waarde. Juist waar het fysiologische leven terugwijkt, ontstaat een soort uitgespaarde ruimte voor iets hogers, het psychisch-geestelijke.

Veel komt nog (of reeds weer?) tegenwoordig in de haardracht tot uitdrukking. Of men zijn haar laat millimeteren of als een lang gordijn, wijduitstaand of koket warrig laat groeien; steeds drukken wij daarmee onze psychische gesteldheid uit. Het is de moeite waard op ons haar te letten en het te verzorgen. Want het informeert ons over onszelf.

.
Nog een artikel over het haar

Zintuigen: alle artikelen

Menskunde en pedagogie: alle artikelen

Rudolf Steiner: Algemene menskunde: alle artikelen

Vrijeschool in beeld: alle beelden

.

2664

.

VRIJESCHOOL – 7e klas – sterrenkunde (1-1/23)

.

CENTAUR EN WOLF

Centaur komt van de Griekse naam Kentaurus, het mythologisch dubbelwezen. (→ Boogschutter). In het sterrenbeeld van de Centaur zagen de  oude Grieken een centaur die van goddelijke oorsprong was, van Chiron die ook als de heerser over de centaurs wordt gezien.
Uit de Griekse mythologie komen we te weten hoe Chiron geboren werd. 
Toen Chronos, die zijn kinderen opslokte, Zeus zocht die door zijn moeder in het geheim op het eiland Kreta het levenslicht aanschouwde en daar door haar verborgen werd gehouden (→  Kleine Beer), zocht hij in de gestalte van een paard, koortsachtig over de hele wereld. In een bos vond hij de Oceanide Philyra en vol liefde bleef hij bij haar haar. Toen de vrucht van hun verbinding ter wereld kwam, was het een wezen, voor de helft nog dier, en voor de helft al mens, een centaur. 
Alleen was deze, in tegenstelling tot alle andere, van goddelijke aard, want hij droeg de oerwijsheid van de Titanen met zich mee. Door de Grieken werd hij Cheiron genoemd (van Cheir = de hand), waarmee gewezen wordt op zijn vaardigheid die hem tot een gezochte leermeester maakte. Later heette hij Chiron.
Chiron groeide op in de ondoordringbare bossen van het Pelikongebergte [1]. Hij woonde in een ruime grot, wist alle geheimen van de aarde en de hemel, kende alle geneeskruiden en dodelijke giffen, maar ook zang en kunst en de sterren aan de hemel.
De mensen kwamen naar hem toe om raad te krijgen of om van hem te leren en zo werd Chiron de opvoeder van de meeste grote helden. 
Jason, de leider van de Argonauten, Peleus en Achilles waren zijn leerlingen.
Chiron voedde ze op tot dapperheid, wapenkunde en in de jacht, maar ook tot waardige moraliteit en ridderlijke beschaving. Maar zijn leerlingen leerden ook op de lier spelen en zingen en ze kregen een geneeskundige opleiding, want Chiron kende alle kruiden die in het Pelikongebergte groeiden, waar het zijn bekendheid aan dankte. Achilles leerde de geneeskunst bij hem zo goed, dat hij in de Trojaanse Oorlog veel wonden kon genezen en verbinden.
De later zo beroemde leerling van hem Asclepius, was de god van de
geneeskunst (→ Slangendrager).
Ook Heracles, de grote held van de Grieken, werd al heel jong onder de hoede van Chiron gesteld. Deze leerling was door het lot aangewezen om zijn leermeester groot leed te bezorgen en voor zijn dood te zorgen. Toen Heracles de slang van Lerna gedood had (→ Hydra) ging hij bij zijn vroegere leermeester Chiron in de bossen van Helicon op bezoek. Vol bewondering luisterde deze naar de grote daden van zijn leerling, hoe hij de leeuw van Nemea had overwonnen (→ Leeuw) en naar zijn laatste avontuur met de slang.
Heracles, liet hem ook de pijlen zien die hij in het bloed van de Hydra had gedoopt. Ongelukkigerwijs liet hij daarbij een pijl vallen die op de voet van Chiron viel en doorboorde.
Chiron die goed wist dat het bloed van de Hydra een ongeneselijke wond veroorzaakte, probeerde toch nog met al zijn geneeskundige kennis zichzelf te helpen, maar tevergeefs! Als de ziekte de pest vrat het gif zich door zijn lichaam en veroorzaakte ondraaglijke pijn. Zo zakte hij doodziek in elkaar, zonder te kunnen sterven, want zijn goddelijke afkomst van Chronos had hem onsterfelijk gemaakt.
Herakles was hierover zeer bedroefd. Toen hij een paar dagen later Prometheus van zijn ketenen had bevrijd (→ Adelaar) en hoorde dat deze alleen maar van zijn straf verlost zou kunnen worden, wanneer een onsterfelijk wezen bereid zou zijn in zijn plaats te sterven, dacht hij aan Chiron die zo leed. En Chiron was bereid zijn onsterfelijkheid aan Prometheus te schenken. Zeus aanvaardde dit offer en gaf de wijze centaur als eeuwig sterrenbeeld een plaats aan de hemel.

