Maandelijks archief: maart 2022

VRIJESCHOOL – Jaarfeesten – Ommegang

.
Pieter HA Witvliet, bron: Mellie Uyldert ‘Verborgen wijsheid van oude rijmen‘*

.

DE OMMEGANG
.

Onwillekeurig zullen vele lezers bij het woord ‘ommegang’ aan de Kerstspelen denken die jaarlijks o.a. in de vrijescholen worden gespeeld.

Maar je kan ook denken aan processies, carnavalsoptochten, corso’s.
Opvallend is ook dat ze op min of meer vaste tijden worden en vooral werden gehouden, want veel van wat folklore heet, zie je toch langzaamaan verdwijnen.

Interessant is dat bepaalde ommegangen – als vier hoekpunten – het jaar markeren: rond 21 maart: dag en nacht even lang; op 21 juni: de langste dag; op 21 september: dag en nacht even lang en op 21 december: de kortste dag.

In de rituele en godsdienstige ommegang is te zien hoe het volk zich verzamelde en iets meedroeg, zoals brood of ontluikende takken of een licht. Je zou daarin iets kunnen zien van een bepaalde levenskracht. In het voorjaar, op weg naar de zomer, is deze levenskracht vooral in de natuur waar te nemen. In de winter is de levenskracht daar zichtbaar afgenomen, bijna verdwenen, samengebald in het zaad onder de grond. Het licht – uiterlijk veel minder aanwezig – wordt dan bijv. meegedragen in de sintmaartenslantarens of door de zangers op Driekoningen. Wij maken het nu binnen (en buiten) weer licht met Kerstmis. Sint-Lucia wordt herdacht waarbij een kroon met brandende kaarsjes wordt gedragen.
De joelfeesten werden vooral gevierd om de terugkeer van de zon te vieren en de zon is toch bij uitstek de brenger van nieuwe levenskracht. Er wordt wel gezegd dat de scheppende en levensgevende godheid zich in de zon manifesteert – de transcendente god – en dus in het hart van de mens, dat als het zonneorgaan in ons wordt gezien: de immanente god in ons. De macrokosmos en de microkosmos als één: zo boven, zo beneden!

We kunnen er ook een adembeweging in zien: het in- en uit: ’s zomers de god in zijn uiterlijke verschijnen in de natuur; ’s winters in ons innerlijk. Dat heeft zeker verband met het in-uit door het jaar heen.

Wanneer je de oude tradities bestudeert, springen een paar dingen in het oog:
= dat we ze bestuderen: wij weten zelf niet meer hoe het is om zo te voelen als de mens voelt – voelde – voor wie het vanzelfsprekend is de feesten te vieren.
Voor de ‘bestudeerders’ hoeft dat niet meer: het gevoel daarvoor is verdwenen.
= dat betekent eigenlijk dat de mens wat zijn bewustzijnsontwikkeling betreft, anders is geworden; we moeten zeggen: telkens verandert en door de eeuwen veranderd is.

En niet alle mensen zijn daarin hetzelfde.
Ik ontmoet van tijd tot tijd mensen die zich helemaal geborgen weten bij God, die de zekerheid kennen/beleven, van de verlossende kracht van Jezus. Die geborgenheid voel ik helemaal niet.

We leven gelijktijdig, maar toch is er een grote ‘ongelijktijdigheid’ wat het gevoels- en bewustzijns(be)leven betreft. 
Er zijn nog stammen waarin d.m.v. rituele dans gepoogd wordt een zieke te genezen; wij maken van apparatuur gebruik waarvan je je bijna niet kan voorstellen dat zoiets is bedacht en gemaakt. 
En dat het gelijktijdig aanwezig is!

‘Ergens’ is in de geschiedenis van de mens wel iets zichtbaars van een bewustzijnsverandering:

Mellie Uyldert:

*’Naderhand, toen de Europese mens onder invloed der Romeinse civilisatie het directe beléven verleerde en de verstandelijke beredenering in de plaats daarvan stelde, verloor hij de blik op de analogieën waarnaar de schepping gebouwd is, en zag van de oude zinnebeelden alleen nog maar de vorm, niet meer het wezen. Men zag niet meer, hoe de goddelijke kracht in het graan en ook nog in het brood, werkt, waardoor het brood heilig is op zichzelf, maar zag zich genoodzaakt, teneinde de oude gebruiken tóch bevredigend te kunnen verklaren, er iets bij te maken, daarom werd het brood voortaan door de priester gewijd en met die heilige ouwel van tarwebloem, omgeven door nagemaakte zonnestralen van goud, waarvan men ook niet meer beseft, dat die werkelijk de zonnekracht aantrekken, omdat het goud het metaal van de zon is, maakt men nu de ommegang, ofwel met gewijde iconen of beelden of met een botje van een heilige; in India bijv. met een stronk van een heilige boom.

Zo waren ook de vuren, die in het voorjaar en op midzomer werden gestookt, heilige vuren, aangemaakt door de wijzen, die het volk leidden, door twee stukjes eikenhout over elkaar te schuren tot zij vlam vatten. De eik was Donars (Jupiters) boom, en het hout daarvan bevatte zijn kracht, dat in het daarmee gemaakte vuur aan het volk werd meegedeeld. Want op midzomer en op midwinter moesten alle huiselijke haardvuren worden gedoofd en stak elk gezin aan het heilige vuur zijn spaander aan om daarmee thuis een nieuw vuur in de eigen haard te ontsteken! – In een enkele esoterische kerk wordt nog het altaarlicht met behulp van een brandglas aan de zon zelf ontstoken!

Op het platteland leidde de ommegang vaak naar een oude heilige eik, midden tussen de akkers, zoals bijv. nog in de Ageler es. Aan het eind van de plechtigheid heeft dan de brood-uitdeling plaats aan de armen: de mens helpt het heil uitdragen!

In Europa zijn de meeste ommegangen, die men sinds onheuglijke tijden hield, door de kerk verchristelijkt, maar hun ware wezen is nog te herkennen door de aankleding heen.’

Meer over ommegang
Foto’s van recente ommegangen

Jaarfeesten: alle artikelen

Vrijeschool in beeld: alle beelden

.

2637

 

 

 

.

 

 

 

.

 

 

 

 

.

VRIJESCHOOL – Pasen (46)

.
Dieuwke Hessels postte dit artikel in de Facebookgroep ‘Vrijeschool’: (maart 2022). Hier gepubliceerd met toestemming van de schrijfster.
.

Pasen

.
Wat vieren we met dit feest?
Pasen valt ieder jaar op een andere datum: het wordt gevierd op de eerste zondag na de eerste volle maan in de lente. Pasen valt daarom op zijn vroegst op 22 maart en op zijn laatst op 25 april.
Pasen is voor christenen het belangrijkste feest van het jaar. Ze vieren dan de kruisdood en de verrijzenis (opstanding) van Jezus. Voor christenen betekent Pasen: de dood heeft niet het laatste woord en ook na de dood is er ‘leven’ en uitzicht.
Pasen is van oorsprong geen christelijk feest. De joden vierden al lang daarvoor hun Pesach-feest; het feest ter herdenking van hun uittocht uit Egypte, dat symbool stond voor bevrijding en perspectief naar de toekomst.
De traditie van het paasfeest gaat echter nog veel verder terug en is van oorsprong een lentefeest. Dat is ook te zien aan de wijze waarop de datum waarop Pasen wordt gevierd, wordt bepaald. Mensen vierden van oudsher dit
keerpunt in de natuur; was de winter een periode van rust in de aarde, van ingehouden kracht, van voorbereiding op het volgende, het voorjaar is
een tijd van leven, van verborgen, ingehouden krachten die tot uiting komen.
Met Pasen vieren we het nieuwe leven dat zich laat zien in alle kleur en fleur, in de vruchtbaarheid van het land en de overwinning van het licht.
Ook binnen de antroposofie heeft Pasen een grote betekenis, vanwege de plaats
die Rudolf Steiner Jezus Christus toekende in de ontwikkeling van de mensheid. Volgens Rudolf Steiner was de fysieke incarnatie van Jezus aan het begin van onze tijdrekening een eenmalige en centrale gebeurtenis.
Rudolf Steiner noemt dit de „Christus impuls“ en het „mysterie van
Golgotha“.
Naast een groot aantal voordrachten over dit thema, werkte Rudolf Steiner, samen met een aantal theologen, ook een vernieuwing van de cultus uit. Deze beweging voor een liturgische vernieuwing is wereldwijd actief onder
de naam Christengemeenschap.
Dat het paasfeest een gekerstend lentefeest is, blijkt duidelijk uit de gebruiken die er door de eeuwen heen mee samengegaan zijn.
Het Paas/lentefeest moest het prille nieuwe leven versterken en beschermen en het ei is al vanaf de prehistorie het symbool bij uitstek van deze onzichtbare levenskracht, de oneindigheid, het begin van alles. Er ontstaat nieuw leven uit iets wat ogenschijnlijk dood is.
Eierrituelen vindt men in alle culturen terug, zo ook het gebruik om paaseieren te verstoppen. In vele volksgebruiken vormt het zoeken van iets waarvan men heil verwacht, een essentieel onderdeel van de heilzame werking. Het schilderen van eieren is in wezen eveneens een magische handeling. Door een voorwerp te decoreren geloofden onze voorouders dat de kracht die erin stak geactiveerd werd: de heldere kleuren waarmee eieren werden beschilderd werden gezien als een weerspiegeling van het zonlicht in de lente.
Dat de paashaas de eieren brengt, wordt pas sinds het einde van de 19e eeuw aanvaard. Daarvoor waren het de kerkklokken die de eieren verstopten.
Hoewel de haas binnen het christendom pas redelijk kort als symbool wordt gebruikt, werd de haas al duizenden jaren vereerd door de Egyptenaren, Grieken en Romeinen. De haas is een zachtmoedig dier dat veel waakzamer en vruchtbaarder is dan een konijn. Een haas werpt als eerste zijn jongen en maakt in tegenstelling tot het konijn geen hol maar een leger. Een leger is een soort nest; een simpel ondiep kuiltje in het open veld of onder begroeiing. Deze
legers worden door vogels wel eens gebruikt om hun eieren te leggen. Wanneer men vroeger zulke eieren vond, beschouwde men ze als hazeneieren, vandaar ook het gebruik dat de paashaas de eieren verstopt. Niet alleen is de haas onzichtbaar, maar ook zou hij een gouden vacht hebben. Niet zo vreemd dat over zijn ontstaan verschillende verhalen de ronde doen. Net als het ei, is de haas – vanwege zijn voortplantingsdrang – te zien als vruchtbaarheidssymbool. Het was niet voor niets een van de symbolen van de vruchtbaarheidsgodin Isjtar. Het
konijn had voor ons wellicht meer voor de hand gelegen. Dit diertje werd echter pas in de Middeleeuwen in ons land gesignaleerd.
Een ander verhaal vertelt dat de paashaas eigenlijk een vogel is die zich zo had misdragen, dat hij voor straf in een haas werd veranderd. Nu mag hij nog maar één keer per jaar eieren leggen, die hij goed moet verstoppen.
De meest logische verklaring lijkt wel te zijn dat eieren die door vogels in verlaten hazenlegers werden gelegd, per ongeluk werden aangezien voor ‘hazeneieren’.
Het eerste eetbare paashaasje werd begin 1800 in Duitsland gemaakt van deeg en suiker.
De paashaas werd door Duitse immigranten in de achttiende eeuw meegenomen naar Amerika. In die tijd bouwden kinderen een nest waarin de paashaas zijn eitjes kon achterlaten.

Pasen

Veertig dagen na Carnaval vieren we het paasfeest, op de eerste zondag na de lente-volle maan.
Het paasfeest is een feest waarmee we het nieuwe leven vieren, maar waarmee we ook stilstaan bij de dood. In de christelijke traditie herdenken we namelijk de
opstanding van Christus uit de dood, in de voorchristelijke traditie werd rond deze tijd met uitbundige vruchtbaarheidsfeesten gevierd dat de natuur de winter overwonnen heeft. Met Pasen staan we stil bij het nieuwe leven, door bijvoorbeeld bonen of sterrenkers te zaaien en door eieren te versieren.
Voor de jongere kinderen komt de paashaas langs met een mandje vol met eieren. De paashaas is niet voor niets een haas. Hazen zijn dieren zonder vaste verblijfplaats die zich opofferen voor hun soortgenoten (net als Christus): als
een haas die achtervolgd wordt moe is, neemt een andere haas zijn vlucht over.
Het Christelijke paasfeest valt samen met het Joodse Pesach (ook wel bekend als het lentefeest). Met Pesach vieren de Joden de bevrijding van de Joodse slaven uit Egypte onder leiding van Mozes. Omdat de vluchtelingen snel weg
moesten, konden ze alleen ongerezen brood meenemen op hun vlucht. Dat waren de Matses, die wij nu ook met onze paasmaaltijd eten.
Op de seizoentafel verschijnt de haas al met Palmpasen, nauwelijks te zien, om met het Paasfeest volop in de zonneschijn te stralen op een tafel met gele doeken en lichtgroene tinten , en paastakken, haan, kip, kuikentjes, lammetjes….
Alleen op school was dat op de dinsdag na Pasen. Thuis werd het Paasfeest eerst gevierd, op school werd er naar toe geleefd in de stille week.
“Paasfeest viering of eigenlijk beleven van de Stille Week voor Pasen, voor de hele school.
Maandags: gezamenlijke weekopening met verhaal, eventueel euritmie of combinatie van beide. Gezamenlijk zoeken naar een actieve luisterhouding is het plan erachter. [ zonder kleuters]
Dinsdags: schoonmaakactiviteiten allen [ klas, tuin, plein] na de ochtendpauze, bedoeling erachter is dat de leerlingen zien dat alle kinderen bezig zijn school schoon te maken, op te ruimen.
Woensdags: sterrenkers zaaien. Leerkrachten verzorgen zelf “bakjes” sterrenkers krijg je van de Paascommissie.
Donderdags; sobere maaltijd met matzes, boter en een “gewoon ”brood [geen paasbrood] dat ter plekke gesneden wordt.
Verhaal in je klas vertellen met Paasmotief. [bijv. kleuters sprookje van Doornroosje of Het ezeltje]
Dinsdags na Pasen: liggen er in ieder sterrenkers bakje 2 chocolade-eitjes en wordt er bij het eten een gekookt eitje genuttigd.
Kookplaatje begint zijn reis deze morgen in de 1e klas en als daar de eitjes gekookt zijn gaat het kookplaatje naar de 2e klas enzovoort. Tot alle klassen hun eieren gekookt hebben. Gedachte erachter; gezamenlijkheid voor elkaar zorgen.
Bij mooi weer langer buiten, wandelen, park.
Kleuters: chocolade-eitjes zoeken op eigen speelplein, in gewone speeltijd.
In jouw stukje gang: bloesemtakken plaatsen, die na Pasen open gaan. [leerkracht gaat dat zelf [[laten]] verzorgen]
Eieren, matzes, boter, chocolade-eitjes wordt voor gezorgd.
Brood leveren ouders uit iedere klas aan, [dit staat op de takenlijsten van de verschillende klassen].”
Dit vond ik nog als notitie op de computer..
Voor een groot deel is de viering zo gebleven, de sterrenkers echter werd later in de tijd gezaaid op de Palmpaasdag [maandags op school gekomen rook je bij binnenkomst de kenmerkende geur al], zodat we op witte donderdag de
sterrenkers konden eten op ons brood of matzes. Eitjes [als teken van levensbegin,] aten we op de dinsdag na Pasen op school. De kleuters zochten hun choco-eitjes én het gouden ei op een afgesproken plaats in het stadspark.
De week voor Pasen noemen we de “stille week” (of goede week) die begint met de palmpasenoptocht op de laatste zondag van de vastentijd. Op de dagen in de “stille week” herdenken we de gebeurtenissen vóór de opstanding van Christus op paaszondag: de tempelreiniging, de twistgesprekken met de Schriftgeleerden, het laatste avondmaal op witte donderdag, op goede vrijdag de kruisiging en op stille zaterdag de helletocht van Christus.
Op school vierden we de Stille week en probeerden dat te benaderen in de stemming van die dagen.
Dat betekent: niet in deze week uitbundig Paasfeest vieren, maar andere activiteiten inzetten [opruimen, poppenkinderen extra verzorgen, poetsen,
kast uitruimen en inruimen…] om met de kinderen de voorbereiding op Pasen te ervaren.
Donderdag zullen de kinderen in de klas een sobere maaltijd nuttigen met een gewoon gebakken brood (geen paasbrood) wat in het bijzijn van de kinderen gesneden en verdeeld wordt.
Op de dinsdag na Pasen gingen de kleuters eieren zoeken op een afgesproken plaats in het park: ’s ochtends lag er een “briefje van de Paashaas”: hij had kleine eitjes verstopt, samen met het Gouden ei…

Paasgedicht

Ik hoop dat er eens licht zal zijn
dat straalt uit onze ogen zo dat wij elkaar kunnen zien
zoals wij zijn geschapen: naakt en onbedorven.

Ik hoop dat er eens licht zal zijn
dat straalt uit onze harten en waar dan plaats zal zijn voor velen
die nu nog geen plaats hebben in onze wereld.

Ik hoop dat er eens een licht
zal stralen over onze gedachten die ons tot nadenken zal aanzetten
waardoor de besluiten weer rechtvaardig zullen zijn.

Ik hoop dat er eens licht zal zijn
die door onze huizen zal schijnen waardoor er weer vriendschap en gastvrijheid
een vanzelfsprekendheid zal worden.

Ik hoop dat het licht
eens op onze weg zal schijnen zodat wij weer te zien zijn
voor wie wij altijd verborgen zijn geweest.

Ik hoop dat het licht
onze paden zal blijven verlichten zodat wij van ons leven
geen doolhof blijven maken.

Ik hoop dat het licht
dat op Paasmorgen straalt ons de weg blijft wijzen
tot in de verste uithoek toe…….

                                                                                      Gedicht van Klaas van Eijbergen

Genoemde liedjes en nog vele andere zijn te vinden op TinekesDoehoek of Vrijeschoolliederen.nl

Handgebarenspelletjes:

Een tere, warme zonnestraal
Kwam hierbeneden aan.
En zag een kleine bloemenknop
Nog dichtgevouwen staan.
De tere, warme zonnestraal
Scheen nu nog eens zo fel.
En dacht: als ik maar schijn en schijn,
Dan opent het knopje zich wel.
En toen nu de warme zonnestraal
Het knopje maar aldoor bescheen,
Toen gingen de blaadjes als vanzelf,
Heel langzaam, heel langzaam vaneen.
Daarbinnen zag de zonnestraal
Een hartje van stralend goud.
“Dat komt”, sprak ’t kleine bloemetje,
Omdat ik zoveel van je houd!”

Ach, kleine kip, wat kijk je sip,
ben jij je ei verloren. .
Lag het in ’t bos, lag het in ’t mos,
of viel het tussen ’t koren?
Helaas, helaas, mijn lieve haas,
wij zoeken met z’n beidjes,
de haan en ik, maar o, wat schrik:
De wei ligt vol met eitjes.

Opa is blij en Oma is blij
ze hebben een kipje dat legde een ei
Daar kwam een muisje aangetript
dat had toch zo met zijn staartje gewipt
hij zwiepte het ei opzij
“Krak” zei het ei!”
Huil maar niet hoor Oma
huil maar niet hoor Opa”
zei het kipje”
Ik leg in een wipje een nieuw ei!
Het is niet van hout het is niet van steen
het is van stralend goud!”

Het kleine kippetje Ukkepuk
heeft het altijd vreselijk druk
Op maandag moet ze dweilen
op dinsdag nageltjes vijlen
op woensdag houtjes hakken
op donderdag wormpjes bakken
op vrijdag kippepap roeren
op zaterdag kuikentjes voeren
alleen op zondag heeft zij vrij
dan legt ze een gespikkeld ei!

Kippetje, kippetje, tok tok tok
Kipje al in het kippenhok
Kukelt, kakelt en hakkelt blij
kijk daar ligt mijn laatste ei!

Twee haasjes Flip en Flap
Die gingen samen eens op stap
Zij speelden haasje over
Zij knabbelden aan het lover
Zij buitelden over stenen
Zij liepen naar het koolland henen
Maar daar kwam de jager aan!
Toen zijn ze er vlug vandoor gegaan
Flip ga eens kijken of de jager al weg is
Flap ga eens kijken of de jager al weg is
Zullen we samen gaan kijken of de jager al weg is
Ja hoor!!!

Lied: 21 lange dagen zat ik in een kippenei,
Ik wil eruit, ik wil vrij,
ik prik een gaatje in het ei.
Ik wil eruit, ik wil vrij,
ik prik een gaatje in het ei.
Nog een stukje, nog een rukje,
wat is dat een zwaar karwei.
Even rusten, even hijgen,
even droge veertjes krijgen,
even pootjes uitproberen
en dan ren ik en dan kruip ik
lekker onder moeders veren.

Kringspelen:

Groen is t gras
Zakdoekje leggen
Haasje in de groeve

Sowieso zijn zoekspelletjes in deze tijd leuk om te doen, buiten of binnen. [Een speurtocht bijv.]

Grimm Sprookjes om te vertellen:

Het ezeltje
De kikkerkoning
Doornroosje

Bakersprookjes  [Lois Eijgenraam]
Het wordt lente
Haantje Goudenkam
Het Hazenhuisje

Nog een verhaal:

De paashaas en het gouden ei

Samenvatting
Als de paashaas zich – zoals ieder jaar – voorbereidt om de lente te beginnen, blijkt het belangrijkste ingrediënt gestolen: het gouden ei dat het zonlicht in zich heeft.

Toelichting:
Dit verhaal werd opgestuurd door een kleuterlerares van een vrije school. Zij schreef dat ze het verhaal meerdere keren heeft verteld aan de klas, waarbij ieder keer een ander personage (dier) uitgelicht wordt.
De laatste keer staat
het kind centraal.
Komt van de site: Sprookjes top 100

HET GOUDEN EI

Dat schittert als de zon
is in feite waar het begon
uit de wateren der liefde ontstaan
ook al is het je even ontgaan
voortkomend uit de zuivere betovering
is een kracht geschonken waarom het ging
het diepste,
het binnenste,
het heerlijkste, zo puur
de passie van het vuur
door universele warmte verzegeld,
in de eeuwige geest.
waar de universele onbegrensde,
zijnssfeer leeft.
dit gouden ei
dat ben JIJ

En nóg een verhaal:

De zon komt op deze paasochtend stralend op en de wakker geworden haan kukelt vrolijk al het andere op de wereld ook wakker!
“ Kukeleku, kukeleku, wakker worden nu!
Ik heb me naar alle kanten gedraaid, ik heb al naar alle kanten gekraaid:
Wordt wakker , wordt wakker…
Kukeleku, kukeleku “
Dan strijkt hij zijn regenboogveren glad, zodat de zon ze nog beter kan laten glanzen op deze bijzondere dag, die maar één keer komt.
Verderop staat de paashaas: hij verstopte vannacht de door hem gekleurde eitjes: die eitjes waren hem maar wat graag gegeven door de kippetjes. Mooie eieren voor Pasen: het gouden ei moest hij nu nog verstoppen: hij maakte een nestje van hooi en legde voorzichtig daar het stralende gouden ei in..
Zonnestralen streelden het ei en de paashaas …
De mand waar alle eitjes in hadden gelegen was leeg: haas was blij dat alle eitjes waren verstopt en tegelijk was hij een best moe geworden van al het harde werken, hij wilde wel even rusten gaan in zijn holletje en gaapte een lange
gaap…
Maar….vandaag bleef hij wakker, bleef hij wachten: hij wou zo graag kinderen zien en horen en zien hoe goed ze de paaseitjes konden vinden, en… bovendien… kon hij kijken hoe mooi deze dag , die maar één keer komt, zou worden.
Hoor!
Haas spitst zijn oren: vrolijke kinderstemmen: lachen, giechelen, zingen, hij poetst zijn ogen : kijk daar! Zie ze wijzen, rennen, huppelen en hand-in-hand-lopen…
“Wij willen zoeken, in alle hoeken, onder de linde, zullen wij het vinden, een nestje van hooi, een mooi gouden ei, oh paashaas kwam jij soms hier voorbij?…”

Als de kinderen steeds dichter bij het gouden ei
en de paashaas komen,
verstopt hij zich achter
de lindeboom.
De kinderen komen
tenslotte aan bij het
gouden ei.
Blij roepen ze: “ ohhhh, kijk
het gouden ei!”
De jongste ,die nog geen eitje gevonden had, mocht hem vasthouden en meenemen naar huis, overlegden de kinderen met elkaar.
“Dankjewel Paashaas!” zeggen de kinderen. Al zingend zijn ze daarna naar huis gegaan, en de paashaas zuchtte van geluk en zocht zijn holletje op, de zon straalde als nooit tevoren op deze éne dag, die maar één keer komt. De wereld
ziet er prachtig uit.
“Zon, zon, lieve zon, ik wou dat ik je pakken kon, want dan zou ik vriendelijk vragen:
“Wil je stralen alle dagen?” Zon, zon lieve zon ik wou dat ik je pakken kon…”

Het ei

Symbool voor het leven
Mirjam Chamuleau

Al zolang de mensheid op aarde leeft, vormt zij haar eigen beelden en symbolen. Soms zijn deze beelden streek- of cultuurgebonden. Het ei is echter een symbool dat universeel, over de hele wereld, door vele eeuwen heen, voor de mensheid symbool voor leven is!
In het scheppingsverhaal (schepping = wordend leven) van de oude Indiërs (7227-5007 v.C.) kwam een gouden ei voor. Het was een ei, goudglanzend als de zon, en het deelde zich in twee helften: de hemel en de aarde.
Ook de oude Perzen (5067-2907 v.C.) stelden zich de nog niet door het kwaad aangetaste wereld voor als een reusachtig licht-ei.
De Egyptenaren (2907-747 v.C.) hadden een mythe waarin de eerste god uit een ei kwam. Ook hun doden begroeven zij in een eivorm (hoop op nieuw leven?) Het binnenste van een sarcofaag waar de mummie in lag had een eivorm.
Bij de Grieken (747 v C -1413 n.C.) was het de godin en oermoeder Nyx die een ei legde. Uit dit ei werd de god met de gouden vleugels: Eros, de god van de liefde, geboren.
Uit Finland zijn scheppingsverhalen bekend, waarin, net als bij de oude Grieken, hemel en aarde zijn ontstaan uit een ei. De dooier is in dit geval de zon (zon – kiem van levenskracht?).
Eieren werden in voorchristelijke culturen in het voorjaar in de aarde begraven, in de hoop dat dit de aarde vruchtbaar zou maken.
Dat het ei als kiem – hoop op nieuw leven – werd gezien in de christelijke cultuur blijkt o.a. uit het feit dat in veel christelijke graven eieren als grafgift gevonden zijn.
Het ei – een ogenschijnlijk dood, hard ding, is toch voor ons hét symbool voor de opstanding (= nieuw leven). In het onzichtbare binnenste van het ei ligt de kiem verborgen waar uiteindelijk het nieuwe leven door de harde schil heen
kan breken.
Als wij met onze kinderen op paasmorgen de eieren gaan zoeken die de paashaas voor ons heeft verstopt, spreken we eigenlijk dan ook de wens uit dat ook wij aansluiting zoeken bij de opstandingskracht – levenskracht – kiemkracht
– in ons eigen leven.

Voor een kind ligt het Pasen zoals wij dat kennen ver van zijn leefwereld af. Het Laatste Avondmaal, het lijden aan het kruis, de opstanding zelf, het kind zou het aan kunnen horen, maar er weinig mee kunnen beginnen.
Een jong kind leeft in beelden. In die beelden ligt de wereld niet vast. Alles kan, er zijn geen beperkingen. Een kind neemt de wereld ook niet waar zoals wij dat doen, namelijk met zijn vijf zintuigen. Een kind is één groot ontvangend oog. Het neemt de hele wereld in één keer tot zich, in volle overgave. De wereld is voor het kind een uitdijende eenheid van fantasie en beeldenrijkdom, als in een sprookje. In feite is een kind een en al sprookje.
De werkelijkheid is sterk afgebakend. We weten wat wel en wat niet mogelijk is. Voor ons volwassenen is dat niet erg, het biedt ons zekerheid. Maar voor een kind dat zich ontwikkelt kan dit beperkend zijn. Het kan een realistische
vertelling aanhoren, ja of nee knikken, maar innerlijk heeft het er weinig aan. Het kan er niet in groeien. En groeien wil het, moet het. Vergelijk het met een paar schoenen waarmee een kind het voor de rest van zijn leven moet doen.
Die gaan op den duur behoorlijk knellen.
Met name de kruisweg is zo van leed, schuld en boetedoening doortrokken dat dit een kind eerder beklemt dan dat er iets in zijn wezen wordt aangeboord. Het zou hem verlammen.
Toch kun je een kind de essentie van Pasen aanbieden, door het beeld van de paashaas. Deze brengt het kind in een belevingswereld die aansluit bij de achtergronden van het paasfeest. Uit volle borst zingen de kinderen dan ook:

De paashaas, de paashaas
Die is weer in ’t land

Een kind is nog dromend. Voor het kind is de paashaas geen verzinsel om het zoet te houden, maar een reële beleving, mits aangereikt natuurlijk door de omgeving van school en gezin. De paashaas kan ook overal opduiken, op
de meest onverwachte momenten, een kind staat er niet van te kijken. Soms zelfs denkt het de paashaas daadwerkelijk gezien te hebben, althans het puntje van zijn staart toen hij net de hoek om wipte… De paashaas is dan bijna tastbaar.
Je kunt je afvragen waarom de haas als beeld, als symbool voor Pasen is gekozen en niet een ander dier. Een haas heeft van nature geen vast nest of hol. Wel maakt hij op verschillende plekken een ondiep kuiltje, een leger genaamd, waar hij zijn korte hazenslaapjes houdt of waarin de jongen de eerste weken van hun leven verblijven.
Er wordt veel jacht gemaakt op de haas, door roofdieren maar bovenal door de mens. Onze verre voorvaderen joegen al op hazen. Een haas is altijd op de loop voor zijn vijanden. Hij heeft nooit rust, vandaar zijn waakzaamheid.
Een haas leeft voornamelijk solitair. In tegenstelling tot veel andere dieren leeft hij niet op een voor zichzelf afgebakend terrein, heeft hij geen territorium, maar duldt hij ook soortgenoten naast zich. Soms leven hazen in tijdelijke groepjes met elkaar, tijdens het foerageren bijvoorbeeld. Dan treedt een voor het dierenrijk opvallend gedrag op, het vermogen zich voor een ander op te offeren. Het is een bekend verschijnsel dat, wanneer de ene haas achterna wordt gezeten, een andere haas zijn slachtofferrol soms overneemt. Een uniek gebeuren.
Zo heeft ook Christus zich, in de visie van veel mensen, opgeofferd door voor ons aan het kruis te sterven.
En de kinderen zingen:

En aan zijn ene pootje
draagt hij een grote mand.
Die mand zit vol met eieren,
bim bam beieren.
En volgend jaar komt hij weerom,
bim bam bom.

Het lijkt vreemd dat een haas met een mand vol eieren loopt. Een haas is een zoogdier en heeft in het echt niets met eieren van doen. Als je echter bedenkt dat een haas het symbool van vruchtbaarheid is, is het verband al gemakkelijker te zien. Het dragen van die eieren, dat maakt hem ook tot ‘paashaas’. Hij verstopt de eieren in de tuinen van de kinderen. Deze mogen ze zoeken en ze daarna al of niet kleuren.
Een treffend beeld is dat, dat van het ei. Er is de harde buitenkant, de schaal, met binnenin de kiem van het nieuwe leven. Let wel, deze kiem, deze levenskracht, is nog niet te zien, maar zal op termijn wel de buitenkant doorboren en daarmee zichtbaar worden. Het leven (de kiem) overwint zo de dood (de schaal).
De paashaas verstopt deze eieren in de tuinen van de kinderen. Een tuin draagt het in zich iets te laten groeien. Zo kan het beeld van het ei, van het nieuwe leven, van de eigen vonk, mede in het kind groeien. Maar het moet de
eieren wel zelf zoeken en vinden, dat spreekt voor zich. Een ei, gevonden en aangereikt door een ander, daar is niets aan, dat is niet echt.
Zodra het kind alle gevonden eieren verzameld heeft, worden ze gekleurd. Hoe symbolisch wederom. Het kind mag zelf richting geven, bepalen hoe het zijn ‘kiem van leven’ later in de wereld naar buiten zal uitdragen.
Er komt een moment, zo rond het zesde jaar, dat een kind opeens zegt: ‘Maar de paashaas bestaat helemaal niet.’
Terecht, op zo’n moment. Het kind is inmiddels gewend geraakt zijn uiterlijke zintuigen steeds meer te gebruiken en daar meer en meer op te vertrouwen. Het is schoolrijp geworden. Het heeft voor het eerst geleerd een beetje als een volwassene te denken. Op die weg wil hij verder. Maar het beeld van de paashaas leeft voort, in zijn binnenste, als onbewuste kiem. En ooit zal dit zaadje doorbreken…

Uit: Fred Tak – Jaarfeesten; achtergronden en betekenis in onze tijd, uitgeverij Christofoor, september 2017

Hup, hup, daar gaat Langoor het konijn.
Huppelen vindt hij o zo fijn.
“Ik snuffel met mijn neusje in de wind.
Eens kijken of ik een lekker worteltje
vind. Knabbel hier wat aan een
grassprietje…”
Pas op, want de vos ziet je!
Roetsj, weg is ‘ie, zo snel als de wind.
Niemand die je in je holletje vindt…

Manouk Locher

Palmpasen en Pasenalle artikelen

Jaarfeestenalle artikelen

Vrijeschool in beeldjaarfeesten     jaartafels

.

2636

VRIJESCHOOL – Rudolf Steiner – wegwijzer (359)

.

In het geschreven werk van Rudolf Steiner, maar ook in zijn opgetekende voordrachten vind ik vaak uitspraken, die – enigszins los van hun verband – op zich een inhoud hebben waarover je lang kan nadenken. Een tijdlang zo’n zin regelmatig op je laten inwerken, kan tot gevolg hebben dat deze zin je in een bepaalde situatie plotseling invalt en dan een antwoord of een richting blijkt te geven voor waarmee je op dat ogenblik bezig bent.
Ze wijzen je een weg; misschien ‘de’ weg; en ze wijzen je weg van het alledaagse. of geven je juist daarop een andere kijk,

‘wegwijzers’ dus

359
Echte pedagogie is menskunde. Die is al pedagogie en wordt didactiek als die vol leven in de praktijk wordt gebracht in het onderwijs en de opvoeding; dat wordt zelfs een pedagogisch-didactische levensovertuiging en daar komt het op aan. 

Die wirkliche Pädagogik ist Menschenerkenntnis. Sie ist schon Pädagogik und sie wird zur Didaktik in der lebendigen Handhabung des Unterrichts und der Erziehung; sie wird eben zur pädagogisch-didaktischen Gesinnung, und auf diese kommt es an. 
GA 306/148
Vertaald
Bovenstaande is een eigen vertaling.

.

Rudolf Steineralle wegwijzers

Rudolf Steineralle artikelen

 

 

 

 

 

 

.

VRIJESCHOOL – Rudolf Steiner – Algemene menskunde voordracht 1 ( 1-3-1-3)

.
Dr.med. Werner Hassauer, Weledaberichten 128, december 1982
.

OVER HET MYSTERIE VAN DE GEBOORTE VAN DE MENS

.

Sinds duizenden jaren worden er kinderen geboren, plant de mensheid zich steeds weer voort ondanks verschrikkelijke oorlogen, ziekten en epidemieën met een aldoor nieuwe, naar het lijkt onuitputtelijke levenskracht. Het oeroude spel van de ontmoeting der geslachten, het tot elkaar gebracht worden van man en vrouw en van de ontvlammende vonk van datgene, wat uit de vereniging van beiden ontstaat, heeft ook in ons materialistisch-economisch-nuchter georiënteerde tijdperk zijn bekoring nog niet verloren. Menswording vindt plaats in de meest omvattende zin.

In vroegere tijden beschouwde men kinderen als een geschenk van de hemel, van de goden, als een zegen, die iemand ten deel viel wie de goddelijke machten gunstig gezind waren. De zegen van God was des te groter naarmate meer kinderen het levenslicht aanschouwden. Geen kinderen te krijgen gold als een vloek van de bovenaardse machten, die vooral zwaar drukte op de kinderloos gebleven vrouw. Over de fysiologische processen van de bevruchting wist men niets, evenmin als over de processen van de embryonale ontwikkeling. Het hele gebeuren van de menswording was een goddelijk iets dat, verborgen voor de zintuigelijke blik en het weten en doorgronden van de mensen, diep in de moederschoot geheimzinnig verliep.

In onze tijd heeft de in alle aardse gebeurtenissen diep naar binnen dringende wetenschap de processen van de menswording met het zintuig van het oog doorvorst. Alles is zichtbaar geworden. Het geheim achter de omhullende, goddelijk lijkende sluier is verloren gegaan: wij weten weliswaar niet alles, maar ‘bijna’ alles. Wij hebben verleerd ons te verbazen over het geheimzinnige wonder van de menswording, want waarom zou men zich verbazen over iets wat men al weet en doorziet? Is zo’n opvatting eigenlijk gerechtvaardigd? Moet en kan men niet juist over processen, die men tot in de wonderbaarlijke details heeft leren kennen, zich verbazen en ze als grandioos beleven, juist omdat men alles of veel erover weet? Het goddelijke en de grootsheid van een gebeuren wordt toch niet minder omdat men zo diep mogelijk in het grootse wonder binnendringt? Voor het wonder van de menswording geldt dit in elk geval in de meest omvattende betekenis.

Iedereen weet tegenwoordig, dat de embryonale ontwikkeling op gang wordt gebracht door de versmelting van ei- en zaadcel, van het vrouwelijke en het manlijke element. Er zou zeer veel over dit feit te zeggen zijn wat verbazingwekkend is. In het kader van dit artikel moeten wij helaas daarvan afzien. Uit het bevruchte ei ontwikkelt zich dan een cel door de aan al het levende inherente principes van de voeding, de groei en de deling. Celgroei en celdeling vinden in een oneindige reeks plaats. Daardoor wordt de grondslag, de bouwsubstantie gevormd niet alleen voor de mens maar voor alle levende organismen. Iedereen weet dit tegenwoordig vanaf zijn lagereschooltijd. Hij leert echter ook dat het de processen in de cel zijn, die een organisme vormen; dat de kracht die het organisme vormt vanuit de cel werkt, dat de cel – zoals men in de moderne computertaal gewend is te zeggen – over de ‘informatie’ beschikt om zo te worden zoals ze dan is op haar plaats in het organisme. Dat het organisme een geheel is en de cel slechts een ondergeschikt deel is van dit geheel, wordt tegenwoordig niet geleerd. Hoe het gebeurt, dat het ondergeschikte deel het omvattende geheel tevoorschijn moet brengen, d.w.z. hoe en van wie de cel de informatie ontvangt die haar bestaan bepaalt, daarover wordt eveneens niets gezegd. Dit feit wordt als gegeven voorop gesteld, daarover behoeft men verder niet na te denken. Maar een merkwaardig feit blijft het dat het leven (dat zich in de cel als wasdom en deling manifesteert) wanneer zich dat slechts als zodanig uit, in het beste geval een ongeordend en destruerend kankergezwel, niet een goed geordend en als totaliteit functionerend organisme te voorschijn brengt. Men gaat zich afvragen wat dit hierboven uitrijzende principe als een totaliteit van krachten is, dat de bouwstenen van de ‘cellen’ hun plaats wijst, zich ervan bedient en daaraan ten behoeve van de totaliteit gedaante en functie toebedeelt. Het begrip voor de totaliteit is bij de huidige zienswijze verloren gegaan. Het moet echter weer opgewekt worden als men het geheim van de menswording wil begrijpen. Er is een boven alles uitgaand, hoogste principe dat als totaliteit het geheel van de cellen van ons organisme vormgevend omvat – ons individuele krachtveld dat ons tot een individueel, slechts één keer voorkomend mens maakt: ons ik. Dit ik als individueel geestelijk wezen geeft aan ons lichaam vorm en aanzien; het houdt ons lichaam gedurende ons hele bestaan op aarde in stand. Dat ik vormt ons ook tijdens de embryonale ontwikkeling, d.w.z. het doordringt als hoogste, scheppende krachtveld het samenstelsel van de cellen dat wij door de bevruchting en de daaruit voortkomende alleen maar levende celprocessen van vader en moeder ontvingen. Het bewerkstelligt dat wij een individuele lichaamsvorm krijgen. De cellen met hun verscheidenheid staan als bouwstenen in dienst van het daarboven uitgaande bouwplan ‘mens’ en worden daarin geïntegreerd. Dit gebeurt bij de processen van onze embryonale ontwikkeling; het is eigenlijk het mysterie van onze wording in de moederschoot. Dat in die wording ook de van de ouders en voorouders stammende krachten van de erfelijkheid meewerken is duidelijk. Niemand zal dit ontkennen. Maar het is net zo evident, dat de mens niet slechts een product van erfelijkheid en milieu is, gelijk de tegenwoordig materialistisch georiënteerde wetenschap meent. In dit product van erfelijkheid en krachten uit het milieu vormt het eigenlijke, individuele wezen van de mens, zijn ik, de specifieke individuele lichaamsvorm die dan de onze is.

Het menselijk wezen en zijn belichaming

Hoe gedraagt zich nu het hierboven geschetste menselijke wezen gedurende de ontwikkeling van het lichaam in de moederschoot, in het geboorteproces en het daarop volgende aardse bestaan? Tijdens de embryonale ontwikkeling – dit werd ons duidelijk – werkt het mee aan de vorming van ons fysieke lichaam. Men zou kunnen zeggen dat het daar als een beeldend kunstenaar een beeldhouwwerk schept op grond van zijn voorstelling, zijn artistieke intentie. De kunstenaar, die ons menselijke wezen is, kan echter veel meer dan welke beeldhouwer ook. Terwijl deze zijn kunstwerk tot een uiterlijk gevormde figuur maakt, werkt de scheppende kunstenaar ‘mens’ ook binnen in zijn kunstwerk; hij vormt daarin organen en alle verschillen in het lichaam tot in de verscheidenheid van de celvormen en zelfs van hun functies toe. Inderdaad wordt hier een verbazingwekkend kunstwerk geschapen in een tijdsbestek van weinig weken. En dan komt de grote, ingrijpende gebeurtenis van de geboorte, waarbij geweldige veranderingen zich voltrekken: men verliest bijv. het wonderbaarlijke omhuld-zijn en de beschutting door de moeder en men moet plotseling een eigen bestaan leiden, waarbij de navelstreng is doorgesneden; men belandt in een – naar het vooreerst lijkt – oneindig grote ruimte, die koel, met lucht en geluid gevuld is. Men is naakt en zwaar, men heeft niet meer het aangename van het vruchtwater om zich heen waarin men tijdens de zwangerschap bijna zonder gewicht zweefde, beveiligd tegen het ruwe geweld van de buitenwereld. Bewegende koele lucht omringt ons nu en laat ons rillen en vol schrik ineenkrimpen, onwillekeurig diep ademhalen als onder een onverwachte koude douche en dan voelen wij ons genoodzaakt om luidkeels ons van binnenuit komende diep doorleefde protest tot uitdrukking te brengen. De beroemde eerste kreet van een pasgeborene is – nota bene! – altijd een uiting van misnoegen, het verkondigen van smart, die een mensenziel lijdt, nooit een vreugdekreet. Het betreden van onze aardse wereld gaat voor de nieuw aangekomene altijd met het ervaren van leed gepaard, nooit met aangename en vreugdevolle gevoelens. Dat smartelijke beleven van de ziel weerklinkt nu van binnen uit het pasgeboren mensje door middel van de menselijke stem. Dit feit verdient alle aandacht, want daarin ligt eigenlijk de sleutel om te begrijpen wat bij het geboorteproces wezenlijk gebeurt. Gedurende de embryonale ontwikkeling gaan wij met de lucht slechts indirect een relatie aan via het bloed van de moeder. Daardoor ontvangen wij de voor het leven noodzakelijke zuurstof. Koolzuur, die wordt afgescheiden, geven wij daaraan af. Op het moment van de geboorte moeten wij lucht nu in onszelf opnemen; wij moeten de lucht integreren en de gasuitwisseling vanaf nu rechtstreeks voltrekken. Ons hele verdere aardse leven moeten zonder onderbreking inademing en uitademing, voortdurend afwisselend, op elkaar volgen, willen wij niet gevaar lopen, het verband van ons zielenwezen met ons lichaam te verliezen, d.w.z. te sterven of, wat dit verband aangaat, ernstige schade op te lopen. Dat betekent echter dat het het luchtelement is, dat ons tijdens ons aardse bestaan door de ademhaling het verband van lichaam en ziel mogelijk maakt, in stand houdt en bepaalt. De rechtstreekse integratie van het luchtelement is uitermate wezenlijk in het geboorteproces. Tegelijkertijd vindt ook de belichaming van ons zielenwezen plaats, dat van nu af aan van binnenuit weerklinkt en voortaan in staat is zich via ons lichaam te uiten. Het meest gedifferentieerd gebeurt dit in de menselijke taal. Deze immers bestaat uit het gedaante-geven aan het luchtelement op grond van de intenties van onze ziel. Op de vleugels van de lucht komt om zo te zeggen in het ogenblik van de geboorte ons zielenwezen het lichaam binnen. Het uit zich voortaan gedurende ons aardse bestaan van binnenuit via ons lichaam, tot wij in het ogenblik van de dood met de laatste ademtocht onze ziel weer uitademen. In de Bijbelse scheppingsgeschiedenis wordt dit gebeuren, hier voor de wording en de geboorte van het hele mensengeslacht, met weinig woorden treffend aldus beschreven:

‘En de Heere God had den mens geformeerd uit het stof der aarde, en in zijn neusgaten geblazen den adem des levens: alzo werd de mens tot een levende ziel’.

Aards-goddelijk gebeuren

Hier is duidelijk sprake van aan de ene kant ‘het stof der aarde’, dus een aards element – men zou ook kunnen zeggen van een celelement – waaruit wordt gevormd en aan de andere kant van een luchtelement, de adem des levens, die in de neus van het geschapen wezen wordt geblazen. Het is deze goddelijke, niet uit het aardse stammende adem, het pneuma van de oude Grieken, die de mens tot een levende ziel maakt. Het stof der aarde, d.w.z. de celsubstantie die uit de aardse reeks van generaties stamt, aan het einde waarvan de vader en moeder staan, moet tot menselijke gedaante worden door het uit het goddelijke stammende ‘individuele’ vormgevende principe tijdens de embryonale ontwikkeling. Levende, goddelijke adem, d.w.z. een van buitenaf gedurende de zwangerschap vormgevend principe, verenigt zich in het geboorteproces door middel van het luchtelement met het gevormde lichaam en vervult dit als levende ziel van binnenuit gedurende het nu volgende aardeleven. Dit is het mysterie van de geboorte, het wonder van de menswording – een wonder dat werkelijk ook nog in de 20e eeuw verbazing kan wekken.

.

Algemene menskundevoordracht 1   onder 1 -3

Algemene menskundealle artikelen

Rudolf Seineralle artikelen op deze blog

Menskunde en pedagogiealle artikelen

.

2635

 

 

 

 

 

 

.

 

 

 

.

VRIJESCHOOL – Ontwikkelingsfasen door het leven heen

.
Dr. med. Rudolf Treichler.-psychiater en neuroloog, Weledaberichten, nr 126 juni 1982
.

PSYCHISCHE METAMORFOSES IN DE LEVENSLOOP
.

Voor de levensloop van de mens is er tegenwoordig veel belangstelling; daarover werd al veel gezegd en geschreven. Men heeft ontdekt, dat men de crises in het leven beter kan begrijpen en kan leren ermee om te gaan, als het ontstaan daarvan gedurende de levensloop wordt nagegaan.

Als men daarop terugkijkt, ontdekt men een in de loop van de tijd gegroeide vorm, die gaandeweg een bepaalde gestalte heeft gekregen. Men stelt verschillende stadia in die door de tijd gevormde gestalte vast, het ene stadium gaat in het andere over. En toch heeft men het stellige gevoel: dat is mijn levensloop, dat ben ik, die door de verschillende stadia van het leven gaat!

Ook bij de metamorfose van de planten, zoals Goethe die beschrijft, gaat er iets door de verschillende stadia van het plantenleven heen. Het wezen van de plant, door Goethe als oerplant geschouwd, komt in de loop van de wasdom trapsgewijs tot verschijning tot in de bloesem en de vrucht toe. Een organisme van vormgevende krachten verwerkelijkt dit wezen in het zintuigelijk zichtbare plantenorganisme. Daarbij is de afzonderlijke plant zelf slechts een klein blad aan de reusachtige boom van het plantenrijk, van de plantenfamilie, net zoals het afzonderlijke dier slechts als een enkele haar aan het geweldige lichaam van het dierenrijk en van de soort verschijnt. Plant en dier worden geheel en al door die samenhangen bepaald. Pas de mens komt als een zelfstandig wezen uit de omlijsting van de mensheid en zijn familie tevoorschijn, slechts hij heeft een individuele levensloop. Bij hem is niet zoals bij de plant alleen een vormgevend leven door alle vormen heen werkzaam, waar bij het dier nog het voelende leven van een psyche komt.

De mens evenwel kan zich ervan bewust worden, dat bij hem een individualiteit, een IK in de verschillende stadia van zijn ontwikkeling actief is, een ik, dat zowel aan het levende lichaam als ook het zielsleven vorm wil geven en daarbij zelf in de verschijning wil treden. En vanuit dat bewustzijn kan de mens ook de in de tijd verschijnende gestalte van zijn levensloop en de ontwikkeling daarvan gewaar worden.

Ritmen in de levensloop

Geen gestalte is zonder geleding, geen ontwikkeling verloopt in rechte lijn. De geleding van de in de tijd verschijnende gestalte van de levensloop wordt zichtbaar via het ritme. Het bepalende ritme blijkt er een van zeven jaren te zijn; dit is sinds de oudheid bekend.

Aan het begin van de 20e eeuw heeft Rudolf Steiner dit herontdekt en dit inzicht opnieuw ontwikkeld op het gebied van de menskunde, de pedagogie en de geneeskunst. Het huidige onderzoek omtrent de levensloop van de mens is hier en daar tot dit inzicht gekomen. Men heeft tijdstippen van stuwingen, knooppunten in de levensloop geconstateerd, waaruit iets nieuws kan ontstaan. Die knooppunten zijn evenwel niet gefixeerd, maar bepalende factoren, waar het levende ritme zich omheen beweegt. In het verlengde van dat biologische aspect naar de mens toe beschrijft Rudolf Steiner ‘geboorten’, die zich volgend op de geboorte van het fysieke lichaam, ongeveer elke zeven jaar voltrekken. Evenals bij de fysieke geboorte wordt ook bij deze geboorten niet alleen de vrucht van een schoot zichtbaar. Met het kind verschijnt immers een nieuw wezen, dat men niet alleen vanuit de ouders, de erfelijkheid kan verklaren. Dit wezen heeft — hier en daar begint daarvoor begrip te ontstaan —- tevoren in een geestelijke wereld, in zijn geestelijke vaderland vertoefd, van waaruit het zich in de lichaamsvrucht van de ouders belichaamt. De eerste openbaring van dat wezen is het fysieke lichaam. Hierna volgen verdere openbaringen ervan. In het ritme van zeven jaren wordt er daarvan steeds één geboren en vervolgens ontwikkeld.

Psychische metamorfoses in de kinderjaren en de jeugd

Vanaf het begin van zijn leven vertoont de mens psychische reacties, spelen zich psychische metamorfoses af. Van de geboorte tot het 7e jaar ervaren wij echter het zielenleven nog als omhuld. De dichtste omhulling is het fysieke lichaam, waarin de ziel van het kind onder de leiding van zijn eveneens in hoge mate verborgen ik werkt. Veel meer dan het dier wordt immers de mens fysiek onvolkomen geboren. De hersenen bijv. worden pas omstreeks het 8e levensjaar volledig ‘klaar’; zij kunnen dan, zoals het totale fysieke lichaam, voor de ziel en het ik van de mens een instrument zijn. De vervaardiging van een goed instrument vraagt nu eenmaal veel tijd, in ’t bijzonder hier, waar het tot in de details met de individuele mens in overeenstemming moet zijn.

In de tijdspanne van het 7e tot het 14e jaar — aan het begin daarvan zijn ook de grondslagen voor het blijvende gebit gereed gekomen — staan de scheppende, vormende krachten ter beschikking voor een nieuwe activiteit. De krachten van de lichamelijke groei, die vanaf nu geen nieuw orgaan meer behoeven te scheppen, worden gemetamorfoseerd in de psychische krachten die nodig zijn om te kunnen leren. Zoals er tevoren cellen groeiden die zich aaneensloten en tot organen werden, zo groeien er nu in de ziel voorstellingen, die zich groeperen tot organen voor het leren. Zo ontstaat er bijv. uit vele afzonderlijke voorstellingen van de plant een orgaan, waarmee men leert de plant te begrijpen.

Het leren vormt een grondslag voor de later zich zelfstandig ontwikkelende ziel, waarin het met kenvermogen begiftigde ik van de volwassene met de voorstellingen zal omgaan. Een verdere grondslag voor het psychische leven is het temperament dat door andere, vrijgekomen vormende krachten van het lichaam en in nauwe samenhang met dit lichaam, zijn uiteindelijke gestalte tegemoet gaat. (Een flegmaticus heeft een andere lichaamsvorm dan een sanguinicus).

Aan het begin van de tweede cyclus van zeven jaren, als het kind schoolrijp wordt — wat hierboven als ‘vrij-worden’ werd beschreven — vindt de ‘geboorte’ van de krachten plaats die het organisme hebben gevormd. (Men kan dit bovenzinlijk deel van het menswezen ‘organisme’ of ‘lichaam’ noemen, omdat het in zichzelf even gedifferentieerd is als het zintuigelijk zichtbare fysieke lichaam.) Het meest vrij wordt het complet van vormgevende krachten uit het hoofd, van waaruit het kind dan begint te leren. Tegenover deze richting, die uit het fysieke lichaam wegvoert, komt een andere, die hieraan tegengesteld is. De ziel en het ik, die in de eerste zeven jaren vanuit het hoofd, vanuit de hersenen waarnemend en nabootsend het lichaam hebben gevormd, nemen in de 2e fase van zeven jaren zelf bezit van het lichaam. Gezien binnen het kader van de driegeleding van het menselijke organisme ontstaat daardoor een nieuw, verinnerlijkt gevoelsleven, dat in het rythmische systeem, in het leven van de longen en het hart, zijn lichamelijke grondslag heeft. Dit gevoelsleven schept een eerste tegenwicht voor de steeds meer toenemende functie van het hoofd. Aan het hoofd, dat tenslotte het abstracte denken moet leren, worden door het voelen, door de vreugde aan het leren nieuwe krachten toegevoerd, of zouden althans toegevoerd moeten worden. De liefdevolle autoriteit van de opvoeder, die het kind wil gaan navolgen, zou deze krachten moeten bemiddelen.
Aan het begin van de fase tussen het 14e en het 21e jaar, meestal reeds iets eerder, zijn de ziel en het ik ‘beneden aangekomen’ Het rijp worden van de voortplantingsorganen met de puberteit wijst erop, dat de grondleggende doorzieling van het lichaam is afgesloten. En nu gaat de ziel geboren worden.