In deze legende wordt niets over de wolf en over de staf verteld waarmee Chiron de wolf in toom hield. Er lijkt geen legende van te zijn. Toch is het bekend dat de Babyloniërs op deze plaats aan de hemel een wolf of een wilde hond zagen. Later werd dit eenvoudigweg ‘het dier’ genoemd.
Een sleutel voor wat de Grieken ermee tot uitdrukking wilde brengen toen ze de wijze Chiron samen met een wolf noemden, is wellicht de staf die Ptolemaeus nadrukkelijk de naam ‘Thyrsusstaf’ gaf. Dit was een staf, met klimopbladeren omrankt, het teken van de ingewijden. Misschien wil het beeld van Chiron met de Thyrsusstaf ons zeggen: wie de dierlijke krachten in zichzelf door wijsheid leert te beheersen, krijgt ook het wapen om de wolf die van buiten komt in toom te houden en wanneer het nodig is, deze te doden.
Daar zouden we aan kunnen denken wanneer de sterrenbeelden Centaur en Wolf zien.

[1] Voor ‘Pelikon’ verschijnt bij zoeken de naam Pilion

             Zo                                                        z                                                                zw
mei    1     1°°u*                                     juni   1   23°°u*                          juli  1   21°°u*
15  24°°u*                                             15   22°°u*                                15  20°°u*
*zomertijd

Centaur en wolf zijn bij ons en verder naar het noorden alleen onder gunstige voorwaarden en dan nog maar gedeeltelijk bij de zuidelijke horizon te zien waar ze hun hoogste positie bereiken. (hierboven), In zuidelijke landen, bijv. in Griekenland, zie je al veel meer van hen. Wie ze helemaal wil zien, zoals op ons voorbeeld, moet nog verder naar het zuiden afreizen, bijv. naar Afrika. De viert sterren bij de rechterpoot van de centaur vormen het ‘Zuiderkruis’ waar voor de zeelieden uit de zuidelijke landen verheugd naar opkeken, omdat de sterren ervan zo helder oplichten.

.

Meer feiten

Sterrenkundealle artikelen

7e klasalle artikelen

.

2663

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

VRIJESCHOOL – Rudolf Steiner – Algemene menskunde – voordracht 13 – alle artikelen

.

ALGEMENE MENSKUNDE ALS BASIS VOOR DE PEDAGOGIE – GA 293

voordracht 13

De bladzijden verwijzen naar de vertaling van 1993

Een kleine uitleg over de indeling in paragrafen:
Het eerste cijfer verwijst altijd naar de voordrachtenvolgorde in de uitgave. [2-
Het tweede cijfer is het onderwerp van de beschouwing, aangegeven met het bladzijnummer en een korte inhoudsomschrijving. [13-1]
Het derde cijfer [13-1-1] geeft een uitbreiding aan van de inhoud van [13-1]
Wanneer je de gang door de voordracht wil volgen, hoef je de uitbreidingen niet per se te lezen, al horen ze er inhoudelijk wel bij. De volgorde door de voordracht is dus de reeks [13-1] [13-2] [13-3] enz.
Als kleur: rood

[13-1] Blz. 185-186
Tegenstelling hoofd-ledematen; omstulping naar bolvorm; stuwing bij voorhoofd; ik en neuswortelpunt; de geest stroomt; verwijzing naar GA 294.

[13-1-1] Blz. 185-186
Het geestelijke, gaat verbonden met ziel, als een stroom door de mens heen; ‘stroom’ vanuit verschillende karakteriseringen; wat betekent dit voor leerstof eigen maken; op welk gebied werkt leerstof; voorbeelden van verschillende vakken; uitvoerig over leren lezen; uit GA 302 zeer wezenlijke gezichtspunten geciteerd.