Er verschijnt een nieuw, persoonlijk gevormd zielenleven, dat een geheel ander karakter heeft dan het nog min of meer verborgen, minder persoonlijke zielenleven in de tweede periode van 7 jaren. Dat ontleende kenmerkende eigenschappen door de geboorte van het complex van vormgevende krachten uit het gebied van het hoofd. Daarin heerst het principe van de rust; zonder beweging liggen de hersenwindingen binnen in de schedel; vanuit het voorstellende hoofd moet het lerende kind allengs het stil zitten leren. Het stofwisselingsgebied daarentegen, waarin zich de voortplantingsorganen bevinden, leeft door voortdurende beweging. Men ziet het bijv. aan de nooit helemaal rustig liggende darmen, aan de trek van de zaadcellen, die bij de man zelfs het lichaam verlaten. Deze dynamiek gaat over op het zielenleven dat uit het onderlichaam oprijst. Vanuit dit gezichtspunt gaan wij de drang om in beweging te zijn, zoals de jeugd die in en na de puberteit vertoont, ook het sterk bewogen, emotionele zielenleven dat wij nu zien optreden, begrijpen.

Als oerkracht van dit zielenleven ontstaat de begeerte, die echter niet alleen seksuele begeerte is, maar — in de meer omvattende zin — een begeren is dat op de wereld is gericht. Dat merkt de adolescent, als bij hem weer het gevoelsleven van het midden evenwicht scheppend optreedt tegenover het nu ingetreden eenzijdig worden van impulsen uit het stofwisselingsgebied. Hij kan op den duur ontdekken, dat de seksuele begeerte slechts een gedeelte is van het liefderijke voelen, van de liefde. Daartoe moet echter de doffe, uit het lichaam opkomende begeerte veranderen in wakkere belangstelling voor de medemens en voor de wereld. En dat is slechts mogelijk, als de adolescent een eigen oordeel ontwikkelt, dat door zijn medevoelend hart wordt geleid, tegelijk evenwel zich verheft in het licht van het tot inzicht leidende denken. Dit echter gebeurt niet vanzelf. Alles hangt ervan af, dat nu door de opvoeding, door de helpende medemens mét het oordeelsvermogen belangstelling voor de wereld wordt opgewekt. Rudolf Steiner, in wiens pedagogie dit principe bepalend is voor de derde fase van 7 jaren, wijst er met nadruk op, dat daardoor ook een fixatie van de vrijgeworden ziel aan het lichaam, aan de seksualiteit wordt tegengegaan.

Psychische metamorfoses bij de volwassene

Het begin van de volwassenheid ontstaat met de geboorte van het Ik omstreeks het 21e jaar. Het ik heeft nu zijn laatste taak in het lichaam volbracht. Men kan dit bijv. hieraan aflezen, dat nu de groei van het gelaat — de meest zichtbare uitdrukking van ons ik —tot een eind komt.

Psychisch uit zich de geboorte van het ik in het feit, dat de mens nu pas geheel volwassen is geworden, dat de opvoeding nu volledig wordt afgelost door de zelfopvoeding. Door het zelf, het ik van de mens onderscheidt hij zich van het dier. Terwijl bij het dier met het verkrijgen van de mogelijkheid tot voortplanting zijn ontwikkeling in grote trekken beëindigd is, is bij de mens vanaf zijn 14e jaar de voorbereiding begonnen voor een zelfstandige psychische ontwikkeling. Die voorbereiding, die tot omstreeks het 21e jaar duurt, voltrekt zich nog in de schaduw van de lichamelijke processen, waarmee de vrijgeworden ziel eerst te maken krijgt. Uiteindelijk wordt in die tijd de geboorte van het ik voorbereid dat alle psychische ontwikkeling bepaalt. De ziel zou, aan zichzelf overgeleverd, geen aanleiding, geen impuls hebben om zich te ontwikkelen, maar pogen om voortdurend alleen zichzelf uit te leven. Door het ik echter voelt de ziel: er is iets in mij, dat wil verder, boven het beleven van het ogenblik uit naar iets wat duurzaam, wetmatig, zinrijk is in het leven.

De ziel richt zich op die manier naar de geest, die door het ik in individuele gedaante zich wil belichamen in het zielenleven. In ieder mens leeft een vonk van het goddelijke vuur, die in de fase van het 14e tot 21e jaar nog verborgen gloeit.

Aan het begin van de fase van het 21e tot het 28e jaar glanst die vonk ons uit de ziel van de jonge mens tegemoet. Na de morgenschemering in de voorafgaande zevenjaarfase is de zon van het ik opgegaan boven de ontwikkeling van de ziel. Ook deze ontwikkeling zal drie fasen van zeven jaren omvatten. De eerste fase, van het 21e tot het 28e jaar, neemt hierbij een bijzondere plaats in. Op de drempel hiervan wordt niet alleen het ik geboren; tegelijk hiermee verschijnt het eerste wezensdeel van de zielsontwikkeling, het eerste ‘zielendeel’. Het getuigt van het scheppende wezen van het ik, voor zover dit zielendeel is ontstaan als eerste vrucht van de activiteit, die het ik heeft gericht op de in de puberteit geboren ziel.

Uit de worsteling van het ik in de fase van het 14e tot het 21e jaar ontstaat door een gedeeltelijke omwerking van de psychische krachten het nieuwe zielenleven van de volgende zeven jaren.

Dr. Steiner noemt het eerste zielendeel ‘gewaarwordingsziel‘. Evenals reeds het zieleneven van de 3e fase van zeven jaren is ook het leven van dit zielendeel door ‘gewaarwording’ gekenmerkt.
Zij ontstaat doordat de op de wereld gerichte begeerte van de ziel zich verenigt met de waarnemingen uit de wereld. Door de aldus ontstane gewaarwordingen leeft de wereld verder in de ziel. Men kan de gewaarwordingsziel vergelijken met een zee, die, op en neer golvend in de ziel, het schip van het eigen oordeel draagt en doet bewegen. Terecht worden in die levensfase de oordelen bepaald door de gewaarwordingen van sympathie en antipathie. In tegenstelling tot de fase van 14-21 jaar, die ook reeds vervuld was van gewaarwordingen, staat echter nu het ik aan het roer. Tegenover het chaotische ziet men nu — bij de gezonde mens — een geleide ‘Sturm und Drang’. Naar steeds weer nieuwe kusten, nieuwe voorstellingen en inzichten stuurt het ik; hoe rijker en meer gedifferentieerd zijn gewaarwordingsleven is, hoe gefundeerder zijn oordeel wordt en hoe meer eigen inzichten het ik zich kan veroveren.

Op zijn tocht naar de wereld ontmoet het ik andere mensen. Doordat het zich meet met andere individualiteiten, zich met hen in een groep aaneensluit, groeit zijn eigen kracht.

Die kracht echter wordt ook weer op de wereld gericht. Door de gewaarwording, die de andere mens ontvangt, groeit de mens uit boven het alleen maar begeren van de ander. Hij merkt iets van het andere ik. Door een verdere psychische metamorfose kan uit de gewaarwording van de sympathie liefde worden die de ander iets wil geven. Uiteindelijk wil de liefde het ik van de ander helpen om zich te ontwikkelen en daarmede iets voortzetten wat omstreeks het 21e jaar is begonnen.

In de fase tussen het 28e en het 35e jaar trekken zich veel mensen terug uit de groep, die voor hen tot dan toe de wereld betekende. 
Zij distantiëren zich dikwijls ook van hun partner en het tot dusver uitgeoefende beroep! Er wordt een nieuwe partner, een nieuw beroep gekozen of het bestaande partnerschap, het bestaande beroep krijgt een nieuwe basis. Het leven wordt meer geordend, krijgt meer planning.

Na het belevende voelen (gewaarworden) van de voorafgaande fase, dat naar de wereld was gekeerd, grijpt rondom het 28e jaar het denken sterker in bij de vormgeving aan het leven. Daardoor verandert ook het zielenleven. De mens die zich bezint, ook over het eigen bestaan nadenkt, wordt minder door gevoelens bewogen. Veeleer activeert hij nu zelf in zijn innerlijk gedachten en gevoelens. Op die manier schept hij, wat men ‘het gemoed’ noemt, of hij verdiept een reeds aanwezige, natuurlijke rijkdom van het gemoed.

Verstands- of gemoedsziel noemt derhalve Dr. Steiner het zielendeel, dat tegen het einde van de jaren twintig in het menselijke leven wordt geboren en ontwikkeld. Door dit zielendeel ontstaat een begin van verinnerlijking van het zielenleven. Het ik leeft niet meer zo sterk in het rechtstreekse contact met de wereld. Daarvoor in de plaats houdt het zich meer met het verwerken van de belevenissen in de wereld bezig. Minder dan tevoren laat het zich daarbij door gevoelens van sympathie of antipathie maar meer door het streven naar waarheid leiden dat in het denken leeft. Door dit streven, dat boven de persoonlijke voorkeur of afkeuring uitgaat, wordt het nieuwe zielendeel opgevoed. Die nieuwe vorm van zelfopvoeding wordt slechts mogelijk, doordat het ik in het zielenleven een nieuwe weg naar binnen inslaat.

Het doel op deze weg kan met het begin of in het verloop van de periode tussen het 35e en het 42e jaar door het ik worden bereikt. Dat doel is het midden van de ziel, van waar uit het ik nu aan de ziel en haar verhouding tot de wereld een vorm wil geven. Omdat de verschijning in de tijd van het mensenleven een streeftijd van 70 jaren heeft, bevindt de mens zich als hij 35 jaar is in het midden van zijn leven. Het behoort tot de wetmatigheden van de levensloop, dat ongeveer op de helft daarvan het ik op zijn tocht naar binnen het midden van de ziel zou moeten hebben bereikt.

Na het volbrengen van deze ontwikkelingstaak kan het ik zich nu ook, althans tijdelijk, uit zijn leven in de ziel verheffen; vrijer dan tevoren kan de mens naar het verleden en naar de toekomst gericht naar zijn leven kijken. Hij kan zich afvragen: wat heb ik tot dusver gepresteerd, wat moet ik nog presteren? Voor mijzelf, maar ook voor de wereld? Er kan een nieuw bewustzijn voor de taak, die men in de wereld heeft, voor het wezenlijke in het persoonlijke leven worden veroverd.

Naast acceleraties en retardaties in de levensloop blijkt, dat veel grote persoonlijkheden in het midden van het leven wat hun scheppingen betreft een doorbraak tot stand brachten naar wat eigenlijk en wezenlijk is.

Dit geldt in principe voor alle actieve mensen. Al kunnen ook de meesten van hen geen grote kunstenaars worden, toch kan ieder een levenskunstenaar worden, die het ‘motief’ de zin in de ‘stof’ van zijn leven ontdekt.

Daarbij merkt men ook, dat — in tegenstelling tot de gangbare mening — eigenlijk niemand vervangbaar is. In het gezin, in het werk kan weliswaar het ‘wat’ (de vader, de moeder, de arbeider enz) worden vervangen, niet echter het ‘hoe’. De bijzondere nuance, die slechts die ene individuele mens creëert, kan geen ander in het sociale leven laten binnenstromen.

Hiervan en van nog veel meer kan de mens zich in ’t bijzonder in het midden van het leven bewust worden. Door het verhoogde bewustzijn van zijn ik begint tenslotte het eeuwige in de bewustzijnsziel te stralen, zoals Dr. Steiner het derde nu geboren zielendeel benoemde. Het is een met de wil vervuld bewustzijn, van waaruit de mens iets hogers in zijn wezen wil kennen en verwezenlijken. Door dit hogere kan hij nu volledig zijn ik als een vonk van het goddelijke vuur beleven. Op grond hiervan schrijft 35 jaar oud, de grote toneelspeler Josef Kainz: ‘Ik heb iets in mijzelf gevonden, dat niet van mij een deel is, neen, waarvan ik een deel ben’. Meer dan vroeger hangt evenwel die verbinding met de geestelijk-goddelijke wereld af van de wil van de mens.

Samenvattend beeld

Aan de verschijning van de plant, waarvan wij uitgingen, kunnen wij ook het samenvattende beeld ontlenen voor de drie stadia van de ontwikkeling van de ziel. Zoals de plant haar bladeren uitspreidt, strekt de mens zijn gewaarwordingsziel naar de wereld uit. Zoals de plant doet bij de vorming van knop en kelk, trekt de mens zich door zijn verstands-gemoedsziel terug in zijn binnenste. Zoals de bloem zich opent voor de zon en haar licht terugstraalt, opent de mens zijn bewustzijnsziel voor het licht van de geest dat zij dan ook aan de wereld kan teruggeven. Vanaf het midden van het leven schijnt die uitstraling van het ik, waarvoor het zich door de liefde gaat openen, in de tweede helft van het leven naar binnen. In dit levensstadium kan de mens van het nemen tot het geven komen.

Dit beeld laat ons nog iets anders zien. Dikwijls krijgt men te horen: als men de bewustzijnsziel heeft, heeft men de andere zielendelen, vooral de gewaarwordingsziel niet meer nodig. Dat is hetzelfde alsof men zou zeggen: de plant heeft nu haar bloemen, de bladeren kan ze nu wel missen. Zij zou echter verdorren als zij zich niet meer door de bladeren kon voeden. Net zo dreigt het leven van de ziel door het licht van de geest te verdorren, als het niet verder uit de gewaarwordingsziel (en de verstands-gemoedsziel) zijn krachten zou kunnen putten. Juist tegenover de geest is het van belang, dat de mens een levend, onbevangen voelen bewaart, dat hij verder zijn wakkere denken inschakelt en de verinnerlijking van het gemoed oefent. Dan kan hij op zijn verdere pad naar de geest en voor de verwerkelijking daarvan in het aardse leven een steeds nieuwe verjonging door de geest beleven. Hij blijft niet jong, hij wordt aldoor weer jong door steeds nieuwe metamorfoses en geboorten heen tot aan zijn laatste metamorfose die zich voltrekt bij zijn dood, tot aan zijn laatste ‘geboorte’ uit het lichaam terug naar de geestelijke wereld.

.

Treichler: Die Entwicklung der Seele im Lebenslauf

.

Algemene menskundealle artikelen

Rudolf Seineralle artikelen op deze blog

Menskunde en pedagogiealle artikelen.

Vrijeschool in beeld: alle artikelen

.

2634

.

 

VRIJESCHOOL – 7e klas – sterrenkunde (1-1/34)

 

 

RAM en driehoek
.

Deze ram redde eens het leven van een koningszoon en dat ging zo:
Phrixos was de zoon van koning Athamas van Boeotië in Griekenland. Hij en zijn zuster Helle hadden zeer te lijden onder hun stiefmoeder, want hun echte moeder, Nephele (de wolk), had zich in de hemel teruggetrokken, toen koning Athamas haar ontrouw werd en Ino, de dochter van koning Kadmos, tot vrouw nam. Toen zij met Athamas een eigen kind kregen, begon haar haat tegen de stiefkinderen die zij niet wenste en die haar doel in de weg stonden, steeds verder te groeien. Zo erg werd het dat ze ze wilde laten ombrengen.
Om zelf buiten schot te blijven, bedacht ze een duivels plan. Ze praatte alle vrouwen om, het koren, voordat het ingezaaid werd, te laten verdrogen. Toen het koren niet opkwam en er een hongersnood dreigde, raadde ze de koning aan om het orakel van Delphi om raad te vragen. De boden waren echter door Ino omgekocht en kwamen met een vreselijke uitspraak terug: om de aarde te verzoenen moesten Phrixos en Helle geofferd worden.
Koning Athamas die veel van zijn eerst geboren kinderen hield, weigerde de verschrikkelijke orakelspreuk ten uitvoer te brengen. Toen begon het volk, door Ino opgehitst, zo bij hem aan te dringen, en de hongersnood scheen onafwendbaar, dat hij met diepe pijn in het hart, moest toestemmen.
Geblinddoekt werden Phrixos en Helle naar het altaar geleid waarop ze zouden moeten sterven. In hun nood dachten ze aan hun moeder Nephele. Op dat ogenblik zag Nephele, terwijl ze door het luchtruim zweefde, het grote gevaar waarin haar kinderen zich bevonden. Verbitterd door de hartenpijn stortte ze zich uit de hemel naar beneden, vergezeld door regenbuien. Gehuld in nevelsluiers kon zij de kinderen voor het altaar wegslepen en zette ze op een ram die een puur gouden vel had, die kon vliegen en met een menselijke stem spreken. Dit wonderbaarlijke dier was een geschenk van Hermes, de boodschapper van de goden en de god van de kudden. 
Nauwelijks zaten de kinderen op de ram of deze steeg op, en verhief zich vliegend boven stad en land. Helle die voorop zat, hield zich met beide handen aan de horens van de ram vast. Toen ze echter over zee vlogen, werd Helle bang. ‘Kijk eens hoe diep het grote water is!’, riep ze naar haar broer en wees met haar rechterhand naar beneden. Daarbij verloor ze haar evenwicht, kon zich met haar zwakke linkerhand niet meer vasthouden en stortte in zee.
Phrixos die helpend zijn handen naar haar uitstrekte, viel bijna met haar naar beneden. Toen begon de ram echter met zijn mensenstem te spreken en sprak hem moed in. Huilend betreurde Phrixos het treurige lot van zijn zuster, maar hij wist toen nog niet dat zij voor het huwelijk aan de zeegod was beloofd. De Grieken vermoedden daar wel iets van, want ze noemden een deel van de zee waarin Helle terecht was gekomen, als een herinnering aan haar, de ‘Hellespont’. Zo heet het daar nog altijd.
De ram vloog met Phrixos verder, de morgen tegemoet, over de hele Zwarte Zee tot aan Kolchis bij de Kaukasus, bij de monding van de rivier de Phasis. Daar heerste koning Aietes, een zoon van de zonnegod Helios. Van hem werd verteld dat hij in een gouden kamer de stralen van de zon bewaarde. De ram met het gouden vel vloog naar deze koning. Phrixos werd door koning Aietes gastvrij opgenomen.
Als dank voor de wonderbaarlijke redding offerde Phrixos de ram aan Zeus. Maar van tevoren verliet deze zijn gouden vel en hij werd door Zeus, voor alles wat hij had gedaan, aan de hemel geplaatst. Daar zien we hem vandaag ook nog. Sommigen zeggen dat zijn sterren zo zwak oplichten, omdat hij zijn gouden vel in Kolchis achterliet. 
Dit gouden vel schonk Phrixos aan koning Aietes die het in een hoge eik hing op de heilige helling Ares, een heiligdom dat bewaakt werd door een reusachtige draak die nooit sliep. Hoe dit gouden vel dat overal in de wereld bekend was als het gulden vlies, door de Argonauten naar Griekenland teruggebracht werd, staat in het verhaal over het sterrenbeeld van het Schip Argos.

DRIEHOEK

De driehoek staat boven de ram en laat zien waar met de ram als eerste sterrenbeeld de bekende reeks van de dierenriem begint. Daarom heeft, aldus de oude Grieken, Zeus ook de beginletter van zijn naam ‘Dios’ – god – de grote Griekse delta Δ juist hier aan de hemel geplaatst om het begin van de kosmische orde aan te geven.

Het beste is om de volgorde van de reeks zo weer te geven:

Ram                                        Stier                      Tweelingen
Kreeft                                     Leeuw                   Maagd
Weegschaal                          Schorpioen           Boogschutter
Steenbok                               Waterman            Vissen

Zw                                                                   w                                                                 nw 
Jan.    1.  24°°u                                         febr.   1  22°°u                          mrt.  1  20°°u 
          15  23°°u                                                   15  21°°u                                  15  19°°u

De namen van de sterren betekenen: 

Hamal (Arabisch) = de ram
Mesarthien (Hebreeuws) = de knecht van de ram

Meer feiten

Sterrenkundealle artikelen

7e klasalle artikelen

.

2633

 

 

 

 

 

.

 

 

 

.

 

VRIJESCHOOL – Rudolf Steiner – wegwijzer (358)

.

In het geschreven werk van Rudolf Steiner, maar ook in zijn opgetekende voordrachten vind ik vaak uitspraken, die – enigszins los van hun verband – op zich een inhoud hebben waarover je lang kan nadenken. Een tijdlang zo’n zin regelmatig op je laten inwerken, kan tot gevolg hebben dat deze zin je in een bepaalde situatie plotseling invalt en dan een antwoord of een richting blijkt te geven voor waarmee je op dat ogenblik bezig bent.
Ze wijzen je een weg; misschien ‘de’ weg; en ze wijzen je weg van het alledaagse. of geven je juist daarop een andere kijk,

‘wegwijzers’ dus

358
We voeden het kind niet alleen maar op voor de kinderleeftijd; we voeden het op voor het hele aardse bestaan, ook nog voor de tijd daarna.

Wir erziehen eben das Kind nicht bloß für das kindliche Alter; wir erziehen es für das ganze Erdendasein und, wie wir später sehen werden, auch noch für die Zeit darüber hinaus.
GA 309/17 
Op deze blog vertaald/17

 

Rudolf Steineralle wegwijzers

Rudolf Steineralle artikelen

.

./

 

 

 

.

 

 

VRIJESCHOOL – Jaarfeesten – Palmpasen (11)

.

Dieuwke Hessels postte dit artikel in de Facebookgroep ‘Vrijeschool’: (maart 2022). Hier gepubliceerd met toestemming van de schrijfster.

.

PALMPASEN….

Een bonte stoet kinderen loopt met versierde palmpaasstokken de palmpaasoptocht. De kleintjes wat onwennig en onhandig met zo’n grote stok, de grote kinderen trots met hun stok in de lucht. Vrolijke gezichtjes tussen de wapperende linten en de rozijnenslingers…
Sommigen lukt het om uit volle borst mee te zingen, maar voor de meesten is het rechtop houden van de stok en het vol verwondering om zich heen kijken vaak al meer dan genoeg. En dan maar proberen om niet van je broodhaantje te snoepen voor je weer terug bent op school?
Het is altijd weer een prachtig gezicht, die tocht. Maar wat vieren we nu eigenlijk? Wat is de betekenis van onze palmpaasstok? Veel elementen van de palmpaasstok hebben een symbolische betekenis.
Het palmpaasfeest heeft christelijke elementen, maar ook oude
natuursymboliek.

Intocht en lente

Palmzondag is de laatste zondag voor Pasen. Het is de eerste dag van de Stille Week, de dag waarop de feestelijke intocht van Jezus in Jeruzalem wordt gevierd. De mensen in Jeruzalem waren dolgelukkig met zijn komst, ze juichten en bedekten de weg met palmtakken. In de katholieke kerken worden nu nog steeds? Palmtakken? Gezegend in de vorm van buxustakjes.
Een andere betekenis van Palmpasen is het vieren van de lente. Heel vroeger al werden er palmpaasstokken gemaakt om het begin van de lente te begroeten. Zo is de palmpaasstok dus een herinnering aan Jezus : de intocht in Jeruzalem en een symbool voor de ontluikende natuur. De versieringen en de vorm van de stok tonen wat er gebeurde in die Stille Week, maar zijn ook symbolen voor het begin van de lente.
Een palmpaasstok is gemaakt van dood hout: een tak die je gevonden hebt in het bos bijvoorbeeld. Dat dorre hout staat symbool voor de dode, winterse natuur en voor het kruis dat Jezus droeg. Maar het dode hout versierd met groene takken en linten staat ook symbool voor nieuw leven, dat ontstaat uit iets doods – zoals de groene lente na de winter komt.

Kruis of hoepel

Er zijn twee soorten palmpaasstokken. Een stok als kruisvorm en een stok met een hoepel. De kruisvormige palmpaasstok symboliseert de kruisiging van Jezus. Voor kleine kinderen kan dit symbool heel zwaar zijn. Thema’s als schuld, boete, belijdenis zeggen hen nog niets. Voor kleuters is Pasen immers het feest van de naderende lente. Voor hen is daarom een palmpaasstok met een hoepel geschikter. De ronde hoepel symboliseert het zonnerad.
Beide stokken dragen een broodhaantje in de top. Dit haantje is het symbool van de overwinning van de zon op de duisternis. En bij de dageraad, als het licht wordt, kraait de haan. Een haan kondigt een nieuwe dag aan, een nieuw begin. Hij staat voor het wekken van het voorjaar. Maar het haantje heeft ook een meer christelijke betekenis. Toen Jezus gevangengenomen was, vluchtten zijn vrienden. Petrus, een van zijn volgelingen, volgde Hem op afstand. Enkele mensen vroegen hem: jij hoorde toch ook bij die Jezus?? Tot driemaal toe ontkende Petrus dat hij Jezus kende. En toen kraaide de haan. De haan staat dus ook symbool voor innerlijk bewustzijn. En voor Jezus omdat hij je wakker
schudt om te vertellen dat het licht eraan komt.
Het haantje is van brood. Brood is een oude rituele substantie, die voedsel voor de ziel symboliseert. Net als het brood bij het laatste avondmaal dat Jezus met zijn leerlingen viert. Het hout van de stok wordt met groen versierd.

Je kunt de hele stok met groene takken van de buxus bekleden, maar er wordt ook vaak groen crêpepapier gebruikt.
Dit groen staat symbool voor de palmtakken waarmee de mensen de Verlosser toejuichen bij zijn intocht in Jeruzalem. Een teken van hoop dat ons met Pasen, de opstanding uit de dood, wordt gegeven. De buxustakken die altijd groen blijven zijn ook een symbool voor het eeuwige leven en de lente, die altijd terugkeert.
De stok wordt versierd met hangende kettingen van gedroogde rozijnen en noten: vruchten en zaden, gerijpt door licht en warmte van de zon. De zon zelf is ook een oud symbool voor Christus, die de innerlijke Zon of de Zonnegeest wordt
genoemd. Vruchten en zaden zijn een symbool voor nieuw leven en de hoop op een vruchtbaar seizoen voor de boeren. Eindelijk weer een nieuw begin! De voorraden raakten op en het land moest bewerkt worden – men had
genoeg van de lange, sombere en soms saaie wintertijd. Er werd geboend tot alles blonk – denk aan de uitdrukking: ‘Op je paasbest’.
De palmpaasstok is dus het symbool voor nieuw leven – een eenvoudig voorwerp dat vele betekenissen draagt. Ieder is natuurlijk vrij om te kiezen welke betekenis hem of haar aanspreekt. De een haalt inspiratie uit het christendom, de ander uit de natuur.
Susan Snijders-van Eijk http://www.antroposofiekind.nl

Er is een tijd geweest, waarin de mensen de veranderingen in de natuur meebeleefden: het verwelken van het leven in de herfst, het ontwaken van de natuur in de lente. Men nam echter niet alleen de uiterlijke feiten als buitenstaander waar, maar men liep de kringloop van het jaar zelf met zijn hele wezen mee. —
Wat gaat er om in de mens als hij zijn lichaamskracht voelt afnemen?
Wat gaat er om in de kinderziel, als zij de levenskrachten in zich voelt
ontwaken?
Toen de eerste christenen de kruisdood en de herrijzenis van Christus gingen herdenken, toen konden zij nog meemaken, hoe in de lente hun eigen leven opging in dat van de uiterlijke wereld. Hun religieuze belevenis, hun gevoel van verbonden te zijn met een hogere, bovenzinnelijke wereld inspireerde hen echter tot de gedachte: ‘De goddelijke wereld is in ons in het graf gelegd, maar hij
is opgestaan. – Hem kan men begraven, zonder dat hij te gronde
gaat.’
Doch hoe beleven wij in deze tijd nog de kringloop der seizoenen?
Ons leven wordt steeds meer airconditioned. De heb- en gemakzucht verblinden ons, en als wij door de zichtbare wereld proberen heen te kijken naar een toekomst, dan zien we slechts ziekte, dood en…niets. Dan wordt iedere religie een fopspeen, iedere bewering over een bovenzinnelijke wereld, over een wereld achter de dingen een zoethouwertje.
En toch: alles wat wij verwachten van een sociale vernieuwing, van een verbetering van onze maatschappij, het zal alleen dan mogelijk zijn, als de mensheid opnieuw en nu zeer bewust geïnspireerd wordt door de gedachte, dat al het natuurlijke, het zintuigelijk waarneembare in directe samenhang staat met het morele, met het geestelijke. Het kan voor iemand die even dieper kijkt toch geen stom toeval zijn, dat hij hier in deze wereld is, dat
zijn omstandigheden zijn zoals ze zijn. Hij zal zich afvragen: ‘Welke rol speel ik zelf in dit alles?’ – En dan heeft hij zichzelf en daarmee de wereld achter de dingen reeds ontdekt. Want als iets beweegt, als er iets gebeurt, dan moet
er iets zijn, dat het in beweging brengt, dat het tot een feit maakt. In het zegen brengende licht van de lentezon kan de bewust denkende mens, als hij het wil, opnieuw de realiteit ervaren van een wereld, die goddelijk, geestelijk, occult, bovenzinnelijk, achter de dingen is. Hoe men die wereld ook wil noemen: voor de christen is dat de wereld die Christus voor de mens heropend heeft.
Christus heeft de mens de mogelijkheid gegeven om zélf de hel van het niets, de ziekte en de dood te overwinnen.
Door Zijn daad zette Hij in de plaats van de leugengestalte van de dood-als vernietiger de ware, werkelijke gestalte van de dood-als-schenker-van-leven.
Toen de mens deze wereld achter de dood nog, zij het meer onbewust, kon beleven, ontstonden de oeroude, voorchristelijke gebruiken. Wat is de zin ervan? Het zijn allemaal symbolen, beelden voor datgene wat eigenlijk niet in woorden kan worden weergegeven. Deze beeldentaal gebruikt ook de mythologie, gebruiken ook de sprookjes.

Paasei

Probeert u eens even te vergeten wat een ei is. Het is op het eerste gezicht – een witte gepolijste steen. En dan, nadat de hen het 21 dagen heeft bebroed, komt er een levend wezen, een kuiken uit tevoorschijn. Een beter beeld voor het wonder der opstanding uit de dood is nauwelijks denkbaar. Dit schijnbaar dode ding heeft dus leven in zich!
Hebben zo alle dingen niet een onzichtbare kracht in zich? De graankorrel, de boon, de plant, de boom, het water, de lucht, de aarde en het zonlicht? En de mens, die wij zien groeien en bewegen, zal die niet op zekere dag voor ons
een nieuwe, niet vermoede kracht kunnen openbaren?
Veel mensen beginnen zich bewust te worden, dat de gebeurtenissen waarmee zij worden geconfronteerd, evenzeer als hun eigen beslissingen geen toevalligheden zijn. De mens draagt nog altijd in zich een bovenzinnelijke levenskracht. Wie goed om zich heen kijkt, kan in vele van zijn medemensen de opstanding zien. Zou het kind, dat nog heel anders kijkt dan de volwassene, niet onbewust iets van die ontwaking mee beleven?
Wat een vreugde als het een in de tuin of in het huis verstopt paasei vindt! Laten wij toch zoeken naar de eieren die overal in de wereld verstopt zijn!
Na de lichtfeesten in de wintertijd, begonnen in de lente de feesten der vruchtbaarheid. Maar de mens is niet alleen lichamelijk vruchtbaar. Zijn geest kan vruchtbaar zijn voor de hele wereld. De levensboom, waarom wij ons
schaarden met Kerstmis, is het symbool van de groei- en levenskrachten in de mens, maar ook van de ik-drager, de drager van de geest. Wij zien in de lente dan ook deze levensboom als meiboom terugkeren. Met de palmpaasoptocht draagt ieder kind zijn eigen mei, zijn eigen levensboom. Bovenop prijkt meestal de haan, het mythologische dier, dat in de prilste morgenschemer de heraut is van de nieuwe dag die komt. Soms was het een zwaan, het symbool van de kracht in de ziel, die omhoog kan vliegen tot grote, geestelijke hoogten.
Vaak is een broodkrans, horizontaal of verticaal, aan de paasstok gebonden. Deze duidt aan: het rad van de zon, de  geestelijke zon, die eeuwig is. Aan de stok is altijd groen bevestigd van een boom die nooit verdort. In onze streken
meestal van de buksboom (Buxus sempervirens), die dan ook dikwijls Bukspalm heet. Weer een symbool voor het eeuwige leven. Er hangen gedroogde of andere vruchten aan, of de stok is gestoken door één of meerdere sinaasappels. Vruchten dragen immers het nieuwe levenszaad! De ‘palmpaas’ heeft de vorm van een meiboom in het klein, doordat een ring (men noemt het ‘rad’ of ‘wiel’) horizontaal rondom de stok is opgehangen. Stam, krans en haan vormen de hoofdbestanddelen van de meiboom (Saksisch type). Ofwel het is een lange stok, waaraan appels, sinaasappels, krentenbroodjes enzovoort, zijn geregen, met boven op de zwaan of de haan (Fries type).
Ofwel het is een kruishout (een Christussymbool), met gekleurd papier omwoeld, dat de bovengenoemde ingrediënten draagt (Zuid-Nederlands type) Maar overal hangen er de eieren aan, de paaseieren.

Palmprocessies

Met deze ‘Palmpasen’ houden de kinderen een ommegang. Dit is een overblijfsel van de heidense lente-optochten en van de palmprocessie. Deze processie werd het eerst in Jeruzalem gehouden. Een non uit de Provence, die in de 4de eeuw een pelgrimstocht maakte naar het Heilige Land, vertelt erover in haar dagboek. De gelovigen kwamen op de Olijfberg tezamen en geleidden vandaar de bisschop, die Christus verbeeldde, naar de stad. Allen droegen palm- of olijftakken. Van Jeruzalem uit verbreidde het gebruik zich over het westen.
In de middeleeuwen hield iedere stad één gezamenlijke processie. Er werd altijd een ‘palm-ezel’ meegevoerd. De ezel is het beeld van ’s mensen stoffelijke lichaam. Eerst was het een levende ezel, maar later werd het, omdat zo’n
ezel erg koppig en weerbarstig kan zijn, een ezel van hout. Ook de berijder, Christus, aanvankelijk door een hoge geestelijke voorgesteld, werd later in hout uitgebeeld. Eerst gedragen op de schouders, later op wielen voortgetrokken. U kunt de ‘palmezel nog in enkele musea zien. Het werd steeds meer een uiterlijk kijkspel. De hervorming maakte er een eind aan.
De oude gebruiken gaan van de volwassenen over naar de kinderen. Eerst bootsten zij ’s middags na wat zij ’s morgens hadden gezien. Al bezitten wij nog een keur van het dorp Uitgeest uit 1635, waarbij het lopen met Sint Maartenslichten of met Palm- ofte diergelijke groenten’ of met ‘Pinksterbloemen’ wordt verboden, toch vinden wij dit gebruik nog zowel in protestantse als in katholieke streken terug.
Een van de meest interessante bijzonderheden is het lied, dat in vele varianten bij deze optocht gezongen wordt:

Pallem-pallem-pasen,
Ei – koer – ei,
Over enen zondag dan krijgen wij een ei.
Een ei is geen ei,
Twee ei is een hallef ei,
Drie ei is een Paasei.

Het oorspronkelijk lied, waar deze kinderdreun een kapot gezongen overblijfsel van is, kennen wij niet. Maar dit overblijfsel is al interessant genoeg. ‘Ei—koer–ei komt waarschijnlijk van een Griekse smeekbede (op z’n Latijn uitgesproken), die ook nog te vinden is in de roomse mis: ‘Eleison, Kurië, eleison.’ Ontferm u. Heer, ontferm u.’ —
En dan die merkwaardige drie eieren! De oude Chinese wijzen leerden, dat alles ontstaat uit drie dingen: Twee krachten en het spanningsveld tussen beide. Twee levende, steeds veranderende krachten en hun onderlinge relatie.
Iets is lang en iets anders kort door het verschil tussen beide. Vader, moeder en kind. De Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Een aardse mens, zijn bovenzinnelijk hogere wezen, en dat waar de mens ik tegen zegt. De aarde, de
hemel en… het ‘feest’.
Ons redenerend verstand heeft om dit te begrijpen een norm nodig. Het moet een moment in de tijd, een vorm in de ruimte fixeren. Het levende, altijd groeiende krachtenveld tussen ruimte en oneindigheid, tussen tijd en eeuwigheid, kan slechts betreden worden door ons geestelijk wezen, door ons creatief vermogen, door onze inspiratie, door ons Ik. —
Eén ei, één kiem van een mensen-ik is niets, want iedere mens heeft de andere mens nodig. Twee-ei, twee mensen kunnen gemeenschap hebben en zich voortplanten, maar dat is nog maar de helft van het mensenwezen: het
zintuigelijk-lichamelijke. Wat is een half ei? Het is ten dode gedoemd.!
Drie ei (niet drie eieren) de drie-eenheid van het lichaam, en de ziel, en de geest, die hen tot werkelijkheid brengt, dat is het werkelijke paasei: de opstanding uit de dood! – Christus is de waarheid en het leven én de weg.

Paashaas

Uit het oosten kwam de haas naar onze landen gesprongen, om hier de paashaas te worden, die ons de eieren der opstanding brengt. Een zachtmoedig dier, dat zich snel voortplant en dus een symbool voor de vruchtbaarheid. Hij heeft geen eigen huis, het hele land is zijn woning. Daarom is de haas ook het beeld voor ons hogere Ik-wezen.
Wordt een haas achtervolgd, dan gaat een andere haas voor hem aan het lopen, om zijn vermoeide soortgenoot te redden. Zo is hij tenslotte een symbool voor het Christus-wezen, dat onzelfzuchtig is en toch altijd achtervolgd wordt
door de zelfzuchtigs en dat zijn leven geeft voor zijn broeders.
Het kind kent nog niet het werkelijke kwaad, het kent de dood nog niet en is daarom nog niet aan de eigen opstanding, aan het werkelijke, het christelijke paasfeest toe. Voor hem duurt het paasfeest meer dan één volle week. Want het paasfeest begint reeds met palmzondag, de zondag vóór Pasen. Dit feest heet dan ook ‘Palmpasen’.
Het is het begin van de paasweek, het overwinningsfeest van de zichtbare, uiterlijke zon. Die schenkt ons ieder jaar een nieuwe lente en iedere morgen een nieuwe aarde dag. Aan haar dankt de aarde het natuurlijke leven. Maar deze natuurlijke zon gaat iedere avond onder. Zo bloeit het leven op, om weer te sterven in de dood.
Het was het stoffelijk lichaam van Jezus, dat men eenmaal feestelijk binnenhaalde in Jeruzalem. Vijf dagen later liet men het kruisigen. Want het wezen, dat in dat lichaam woonde, het eeuwige licht van de geestelijke zon, dat had men niet gezien. Daarom vertelt het Lucasevangelie ook, dat Jezus, tijdens zijn intocht dichter bij de stad gekomen,
Jeruzalem vóór zich zag en zei: ‘Och mocht gij op deze dag toch verstaan, wat tot uw vrede dient, maar thans is het verborgen voor uw ogen.’
Pasen, een week later, is het hoogfeest van het leven, dat geen ondergang kent en dat Christus aan de mens schonk door zélf mens te worden. Hij overwon de dood van de materie en opende de poort naar de geest. Hij onthulde voor
onze ogen de toegang tot het wezenlijke vredefeest.
Henk Sweers, ‘Jonas’ 09-04-1976
.

.
Palmpaasherinneringen van auteur

“Pallempallempasen, eikoerei,
Over enen zondag krijgen wij een ei,
1 ei is geen ei, 2 ei is een hallef ei, 3 ei is een paasei,
4 ei is een gouden ei….”

Binnenkort is het palmzondag de zondag als begin van de “stille week” voor Pasen.
De viering op school ondervond in de loop der tijd, en vooral door de veranderende tijd van leven, wat veranderingen, maar in grote lijnen…..
In de kleuterafdeling wordt een zonneradstok gemaakt, nu doen ouders dat thuis, in mijn beginjaren maakten we die stokken op een avond op school met alle ouders, later een tijdje: ouders in de klas [álle ouders] die de palmpaasstok
samen met hun kleuter gingen maken en ook nog een paar jaar dat de ouders in de grote zaal van school een palmpaasstok versierden voor hun kind[eren].
In de week voor de palmpaasviering gingen we gedroogde vruchtjes [appeltje, rozijntjes, abrikoosjes] aan een draad rijgen [tenminste, als ze niet opgegeten werden]
Op de vrijdag voor de palmzondag maakten we een wandeling, met ouders, naar een aanleunflat in het park; per klas spraken we af welke etage: 1, 2 of 3…
Al zingend de trappen op, de gangen daar door, bellen aan alle deuren…en dan liepen we weer naar beneden om daar in de centrale hal een klein paaspresentje te geven voor de bewoners en daar beneden in dat propvolle halletje ontvingen de kleuters dan een paaseitje….
Nu maken we een fijne lentewandeling door het park met enkele begeleidende ouders.
Het zelfgemaakte broodhaantje aten we op school op [als dat al lukte….]
Slechts één keer regende het en werden alle palmpaasstokken achter in een busje vervoerd naar die flat en daar bij de ingang uitgedeeld aan de kleuters…[ slingers en elfjes in elkaar gedraaid, haantjes die eraf vielen…]

En elk jaar:
haantjes die al half op waren als we weer bij school waren, ouders die de stok [eigenlijk staande voor het dragen van “je Ik”,] van hun kind droegen [kind is zoóó moe van het dragen….], de sliertjes crêpepapier die in elkaars sliertjes gingen of de lente-elfjes…., het haantje dat dreigde te breken [geen goede punt op de palmpaasstok].
Ach ja en eerder toen we nog eitjes kregen van de mensen in de flat in het park, helemaal zacht en gesmolten chocolade-eitjes in die warme handjes….
Dierbare herinneringen.

De Stille Week

Lijdensweek, heilige week, de week van Palmpasen tot Pasen

Fusien van den Ent:

Buiten toont de uitbottende natuur zich in haar stralendste feestkleed.
Wij proberen die week een reeks beelden te beleven.
Beelden die de mens oproepen tot werkelijk bewustzijn – beelden van strijd: uiterlijk met woorden, en innerlijke strijd – Beelden van hoogste broederschap, dienen, van het liefde-offer.
Beelden die je laten vermoeden wat werkelijk vrij, soeverein, waar Mens-zijn is, ook in lijden, in grootste eenzaamheid, in sterven, dood, om door de dood tot opstanding te komen.
Buiten zien we het aardse, vaste in beweging gebracht en op een hoger niveau getild worden: dode, anorganische stof wordt tot leven, organische stof, wordt plant met bladeren en bloemen door licht- en warmtekrachten uit de kosmos: de zon, de maan, de planeten en de sterren werken in de wonderen van het leven hier op aarde: de wereld is één groot organisme.
Dat zien we niet alleen in de natuur om ons heen: we merken het ook aan de paasdatum, want het is Pasen op de eerste zondag na de eerste volle maan na 21 maart (nadat de zon door het lentepunt ging). Daarom zal in de Stille Week de maan vol zijn; de aarde staat dan tussen zon en maan. We zien dat veel afgebeeld op oude iconen: zon en maan aan weerszijde van het kruis.

De dagen van de week, die elk hun eigen kleur, klank, zielenstemming hebben, stemmen overeen met de zeven planetensferen. De oude Chaldeeën gaven de dagen van de week al dezelfde namen als de zeven ‘bewegende hemellichamen’, de Romeinen deden het en wij ook: zondag – de zon, maandag – de maan, dinsdag – mars (Frans: mardi), woensdag -mercurius (=Wodan), donderdag – jupiter (=Donar), vrijdag – venus (Venus – Freia), zaterdag –
saturnus.
In de dagen van de Stille Week kunnen we de aard van de bijbehorende planetensfeer ook herkennen en ontdekken aan wat de Christus eraan toevoegt (‘zie, ik maak alle dingen nieuw’).
Emil Bock vertelt daarover in ‘Jaarfeesten als kringloop door het jaar‘ en heel uitgebreid in ‘van Jordaan tot Golgotha‘. Hij noemt de week van palmzondag tot Pasen ‘het mooiste compendium van het Christuswezen dat denkbaar is’.
Wanneer wij niet, zoals gebruikelijk, alleen de Goede Vrijdag vieren, maar de hele week in ons bewustzijn brengen, zien wij Christus weer als oneindig veel meer dan ‘duldende man van smarten’: als strijder en overwinnaar.

Genoemde liedjes zijn te vinden op

Tinekes Doehoek of Vrijeschoolliederen.nl

Handgebarenspelletjes:


Een tere, warme zonnestraal
Kwam hierbeneden aan.
En zag een kleine bloemenknop
Nog dichtgevouwen staan.
De tere, warme zonnestraal
Scheen nu nog eens zo fel.
En dacht: als ik maar schijn en schijn,
Dan opent het knopje zich wel.
En toen nu de warme zonnestraal
Het knopje maar aldoor bescheen,
Toen gingen de blaadjes als vanzelf,
Heel langzaam, heel langzaam vaneen.
Daarbinnen zag de zonnestraal
Een hartje van stralend goud.
“Dat komt”, sprak ’t kleine bloemetje,
Omdat ik zoveel van je houd!”

Ach, kleine kip, wat kijk je sip,
ben jij je ei verloren. .
Lag het in ’t bos, lag het in ’t mos,
of viel het tussen ’t koren?
Helaas, helaas, mijn lieve haas,
wij zoeken met z’n beidjes,
de haan en ik, maar o, wat schrik:
De wei ligt vol met eitjes.

Opa is blij en Oma is blij
ze hebben een kipje dat legde een ei
Daar kwam een muisje aangetript
dat had toch zo met zijn staartje gewipt
hij zwiepte het ei opzij
“Krak” zei het ei!”
Huil maar niet hoor Oma
huil maar niet hoor Opa”
zei het kipje”
Ik leg in een wipje een nieuw ei!
Het is niet van hout het is niet van steen
het is van stralend goud!”

Het kleine kippetje Ukkepuk
heeft het altijd vreselijk druk
Op maandag moet ze dweilen
op dinsdag nageltjes vijlen
op woensdag houtjes hakken
op donderdag wormpjes bakken
op vrijdag kippepap roeren
op zaterdag kuikentjes voeren
alleen op zondag heeft zij vrij
dan legt ze een gespikkeld ei!

Kippetje, kippetje, tok tok tok
Kipje al in het kippenhok
Kukelt, kakelt en hakkelt blij
kijk daar ligt mijn laatste ei!

Twee haasjes Flip en Flap
Die gingen samen eens op stap
Zij speelden haasje over
Zij knabbelden aan het lover
Zij buitelden over stenen
Zij liepen naar het koolland henen
Maar daar kwam de jager aan!
Toen zijn ze er vlug vandoor gegaan
Flip ga eens kijken of de jager al weg is
Flap ga eens kijken of de jager al weg is
Zullen we samen gaan kijken of de jager al weg is
Ja hoor!!!
Lied: 21 lange dagen zat ik in een kippenei,
Ik wil eruit, ik wil vrij,
ik prik een gaatje in het ei.
Ik wil eruit, ik wil vrij,
ik prik een gaatje in het ei.
Nog een stukje, nog een rukje,
wat is dat een zwaar karwei.
Even rusten, even hijgen,
even droge veertjes krijgen,
even pootjes uitproberen
en dan ren ik en dan kruip ik
lekker onder moeders veren.

Kringspelen:

Groen is t gras
Zakdoekje leggen
Haasje in de groeve

Sowieso zijn zoekspelletjes in deze tijd leuk om te doen, buiten of
binnen.
Schoonmaken of oppoetsen ook.

Grimm Sprookjes om te vertellen:
Het ezeltje      
De kikkerkoning

Bakersprookjes [Lois Eijgenraam]
Het wordt lente
Haantje Goudenkam
Het Hazenhuisje

Voor de ouders

Beschrijving zonneradstok

Benodigdheden die je zelf vergaart:
· Een rechte ronde stok of tak van 40 tot 50 cm.
· Een ring van ijzer. Of pitriet of wilgentenen om een ring van te maken.
· Event. wat touw of dun ijzerdraad om van de wilgenteen /pitriet een cirkel te maken.
· Dun draad om de lente-elfjes vast te maken en te bevestigen.
· Draad om de ring op te hangen aan de tak.

Benodigdheden die je van school krijgt:
· Een strook van lichtgroen crêpepapier van 2 cm breed (om de stok te omwinden).
· Een strook van licht groen of geel of groen crêpepapier van 2 cm breed (om de ring te omwinden).
· 8 stroken crêpepapier van 1cm breed (om de ring te versieren) in diverse lentekleuren (bijv. licht blauw, licht roze, licht groen en licht geel).
· 8 velletjes vloeipapier van 14 x 14 cm van 4 verschillende lentekleuren (voor de 4 lente-elfjes).
· Plukje wol (voor in de lente elfjes).
· Dit alles zit in een plasticzakje met de naam van je kind erop.
(Dit zakje voorkomt dat de zonneradstok vies wordt onderaan als juf hem op school in een bak aarde zet)

Werkwijze
· Snijdt een punt aan de tak (zo blijft het broodhaantje beter zitten).
· Snijdt hierin van boven naar beneden een inkeping van ongeveer 1 cm
· Omwindt de stok met het crêpepapier. Laat de eerste 5 cm vrij voor het broodje
· Mocht je geen ijzeren hoepel hebben van ongeveer 30 cm doorsnede, dan kan je er een maken door de uiteinden van een dunne wilgenteen (of dik pitriet) een paar keer om elkaar heen te draaien en vast te maken met een dun ijzerdraadje of touwtje.
· Omwind de cirkel met het crêpepapier.
· Maak 4 lente-elfjes door de vierkante vloeipapiertjes dubbel en dubbel te vouwen tot 1 vierkantje bestaat uit 4 kleine.
· Leg twee van die gevouwen vloeipapiertjes op elkaar. Twee verschillende kleuren geeft meer kleur!
· In het midden van dat vierkant leg je een heel klein plukje wol dat je buitenlangs afbindt met een stukje draad.
Hiermee bevestig je tegelijkertijd ook de lente-elfjes aan de ring.
Bevestig de ring met 2 draden (een van links naar rechts en een van voor naar achter aan de tak door de draden door de inkeping boven in
de tak te trekken.
· Ten slotte versier je de ring verder met de dunne stroken crêpepapier.

Verwonderland: Broodhaantje maken (typepad.com)

volg de stappen 1 t/m 11 op ‘Verwonderland’

Vertellen: Het Ezeltje.

Rustmoment: Palmpasen liedjes

Handgebarenspelletjes:

Een tere warme zonnestraal, kwam hier op aarde aan en zag een bloempje nog dichtgevouwen staan
Het dacht als ik maar schijn en schijn,
Dan opent zich het bloempje wel.
Toen nu die zonnestraal het bloempje aldoor maar bescheen,
Toen gingen de blaadjes vanzelf uiteen
Daarbinnen was een hart van goud
“Dat komt” zei het bloempje “omdat ik zoveel van je houdt”
Ik ben een vogel klein
En bouw mijn nestje fijn.
Ik breng een takje, ‘k breng een blaadje.
Met een grasje, met een draadje,
Of ook wel een pluisje wol,
Zo bouw ik mijn nestje vol.
Is dan dra het nestje klaar,
Leg ik al mijn eitjes daar.
En zit daarop dan stil te dromen
Tot de kleintjes één voor één
Uit hun schaaltjes komen.

O wat gepiep! En wat gezwoeg,
Die kleintjes hebben nooit genoeg
– – – Maar zijn ze groot geworden,
Is ’t nestje hun te klein – – –
Hola! Dan de lucht in, ’t vliegen is toch fijn! 
lange dagen zat ik in een kippenei, ik wil eruit ik wil vrij,
Ik pik een gaatje in het ei, [herhalen vanaf ik wil eruit].
Nog een rukje nog een stukje wat is dit een zwaar karwei,
even rusten, even hijgen,
even droge veertjes krijgen,
even pootje uitproberen,
en dan ren ik en dan loop ik
lekker onder moeders veren.”
Het ís een heerlijk lied, alleen ik heb de muziek niet….
Tekst van H. IJzerman

Spring is coming, spring is coming,
birdies build their nest,
weave together straw and feather
doing each their best

Lente komt al, lente komt al,
vogels maken hun nest,
weven stro en veren samen
doen zo goed hun best.

Het kippetje Ukkepuk,
Heeft het altijd druk.

Maandag moet ze dweilen
Dinsdag nageltjes veilen,

Woensdag wormpjes bakken
Donderdag houtjes hakken

Vrijdag kippenpap roeren,
Zaterdag kuikentjes voeren

Maar zondag is ze vrij,
Dan legt ze een gespikkeld ei!

.

Palmpasen en Pasen: alle artikelen

Jaarfeesten: alle artikelen

Vrijeschool in beeld: jaarfeesten     jaartafels

.

2632

.

.

.

VRIJESCHOOL – Plant en mens

.

Steiner besteedde in zijn pedagogische voordrachten veel aandacht aan de plantkunde.
Het ligt voor de hand dat auteurs die zijn gezichtspunten als uitganspunt namen voor eigen studie, daarover interessante gedachten ontwikkelden.
Een daarvan is de apotheker Daems die zich uitvoerig bezighield met geneesplanten.
Van hem is onderstaand artikel, speciaal over de relatie mens-geneesplant.
.

Dr. W.F. Daems, Weledaberichten, nr.118 sept. 1979
.

PLANT EN MENS
.

Het is gebruikelijk een plant te leren kennen door haar afzonderlijke organen te bestuderen: kelk, kroon, stuifmeeldraden, vruchtbladeren, vrucht, zaad, loofbla-deren, wortels enz. Men moet deze organen heel zorgvuldig van elkaar scheiden, ze naar maat en getal en microscopisch voorkomen bepalen. In de geest van het natuurwetenschappelijke axioma: het geheel = de som van alle delen, zou men nu uit deze afzonderlijke organen de plant weer als een geheel moeten kunnen reconstrueren. Iedereen weet, dat dit niet gelukt. Want voor een levend wezen geldt: organisme = som van de organen + ‘plan van de architect’ (= bouwplan van de plant, geestelijk wezen of hoe men deze in de natuurwetenschappelijke formule ontbrekende dimensie wil noemen). Goethe zei het zo:

‘Wer will was Lebendigs erkennen und beschreiben,
sucht erst den Geist herauszutreiben,
dann hat er die Teile in seiner Hand,
fehlt, leider, nur das geistige Band.

Wie iets levends wil leeren kennen en beschrijven,
Zoekt eerst den geest er uit te drijven,
Dan heeft hij de deelen in zijne hand,
Men mist helaas slechts ’t geestlijk verband!*

Wij vernietigen als wij zuiver analytisch handelen de plant, lichamelijk zowel als ideëel. Laat ons de plant bekijken zonder lancet en zonder microscoop. Laat ons daarbij zonder vooroordelen uitgaan van eenvoudig waarneembare verschijnselen en laat ons natuurwetenschappelijke kennis alleen dan te hulp roepen als deze de gevonden inzichten ondersteunt.

Wie een plant benadert ontvangt als eerste beeld de kleurrijkheid van de bloemenwereld: door de bloemen ontstaat het contact tot de eerste belevingen van de menselijke ziel. Als de geur van de plant niet rechtstreeks kan worden waargenomen, gaat men dichter naar de plant toe en men snuift de geur van de bloem op. Vaak bereikt de geur ons al van verre. Men weet, dat het aantal geurstoffen die de menselijke neus kan waarnemen, niet te tellen zijn. Deze geurstoffen worden etherische oliën genoemd; volgens de scheikunde zijn het vluchtige, organische verbindingen. Als men nu nagaat onder welke voorwaarden zulke subtiele stoffelijkheden als de etherische geurstoffen (maar ook de kleurstoffen van de bloemen) tot stand komen, dan blijkt de oorsprong daarvan de warmte en het licht te zijn. Zonder warmte en licht geen etherische oliën, geen bloesem-kleurstoffen! Hoe warmer het klimaat is, hoe meer de gevormde geurstoffen aan de warmte verwant zijn. De rosmarijn, die in de heetste en zonrijkste streken van Zuid-Frankrijk groeit, vormt een etherische olie die de hoogste verbrandingswarmte (warmte-energie) onder de etherische oliën heeft. Natuurwetenschappelijk onderzoek bevestigt deze zuiver fenomenologische observaties. Men weet tegenwoordig dat geen enkele etherische olie kan ontstaan zonder de medewerking van fosfor in de vorm van pyrofosforzuur. Wat wil dat zeggen?
Pyr is het Griekse woord voor ‘vuur’, fosfor is een Griekse woordverbinding, die ‘lichtdrager’ betekent. Slechts door de ‘vurige lichtdrager’ komt derhalve etherische olie tot stand.