[13-2] Blz. 187-188
Noodzakelijk: contact ouders-school; het ‘drukkende en het zuigende’; over ‘materie’; oorzaak van ‘vervetten’ in samenhang met bewegen.

[13-3] Blz. 186-189
Over materie; geest drukt zich fysiek uit; wat is ‘stof, materie’ – uit GA 66 en GA 134. Materie en de hiërarchische wereld; materie als uiteengevallen geest; over de zenuw.

.

Algemene menskundealle artikelen

Menskunde en pedagogiealle artikelen

Rudolf Steineralle artikelen op deze blog

Vrijeschool in beeldalle beelden

.

2662

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

 

 

VRIJESCHOOL – Rudolf Steiner – Algemene menskunde – voordracht 2 (2-5-3-2)

.

Dr. Hans Ghristoph Kümmell, arts, Weledaberichten nr. 149 december 1989

.

HET HART, EEN HEEL BIJZONDER ORGAAN

.

Het hart, midden in het organisme gelegen, is nog altijd een heel bijzonder orgaan; niet alleen in psychisch opzicht, waardoor het vroeger als het centrum van alle diepe persoonlijke gevoelens – vooral van de liefde in de meest omvattende zin – werd gezien, maar ook vanuit het fysieke aspect.

Veelzijdige functies

Net als bij andere organen is men bij het hart van de buitenkant naar het binnenste doorgedrongen. Zo ontdekte men verschillende binnenruimten die men ging onderzoeken. Het hart is een holle spier. Uiterlijk weet men intussen heel veel over het hart. Sinds lange tijd is bekend, dat het weefsel ervan uit spieren bestaat die de beweging van het orgaan mogelijk maken. In dit weefsel zijn bepaalde cellen ontstaan, die als een soort zenuwen een ritme veroorzaken. Men weet ook, dat in de hartwanden verschillende heel kleine waarnemingsorganen (receptoren) liggen, die een waarnemingsfunctie hebben, t.o.v. druk, uitbreiding, verwarming, zuurgraad, tekort aan zuurstof enz. Onlangs [art. uit 1989] heeft men verder ontdekt, dat het hart ook een klierfunctie heeft doordat het een hormoon produceert dat de nieren stimuleert om meer water en zouten uit te scheiden als in de kleine kamers van het hart onverwacht veel bloed binnenstroomt. Alleen al uit deze opsomming blijkt het bijzondere van het hart dat als spier zoveel verschillende, ten dele tegengestelde, functies laat zien. Hierbij komt nog, dat het een heel bijzondere stofwisseling heeft.

Historisch overzicht

Een kort historisch overzicht over de ontdekkingen in deze eeuw m.b.t. het hart en de mogelijkheden van ingrepen moge het beeld completeren.
In 1927 werd de eerste hartkatheter in een experiment op het eigen lichaam gebruikt. Daardoor werd voor het eerst de binnenkant van het hart bij een levend mens zichtbaar. In de jaren veertig werd de diagnostiek van hartafwijkingen bij levende mensen door die kathetertechniek d.m.v. röntgenfoto’s uitgewerkt en, aansluitend daaraan, in toenemende mate de operatie van hartafwijkingen systematisch aangepakt. De in het begin van de jaren vijftig ontwikkelde hart-longen-machine maakte steeds ingewikkelder operaties aan dit voortdurend zich bewegend orgaan mogelijk, doordat met behulp daarvan het bloed buiten het hart werd omgeleid.
Door sterke onderkoeling kan bovendien het hartweefsel aan een langdurig
zuurstoftekort worden blootgesteld, waardoor ook gecompliceerde afwijkingen kunnen worden gecorrigeerd. Daarop volgde het zichtbaar maken van de kransslagaderen met behulp van de katheter, contraststoffen en van röntgenstralen en in 1957 de eerste pacemaker. De eerste harttransplantatie vond plaats in 1967. Men heeft het hart inderdaad uiterlijk veroverd!

De dubbele geaardheid van het hart

Door deze bewonderenswaardige technische prestaties wordt in hoge mate duidelijk, dat het mogelijk is geworden, talloze hartafwijkingen gunstig te beïnvloeden en te verbeteren. Maar er blijkt tevens, dat wij thans onderscheid moeten maken tussen de uiterlijke kant van een orgaanfunctie en een innerlijke, die met het bewustzijn te maken heeft.