De brandbaarheid behoort evenals de uitbreiding, de verfijning van de stof, bij de bloem. Warmteprocessen vinden in verhoogde mate in de bloem plaats; de temperatuur binnen in de bloem is — hoewel soms slechts door micrometingen aantoonbaar — hoger dan daarbuiten. Er zijn tropische Aronskelkgewassen (Amorphophallus), die in hun bloemen een temperatuur hebben, die 10-15‘C hoger is dan in andere delen van die plant. Daardoor zijn de bloemen in staat, afbraakprocessen van de stof zover door te voeren, dat vluchtige, uiterst specifieke geurstoffen ontstaan waarmee zij de bij de plant behorende insecten naar zich toe lokken. Ook dat is een fenomeen dat bij de plant behoort: de bloem leeft in samenwerking met heel bepaalde vertegenwoordigers van de dierenwereld: met vlinders, nachtuiltjes, vliegen, muggen, kevers, bijen, wespen en vogels. Zonder de dierenwereld geen planten, zonder de planten geen dierenwereld. In de Mexicaanse bossen leeft een bepaalde bijensoort, die voor de bestuiving van de vanille-orchis zorgt. Zonder die bijen geen vanille, zonder de vanille niet deze bijen. De vanillecultures buiten Mexico, bijv. op het Franse eiland Réunion, zijn slechts door arbeidsintensieve kunstmatige bestuiving mogelijk. Bij het centrifugale (middelpuntvliedende) ‘oplossingsproces’ in de bloem behoort ook het verschijnsel van de bestuiving. De miljarden microscopisch kleine stuifmeelkorrels stijgen op tot in de stratosfeer van de aarde! Ten slotte willen wij hier nog een fenomeen noemen dat bij de bloem hoort: de gebrekkelijkheid, de neiging om op te lossen. Zij leeft kort, enkele dagen, één dag, soms slechts een paar uur.

Laten wij nu de blik richten op de tegenpool, het wortelgebied. Het is daar niet helder en warm, maar donker en koud. Kleur? Wel, over ’t algemeen slechts ondefinieerbare schakeringen van grijs, bruin en zwart. Toch zijn er sterk gekleurde onderaardse plantenorganen: de gele peen, de rode biet, het rode Hypokotyl van de radijs. Maar in deze gevallen is de vorming van kleurstof, die volledig op zijn plaats zou zijn in de bloem, verschoven tot in de wortel. Dit abnormale gedrag heeft — zoals wij nog zullen zien — een bijzondere betekenis die in genezende richting wijst.

Maar hoe staat het met de geur onder de aarde? Niet bepaald aangenaam, eerder muf, grondig-schimmelachtig. Toch zijn er ook hier ‘abnormaliteiten’, als wij aan de vorming van de etherische oliën in de valeriaan-, lavas- en pimpernelwortel denken — om er slechts enkele te noemen. Ook hier ontdekken wij iets als
‘bloesemprocessen’ op een ongewone plaats, die deze planten tot geneesplanten maken.

Brandbaarheid is bij de wortel niet op haar plaats, ook niet een verfijning van de stof. Integendeel: de wortel neemt uit de haar omringende minerale wereld stoffen op in centripetaal (middelpuntzoekend) gerichte verdichtings- en verhardingsprocessen. Opeenhoping van stof met gelijktijdige verheffing van de dode, minerale stoffelijkheid tot de trede van het leven. Hier gaat alles in de zwaarte en krijgt het letterlijk gewicht. Voorts is de wortel — in tegenstelling tot de bloem — zeer vitaal; zij kan dikwijls jarenlang blijven leven.

Het midden van de plant, de stengel met de bladeren, is het gebied van ‘zowel alsook’, van het ritme. Niet alleen bij de ritmische geleding van de knopen (nodi) en stengelgedeelten (internodia), maar ook bij de dag-nacht-relatie van de bladeren tot het licht, de processen van de opbouw overdag en de afbraak in de nacht, de opstijgende en neerdalende sapstroom die door de loten heengaat: overal hebben wij met ritmische verschijnselen te maken.

Nu zien wij de plant als een drieledig wezen — wortel-blad-bloem/vrucht. In beide gevallen zijn wij van het oerfenomeen van de polariteit uitgegaan, d.w.z. wij hebben hier inderdaad met twee polair tegenover elkaar gestelde krachtcentra te maken die tot een en hetzelfde krachtveld behoren. Zo’n polariteit vereist een midden, een be-middelend principe. Slechts op die manier wordt het mogelijk, dat de polaire werkingen van krachten — vanuit hun zwaartepunten — ook tot in hun tegenpolen kunnen doorwerken. Daaruit blijkt, dat wij hier met een echt ritme te maken hebben, waar de pendelprocessen zich herhalen, in iets anders overgaan of zich verstevigen.

Eer wij nu uit dit algemene drieledige beeld van de plant de geneesplant afleiden, willen wij aandacht schenken aan de mens, tot wie de plant — als geneesplant — een relatie zou moeten krijgen. De mensen hebben hun wezen van de wezens der natuurobjecten, dus ook van de planten, tijdens de gemeenschappelijke ontwikkelingsweg gescheiden. Door middel van kenprocessen is de huidige beoefenaar van de geesteswetenschap in staat het verband van de wezens weer te hervinden.

De arts moet door geesteswetenschappelijke scholing de plant trachten te vinden, die van een bepaald ziektebeeld het tegenbeeld in de natuur uitdrukt: de geneesplant.

Het geesteswetenschappelijke mensbeeld kan hier slechts aforistisch worden geschetst. Ook de mens is een drieledig wezen (niet alleen naar lichaam, ziel en geest): in het hoofd — in de bovenste pool — hebben wij met sterk vastmakende, verhardende krachten te maken, die door de vorming van de schedelbeenderen de hersenen omsluiten en aan de zintuigorganen een beschermende omgeving bieden. De hardste substantie bevindt zich in het hoofd: het tandglazuur. In het hoofd is overwegend het zenuw-zintuigstelsel gelokaliseerd; dit heeft zijn uitlopers tot in de vingertoppen en de punten van de tenen. De zenuwsubstantie ‘leeft in de schaduw van de dood’. De mens wordt met vele miljoenen zenuwcellen / geboren. In de loop van zijn leven komt er geen enkele zenuwcel bij**; er sterven er wel vele af, maar geen ervan regenereert. In het hoofd is het koel (als ’t daar warm was dan zou men ziek zijn, koorts hebben), er heerst daar rust (bij hersenschuddingen bestaat onrust, wordt denken onmogelijk). Het denken is levend, heeft wel ‘regeneratie’ (herinnering, voorstelling); de ene gedachte voegt zich bij de andere. De bewustzijnsprocessen worden door doodsprocessen begeleid. Denken wil zeggen afbreken!

De tegenpool vinden wij in het onderlichaam, in de buik, in het zogenaamde stof-wisseling-ledematensysteem. Daar is de mens veel warmer dan in het hoofd (het midden, het bloed in de bloedsomloop, zorgt voor het evenwicht van 37 graden).

In de buikorganen gaat het levendig toe — te levendig, als de ingewanden voelbaar, soms hoorbaar rumoeren. In dit gebied wordt opgebouwd, hier verandert de substantie (stofwisseling), sterven dagelijks miljoenen cellen in het darmvlies of in het bloed (rode bloedlichaampjes), die echter onmiddellijk vervangen, geregenereerd worden. In het onderlichaam reproduceert de mens zich (geslachtsorganen). Dit alles speelt zich in het onderbewuste af. Alleen wanneer wij de een of andere ziekte hebben, treedt bewustzijn op in de gedaante van pijn. In dit gebied ligt de basis voor onze wil en voor de onbewuste bewegingen van onze ledematen.

Deze twee tegengestelde polaire gebieden in het menselijke lichaam worden door een middengebied met elkaar verbonden: het ritmische systeem. Dit heeft een dubbel aspect: de ademhaling is naar het zenuw-zintuigsysteem, de bloedsomloop naar het stofwisseling-ledematensysteem gericht. Als een van de beide polen uit zijn evenwicht raakt, dus te sterk domineert of in zijn functie verlamt, hebben wij met ziekte te maken. De harmonische, ideale verhouding 1:4 (adem-pols) is dan ook veranderd. Eigenlijk streeft het ritmische systeem voortdurend ernaar — vanaf de geboorte tot aan de dood — om het evenwicht tussen de beide op zichzelf ziekmakende polen te bewaren.

Als zenuw-zintuigprocessen geruime tijd te sterk in het lichaam ingrijpen, over het ‘midden’ heenschieten, dan kunnen ‘verhardingen’, sklerotiseringen van allerlei soort ontstaan. Als stofwisselingsprocessen te sterk ingrijpen waar zij niet thuis horen, dan ontstaan ‘oplossingen’, ontstekingen. Dit zijn vanzelfsprekend slechts zeer principiële, maar algemene aanduidingen, prototypische kenschetsingen van hetgeen tot een verruiming van de geneeskunst kan behoren. — Als wij de principiële beschouwing omtrent gezondheid en ziekte samenvatten, kunnen wij zeggen: het harmonische evenwicht van de polair tegengestelde werkingen van het zenuw-zintuigsysteem en het stofwisseling-ledematensysteem betekent gezondheid. Elke verstoring van dit evenwicht betekent ziekte.

Het is een geniale ontdekking van Rudolf Steiner, als hij zegt, dat een plant dan een geneesplant is, als zij op de een of andere manier, hetzij fysiologisch en/of morfologisch, een afwijking, vertekening, abnormaliteit vertoont, wanneer dus de harmonische driegeleding van wortel — blad — bloem/vrucht verstoord is. De harmonisch driegelede plant is geen geneesplant! Daar kunnen wij — om een maatstaf te hebben — slechts de verhouding wortel : blad : bloem met 1:1:1 aangeven.

Wij willen nu door middel van typische voorbeelden laten zien, hoe een eenzijdig benadrukken van een der drie principes op het genezende principe wijst.

Er bestaat een plant, die onder de grond een reusachtige wortel maakt, echt een ‘waterhoofd’ (men kan wortels ervan oogsten, die wel 10 kg wegen!), die echter bovengronds slank rankende, fijn geciseleerde bladeren van vele meters ontplooit met heel kleine, onaanzienlijke, bleek-gele bloempjes die in de herfst — al naar gelang van de soort — tot rode of zwarte bessen worden.

Dit is de heggenrank (Bryonia dioica of Bryoina alba. De heggerank is een kale-basplant (Cucurbitaceae). Welke gedaante heeft dit type? Wie kent niet die kolossale vruchten zoals meloenen, pompoenen, kalebassen, komkommers? De planten hebben grote, soms zeer grote bladeren en grote, gele bloemen. Deze normale kalebasplanten zijn geen geneesplanten; er worden verkwikkende vruchtensappen uit bereid of ze dienen als groenten. De heggerank echter maakt het ‘bloem-vrucht-proces’ reeds onder de grond door, zodat er voor de echte bloemen en vruchten nauwelijks nog iets overblijft! De verhouding van de drie functie-gebieden wortel : blad : bloem/vrucht zou men hier met 5:1:1 kunnen weergeven. Deze abnormaliteit van de wortel wijst in de richting geneeskracht: de wortel van de Bryonia wordt tot geneesmiddel verwerkt.

In het tweede voorbeeld verschijnt de plant als uitsluitend ‘bladwezen’. Vanaf het begin van de lente tot laat in de herfst ziet men van haar — hoewel de wortels niet gering zijn — alleen de geweldige hoeveelheid blad. Als men na ongeveer zes weken de stengel afsnijdt groeit hij spoedig even weelderig als tevoren na. Men kan dit nog enkele keren herhalen. De vaalgrijze bloempjes zijn zo onaanzienlijk dat de meeste mensen ze niet eens zien. Wij bedoelen de brandnetel (Urtica dioica). De brandnetel is een blad-geneesplant: de verhouding van de drie functiegebieden zou men ongeveer met 2:5:1 kunnen weergeven.

In het derde voorbeeld bloeit de plant en draagt zij vrucht nadat zij een kleine, onbetekenende bladrozet op de grond heeft gemaakt, met een geweldige overvloed. Hier zijn de witte bloempjes en de tasjesvormige vruchtjes (scheutjes) altijd vlak naast elkaar. Het herderstasje (Capsella bursa-pastoris) leeft zich klaarblijkelijk uit in het bloeien en vruchtdragen en is een bloem /vrucht-geneesplant met een verhouding van de drie geledingen van ongeveer 2:1:5. Met nadruk zij er nog op gewezen, dat deze verhoudingen alleen als richtingbepalend bedoeld zijn.

Nu komt het tweede inzicht van de geesteswetenschappelijke beschouwing. De relatie plant – mens ziet er zo uit, dat wortelprocessen met processen van het hoofd, bloemprocessen met processen van de stofwisseling en bladprocessen met de ritmische processen in de mens overeenkomen. De mens is een omgekeerde plant, of anders gezegd: in de mens is — vanuit de processen gezien — een omgekeerde plant! Men trachte dit aan de hand van de beschreven verschijnselen voor zichzelf duidelijk te maken. Om dit te vergemakkelijken willen wij aan de relatie van de beide middengebieden aandacht besteden: de mens ademt met behulp van het ijzer in de rode bloedkleurstof (hemoglobine); de plant ‘ademt’ met behulp van haar groene bladkleurstof (chlorofyl). Deze substanties zijn niet alleen scheikundig nauw verwant, maar het feit dat zij polair bij elkaar horen blijkt ook hieruit, dat de rode hemoglobine onder bepaalde experimentele voorwaarden in ultraviolet licht groen en het groene chlorofyl onder dezelfde omstandigheden rood is.

Nu wordt begrijpelijk, dat men met geneesmiddelen uit wortels op het zenuw-zintuigsysteem, op het hoofd, met geneesmiddelen uit bladeren op het midden, het ritmische systeem en met geneesmiddelen uit bloemen op het stofwisseling-ledematensysteem kan inwerken. De heggerank, dat waterhoofd, is inderdaad een voortreffelijk middel als men zo verkouden is dat het water iemand uit neus en ogen loopt en zijn hoofd dreigt te barsten. Dan is Bryonia radix in toepasselijke farmaceutische toebereiding het werkzame middel.

Van de brandnetel is bekend, dat daarmee bloedarmoede in gunstige zin kan worden beïnvloed. De brandnetel is als blad-geneesplant een medicament voor het ‘midden’, voor het ritmische systeem, hier in ’t bijzonder voor de naar het bloed gerichte kant ervan. Zij is bovendien een plant die op een bijzondere manier met het ijzer weet om te gaan. Van haar kan de mens, die niets meer met het hem aangeboden ijzer van de voeding kan beginnen (van gebrek daaraan is eigenlijk niet eens sprake) leren, hoe hij dat moet aanpakken: de brandnetel is een schoolvoorbeeld van de natuur voor een verloren vaardigheid van de mens.

En het herderstasje? Het is een van oudsher beproefd middel voor de bloedsomloop in het onderlichaam, in het bijzonder bij vrouwen. Als bloem/vrucht-geneesplant heeft het een relatie tot het stofwisseling-ledematensysteem van de mens, tot de processen in het onderlichaam. Het werkt speciaal bij regulering van bloedingen in het gebied van de baarmoeder (ook bij andere bloedingen).

Wie de ‘koningin van de nacht’ kent, de cactus, die botanisch Selenicerens gran-diflorus heet, weet, dat deze plant zich heel merkwaardig gedraagt: zij bloeit als anderen slapen! Vanaf ongeveer mei tot juli gaat er elke avond in het donker een bloem open. Hier kunnen wij dus een uitermate grote abnormaliteit in de ritmiek van de bloei waarnemen. Bovendien: ‘het normale’ cactustype doet afstand van de bladvorming en heeft daarvoor in de plaats een assimilerende opgezwollen as van de loot. De ‘Koningin van de nacht’ wijkt echter daarvan af doordat zij — als zogenaamde bladcactus — de bekende lange, platgedrukte loten ontwikkelt. Hierin komt een krachtig proces tot uiting, dat de verstarde cactusvorm overmeestert. Dientengevolge moeten wij hier wel te maken hebben met een plant die geneeskrachten voor het ritmische systeem van de mens bezit. En zo is het ook: deze cactus is een geneesplant voor het hart. Wij herinneren ons nu de planten, waarbij de vorming van de etherische oliën, die normaal in het gebied van de bloem plaats vindt, tot in het gebied van de wortels is omlaaggedaald: valeriaan, lavas, enz. Het ontstaan van etherische oliën op een ongewone plaats betekent geneeskracht; daardoor zijn deze planten geneesplanten.

Hier liggen de grondslagen voor een nieuwe, naar de toekomst gerichte kennis van de geneesplanten, die niet van stoffen — om maar te zwijgen van werkstoffen — uitgaat, die evenwel als verruiming en aanvulling van de eenzijdige
natuurwetenschappelijk-materialistische artsenijstoffenkunde is bedoeld. Dit kan een wezenlijke bijdrage betekenen voor de vermenselijking van de moderne geneeskunde.

Uit W.F.Daems ‘Heilpflanzen und ihre Kräfte’

*Faust 1 vers 1936
Vertaling blz. 102

**hoewel de zenuwen wat dit betreft niet in vergelijking staan tot de aanmaak van bloedcellen, moet de uitspraak enigszins genuanceerd worden.

.

Plantkunde: alle artikelen

Rudolf Steiner over plantkunde

Vrijeschool in beeld: plantkunde

.

2631

.

VRIJESCHOOL – Vertelstof – Goethe ‘de groene slang en de lelie’

.

Zoals wellicht bekend heeft Rudolf Steiner het werk van Goethe van commentaar voorzien.
In zijn vele voordrachten sprak hij met grote regelmatig over aspecten van Goethes werk, passend bij de voordracht.
In GA 22 en 53 (vdr. 1, 2) gaat hij nader in op Goethes sprookje ‘Van de groene slang en de schone lelie’. 

Het ‘Wat is heerlijker dan het goud?’ vroeg de koning.
‘Het licht,’ antwoordde de slang.
‘Wat is verkwikkender dan het licht?’ vroeg de eerste.
‘Het gesprek,’ zei de slang. is wel een van de bekendste zinnen.

In sommige vrijeschoolklassen wordt het door de leerkracht die er op de een of andere manier zelf enthousiast voor is, aan de leerlingen verteld.

De tekst is hier te vinden.

Het is bij verschillende uitgeverijen in druk verschenen.
N.a.v. de tekst verschenen er ook illustraties.

Hier is het verhaal ‘in wol’ verteld.

De schilder Hermann Linde creëerde 12 beelden van het sprookje en verbond deze met de Steiners ‘Mysteriedrama’s.

(afbeelding 4) De onderaardse tempel:

«Mir hat befohlen eine Kraft,
Die aus den Erdengründen
Zu meinem Geiste spricht,
Zu gehen an den Weiheort.
Sie will durch mich euch künden
Von ihrer Sorge, ihrer Not.»

Rudolf Steiner: ‘De poort van de inwijding’ (tafereel 5)

‘Mij is bevolen door een kracht
die tot mijn geest
uit diepten van de aarde spreekt,
naar dit gewijde oord te gaan.
Die wil door mij haar zorg en nood
aan jullie laten horen.’
GA 14/95
Vertaald/98

(afbeelding 8) De tocht over de brug

 

Rudolf Steiner: ‘De poort van de inwijding’ (tafereel 4)

‘Wenn ihr den Weg zurück
nicht wieder findet
gedeiht ihr nimmermehr’

‘Als jullie nu de weg daarheen niet vinden,
dan zal het jullie slecht vergaan’
GA 14/88
Vertaald/91

(afbeelding 12) De tempel op de brug:

En tot op de huidige dag wemelt de brug van wandelaars en is de tempel de meest bezochte plaats op de gehele aarde.

.

Vertelstof: alle artikelen

Vrijeschool in beeld: alle beelden

.

2630

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

VRIJESCHOOL Rudolf Steiner – Algemene menskunde – voordracht 1 (1-3-1-2)

.

Al in de 1e voordracht spreekt Steiner over de betekenis van de grenzen van het menselijk leven: de geboorte en de dood.
Voor Steiner zijn deze grenzen geen ‘absolute nulpnnten’ in de zin dat er niets vóór de geboorte zou zijn of niets na de dood.
Hij omschrijft ze vanuit verschillende gezichtspunten en een daarvan mondt uit in de uitspraak: geboren worden voor het leven is een sterven voor de geestelijke wereld; sterven voor de aardse wereld is een geboren worden in een geestelijke.

Verschillende auteurs hebben zich met dit thema beziggehouden.

.

Klaus Raschen, Weledaberichten nr.113, december 1977

.

GEBOORTE EN DOOD — POORTEN VAN HET LEVEN

.

Wie het kleine kind en de ouder wordende mens gadeslaat kan op belangrijke gedachten omtrent leven en dood komen. In dit verband vertoont de ontwikkeling van het kind in de tijd die op de geboorte volgt evenals de levensfase van de bejaarde welke aan de dood voorafgaat een bijzondere doorzichtigheid.

Een kind wordt geboren. Het heeft vooreerst slechts een heel geringe verhouding tot zijn omgeving. Na een paar dagen wordt allereerst de beweging van de mond naar de moederborst tot een enigszins zekere beweging als de moeder het kind in de armen neemt. Het schijnt, dat het ook begint te luisteren naar de stem van de moeder en dat er welbehagen ontstaat als de moeder het streelt. De ogen kunnen nog niet fixeren. De handjes kunnen nog niet doelgericht pakken. Pas na ongeveer zes weken lijkt het kind voor ’t eerst het gezicht van een ander te zien; niet veel later grijpt het zijn andere handje en kan het dat ook nadat het is losgelaten weer pakken. Intussen beginnen de pogingen om het hoofdje en vervolgens het bovenlichaam op te richten; er verloopt wel een half jaar eer het kind tenslotte kan zitten. Daarna begint een voortgaand onvermoeid oefenen. Het kind wil zich zelf in zijn voorlopig nog weke en kromme beentjes strekken en oprichten. Welke volwassene is in staat zo’n onafgebroken werkzaamheid te verrichten? Hoe straalt het gezicht van het kind als het voor ’t eerst los staat en nog een beetje onzeker zijn armpjes uitstrekt. De ziel van het kind juicht als het nog later zijn eerste stappen alleen zet. Over ’t algemeen duurt het een jaar eer dit is bereikt.

Maar daarna wordt er verder geoefend aan het strottenhoofd en aan de spraakorganen met alle mogelijke pogingen om klanken te vormen, totdat de eerste echte woorden worden gesproken. En dan geniet het kind door voortdurende herhaling van zijn kunnen.
In te luisteren naar en mee te doen met het spreken van ouders en broertjes en zusjes en in de communicatie met de omringende voorwerpen ontwikkelt zich langzamerhand het begin van denken. Het kind grijpt bijv. zolang naar de kaarsvlam tot het de gedachte ‘die is heet’ kan denken.

De ruimte wordt veroverd: in het verticale bij ’t zich oprichten, in het horizontale bij het leren lopen. De wereld van de mensen, de sociale sfeer, wordt door de ontwikkeling van de spraak veroverd. Hetzelfde geldt voor de uiterlijke omgeving door het denken. Het is een voortdurende verovering die wordt voortgezet tot ongeveer het 25e — 30e levensjaar. Hoe meer resultaat dit oplevert, des te groter is de levensvreugde.

Als men dit ziet, wordt men voor de vraag geplaatst: ‘Wie is het eigenlijk, die zich zowel van dit lichaam als van de menselijke omgeving en van de dingen meester maakt?’

Maar nu de andere kant van het leven: Het herinneringsvermogen is niet meer zo sterk. Wat zo-even gebeurd is, is ’t volgende ogenblik vergeten. Het denken pakt de situatie niet meer helemaal. De spraak verbrokkelt, verliest aan klank, de stappen worden onzeker, de benen willen niet meer, het evenwichtsorgaan registreert de situatie niet meer precies en ook de ogen laten in toenemende mate verstek gaan. Iedereen kan deze waarnemingen uit het dagelijks leven op allerlei manieren aanvullen. Al deze observaties tonen overduidelijk het tegendeel van hetgeen zich in de prille levensjaren en in de jeugd afspeelt. In dat stadium is de veroverende beweging, gericht op het lichaam, op de omgeving. Nu trekt de mens zich uit de wereld terug. Steeds verder verwijdert hij zich uit het gebied van zijn activiteiten en steeds meer moet hij achterlaten van hetgeen hij zich eigen heeft gemaakt; ten slotte en uiteindelijk ook zijn lichaam.

Aan het begin van zijn leven neemt hij zijn lichaam in bezit — aan het einde moet hij dat lichaam vaarwel zeggen.

Wie is die ‘hij’, die het lichaam in bezit neemt en het dan ook weer moet loslaten? Op dit punt willen wij nog een derde observatie noemen. Er zijn mensen, die zich met grote energie van hun lichaam meester maken en andere, wie dit veel moeite kost. En er zijn oude mensen, die hun lichaam tot het laatste ogenblik ondanks soms ongelooflijke pijnen beheersen en van dat lichaam alles als prestatie vergen wat daarvan maar verlangd kan worden. Er zijn er ook die zich geheel passief overgeven aan hun lot en die slechts op de gedachte komen, dat anderen verplicht zijn hen te helpen, hun alle moeite, alle pijn en alle ziekte af te nemen.

Als men zich hierin voldoende verplaatst, beleeft men weer datgene in de mens wat hierboven ‘hij’ werd genoemd. Zolang wij van buiten af bij andere mensen hierop letten, spreken we van ‘hij’. Richten wij de blik op ons eigen innerlijk, dan zeggen we: ‘ik’. Het ‘ik’ in de mens kan sterk of zwak zijn. De kracht daarvan kan tot uitdrukking komen in de energie waarmee het over het lichaam heerst en de omringende wereld vormgevend doordringt. Een sterk ‘ik’ kan in de ouderdom dikwijls heldhaftig met ziekte en het verval van zijn lichaam strijden. Het niet zo sterke ‘ik’ laat de gegeven omstandigheden zoals ze nu eenmaal zijn. Een grondige waarneming leidt tot de slotsom: een ‘ik’ is a priori met een grote of geringere kracht toegerust waarmee het de gegevens van het lot aanpakt.

Hier belanden wij bij een van de belangrijkste levensvragen: waarvandaan komt een ‘ik’ als het met grote of geringere kracht toegerust — en de mate van kracht is immers heel persoonlijk — tot geboorte komt? Waarheen gaat dit ‘ik’, als het — hetzij sterk of zwak — bij de dood het lichaam weer moet afleggen?

Het ik mogen wij ook de geest van de mens noemen. Het is tegenover het lichaam zeer zelfstandig en leeft in een voortdurende wisselwerking daarmee. Omdat hij een eigen hoogst individuele signatuur heeft moet men tot de slotsom komen, dat de menselijke geest deze bij de geboorte reeds meebrengt. De menselijke geest leeft voor de geboorte in geestelijke rijken. Hij komt op aarde om zich te oefenen en sterker te worden. Daarvoor is een lichaam nodig dat hij tot zijn instrument maakt. In dat lichaam woont hij als in een huis, hij doordringt het in vergaande mate. Naarmate de leeftijd vordert, ook bij ziekten, ervaart hij evenwel dat dit huis bouwvallig begint te worden. Hij moet zich allengs daaruit terugtrekken. Dit proces kan hij gepaard doen gaan met een sterke verinnerlijking waarin hij de vruchten van zijn leven gewaar wordt.

Minder figuurlijk uitgedrukt spreekt men van ‘incarnatie’, d.w.z. lichamelijk worden, en van ‘excarnatie’, losmaking van de menselijke geest uit het lichaam. Het is een vastgrijpen en loslaten, een onderduiken en weer opstijgen.

Beide gebeurtenissen, de incarnatie zowel als de excarnatie voltrekken zich voor de mens over ’t algemeen in diepe onbewustheid en slechts af en toe is er iemand, die zijn bewustzijn tot in het sterven vermag voort te zetten. Soms straalt in de laatste ogenblikken van het leven een groot licht naar binnen dat de nabestaanden iets verkondigt van het rijk dat de geest van de mens nu betreedt.

Voor de meesten van ons is deze stap met angst verbonden. Die angst is begrijpelijk als wij ons voorstellen wat voor een panische schrik mensen bijvoorbeeld tijdens een aardbeving overvalt, omdat de aarde die hun een volledige zekerheid bood, nu wankelt. Op dat ogenblik worden wij ons er pas van bewust met welk een rotsvast vertrouwen ten opzichte van de onwankelbaarheid van de aarde wij hebben geleefd. Nu gaan wij dit houvast verliezen.

Toegepast op ons leven zegt dit beeld: in de fase waarin ons lichaam het gaat begeven en ziek wordt, merken wij hoe zeer wij rotsvast op ons lichaam vertrouwden; nu draagt het niet meer, angst overmeestert ons. Die angst is vanzelfsprekend.

Kan men die angst meester worden?

Voor wie heden ten dage leeft in een getechnificeerde wereld — die immers op een algemene gevarenzone lijkt — is het van belang om tijdig op deze vraag een antwoord te zoeken. Onbewust, dikwijls echter heel dicht aan de grens van bewustwording, zijn mensen aangetast door een toenemende onzekerheid die ontstaat uit opstijgende doodsangsten. De dood staat vlak voor de deur naar ons leven. Dit blijkt uit vele symptomen. De mensen reageren bijv. vanuit die angst met toenemende nervositeit; zij worden neurotisch, zeggen wij dan.

Wij moeten leren om tegenwichten te scheppen.

Als de menselijke geest zijn geestelijke vaderland bij de geboorte verlaat, begint er langzaam aan een vergeten. In de kindertijd is die vergetelheid dikwijls nog niet volledig. Zoals bij de dood soms een licht uit de toekomst naar binnen schijnt waarover de mensen spreken, zo straalt ook dikwijls over de kindertijd een hemels licht als iets wat voor het kind heel vanzelfsprekend is.

De mens moet, opdat hij zich in vrijheid kan ontwikkelen, vooreerst dit licht en zijn geestelijke, voorgeboortelijke verleden vergeten. Hij moet eerst de aardse wereld veroveren, maar hij mag niet in haar verzinken. Dat zou een binding worden die hem onvrij maakt. Daarom moet hij ook hier zijn vrijheid veroveren. De ware menselijkheid kan hij alleen ontwikkelen in het gebied van vrijheid dat hij vindt als hij niet opgaat in spiritualiteit die de aarde ontvlucht en hij zich niet laat kluisteren aan wat alleen maar aards en materieel is.

De vrije individualiteit die in zich zelf gegrondvest is, die het geestelijke en het aardse in evenwicht houdt, vindt de mogelijkheid om ook tegenover de doodsprocessen in het eigen lichaam onafhankelijk te zijn en de angst te weerstaan.

Hoe echter verwerven wij ons deze tweevoudige vrijheid?

De ene krijgen wij bij de geboorte mee. Wij allen vergeten tegenwoordig onze geestelijke oorsprong. Vatten wij dit op de juiste wijze op, dan zijn wij er dankbaar voor. De vrijheid ten opzichte van de aardse bindingen veroveren wij ons slechts als wij onvermoeid streven naar een dieper inzicht en daarvoor in de geest met de eeuwige waarheden van het bestaan in aanraking komen, of als wij putten uit de bron van alle waarheid. Die bron is dan tegelijkertijd een bron van het leven dat alle dood overwint. Zo mogen wij thans over Christus denken en spreken. Hij kan voor alle mensen tot een ervaring worden.

In de veroverde vrijheid gaan wij door de poort van de dood als menselijke geest, in zekerheid en zonder angst, vergezeld door Hem die de dood overwon. En uit Hem ontvangen wij een kracht waardoor wij in de toekomst zo door de poort van de geboorte gaan dat wij met de grootste energie ons lichaam veroveren, in de geestelijke verovering van ons lichaam en vervolgens ook van de samenleving en de materiële wereld ligt tevens de enige mogelijkheid om deze wereld weer menselijk te maken. Deze opdracht dragen wij allen in de grond van ons wezen door de poort van de geboorte.

.

Algemene menskunde: voordracht 1onder 1-3

Algemene menskundealle artikelen

Rudolf Seineralle artikelen op deze blog

Menskunde en pedagogiealle artikelen

.

2629

VRIJESCHOOL – Kinderboekbespreking (71)

.

Er zijn heel veel kinderboeken.
Ze zijn en worden door allerlei recensenten besproken. Die hebben allemaal een opvatting of een boek mooi, goed, enz. is.

Er staan vaak illustraties in. Ook die worden mooi, dan wel minder mooi of zelfs lelijk gevonden. Maar hoe geldig zijn deze criteria. Smaken verschillen en als ze opvoedkundig beoordeeld worden, spelen allerlei mensbeelden, bewust of onbewust, ook hun rol.

De kinderen zelf vormen de grootste maatstaf. Als een boek telkens voorgelezen en of bekeken moet worden; als het ‘met rode oortjes’ wordt gelezen, verslonden, zelfs, dan weet je dat de schrijver of illustrator een snaar heeft weten te raken die nog lang naklinkt. Ook de kinderen hebben een smaak en het ene zal dit, het andere dat boek fijner vinden.

In de artikelenreeks ‘Kinderboekbespreking’ op deze blog zal er een aantal de revue passeren.

tussen drie vuren

Een van begin tot eind spannende historische roman. 3 broers beleven ieder op zich gevaarlijke avonturen. Rond 1500 voor Chr. in de stad Gebal, Byblos, wonen ze met hun ouders en zusje Beth. Aleph is leerling-schrijver, Nun schipper en Zayin legeraanvoerder. We komen veel te weten over de leefomstandigheden in die tijd, hoe de mensen dachten. We komen aan het hof van koning Minos op Kreta in de ‘stierencultuur’ en een Chaldese wijze demonstreert aan Nun hoe je ’s nachts op de sterren kan varen, een ongelooflijke vernieuwing van de scheepvaart in die tijd. Hij is het die ook uit de sterren een toekomstige ramp kan voorspellen en die voltrekt zich dan ook op Kreta. Maar daar niet alleen: ook Gebal wordt zwaar getroffen. Een voor een komen de zonen dan toch weer thuis. Het gezin is weliswaar samen, maar met een onzekere toekomst voor zich.

Clive Kin
Ill. Richard Kennedy

Uitgeverij Lemniscaat

Boek

Leeftijd v.a. 12jr

Over de leeftijd

Over illustraties

Kinderboekbesprekingalle titels

Kinderboekbesprekingalle auteurs

.

2628

 

 

 

 

 

 

 

 

.

VRIJESCHOOL Rudolf Steiner over pedagogie(k) – GA 304 – voordracht 8

.

Hier volgt een eigen vertaling. Bij het vertalen heb ik ernaar gestreefd Steiners woorden zo veel mogelijk in gangbaar Nederlands weer te geven. Met wat moeilijkere passages heb ik geprobeerd de bedoeling over te brengen, soms met behulp van wat er in andere voordrachten werd gezegd. Ik ben geen tolk en heb geen akten Duits. Er kunnen dus fouten zijn gemaakt, waarvoor excuses. De Duitse tekst gaat steeds vooraf aan de vertaling. Verbeteringen of andere vertaalsuggesties e.d. zijn meer dan welkom: vspedagogie  voeg toe apenstaartje gmail punt com
.

RUDOLF STEINER

GA 304

Inhoudsopgave;  voordracht [1] [2] [3] [4] [5] [6vragenbeantwoording
Aan het eind van voordracht 6 staat een vragenbeantwoording bij deze voordracht, maar ook een die bij voordracht 1 hoort.

ERZIEHUNGS- UND UNTERRICHTSMETHODEN AUF ANTHROPOSOPHISCHER
GRUNDLAGE

9 openbare voordrachten gehouden tussen 23 februari 1921 en 16 september 1922 in verschillende steden.

OPVOED- EN ONDERWIJSMETHODEN VANUIT DE ANTROPOSOFIE

Blz. 201

Voordracht 8, Stratford-on-Avon, 23. april 1922

SHAKESPEARE UND DIE NEUEN IDEALE

Vielleicht hat mancher erwartet aus der Ankündigung des Themas meines heutigen Vortrages über «Shakespeare- und die neuen Ideale-», daß ich über besondere neue Ideale sprechen werde. Allein es ist meine­ Überzeugung, daß es heute nicht so notwendig ist, über neue Ideale zu sprechen, als namentlich darüber, wie die Menschheit der Gegenwart überhaupt wiederum die Kraft gewinnt, Idealen nachzugehen. Über Ideale sprechen, das erfordert im Grunde genommen keine große Kraft, und zuweilen ist es so, daß diejenigen Menschen am meisten über dergleichen große Fragen, hohe, schöne Ideale in abstrakten Worten aus dem Intellekt heraus sprechen, denen die Kraft zu den Idealen eigentlich fehlt. Manchmal ist das Reden über Ideale nur ein Hegen, ein Fassen von Illusionen, um über die Realien des Lebens hinwegzukommen. Aber bei diesem Feste ist eine  Veranlassung, gar sehr von dem Realen des Geistigen zu sprechen, denn dieses Fest ist ein Erinne-rungsfest für Shakespeare, und Shakespeare lebt mit all seinem Schaffen durchaus im Geistigen, zugleich aber in einer idealen Welt.

SHAKEPEARE EN DE NIEUWE IDEALEN

Misschien hadden sommigen door de aankondiging van het thema van mijn voordracht van vandaag over ‘Shakespeare en de nieuwe idealen’, verwacht dat ik over bijzondere, nieuwe idealen zou spreken. Alleen, ik ben ervan overtuigd dat het vandaag de dag niet zo noodzakelijk is om over nieuwe idealen te spreken, maar wel over hoe de mensheid van nu echt weer de kracht krijgt om idealen te volgen. Om over idealen te spreken heb je eigenlijk niet veel kracht nodig en af en toe is het zo, dat die mensen die het meest over dergelijke grote vragen, hoge, mooie idealen in abstracte bewoordingen spreken vanuit het intellect, voor die idealen eigenlijk niet de kracht opbrengen. Soms is het spreken over idealen slechts het koesteren van en vasthouden aan illusies om te ontsnappen aan de realiteit van het leven. Maar bij dit feest is er wél een aanleiding om juist over de realiteit van de geest te spreken, want dit feest is een herdenkingsfeest voor Shakespeare en hij leeft met al zijn werk zeker in de spirituele, tegelijkertijd echter ook in een ideale wereld.

Und so könnte es wohl vor allen Dingen das Aufnehmen Shakespeares in unser eigenes Gemüt, in unsere eigene Seele sein, das gerade dem heutigen Menschen die Kraft, den inneren Impuls dazu gibt, wenn ich mich des Ausdruckes bedienen darf: Idealen nachzugehen. Und solche Ideale, wir können sie dann im richtigen Sinn ins Auge fassen, wenn wir uns daran erinnern, wie vorübergehend manches moderne Ideal war und ist, wie fest, wie grandios in der Welt dastehend durch ihre Wirksamkeit manche alten Ideale sind. Wir sehen weitere Kreise von Bekennern dieser oder jener Religion, dieser oder jener Weltanschauung, Bekenner, welche durchaus ihr innerstes geistiges Leben, ihre innere geistige Beweglichkeit aus demjenigen nehmen, was vergangen ist, und welche die Kraft gewinnen für eine geistige Erhebung aus solchem Vergangenen. Und wir fragen uns: Woher kommt es, daß manches so schöne moderne Ideal wie in Nebel zerrinnt, das bei wenigen Menschen allerdings von großem En­thusiasmus begleitet ist, aber dennoch bald zerronnen ist, während

En zo zou wel degelijk het opnemen van Shakespeare in ons eigen gevoel, in onze eigen ziel kunnen zijn, dat dit juist aan de mens van tegenwoordig de kracht, de innerlijke impuls geeft, als ik het zo zeggen mag: idealen te volgen. En zulke idealen kunnen we dan op de juiste wijze zien, als we eraan denken, hoe mooie idealen van voorbij gaande aard waren en zijn en hoe verankerd, hoe grandioos sommige oude idealen door hun werking nog in de wereld bestaan. We zien in grotere kringen aanhangers van bepaalde godsdiensten of wereldbeschouwingen, volgelingen die met name hun diepste geestelijke leven, hun diep geestelijke opgewektheid, halen uit wat voorbij is en die de kracht zich geestelijk te verheffen, uit dat verleden putten. En wij vragen ons af, hoe het komt dat sommige van die mooie, moderne idealen waarvoor maar weinig mensen een groot enthousiasme hebben in rook opgaan en dus weldra als zand tussen de vingers wegglippen, terwijl

Blz. 202

religiöse, künsderische Ideale und Stile der alten Zeiten nicht nur Jahrhunderte, sondern Jahrtausende hindurch in die Menschheit ihre volle Kraft tragen?  Wenn wir uns fragen, warum dies so ist, kommen wir immer wieder und wiederum darauf zurück, daß diese Ideale gesam­melt sind aus einem wirklich geistigen Leben, einer gewissen Spiritualität der Menschheit. Während unsere gewöhnlichen Ideale zumeist nur Schattenbilder des Intellektes sind  der Intellekt kann niemals dem Menschen aus dem Inneren seines Wesens heraus wirkliche Kraft geben, zerrinnen manche moderne Ideale gegenüber demjenigen, was an alten Religionsbekenntnissen, aus alten Kunststilen aus dem grauesten Alter­tum zu uns herauf spricht. Wiederum aber, wenn wir mit einer solchen Gesinnung an Shakespeare herangehen, wissen wir, daß in Shakespeares Dramatik eine Kraft liegt, die uns immer wieder und wiederum nicht nur neu begeistert, sondern aus unserer eigenen Imagination heraus eigene ­Schöpferkräfte, unsere eigene Phantasie, unsere eigene Geistigkeit in der wunderbarsten Weise anregt. Wir wissen, daß Shakespeare eine wunder­bare Kraft ist; daß sie sich heute, wenn wir uns derselben hingeben, so modern ausnimmt, wie nur irgendeine moderne Kraft sein kann. Und ich darf, indem ich gerade einmal von dieser Seite von dem Zusammen­hang der menschlichen Ideale mit Shakespeare sprechen möchte, erin­nern an dasjenige, woran ich schon am letzten Mittwoch angeknüpft habe, an das Bedeutsame, was von Shakespeare ausgegangen ist auf Goethe.

religieuze, kunstzinnige idealen en stijlen uit vervlogen tijden, niet alleen eeuwen, maar millennia lang in de mensheid hun volle werking hebben?
Wanneer we ons afvragen waarom dit zo is, moeten we er steeds weer op terugkomen, dat deze idealen uit een reëel geestesleven, een bepaalde spiritualiteit van de mensheid komen. Terwijl onze dagelijkse idealen meestal slechts schaduwbeelden zijn van het intellect – het intellect kan aan de mens nooit vanuit zijn innerlijk wezen echte kracht geven – verzanden sommige moderne idealen ten opzichte van wat de oude geloofsovertuigingen, oude kunststijlen uit het verste verleden ons te zeggen hebben. Maar als we weer met zo’n stemming Shakespeare benaderen, weten we dat in zijn dramatiek een kracht ligt, die ons steeds weer, niet alleen opnieuw enthousiast maakt, maar vanuit onze eigen verbeeldingskracht, eigen scheppingskracht, onze eigen fantasie, onze eigen spiritualiteit op de meest verbazingwekkende manier stimuleert.
We weten dat Shakespeare een wonderbaarlijke kracht is; dat die, wanneer we daar serieus mee bezig zijn, zo van deze tijd is, als iets maar kan zijn. En omdat ik nu eens van deze kant over de samenhang van menselijke idealen met Shakespeare mag spreken, mag ik er wel aan herinneren waarom ik afgelopen woensdag al aanknoopte bij het betekenisvolle dat van Shakespeare uitgegaan is naar Goethe.

Über Shakespeare ist ungeheuer viel aus einer sehr geistvollen Gelehr­samkeit heraus geschrieben worden. Und wenn man alle diejenigen gelehrten Werke nehmen wollte, welche über «Hamlet» alle in geschrie­ben sind, ich glaube, man könnte eine Bibliothek füllen damit, die über die ganze Wand sich erstreckte. Aber wenn man nachforscht, was auf einen Goethe aus Shakespeare gewirkt hat, dann kommt man dazu, sich zu sagen: Nichts von alledem, was in diesen Werken darinnen steht, gar nichts. Das hätte alles ungeschrieben bleiben können, das ist alles von der Welt an Shakespeare herangebracht, eine gewisse Kraft des menschli­chen Intellekts, die gut ist, naturwissenschaftliche Tatsachen zu begrei­fen, die gut ist, die äußere Natur, wie wir sie heute haben müssen als Grundlage für unsere Technik, zu erklären und zu begreifen, die aber

Er is vanuit een originele en erudiete kennis ongelooflijk veel over Shakespeare geschreven. En als je al die geleerde werken zou nemen die over ‘Hamlet’ geschreven zijn, zou je daarmee een bibliotheek kunnen vullen die zich zou uitstrekken langs de totale muur [waarschijnlijk van de ruimte waarin de voordracht werd gehouden].
Maar als je nagaat wat er van Shakespeare naar Goethe uitging, dan moet je concluderen: daarover staat in al die werken niets, helemaal niets. Het had net zo goed niet geschreven kunnen worden, het is een bepaalde kracht van het menselijk intellect dat vanuit de wereld uitgegaan is naar Shakespeare, de kracht die goed is om natuurwetenschappelijke feiten te begrijpen, goed is om de uiterlijke natuur te verklaren en te begrijpen die we nu nodig hebben, maar

Blz.  203

niemals imstande ist, in dasjenige hineinzudringen, was beweglich in Shake-speares Dramen vor uns steht.
Ja, ich möchte noch weiter gehen. Auch hier könnte mancherlei über Shakespeare gesagt werden, manch eine Erklärung über «Hamlet» abge­geben werden. Man kann von dem Standpunkt ausgehen: dasjenige, was Goethe über Shakespeare, über «Hamlet» gesagt hat, ist alles im Grunde genommen einseitig und falsch. Aber auf dasjenige kommt es nicht an, was Goethe gesagt hat über Shakespeare, sondern auf etwas ganz anderes kommt es an, darauf, was Goethe meinte, wenn er aus seinem Innersten sprach, wenn er zum Beispiel die folgenden Worte sagte-, die keine Erklärung, aber eine Hingabe des ganzen innersten Geistes sind. Er sagt:
Das sind keine Gedichte, das ist etwas wie die großen gewaltigen Blätter des Schicksals, die aufgeschlagen sind und durch die der Sturmwind des Lebens bläst und rasch eines nach dem andern hin und wider blättert. Das ist ganz anders aus dem Menschen gesprochen, als wenn Goethe selbst über «Hamlet» spricht. Und wir können uns nun fragen: Warum kommt man mit intelle-ktualistischen Erklärungen so wenig an Shake­speare heran? Ich will es an einem Bilde zeigen. Wenn ein Mensch lebhaft träumt und die Traumfiguren eine bestimmte Traumhandlung vollführen, können wir mit unserem Intellekt nachher sagen:

nooit in staat is door te dringen tot het dynamische dat we in de drama’s van Shakespeare voor ons hebben.
Ik zou nog verder willen gaan. Ook hier zou veel over Shakespeare gezegd kunnen worden, nog meer verklaringen over Hamlet ten tonele gevoerd kunnen worden. Je kan van dit standpunt uitgaan: wat Goethe over Shakespeare, over Hamlet heeft gezegd, is in de grond genomen allemaal eenzijdig en niet juist. Maar het komt er niet op aan wat Goethe over Shakespeare heeft gezegd, wél op wat Goethe bedoelde, toen hij vanuit zijn diepe innerlijk sprak, toen hij bijv. de volgende woorden bezigde, die geen verklaring, maar toewijding vanuit zijn diepste wezen zijn. Hij zegt:
Dit zijn geen gedichten, dit is zoiets als de grote verheven bladzijden van het lot die opengeslagen zijn en waar de stormwind van het leven doorheen waait en snel door de ene en door de andere bladzij bladert. Dat is heel anders vanuit de mens gesproken als wanneer Goethe zelf over Hamlet spreekt. En wij kunnen ons nu afvragen: Waarom bereikt men Shakespeare zo slecht met intellectualistische verklaringen? Dat wil ik aan een voorbeeld laten zien. Wanneer een mens levendig droomt en de figuren in de droom bepaalden dingen doen, kunnen later met ons intellect zeggen:

Diese oder jene Person im Traum hat falsch gehandelt, da ist etwas nicht motiviert, da sind Widersprüche. Aber der Traum wird sich wenig darum küm­mern. Ebensowenig wird sich der Dichter darum kümmern, ob wir es mit unserem Intellekt kritisieren, wenn etwas unmotiviert ist, ob es sich widerspricht und so weiter. Ich kannte einen pedantischen Kritiker, der es sonderbar fand, daß Hamlet, nachdem er gerade den Geist seines Vaters gesehen, den Monolog sagt von «Sein oder Nicht-Sein» und dabei ausspricht, daß von dem Lande des Todes noch kein Wanderer zurück­gekehrt sei; das könne eigentlich nicht ein und derselbe Dichter sagen. So meinte der trockene Gelehrte. Nun will ich jedoch damit nicht sagen, daß die Shakespeareschen dramatischen Handlungen Traumhandlungen sind. Sie sind gewöhnliche Handlungen; aber so, wie wenn der Mensch noch nicht ganz in seiner physischen Persönlichkeit darin ist oder schon draußen ist beim Einschlafen, so ist es bei Shakespeare, daß er im vollen lebendigen Bewußtsein seine Handlungen erlebt, aber den Intellekt

Deze of gene persoon heeft in die droom iets verkeerds gedaan, iets is niet gemotiveerd, er zijn tegenstrijdigheden. Maar daar zal de droom zich weinig van aantrekken. Net zo min zal de dichter er zich iets van aantrekken of wij zijn werk met ons intellect bekritiseren als er iets niet gemotiveerd is of er iets tegenstrijdigs is, enz. Ik ken een pedante criticus die het raar vond dat Hamlet, nadat hij de geest van zijn vader gezien had, de monoloog uitspreekt over ‘zijn of niet-zijn’ en daarbij zegt dat er uit het land van de dood nog geen reiziger teruggekeerd is; dat zou een en dezelfde dichter niet moeten zeggen. Dat vond die droge geleerde. Nu wil ik hiermee echter niet zeggen, dat de handelingen in de drama’s van Shakespeare droomhandelingen zijn. Het zijn gewone handelingen; maar zo als wanneer de mens nog niet helemaal in zijn fysieke persoon zit of er weer buiten is als hij inslaapt, is het bij Shakespeare zo, dat hij zijn handelingen vol bewust beleeft, maar het intellect

Blz. 204

dabei nur soweit gebraucht, als man ihn nötig hat, um zu dienen, die Figuren auszugestalten, die Figuren aufzurollen, Handlungen zu for­men, aber ihn nicht zum Meister desjenigen zu machen, was geschehen soll. Indem ich hier auf dieses aufmerksam machen darf – da ich ja spreche vom Gesichtspunkt der, wie ich glaube, die großen Ideale der Menschheit enthaltenden anthroposophischen Weltanschauung -, darf ich eine wichtige Erfahrung vor Ihnen erzählen, welche das, was man mehr als eine Ahnung zunächst haben kann, so wie ich es ausgesprochen habe, dann völlig erklärt, aber erklärt im seherisch-künstlerischen Sinne. Ich habe in diesen Tagen schon zweimal sprechen dürfen von demjeni­gen, wie im Goetheanum, der Freien Hochschule in Dornach in der Schweiz, gepflegt wird exakte Clairvoyance. Die Wege habe ich ja beschrieben in den Büchern, die unter dem Titel «Knowledge- of Higher Worlds and Its Attainment», «Theosophy» und «Occult Scie-nce – An Outline-» ins Englische übersetzt sind. Da kommt der Mensch durch gewisse Übungen, die so exakt verlaufen wie man Mathematik lernt, dazu, seine seelischen Kräfte so kraftvoll zu machen, daß man die­ Denkkraft, die Willenskraft, die- Gefühlskraft zuletzt so handhaben lernt, daß man mit seiner Seele bewußt, nicht schlafend unbewußt, auch nicht träumend, außerhalb des Leibes ist, daß man also zurückläßt mit vollem Bewußtsein den physischen Leib mit seinem intellektualistischen Denken – das bleibt beim physischen Leib -,

daarbij gebruikt, in zoverre men dit nodig heeft als hulp, om de figuren vorm te geven, de figuren te onderzoeken, handelingen te creëren, maar niet om dit meester te laten worden over wat er moet gebeuren. Wanneer ik er hier op wil wijzen – ik spreek hier immers vanuit het gezichtspunt van de antroposofische wereldbeschouwing die naar ik geloof de grote idealen van de mensheid bevat  – mag ik u wel een belangrijke ervaring vertellen: dat wat je in eerste instantie meer dan als een voorgevoel kan hebben, zoals ik het uitgesproken heb, dat dan volledig verklaart, maar verklaart op een helderziend-kunstzinnige manier. Ik heb deze dagen al twee keer mogen spreken over hoe in het Goetheanum, de Vrije Hogeschool in Dornach in Zwitserland, de exacte helderziendheid ontwikkeld wordt. De ontwikkelingswegen heb ik beschreven in de boeken met de titel: «Knowledge of Higher Worlds and Its Attainment», «Theosophy» en «Occult Science – An Outline-», vertaald in het Engels. De mens komt door bepaalde oefeningen die zo exact verlopen alsof je wiskunde studeert zover, dat hij de krachten in zijn ziel zo sterk maakt, de kracht van het denken, van de wil en het gevoel uiteindelijk zo weet te ontwikkelen, dat hij met zijn ziel bewust, niet slapend onbewust, ook niet dromend, buiten zijn lichaam is, dat hij het fysieke lichaam met zijn intellectualistische denken – dat blijft bij het fysieke lichaam – vol bewust op de achtergrond plaatst,

daß man nun Imaginationen hat, die nicht Phantasie~Imaginationen sind, wie sie für die Kunst berechtigt sind, sondern Ausdruck von demjenigen, was in der heutigen Welt vorhanden ist aus der spirituellen Welt, die uns überall umgibt. Wir lernen schauen durch Imagination, Inspiration und Intuition Wesenhaf­tes von der geistigen Welt, so wie sonst von der physischen Welt. Wir lernen durch unsere Sinne aus den Farben, aus den Tönen heraus bewußt betrachten durch diese exakt- Clairvoyance eine geistige Welt; nicht durch Halluzinationen, Illusionen, die immer in den Menschen hineinar­beiten und sein Bewußtsein he-rabdämmern, sondern wir lernen die geistige Welt kennen im vollen Bewußtsein, das so exakt ist wie das Bewußtsein, wenn ich Mathematik treibe. In die hohen geistigen Regio­nen können wir uns auf diese Weise versetzen, können Bilder darinnen haben, die nur zu vergleichen sind mit unseren Erinne-rungsbildern, die

dat hij dan tot imaginaties komt die geen fantasie-imaginaties zijn zoals die voor de kunst op hun plaats zijn, maar een uitdrukking wat er nu op aarde aanwezig is uit de spirituele wereld die ons overal omringt.
Door imaginatie, inspiratie en intuïtie leren we het wezenlijke van de geestelijke wereld waarnemen, zoals anders die van de fysieke wereld. Wij leren door onze zintuigen uit de kleuren, uit de klanken door deze exacte helderziendheid bewust een geestelijke wereld waar te nemen; niet door hallucinaties, illusies die steeds op de mens inwerken en zijn bewustzijn vertroebelen, maar wij leren de geestelijke wereld met vol bewustzijn kennen, dat zo exact is als het bewustzijn wanneer ik wiskunde beoefen.
We kunnen op deze manier toegang krijgen tot deze hoge geestelijke gebieden, we kunnen er beelden vinden die slechts te vergelijken zijn met onze herinneringsbeelden die

Blz. 205

nicht zu vergleichen sind mit Visionen, die aber durchaus reale geistige Weltbilder sind. Nun halte ich es für meine Pflicht, hinzuweisen darauf, daß wir aufzunehmen haben dasjenige, was wir durch den Geistesfor­scher empfangen, was wir lernen zu schauen, was aus der Geisteswelt da herausgekommen ist an allen ursprünglichen Idealen in Wissenschaft, Kunst, Religion der Menschheit. Alle alten Ideale haben deshalb so große Impulsivität gegenüber den intellektualistischen modernen Idea­len, weil sie der Geisteswelt entstammen, durch Clairvoyance, die damals allerdings instinktiv und traumhaft war, weil sie aus einer solchen geistigen Welt hervorgeholt sind. Mögen wir heute klar erkennen, daß gewisse religiöse Inhalte nicht mehr für unsere Zeit passen: sie sind aber aus der alten Zeit hereingetragen worden durch Clairvoyance in das gewöhnliche Leben. Wir brauchen wiederum offene Tore, um in die geistige Welt hineinzuschauen, um herauszuholen nicht abstrakte Ideale, von denen überall gesprochen wird, aber um die Kraft zu gewinnen, dem Idealen, dem Geistigen, dem Spirituellen in Wissenschaft, in Kunst, in Religion nachzugehen.
Wenn man mit solchem Schauen darinsteht in der geistigen Welt und nun an Shakespeare- herantritt, so bietet sich eine ganz besondere Erfah­rung dar.

niet zijn te vergelijken met visioenen, die echter reële geestelijke wereldbeelden zijn. Nu beschouw ik het als mijn plicht erop te wijzen dat wij in ons moeten opnemen wat we door de geestesonderzoeker ontvangen, wat we leren waar te nemen, wat er uit de wereld van de geest aan alle oorspronkelijke idealen in wetenschap, kunst, religie van de mensheid gekomen is. Alle oude idealen hebben t.o.v. de moderne intellectualistische idealen daarom zo’n grote impulsiviteit, omdat ze afkomstig zijn uit de geestelijke wereld, omdat deze uit die geestelijke wereld zijn gehaald door helderziendheid die toen instinctief en droomachtig was.
Ook al moeten we tegenwoordig duidelijk erkennen dat bepaalde religieuze inhoud in onze tijd niet meer past: die is in die oude tijd echter wel door helderziendheid in het gewone leven binnengekomen. Maar ook nu hebben we open vensters nodig om in de geestelijke wereld waar te kunnen nemen, niet om er abstracte idealen vandaan te halen waarover overal gesproken wordt, maar om de kracht te krijgen de idealen, de geest, het spirituele in wetenschap, kunst en religie te kunnen vinden.
Wanneer je zo waarnemend in de geestelijke wereld verwijlt en dan naar Shakespeare kijkt, kun je iets heel bijzonders ervaren.