Het bijzondere van het hart is, dat het die beide kanten evenwichtiger vertegenwoordigt dan welk ander orgaan ook: voor de uiterlijke functies van het organisme is dat een absolute voorwaarde. Anderzijds geeft het aan ons gevoelsleven de meest persoonlijke en intieme kleur. Het hart is zowel een lichamelijk als psychisch orgaan. Die dubbele geaardheid is slechts begrijpelijk als men haar ziet tegen de achtergrond van de tweevoudige natuur van de mens. Wij zijn als mensen in staat door middel van onze bewegingen een bewustzijn van onszelf en van onze omgeving te ontwikkelen. Die tegenstelling wordt begrijpelijk op grond van de hoogst belangrijke ontdekking van Rudolf Steiner omtrent de driegeleding van de mens. Daardoor ontstaat de mogelijkheid om beide kanten van zo’n orgaanfunctie te doorgronden.

Rudolf Steiner gaat daarbij uit van de voornaamste psychische krachten: voorstellen (denken), voelen en willen. Wij kunnen die verwezenlijken omdat de lichamelijke organisatie in drie functionele eenheden is geordend, die enerzijds zelfstandig actief zijn, elkaar anderzijds echter zodanig doordringen dat zij de totale menselijke organisatie vormen. De ene functionele eenheid is samengevat in de zintuiglijke waarnemingen en de aan het voorstellen en denken ten grondslag liggende processen in de hersenen: dit is het zenuw-zintuigstelsel. Diametraal daar tegenover vormen alle stofwisselings- en bewegingsprocessen een eenheid, die het willen bemiddelt. De derde functionele eenheid ligt evenwicht scheppend tussen die beide gebieden. Zij verenigt alle ritmische processen in een zelfstandige organisatie die het voelen bemiddelt.

Als men het hart bekijkt, ziet men dat het al in zijn bouw deze drie functies belichaamt: uit één en hetzelfde spierstelsel ontwikkelt zich een weefsel dat een zenuwfunctie heeft, het reeds genoemde leidingssysteem voor de overbrenging van prikkels. Dit behoort tot ons meer bewuste zielenleven. Voorts ontwikkelt zich een spiergedeelte dat duidelijk op de beweging is gericht en verbonden is met een zeer actieve stofwisseling; tevens kan het uit de cellen van de hartspier hormonen produceren. Dit gedeelte van het hart behoort tot de meer onbewuste kant van ons zielenleven.
En doordat het hart deze tegenstellingen ritmisch bemiddelt, draagt het zijn eigen ritme over op het totale organisme.
In het hart worden de kant van het bewustzijn van de mens – uitgedrukt door het individueel geworden gevoelsleven – en de actieve kant van de mens in evenwicht met elkaar gebracht. Heen en weer, op en af vindt hier plaats; wij vinden gevoelens, die door het bewustzijn worden opgehelderd en gevoelens die onderduiken in het onderbewustzijn in voortdurende onderlinge afwisseling. Ook worden hier de doelstellingen beleefd die al of niet tot daden moeten worden.

Kortom: hier wordt afgewogen in ritmische golving. Ziel en lichaam grijpen in dit ritmisch bewogen spel op subtiele wijze in elkaar.

In het ademhalingsritme, het andere ritmische centrum, kan het innerlijk, het gevoel, al min of meer bewust vorm krijgen in de spraak. In het hartritme daarentegen kunnen de meest persoonlijke gevoelens worden opgenomen in de besluiten en in daden tot uiting komen. Alleen de gevoelens die door heldere voorstellingen worden gedragen, die heel persoonlijk (niet egoïstisch bedoeld) zijn geworden, kunnen ”van harte” tot daad worden. In de loop van het leven moet dit proces steeds helderder worden, wil het hart, ook in uiterlijke zin, geen geweld worden aangedaan. Niet alleen de uiterlijke schadelijke invloeden, maar ook de niet geheel geïntegreerde gevoelens, wensen en begeerten maken het hart ziek. Het hart is in dit opzicht ons belangrijkste identiteitsorgaan: psychisch-geestelijk, lichamelijk en wat onze levenshouding betreft. Deze opvatting baant de weg naar de mogelijkheid met het hart psychisch waar te nemen, dat wil zeggen onze door de kracht van het inzicht geschoolde en daardoor individueel geworden gevoelswereld tot maatstaf voor ons handelen te maken.