Von dieser Erfahrung will ich Ihnen sprechen. Man kann Shakespeare begreifen aus wahrem, tiefem Bewußtsein heraus, aus tiefem Gefühl heraus. Man braucht natürlich, um Shakespeare voll zu erleben, nicht exakte Clairvoyance, aber diese exakte Clairvoyance kann auf etwas hinweisen; sie kann uns klarmachen, warum Shakespeare uns nicht verlassen wird, warum er uns immer wieder gewisse Impulse gibt. Da kann der, der es zu exakter Clairvoyance gebracht hat durch Entwick­lung von Denk-, Gefühls- und Willenskraft, er kann das, was er aus Shakespeare aufgenommen hat, hinübertragen in die geistige Welt. Diese Erfahrung kann man durchaus gemacht haben. Man kann hineinnehmen in die- geistige- Welt hinüber, was man hier erlebt hat: «Hamlet», ,,Mac­beth» und so weiter kann man hinübernehmen in die geistige Welt. Da kann man aber erst sehen, was im tiefsten Inneren Shakespeares lebte, wenn man das vergleicht mit irgend etwas anderem, mit einem anderen Dichter der neueren Zeit, dessen Eindrücke man hinübernehmen kann. Ich will keine besonderen Dichter nennen – es könnte im Grunde

Ik wil u over deze ervaring vertellen. Shakespeare kun je vanuit een echt, diep bewustzijn, vanuit een diep gevoel, begrijpen. Je hebt natuurlijk om Shakespeare volkomen te beleven, geen exacte helderziendheid nodig; maar deze kan wel op iets wijzen; die kan ons duidelijk maken, waarom Shakespeare ons niet verlaten zal, waarom hij ons steeds weer bepaalde impulsen zal geven. Wie tot de exacte helderziendheid gekomen is door de ontwikkeling van denk- gevoels- en wilskracht, kan iets van wat hij uit Shakespeare opgenomen heeft, in de geestelijke wereld brengen. Zo’n ervaring kun je hebben. Wat je hier hebt beleefd: ‘Hamlet’, ‘Macbeth’ enz. kun je meenemen naar de geestelijke wereld. Daar kun je echter pas zien, wat in het diepste innerlijk van Shakespeare leefde, wanneer je dat vergelijkt met iets anders, met een dichter uit de nieuwere tijd wiens indrukken je in je op kan nemen. Ik wil geen dichter in het bijzonder noemen – in de grond

Blz. 206

genommen jeder erwähnt werden -, da ja jeder Vorliebe hat für einen bestimmten. Jeder eigentlich naturalistische Dichter kann genannt wer-den, namentlich die naturalistischen Dichter seit vierzig bis fünfzig Jahren. Wenn man vergleicht dasjenige, was man drüben in der geistigen Welt hat, mit dem, was man aus Shakespeare hinübergenommen hat, dann findet man das Eigentümliche: Shakespeare’s Gestalten leben! Indem man sie hinüberträgt, machen sie andere Handlungen; aber das Leben, das sie hier haben, das bringt man hinüber in die geistige Welt; während, wenn man selbst von manchem modernen idealistischen Dich­ter die- Gestalten hinüberbringt in die geistige Welt, sie sich wie hölzerne Puppen ausnehmen: sie sterben ab, sie haben keine Beweglichkeit. Man kann Shakespeare in die geistige Welt mitnehmen so wie einen bekann­ten anderen Dichter der neueren Zeit. Man nimmt von Shakespeare aus solche Gestalten mit, welche sich drüben zu benehmen wissen. Die-Gestalten vieler anderer Dichter aber, die aus bloßem Naturalismus kommen, sind Puppen drüben, sie werden dann eine Art Erfrieren durchmachen; man erkältet selbst in der geistigen Welt an dieser moder­nen Dichtung.

van de zaak zou iedereen genoemd kunnen worden – omdat iedereen een voorliefde voor iets bepaalds heeft. In feite kan iedere naturalistische dichter genoemd worden, met name die uit de laatste veertig, vijftig jaar. Wanneer je vergelijkt wat je ginds in de geestelijke wereld hebt, met wat men van Shakespeare overgenomen heeft, vind je dit merkwaardige: de personages van Shakespeare leven. Wanneer men ze overneemt, doen ze iets anders; maar het leven dat ze hier leiden, brengt men over naar de geestelijke wereld; terwijl, als je zelfs van sommige moderne idealistische dichters de personages overbrengt naar de geestelijke wereld, dan gedragen die zich als houtenklazen; ze sterven weg, ze hebben geen beweeglijkheid. Je kan Shakespeare meenemen naar de geestelijke wereld alsmede een andere bekende dichter uit de nieuwere tijd. Van Shakespeare neem je de figuren mee die zich daarboven weten te gedragen. De figuren van veel andere dichters echter die puur uit het naturalisme komen, zijn daarboven poppen, die zullen daar een soort bevriezing doormaken; door dit moderne dichten krijgt men het zelfs in de geestelijke wereld koud.

Das sage ich nicht aus einer Emotion heraus, aber aus Erfahrung heraus. Hat man aber diese Erfahrung, dann kann man sagen: Was hat Goethe gefühlt? Da ist es bei Shakespeare, wie wenn das große Buch der Natur aufgeschlagen wäre, und die Blätter rasch hin und wider geblättert würden vom Sturmwind des Lebens. Goethe wußte, daß Shakespeare aus allen Tiefen der geistigen Welt heraus schuf, und er empfand das. Das ist dasjenige, was Shakespeare zu der eigentlichen Unsterblichkeit verholfen hat, was Shakespeare wiederum neu macht. Wir können zehn-, zwanzig-, hundertmal ein Shakespearesches Drama erleben, nehmen wir es im Ganzen oder im Einzelnen auf.
Sie- haben in diesen Tagen jene Szene sehen können, wo der Mönch vor der hingeworfenen Helena hinkinet und seine Überzeugung über ihre Schuldlosigkeit ausdrückt. Es ist etwas ungeheuerlich Tiefes und Wahres, mit dem sich kaum etwas vergleichen läßt in der neueren Literatur; es sind manchmal gerade die Intimitäten an Shakespeare, die so bedeutsam wirken und seine innere Lebendigkeit aufweisen. Oder in dem Stück «Wie es euch gefällt», wo der Herzog in dem Ardennenwalde­ vor den Bäumen im Walde steht und die Natur schaut: Das sind bessere

Dat zeg ik niet vanuit emotie, maar uit ervaring. Heb je die ervaring eenmaal, dan kan je zeggen: wat voelde Goethe? Het is alsof bij Shakespeare het grote boek van de natuur opengeslagen is en dat de bladzijden snel heen en weer geblazen worden door de stormwind van het leven. Goethe wist dat Shakespeare vanuit de diepten van de geestelijke wereld schiep en dat voelde hij. Dat heeft Shakespeare de eigenlijke onsterfelijkheid gegeven, wat Shakespeare nieuw maakt. We kunnen tien, twintig, honderd keer een drama van Shakespeare meebeleven, of we het nu als geheel nemen of in detail.
U hebt deze dagen de scènes kunnen zien waarin de monnik voor de ter aarde geworpen Helena knielt en zijn overtuiging van haar onschuld tot uitdrukking brengt. Dat is iets buitengewoon dieps en waar, wat met bijna niets te vergelijken is in de modernere literatuur; het zijn soms juist de intieme dingen bij Shakespeare die zo’n belangrijke werking hebben en een bewijs zijn voor zijn innerlijk leven. Of in het stuk ‘As you like it’, waarin de hertog in de Ardennen voor de bomen staat en de natuur aanschouwt: dat zijn betere

Blz. 207

Ratgeber als das am Hof Erlebte – spricht er aus, denn diese Ratgeber sagen mir etwas darüber, was ich als Mensch bin. Und welch wunderbare Naturanschauung spricht gerade an dieser Stelle aus Shakespeare, indem er sagt: Die Bäume sprechen, die Quellen werden zur Schrift. Er lernt die Natur verstehen, er lernt die Natur lesen. Darauf kann Shake­speare hinweisen, darauf kann sekundär ja auch ein neuerer Dichter hindeuten. Beim neueren Dichter empfinden wir das Sekundäre-; bei Shakespeare- empfinden wir, daß er in seinem Erlebnis darinsteht, daß er unmittelbar das alles ganz selbst erlebt hat. Selbst wenn beide dasselbe sagen, ist es ganz anders, ob Shakespeare oder ein neuerer Dichter es sagt.
Da tritt die große Frage vor uns hin: Wie kommt es, daß bei Shakespeare diese mit dem Übersinnlichen verwandte Lebendigkeit besteht, woher kommt überhaupt das Leben in Shakespeares Drama? Da aber werden wir hingeführt zu sehen, wie Shakespeare aus dem 16., 17. Jahrhundert heraus etwas zu schaffen in der Lage ist, was doch noch einen lebendigen Zusammenhang hat mit dem Leben des ältesten Dra­mas; und das älteste Drama, das zu uns herüberspricht von Äschylos, von Sophokles,

raadsheren dan die hij aan het hof meemaakte – spreekt hij uit – want deze raadslieden zeggen mij iets over wat ik als mens ben. En wat spreekt Shakespeare hier een prachtige natuurwaarneming uit wanneer hij zegt: de bomen spreken, de bronnen worden tot schrift. Hij leert de natuur begrijpen, hij leert de natuur lezen. Daar kan Shakespeare op wijzen, daar kan in tweede instantie ook een modernere dichter op wijzen. Bij deze beleven wij dat secundaire; bij Shakespeare beleven we dat hij dit zelf puur beleeft, dat hij dit allemaal zelf direct beleefd heeft. Zelfs wanneer ze allebei hetzelfde zeggen, is het toch heel anders of Shakespeare het zegt of de moderne dichter.
Dan worden we voor de grote vraag gesteld: hoe komt het dat deze levendigheid die met het bovenzintuiglijke verwant is, bij Shakespeare aanwezig is, waar komt dat leven in de drama’s van Shakespeare vandaan? Dan worden we er toch toe gebracht om te zien hoe Shakespeare vanuit de 16e, 17e eeuw iets kan scheppen wat nog een levende samenhang vertoon met wat er in de oudste drama’s leeft; en het oudste drama dat nog tot ons spreekt, is van Aischylos, van Sophocles,

das ist wiederum ein Produkt der Mysterien, jener alten kultischen und künstlerischen Veranstaltungen, welche hervorgeholt sind aus der ältesten instinktiven, inneren, tiefsten sprituellen Erkennt­nis. Dasjenige, was uns an wahrer Kunst so begeistert, wir können es verstehen, wenn wir den Ursprung in den Mysterien suchen.
Wenn ich nun einige aphoristische Bemerkungen über das Mysterienwesen und das Hervorgehen des künstlerischen Sinnes und künstleri­schen Schaffens aus diesem Mysterienwesen geben werde, so kann natürlich sehr leicht eingewendet werden, daß dasjenige, was vom Standpunkt einer exakten Clairvoyance über diesen Gegenstand gesagt wird, nicht genügend durch Beweise gestützt sei. Allein dasjenige, was exakte Clairvoyance gibt, ist ja nicht nur die Bilderwelt, die uns in der Gegenwart umgibt, sondern durchaus auch die Welt des geschichtlichen Daseins, der historischen Entwicklung der Menschheit und des Kosmos überhaupt. Derjenige, der sich dieser Methode, wie ich sie in meinen Büchern geschildert habe, bedient, kann selber dasjenige nachprüfen, was diese exakte Clairvoyance über das Mysterienwesen zu sagen hat

die komen uit de mysteries voort, die oude cultische en kunstzinnige voorstellingen die uit het oudste, instinctieve, intiemere, diepste spirituele weten gehaald zijn. Wat ons voor de echte kunst zo enthousiast maakt, kunnen we begrijpen, wanneer wij de oorsprong in de mysteriën zoeken.
Wanneer ik nu een paar aforistische opmerkingen maak over de mysteriën en het ontstaan van de kunstzin en het kunstzinnige scheppen hieruit, kan natuurlijk makkelijk worden tegengeworpen dat wat er over dit onderwerp vanuit een exacte helderziendheid gezegd wordt, niet genoeg door bewijzen wordt onderbouwd. Alleen, wat exacte helderziendheid schenkt, is niet alleen maar een wereld van beelden die ons in deze tijd omringt, maar duidelijk ook de wereld van het geschiedkundige bestaan, van de historische ontwikkeling van de mensheid en niet te vergeten de kosmos. Degene die deze methode zoals ik die in mijn boeken geschetst heb, gebruikt, kan zelf nagaan wat deze exacte helderziendheid over de mysteriën heeft te zeggen.

Blz. 208

Wenn man über die Mysterien spricht, so weist man zurück in sehr alte Zeiten der Menschheitsentwicklung, in welchen Religion, Kunst und Wissenschaft noch nicht so getrennt nebeneinander dastanden, wie das heute der Fall ist. Es bringen sich die Menschen oftmals nicht genügend zum Bewußtsein, welche Wandlungen, welche Metamorphosen Kunst, Religion und Wissenschaft durchgemacht haben, bis sie zu einer solchen Trennung, einer solchen Differenzierung gekommen sind, auf der sie heute stehen. Ich will nur ein Einziges erwähnen, um einigermaßen darauf hinzudeuten, wie gerade die hier gemeinte heutige anthroposo­phische Erkenntnis wiederum hineinführt in ältere Formen, nicht in symbolisch~allegorisch~künstliche- Gestaltung, sondern in wirkliches Künstlertum. Zu uns leuchtet herüber dasjenige, was die älteren Maler zu Ende des 13., 14. Jahrhunderts geleistet haben. Man braucht sich nur an Cimabue zu erinnern. Dann tritt etwas in die Malerei ein, was die moderne Malerei mit Recht beherrscht: dasjenige, was wir Raumesper­spektive nennen. Es wird in den Kuppeln im Goetheanum in Dornach gezeigt, wie wir wieder zurückgehen nach jener Perspektive, welche in den Farben selbst liegt, daß man anders das Blaue, das Rote, das Gelbe empfindet, daß man zugleich aus der gewöhnlichen physischen Welt herauskommt, daß die dritte Dimension des Raumes aufhört eine Bedeu­tung zu haben. Man kommt dazu, nur in zwei Dimensionen zu arbeiten. 

Wanneer je over mysteriën spreekt, verwijs je naar zeer oude tijden van de mensheidsontwikkeling, waarin religie, kunst en wetenschap nog niet zo  van elkaar gescheiden waren, als tegenwoordig. Vaak dringt het niet genoeg tot het bewustzijn van de mensen door, wat voor veranderingen, welke metamorfosen kunst, religie en wetenschap doorgemaakt hebben, tot er zo’n dergelijke scheiding, zo’n differentiatie ontstaan is, als nu. Ik wil maar een enkel facet noemen om er enigszins op te wijzen hoe juist de antroposofische kennis zoals wij die hier voorstaan, weer terug kan gaan naar de oudere vormen, niet naar symbolisch-allegorisch-kunstzinnige vormen, maar naar het werkelijke kunstenaarschap. Wat de oudere schilders eind 13e, 14e eeuw gepresteerd hebben, licht voor ons op. Je hoeft maar aan Cimabue te denken. Dan komt er iets in de schilderkunst, wat de moderne schilders met zeer goed beheersen: het ruimteperspectief. In de koepels van het Goetheanum in Dornach is te zien hoe wij weer teruggaan naar dat perspectief dat in de kleuren zelf besloten ligt, dat het blauw, het rood, het geel ervaren wordt alsof je de gewone fysieke wereld verlaat, dat de derde ruimtedimensie geen betekenis meer heeft. Je komt ertoe alleen nog maar tweedimensionaal te werken.

Das ist die große Bedeutung desjenigen, was in der Kunst dem Maler zur Verfügung steht, was er mit der Farbe ausdrücken kann. Aber wie er wieder zurückkehrt zu den älteren, instinktiven, geistigen Erlebnissen der Menschheit, das will uns die moderne Anthroposophie auf ganz besondere Weise geben durch das von mir Gesagte über exakte- Clair­voyance. Wenn man zurückschaut auf das, was alte Clairvoyance wollte – es hängt ebenso zusammen mit dem Künstlerischen, mit dem Religiösen, mit dem Wissenschaftlichen, mit der alten Erkenntnis überhaupt. Eines gab es in den alten Kultusstätten des Mysterienwesens: Das Verständnis für die- Zusammengehörigkeit von Religion, Kunst und Wissenschaft, die zu gleicher Zeit schon sein sollten eine Offenbarung der göttlichen Weltenkräfte. Indem sie eine Manifestation der göttlichen Kräfte waren, versenkten sie sich in die menschlichen Gefühle des Religiösen; indem

Dat is de grote betekenis van wat in de kunst de schilder ter beschikking staat, wat hij met de kleur tot uitdrukking kan brengen. Maar hoe hij weer terugkeert naar de oudere, instinctieve, geestelijke ervaringen van de mensheid, dat wil de moderne antroposofie ons op een bijzondere manier doen toekomen door wat ik over de exacte helderziendheid heb gezegd.
Wanneer je terugkijkt naar wat de oude helderziendheid wilde, hangt dat net zo met het kunstzinnige, religieuze en het wetenschappelijke samen, dus eigenlijk met de oude kennis. In die oude cultusplaatsen van de mysteriën bestond het besef van dit samenhoren van religie, kunst en wetenschap, die tegelijkertijd een openbaring van de goddelijke wereldkrachten moesten zijn. Omdat deze een manifestatie waren van de goddelijke krachten, verbonden ze zich met het menselijk religieus gevoel; omdat

Blz. 209

sie schon waren, was wir heute in der Kunst pflegen, waren diese Kultushandlungen die künstlerischen Werke der Menschheit; und indem man sich bewußt war, daß wahre Erkenntnis gewonnen werden kann, wenn nicht einseitig der Mensch diese Erkenntnis sucht, war die alte­mysterienhafte Kulturentwicklung zugleich die Vermittlerin der dama­ligen menschlichen Erkenntnis. Nach der heutigen Anschauung glaubt man Erkenntnis erringen zu können, wenn man einfach das Bewußtsein nimmt und nun hingeht an das, was man in der Natur beobachten kann, und sich Begrilfe bildet von Naturtatsachen. So wie man heute an die Welt herangeht, um Erkenntnis zu gewinnen, war das in alter Zeit nicht der Fall. Der Mensch mußte erst zu einer höheren Stufe seiner Mensch­lichkeit hinaufsteigen, um dann in der alten Art  die nicht dieselbe ist wie die exakte Clairvoyance hineinzuschauen in die geistige Welt. Aber er schaute hinein. Dazu waren die Kultushandlungen nicht da, um dem Menschen etwas für seine Augen zu zeigen, sondern dazu, daß der Mensch etwas erlebte. Es waren gewaltige Schicksale, die dem Menschen vorgeführt wurden und die den Gegenstand dieser Kultushandlungen, dieser Mysterienhandlungen bildeten.

ze al waren wat wij tegenwoordig in de kunst doen, waren deze cultushandelingen de kunstzinnige werken van de mensheid; en omdat men er zich van bewust was, dat ware kennis verkregen kan worden, wanneer de mens niet eenzijdig naar deze kennis op zoek is, was de oude mysterieverwante cultuurontwikkeling tegelijk ook de bemiddelaar van de toenmalige menselijke kennis. Wat de huidige opvatting betreft, denkt men kennis te kunnen vergaren, wanneer men simpelweg vanuit het bewustzijn zich richt op wat men in de natuur kan waarnemen en zich begrippen kan vormen van feiten. Zoals men tegenwoordig de wereld benadert om kennis op te doen, was dat in de oudere tijden niet het geval. Eerst moest de mens met zijn menselijkheid op een hoger plan komen om dan op de oude manier die niet dezelfde is als de exacte helderziendheid, in de geestelijke wereld waar te nemen. En dat deed hij. De cultushandelingen dienden er niet voor om de mensen iets voor ogen te toveren, maar opdat de mens iets zou beleven. De mensen kregen indrukwekkende lotsbestemmingen te zien en die waren het onderwerp van deze cultushandelingen, deze mysteriehandelingen.

Der Mensch wurde dadurch, daß er seinen gewöhnlichen Menschen vergaß, herausgehoben aus dem gewöhnlichen Leben, so daß er in den Zustand kam, wo er – aber es war nicht so klar, wie es heute sein muß, nur wie ein Traum – außerhalb seines Leibes war. Das war das Ziel der Mysterien: die Menschen durch erschütternde Handlungen zu dem zu bringen, daß sie außerhalb des Leibes erlebten. Nun sind also ge­wisse Erlebnisse da außerhalb des Leibes. Das eine große Erlebnis ha­ben wir, während wir in unserem Leibe leben, während wir in unserem Organismus sind, wenn wir das, was außerhalb von uns ist, erleben mit unseren Gefühlen. Wir haben ein Miterleben desjenigen, was außer uns ist.
Wenn Sie sich vorstellen, daß der Mensch mit seinem Seelisch-Geisti­gen außerhalb seines Physischen ist und daß er draußen immer geistig miterlebt, nicht mit eisigen Verstandeskräften, sondern miterlebt mit Kräften der Seele, mit Gefühlsemotionen, wenn Sie sich vorstellen, was der Mensch dann außerhalb seines Leibes erlebt, dann lernen Sie etwas kennen: das ist das Mitfühlen – man lernt es auch mit anderen Menschen

De mens werd, doordat hij vergat een gewoon mens te zijn, opgetild boven het gewone leven, zodat hij in de toestand kwam waarin hij, echter niet zo duidelijk zoals dat tegenwoordig moet, maar als in een droom, buiten zijn eigen lichaam was. Dat was het doel van de mysteriën: de mens door schokkende handelingen zover te brengen dat hij buiten zijn lichaam iets ervoer. Er zijn bepaalde ervaringen buiten het lichaam. We hebben een sterke ervaring als we in ons lichaam aanwezig zijn, wanneer we hetgeen dat buiten ons is, in ons gevoelsleven ervaren. We leven mee met wat er buiten ons is.
Wanneer je je voorstelt dat de mens met zijn geest-zielenwezen buiten zijn fysiek is en dat hij daarbuiten steeds geestelijk meeleeft, niet met kille verstandskrachten, maar meeleeft met de kracht van de ziel, met emoties, wanneer je je  voorstelt wat de mens dan buiten zijn lichaam beleeft, dan leer je iets kennen: dat is het medegevoel – je leert het ook bij andere mensen,

Blz. 210

mit Blitz und Donner, mit dem Rauschen des Baches, dem Sprudeln der Quelle, dem Sausen des Windes, aber auch mit den geistigen Entitäten der Welt. Außerhalb seines Leibes lernt man auch das wirklich miterleben. Damit aber wird verbunden ein anderes Gefühl, das den Menschen überkommt, wenn er dem zunächst Unbekannten gegenübersteht. Es ist ein gewisses Gefühl der Furcht, der Angst. Beide Gefühle spielten die größte Rolle  in den alten Mysterien: dieses Gefühl des Miterlebens der Welt und dieses Gefühl der Furcht. Und wenn der Mensch sich so stark gemacht hatte in seinem Inneren, daß er nun ertragen konnte dieses Miterleben der Welt, daß er ertragen konnte – auch die Furcht, ohne sich dabei innerlich zu ergeben oder abzuwenden, dann war er geeignet, dann war er so weit entwickelt, daß er nun in die geistige Welt wirklich hineinschauen konnte, daß er die geistige Welt miterleben konnte, daß er seinen Mitmenschen Erkenntnisse überliefern konnte von geistigen Welten, aber auch mit diesem Gefühl wiederum in diese geistige Welt wirkte; daß seine Sprache eine- neue- poetische- Kraft offenbarte, daß seine Hand geeignet wurde, die Farben zu beherrschen, daß er seine innere Rhythmik so handhaben konnte, daß er zum Musiker der Menschen wurde. Er wurde zum Künstler.

bij donder en bliksem, bij het murmelen van de beek, het borrelen van de bron, het ruisen van de wind, maar ook bij de geestelijke entiteiten van de wereld.
Buiten je lichaam leer je dat werkelijk meebeleven. Maar daarmee wordt een ander gevoel verbonden dat de mens overkomt, wanneer hij daar aanvankelijk als iets onbekends tegenover staat. Het is een bepaald gevoel van vrees, van angst. Die beide gevoelens speelden in de oude mysteriën een grote rol: het gevoel van meeleven met de wereld en deze angstgevoelens. En wanneer de mens zich innerlijk zo sterk gemaakt had, dat hij dit meebeleven met de wereld kon uithouden, ook de angst zonder daar innerlijk aan toe te geven of zich af te keren, dat was hij geschikt, dan was hij zo ver ontwikkeld dat hij nu daadwerkelijk in de geestelijke wereld kon schouwen, dat hij de geestelijke wereld meebeleven kon, dat hij aan zijn medemens kennis over de geestelijke werelden kon overdragen, maar dat hij ook weer met dit gevoel in de geestelijke wereld werkzaam kon zijn; dat zijn taal een nieuwe poëtische kracht kon openbaren, dat zijn hand in staat was de kleur te beheersen, dat hij zijn ritmisch innerlijke krachten zo kon gebruiken dat hij de musicus onder de mensen kon worden. Hij werd een kunstenaar.