De hartfunctie – die op de ademhalingsfunctie tot in het subtielste is afgestemd, maar ook in de andere lichaamsfuncties, zoals lichamelijke belasting, voedselopname en waarnemingsprocessen, subtiel is geïntegreerd, vormt de fysiologische grondslag voor de overweging van ons heldere waakbewustzijn in ons droomachtig-slapende zielenleven dat onderduikt in de lichaamsfuncties.
Als men de hartfunctie zuiver mechanisch opvat, dan doet men het proces van de individualisering van het zielenleven tekort. Dit dient men bij mechanische ingrepen te bedenken, die immers tegenwoordig steeds meer plaats vinden. Aan de andere kant kan echter ook een hartoperatie een individuele ontwikkeling aan de gang zetten, bijvoorbeeld bij kinderen met een aangeboren hartafwijking.

Relaties met de omringende wereld

Tot dusver hebben wij het hart als het centrum van de mens wat betreft zijn individualisering in lichamelijk, psychisch en geestelijk opzicht leren kennen. Maar ook op het gebied van het dagelijkse leven is het duidelijk een centrum. Alles wat uit het milieu komt, zoals adem, voeding en zintuiglijke indrukken, wordt in het hart verenigd, doordat het bloed uit de verschillende functiegebieden het hart binnenstroomt en het in de menselijke individualiteit integreert. De invloed van licht, lucht, warmte en van de kosmische omgeving wordt in het hart vermenselijkt.

De krachten van de planeten worden bijvoorbeeld langs allerlei wegen in de menselijke organen veranderd; hiervan is sprake in het voorafgaande artikel. [niet op deze blog] Met het hartritme correspondeert op het kosmische niveau het ritme van de zons-op en -ondergang, dat via de kringloop van het jaar net zo wordt gevarieerd als ons hartritme door de ademhaling wordt bepaald.

Allerlei ziekten

De mogelijkheden dat het hart ziek wordt zijn veelvuldig. De meeste ziekten in dit verband ontstaan door te sterke afbraakprocessen. Zij dringen vanuit het zenuw-zintuigstelsel, waar ze op hun plaats zijn, door in de ritmische organisatie. In de huidige samenleving spelen gebrek aan beweging, vooral aan innerlijke bewogenheid, een rol, evenals de oppervlakkige verwerking van onze waarnemingen ten gevolge van een overvloed van zintuiglijke indrukken.

In de therapie moet worden geprobeerd, die eenzijdigheden te overwinnen door het hart in het milieu te betrekken.

Hierbij is van belang, dat een evenwicht tussen extremen op verschillend niveau wordt bereikt. Dit kan men vooral beleven bij het ervaren van warmte: hoe uiterlijke warmte wordt overgeleid in innerlijke warmte. Dit gebeurt het allermeest door het hart en zijn functie. De uitdrukking daarvan is, dat het spier-bloed-systeem het warmste in het organisme is. Dit aspect kan zowel in de medicamenteuze therapie als bijvoorbeeld door de heileuritmie en het therapeutische gesprek tot gelding komen.

Het hart in het taalgebruik

Ten slotte wijzen wij nog op de taalgenius, die deze bijzondere individuele basis van de mens, het hart, in allerlei uitdrukkingen duidelijk maakt. Ook hier vinden wij een innige lichamelijk-psychische ineenstrengeling. Het hart kan slaan, kloppen, hameren, het kan sidderen, maar ook smachten en jubelen, stilstaan, maar ook gloeien, stokken en versagen, breken. Echter ook karaktereigenschappen worden vaak met het hart verbonden: het kan warm en week, trouw en bedroefd, koel, klein, van steen, ruim of trots zijn. En de mens kan barmhartig, of harteloos zijn.
In Goethes, “Dichtung und Wahrheit”, zijn autobiografie, lezen wij: “Omdat ons het hart altijd nader ligt dan de geest en ons dan voor problemen plaatst als de geest zichzelf wel weet te helpen, leken mij de aangelegenheid van het hart steeds de belangrijkste.”

.

Rudolf Steiner: Algemene menskunde voordracht 2: alle artikelen

Rudolf Steiner: Algemene menskunde: alle artikelen

Rudolf Steineralle artikelen

Meer over het hart

.

2661