Er konnte das den Menschen überliefern, was die Urreligionen dem Menschen gaben, durchaus aus dem Mysterium heraus.  Wer heute das katholische Meßopfer mit innerer menschlicher Erkenntnis durchschaut, der weiß: es ist dieses das letzte schattenhafte Bild desjenigen, was in den Myste­rien lebend war. Das, was so in den Mysterien lebte, es hatte seine künstlerische, seine religiöse Seite. Die trennten sich später. Indem wir auf Äschylos hinschauen, auf Sophokles hinschauen, haben wir schon den Teil herausgehoben aus den Mysterien, der der künstlerische Ein­schlag war. Wir haben den göttlichen Helden Prometheus; er soll erleben, wie der Mensch Erschütterndes durchmachen kann, wie der Mensch innerliche Schreckens und Furchtzustände durchmachen kann. Zum Bilde war dasjenige geworden  das aber im Menschen wie dramati­sches Darstellen wurde, was in den alten Mysterien lebendig war, um im Menschen zu einer höheren Stufe hinaufzuheben, was in Mysterien initiiert werden sollte. So war dies ein Nachbild geworden der tiefsten menschlichen Erlebnisse. Aristoteles hatte doch noch einige Traditionen

Juist vanuit de mysteriën kon hij aan de mensen geven, wat de oer-religies de mens hadden gebracht. Wie tegenwoordig naar de heilige mis in de katholieke kerk kijkt met een blik die vanuit een innerlijk, menselijk weten komt, weet: dit is het laatste schaduwbeeld van wat in de mysteriën leefde. Wat er zo in die mysteriën leefde, had een kunstzinnige, een religieuze kant. Die werden later gescheiden. Wanneer we naar Aischylos, naar Sophocles kijken, is het deel van de mysteriën dat de kunstzinnige inslag was, er al uit verdwenen. We hebben de goddelijke held Prometheus; hij moet beleven hoe de mens iets schokkends mee kan maken, hoe de mens innerlijke schrik- en angsttoestanden door kan maken.
Wat in de oude mysteriën leefde, was tot beeld geworden; in de mens moest dit dramatisch tot uiting komen om in de mens op een hoger niveau te brengen wat in de mysteriën geïnitieerd moest worden. Zo is dit tot een nabeeld geworden van de diepste menselijke belevingen. Bij Aristoteles vind je toch nog een paar tradities

Blz. 211

von der Art, wie das alte Drama hervorgegangen ist aus den Mysterien. Aristoteles hat jenen Satz geprägt, den die Gelehrten überall in Büchern behandelt haben, die überall in Bibliotheken zu finden sind; er hat etwas hingeschrieben, was noch ein Nachklang der alten Myste­rien war, was in Äschylos und Sophokles weiterlebte: daß das Drama die Darstellung einer Handlung ist, die Mitleid und Furcht erregt, damit der Mensch gereinigt werden könne von physischen Leidenschaften, damit er die Katharsis durchmache. Man versteht nicht, was diese Katharsis, diese Reinigung bedeutet, wenn man nicht zurückschauen kann in die alten Mysterien und sehen kann, wie die Menschen vom Physischen gereinigt wurden, außerhalb ihres Leibes erleben konnten das Übersinn­liche in mächtigen Erlebnissen.
Aristoteles hat schon das geschildert, was zum Bilde geworden war in dem Drama. Das ist auf die neueren Dramatiker dann übergegangen, und wir sehen, wie in Corneille, in Radne Aristoteles wirkt; wie nachgebildet wird dem toten Aristoteles, wie gestaltet, gekleidet wird die Handlung in Furcht und Mitleid  was aber nichts anderes ist als das frühere Miterleben der geistigen Welt, wenn der Mensch außerhalb seines Leibes war. Aber die Furcht ist immer da, wenn der Mensch vor dem Unbekannten steht, und das Übersinnliche ist immer gewisserma­ßen etwas Unbekanntes.

van hoe het oude drama zich uit de mysteriën ontwikkeld heeft. Aristoteles heeft in een zin tot uitdrukking gebracht die geleerden alom in boeken aan de orde hebben gesteld en die in allerlei bibliotheken zijn te vinden, hij heeft iets opgeschreven dat nog een afspiegeling is van wat er in de oude mysteriën leefde, wat in Aischylos en Sophocles verder leefde: dat het drama een voorstelling is van een handeling die medelijden en angst oproept, opdat de mens gereinigd kan worden van fysieke hartstochten, opdat hij de catharsis door kan maken.
Men begrijpt niet wat deze catharsis, deze reiniging betekent, wanneer je niet terug kan blikken in de oude mysteriën en kan zien hoe de mensen van het fysieke gereinigd werden en buiten hun lichaam in machtige belevingen het bovenzinnelijke konden ervaren. Aristoteles heeft geschetst wat in het drama al tot beeld geworden was. Dat is overgegaan op de modernere dramaschrijvers en we zien hoe bij Corneille, bij Radne Aristoteles doorwerkt; hoe de dode Aristoteles nagevormd wordt, hoe in de handeling angst en medelijden aangekleed worden, hun vorm krijgen, wat echter niets anders is dan het meebeleven van de geestelijke wereld in die vroegere tijden, toen de mens buiten zijn lichaam verbleef. Maar er is altijd angst wanneer de mens voor iets onbekends staat en het bovenzintuiglijke is in een bepaalde mate altijd iets onbekends.

Es wird in der neueren Entwicklung nicht mehr mit vollem Verständ­nis auf die alten Mysterien hingeblickt, wo man hinausgeführt wurde von der menschlichen in eine höhere Gotteswelt, wo hereinragte die höhere Gotteswelt in diese menschliche Welt. Die Menschheit entwikkelte nicht weiter diesen alten Standpunkt, der dieser alten Dramatik zugrunde gelegen hat; dies konnte nicht mehr die Entwicelung der späteren Menschheit sein. Und Shakespeare war in die Entwicklung des Dramas der damaligen Zeit hineingestellt, in je-ne Welt, die nach einer anderen Dramatik damals suchte, so, daß in der Dramatik etwas von einem über das gewöhnliche Menschliche- Hinweggehenden lebe. Da hinein hat sich Shakespeare eingelebt, und angeregt durch das, was an jener dramatischen Kraft seiner Zeit von Menschen noch gefühlt werden kann, gab er sich demjenigen hin, was so wirkt, daß man das Gefühl hat: in Shakespeare

In de recente ontwikkeling kijkt men niet meer met het volle begrip naar de mysteriën, waar men weggeleid werd van de mensenwereld naar een hogere goddelijke, waarbij de hogere godenwereld tot aan de mensenwereld raakte. De mensheid ontwikkelde dit standpunt dat aan deze oude dramatiek ten grondslag lag, niet verder; dit kon niet meer de ontwikkeling zijn van de latere mensheid.
En Shakespeare stond met de ontwikkeling van het drama in die tijd toen, in die wereld die naar een andere dramatiek op zoek was, zodat in die dramatiek iets leefde van wat boven het gewone menselijke uitgaat. Daar heeft Shakespeare zich in ingeleefd en aangezet door wat aan die dramatische kracht van zijn tijd door de mensen nog kan worden beleefd, wijdde hij zich daaraan, wat zo werkt dat je het gevoel hebt: in Shakespeare

Blz. 212

wirkt mehr als eine einzelne menschliche Persönlichkeit, in Shakespeare wirkt der Geist seines Jahrhunderts, und damit im Grunde genommen der Geist der ganzen Entwicklung der Menschheit. Indem in Shake­speare noch etwas darinnen gewesen war von jenem alten Fühlen, machte er in sich rege dasjenige, was nun nicht eine intellektuelle Gestaltung von dieser oder jener Wesenheit oder diesem oder jenem Menschen ist, sondern er lebte selber in diesen Gestalten noch darinnen. So wurden die Gestalten seiner Dramen etwas, was nicht aus menschli­chem Intellekt heraus, sondern was aus der entzündeten Kraft des Menschen heraus gekommen ist, die wir wieder suchen müssen, wenn wir zur Entwickelung wirklicher Menschheitsideale kommen wollen. Dann aber müssen wir zur Intuition wieder kommen.
Das wird im Goetheanum in Dornach gesucht, und es darf gesagt werden, daß dort die Menschheit wiederum auf die exakte Clairvoyance­ verwiesen wird. Was noch in Shakespeare wirkt, was er auf der einen Seite in so wunderbarer Weise geschaffen hat, was die Mysteriendramati­ker noch äußerlich hingestellt haben vor den Menschen, und was Shake­speare ausgearbeitet hat, kann verständlich gemacht werden. Es ist nicht eine Äußerlichkeit, daß man in Shakespeares Dramen etwa hundertfünf­zig Pflanzennamen findet, daß man etwa hundert Vogelnamen findet:

werkt meer dan alleen maar één menselijke persoonlijkheid, in Shakespeare werkt de geest van zijn eeuw en daarmee in wezen de geest van de hele ontwikkeling van de mensheid. Als er in Shakespeare nog iets aanwezig was geweest van dat oude beleven, ontwikkelde hij in zich dat wat nu niet een intellectuele vormgeving van deze of gene figuur of deze of gene mens is, maar hij was zelf nog in deze gestalten aanwezig. Zo werden de gestalten van zijn drama’s niet wat vanuit menselijk intellect is gekomen, maar vanuit de aangewakkerde kracht van de mens, dat wij weer moeten zoeken, als we tot de ontwikkeling willen komen van echte mensheidsidealen. Maar dan moeten we de intuïtie bereiken.
Dat proberen we in Dornach, in het Goethanum en het mag worden gezegd dat daar de mensheid weer wordt gewezen op de exacte helderziendheid.
Wat nog in Shakespeare doorwerkt, wat hij op zo’n wonderbaarlijke manier gemaakt heeft, wat de toneelschrijvers van de mysteriën nog op een uiterlijke manier voor de mensen hebben neergezet en wat Shakespeare verder uitgewerkt heeft, kan begrijpelijk gemaakt worden. Het is niet iets uiterlijks wanneer we in Shakespeares drama’s zo’n honderdvijftig plantennamen vinden, zo’n honderd vogelnamen:

das alles gehört mit Shakespearedat  zum Ganzen, was als ein fortlaufender Strom sich entwickelt von den alten Kultusimpulsen der Mysterien her, was er ganz in das Menschenleben hereinnahm. Dadurch werden seine Dramen wach und wirklich, nicht durch das, was der Mensch hineinlegt, motiviert oder nicht motiviert… Ebensowenig wie man einen solchen Maßstab bei dem Prometheus, bei dem Ödipus anwenden darf, darf man ihn bei Shakespeare anwenden. Und in wunderbarer Weise sehen wir in Shakespeare’s eigener Persönlichkeit die Mysterienentwicklung. Er kommt nach London, er ist hineingestellt in das dramatische Leben, er dichtet wie andere, er wendet sich in bezug auf seine Stoffe auf das Gebiet historischer Überlieferungen, er ist abhängig von der Dramatik der anderen. Wir sehen, wie in diesen Jahren die eigentliche künstleri­sche Phantasie erwacht, so daß von 1598 an er das Innere seines Wesens seinen Gestalten aufzudrücken vermag; wir sehen, wenn er etwa seinen «Hamlet» gedichtet hat, daß er ihm mit dem gewöhnlichen Bewußtsein

dat alles hoort met Shakespeare tot het geheel, tot wat zich als doorlopende stroom ontwikkelt vanaf de oude cultuurimpulsen van de mysteriën, wat hij helemaal in het mensenleven opnam. Daardoor werden zijn drama’s geestelijk open en reëel, niet door wat de mens erin legt, gemotiveerd of niet. Net zo min als je zo’n maatstaf mag aanleggen bij Prometheus, bij Oedipus, mag je dat bij Shakespeare doen. En op een wonderbaarlijke manier zien we in Shakespeares eigen persoonlijkheid de ontwikkeling van de mysteriën. Hij komt naar Londen, hij staat in het leven van het drama, hij dicht als anderen, hij richt zich voor zijn stof op het gebied van de historische overleveringen, hij is afhankelijk van de drama’s van anderen. We zien hoe in deze jaren de kunstzinnige fantasie ontwaakt, zodat hij vanaf 1598 in staat is de kern van zijn wezen op zijn figuren over te dragen; we zien toen hij zijn Hamlet had gedicht, dat hij hem met het gewone bewustzijn

Blz. 213

nicht nachkommen kann. Es ist etwas, wie wenn man fühlen würde, daß er in anderen Welten erlebte, daß er die physische Welt anders beurteilte. Und solche Verinnerlichung verläuft mit einer Art innerer Tragik in Shakespeare. Nachdem er erst erlebt hat das äußere dramatische Milieu, dann die tiefste Innerlichkeit – ich möchte sagen, das Begegnen mit dem Weltengeist, von dem Goethe in so schöner Weise sprach -, kommt er wieder mit einem gewissen Humor in die Dramatik hinein; Humor, der die höchsten Kräfte ebenso in sich trägt, wie zum Beispiel im «Sturm» eine der wunderbarsten Schöpfungen der ganzen Menschheit, eine der reichsten Entwicklungen der dramatischen Kunst. So kann Shakespeare eine reife Weltanschauung überall in das lebendige menschliche Schaffen hineinverlegen.
Damit aber, daß wir die Dramatiker zurückführen können auf das alte Mysterienwesen, das es abgezielt hatte auf eine lebendige Entwickelung der Menschheit, wird uns begreiflich, warum aus der Dramatik Shakespeares eine solche erzieherische Kraft ausgeht. Wenn wir es ernst meinen mit diesen neuen Idealen, dann können wir sagen: Wir können wissen, wie das, was aus einer Art von Selbsterziehung hervorgegangen ist – wie ich eben geschildert habe – bis zu seiner höchsten geistigen Erhebung, nun auch in den Schulen wirken kann; wie es hineindringen kann in die lebendigen erzieherischen Kräfte unserer Jugend.

niet kan volgen. Het is zoiets alsof je voelt dat hij in een andere wereld leefde, alsof hij de fysieke wereld anders beoordeelde. En een dergelijk verinnerlijken verloopt in Shakespeare met een soort innerlijke tragiek.
Nadat hij in eerste instantie het uiterlijke dramatische milieu beleefde, dan de diepste innerlijkheid – ik zou willen zeggen, de ontmoeting met de wereldgeest waarover Goethe zo mooi sprak – komt hij weer terug in de dramatiek met een bepaalde vorm van humor; humor met een grote diepgang, zoals bijv. in ‘de Storm’, een van de wonderbaarlijkste scheppingen in de hele mensheid, een van de rijkste ontwikkelingen van de dramatische kunst.
Zo kan Shakespeare overal aan het levende menselijke scheppen een rijpe wereldbeschouwing meegeven.
Omdat wij echter de toneelschrijvers terug kunnen voeren tot aan het oude mysteriewezen en dat dit streefde naar een levendige ontwikkeling van de mensheid, kunnen we begrijpen waarom uit de dramatiek van Shakespeare zo’n opvoedkundige kracht uitgaat. Wanneer we deze nieuwe idealen serieus nemen, kunnen we zeggen: we kunnen weten hoe wat tevoorschijn gekomen is uit een soort zelfopvoeding – zoals ik net heb geschetst – ontwikkeld tot een grote geestelijke hoogte, ook in de school werkzaam kan zijn; hoe dat door kan dringen tot in de levende opvoedkundige krachten van onze jeugd.

Das ist es, was aus der Erfahrung der ganzen kosmischen Spiritualität uns so recht heute aktuell macht Shakespeares Dramen und die großen Erziehungs-fragen der Zeit. Aber mit allen Mitteln müssen wir geistig tätig sein, denn wir werden aus Shakespeare diese Fragen nur dann beantworten, wenn wir sie mit tiefster Spiritualität, aus voller Geistigkeit heraus beantwor­ten. Wir brauchen das, denn es sind diejenigen Ideale, die die Menschheit so sehr nötig hat. Wir haben eine großartige Naturwissenschaft; sie gibt uns eine dichte, stoffliche Welt, sie kann nichts anderes lehren als das Ende, welches in eine Art Weltentod führen wird. Wir schauen auf die natürliche Entwicklung hin, wir finden sie aus den Anschauungen der letzten Jahrhunderte herausgehend als etwas Fremdes, wenn wir zu unseren Idealen hinaufschauen. Hat aber das unreligiöse Ideal durch die ganze zivilisierte Welt hin eine reale Kraft? Nein! Wir müssen sie erst wieder erwerben, müssen zu den geistigen Welten aufsteigen, um diese

Dat is wat vanuit het ervaren van heel die kosmische spiritualiteit voor ons de drama’s van Shakespeare en de grote opvoedingsvragen van de tijd zo actueel maakt. We moeten wel met alle middelen geestelijk actief zijn, want we kunnen vanuit Shakespeare deze vragen alleen beantwoorden, wanneer we deze met de diepste spiritualiteit, vanuit de volle geest, beantwoorden. Dat hebben we nodig, want het gaat om de idealen die de mensheid zo zeer nodig heeft. We hebben een geweldige natuurwetenschap; die geeft ons een vaste, stoffelijke wereld, die kan niet anders leren dan het einde, dat tot een soort werelddood zal leiden. We kijken naar de natuurlijke ontwikkeling, we ervaren die vanuit de opvattingen van de laatste eeuwen uitgaand, als iets vreemds, wanneer we naar onze idealen opzien. Maar heeft het niet-religieuze ideaal door de hele beschaafde wereld een reële kracht? Nee! We moeten die eerst weer zien te verkrijgen, moeten ons opwerken tot de geestelijke wereld om deze

Blz. 214

Kraft zu erwerben, die- alles überwinden kann, die selbst zur starken Naturkraft werden kann, nicht nur zum Glauben. Wir mussen uns aufschwingen können zu dem, was aus religiösen Idealen etwas schafft, was im Kosmos das Stoffliche überwindet. Das können wir nur, wenn wir der geistigen Weltanschauung uns hingeben. Ein großer Führer kann Shakespeare sein zu dieser geistigen Weltanschauung. Es ist aber auch ein starkes soziales Bedürfnis für das Wirken dieser geistigen Weltanschauung in der Gegenwart da. Rechnen Sie es mir nicht so an, als wenn ich aus Egoismus heraus diese Entwickelung wollte, weil gerade in Dornach in der Schweiz das gepflegt wird, was die Menschheit wiederum hineinführen kann in die Wirklichkeit, in das Geistige, in die wahre Spiritualität der Welt. Allein gerade deshalb ist es in Dornach möglich gewesen, manches zu überwinden, was heute Interessen der Menschheit sind, die aber leider diese Menschheit spalten; einander widerstrebende Interessen, die Parteien geschaffen haben in allen mögli­chen Gebieten. Und gesagt werden darf vielleicht, daß während meist in Dornach siebzehn Repräsentanten der gegenwärtigen Zivilisation vom Jahre 1913 bis jetzt in Eintracht arbeiteten durch die ganze Kriegsepoche­hindurch – wir in der Nachbarschaft die Kanonen donnern hörten, in denen der menschliche Unfriede aneinanderprallte.

kracht te verwerven die alles kan overwinnen, die zelf tot een sterke natuurkracht kan worden, niet alleen maar tot een geloof. We moeten ons kunnen opwerken tot wat uit religieuze idealen iets kan kan scheppen, wat in de kosmos het stoffelijke overwint. Dat kunnen we alleen, wanneer we ons richten op de geestelijke wereldbeschouwing. Voor deze geestelijke wereldbeschouwing kan Shakespeare een grote leider zijn.
Maar er is in deze tijd ook een sterke sociale behoefte aan de werking van deze geestelijke wereldbeschouwing. Neem het me maar niet kwalijk, als zou ik deze ontwikkeling vanuit egoïsme willen, omdat met name in Dornach in Zwitserland volop in de aandacht staat wat de mensheid weer tot de werkelijkheid kan brengen, tot het geestelijke, tot de echte wereldspiritualiteit.
Juist daarom was het in Dornach mogelijk veel te overwinnen van wat tegenwoordig de interesses van de mensheid zijn, die helaas echter in de mensheid een scheuring teweegbrengen; interesses die tegen elkaar ingaan, die partijen hebben doen ontstaan op allerlei gebied. En het mag misschien worden gezegd dat, terwijl in Dornach zeventien vertegenwoordigers van de huidige beschaving vanaf 1913 tot nu in harmonie werkten tijdens de hele oorlogstijd – wij in de buurt de kanonnen hoorden bulderen, waarbij de menselijke onvrede op elkaar botste.

Und daß Repräsen­tanten von siebzehn Nationen in dem größten der menschlichen Kriege friedlich zusammenarbeiten konnten, scheint mir auch ein großes Ideal der Erziehung zu sein. Was so im kleinen, das könnte auch im großen möglich sein, und das braucht der menschliche Fortschritt, die menschli­che Zivilisation. Deshalb, weil wir einen Fortschritt der menschlichen Zivilisation wollen, muß ich hinweisen auf eine solche Gestalt, die in der ganzen Menschheit wirkte, die der ganzen Menschheit große Anregung gegeben hat zu denjenigen neuen menschlichen Idealen, die für die internationale allgemeine Menschheit Bedeutung haben. Deshalb muß ich auf Shakespeare- hinweisen, deshalb lassen Sie mich schließen an diesem festlichen Tage mit Worten, die ich behandelt habe in meinen Auseinandersetzungen – mit Worten Goethes, die- er empfunden hat, indem er bei Shakespeare volle, totale Spiritualität und Geistigkeit empfunden hat. Da entrang sich ihm ein Satz, der, wie es mir scheint, tonangebend sein muß für alle Shakespeare-Auffassung, die da bleiben

En dat vertegenwoordigers van zeventien landen in de grootste oorlog tussen de mensen vreedzaam konden samenwerken, lijkt mij ook een groot opvoedingsideaal. Wat zo in het klein mogelijk is, zou het ook in het groot kunnen zijn en dat heeft de menselijke vooruitgang nodig, de menselijke beschaving. En als we een vooruitgang van de menselijke beschaving willen, moet ik verwijzen naar die persoonlijkheid die in de hele mensheid werkzaam is, die de hele mensheid een grote impuls heeft gegeven voor die nieuwe idealen die voor de internationale mensengemeenschap van betekenis is. Daarom moet ik op Shakespeare wijzen, en laat u mij daarom op deze feestelijke dag afsluiten met de woorden die ik aan de orde heb gesteld in mijn uiteenzetting – met de woorden van Goethe die hij ervoer toen hij bij Shakespeare de volle, totale spiritualiteit vond. Toen kwam hij tot een zin die, zo ziet die er voor mij uit, toonaangevend moet zijn voor alle opvattingen over Shakespeare die een

Blz. 215

muß ein ewiger Quell der Anregung für alle zivilisierten Menschen. Und im Bewußtsein davon hat Goethe die Worte gebraucht über Shake­speare, mit denen wir diese Betrachtung schließen können: «Es ist die Eigenschaft des Geistes, daß er den Geist ewig anregt. » Deshalb muß man mit Recht mit Goethe sagen: «Shakespeare und kein Ende!»

eeuwige bron ter aansporing moet blijven voor alle beschaafde mensen. En met dat bewustzijn heeft Goethe over Shakespeare de woorden gebruikt waarmee we deze overdenking kunnen afsluiten: ‘Het is de eigenschap van de geest, dat deze de geest eeuwig stimuleert.’ Daarom moet je met recht met Goethe zeggen: ‘Shakespeare en geen einde!’
.

GA 304, 8e voordracht (Duits)
.

Shakespeare

Rudolf Steineralle pedagogische voordrachten

Rudolf Steineralle artikelen

Algemene menskundealle artikelen

Vrijeschool in beeld: alle beelden

.

2627

VRIJESCHOOL – De zintuigen (1-2)

.
Erhard Fucke, Weledaberichten nr.120 april 1980
.

VERZORGING EN BETEKENIS VAN DE ZINTUIGEN

.

Onze voorstellingskracht is nauwelijks toereikend om exact te beschrijven hoe het er zou uitzien als de mens geen zintuigen bezat. De op ’t eerste gezicht absurde poging om ons die toestand voor te stellen maakt ons echter duidelijk welke betekenis het zintuigstelsel voor de mens heeft en hoe belangrijk de verzorging van de zintuigen is.

Met behulp van de zintuigen ontvangen wij informatie omtrent de wereld. Het wegvallen van een zintuig, bijv. bij blindheid of doofheid, maakt duidelijk welke tekorten daarbij optreden. Die bestaan niet alleen hieruit, dat de mens afgesneden is van bepaalde gedeelten van de verschijnselen in de wereld, maar hij kan daarvoor ook geen begrippen vormen. De ontwikkeling van ons denkende bewustzijn, is gebaseerd op de waarnemingsinhoud van onze zintuigen. Zonder exacte waarneming kan er geen denkend bewustzijn tot stand komen, hoewel dit zich, als het tot stand is gekomen, op de hoogste trede ook onafhankelijk van de waarnemingswereld kan ontwikkelen.

Maar ook gewaarwording en gevoel worden aan de waarneming ontwikkeld. Deze zijn op een andere manier dan het denken een actief antwoord van de mens op de verschijnselen in de wereld. Beide verschralen gedeeltelijk als de werkzaamheid van een zintuig wegvalt.

En de handelende mens heeft eveneens voor een juist ingrijpen in de wereld de hulp van de waarneming nodig. Hoe onbeholpen beweegt een blinde zich als hij niet zijn andere zintuigen door middel van langdurige oefening heeft gescherpt zodat die gedeeltelijk het gemis van de ogen kunnen vervangen.

Wij verkrijgen door de zintuigen niet alleen informatie omtrent de wereld maar ook omtrent eigen gesteldheid. Deze waarnemingen zijn de grondslag voor het willekeurig kunnen beheersen van ons lichaam. Als bijv. de bewegingszin gestoord is, leren wij nooit het verloop van bewegingen goed beheersen. Ons lichaam kan dan nooit een instrument worden om uit te drukken wat er in ons aan gedachten, gevoelens en intenties leeft. Bij een dergelijke storing wordt de mens als persoonlijkheid nooit de baas ‘in eigen huis’. Slechts met behulp van intacte zintuigen kan hij zijn lichaam beheersen en al naar gelang van zijn persoonlijkheid beïnvloeden. De storing van die zintuigen, die de mens informatie verschaffen omtrent zijn eigen lichaam, levert het beeld op van iemand, die wij in het algemeen ‘gehandicapt’ noemen.

Als het zintuigstelsel gedeeltelijk gestoord is, treden er dus twee gevolgen op. De storing isoleert de persoon van de wereld en van zijn eigen lichamelijkheid. De isolering van de wereld heeft echter nog iets anders tot gevolg, nl. dat men zich van de medemens isoleert die een deel van de ons omringende wereld is. Zonder gezonde zintuigen, resp. het actieve gebruik daarvan, zal het ons moeilijk vallen om sociaal te handelen. Aan autistische kinderen kunnen wij zien, hoe ernstig de gevolgen daarvan voor het sociale gedrag kunnen zijn.

Wij aanvaarden het geschenk van een intact zintuigstelsel als zoiets vanzelfsprekends, dat wij er nauwelijks bij stilstaan of door onze leefwijze en ons gedrag de gezondheid van de zintuigen niet wordt aangetast. Pas in de laatste decennia rees de vraag of sommige verschijnselen in de samenleving niet een onbedoelde, maar toch destructieve werking op bepaalde zintuigen en op het totale zintuigstelsel konden hebben. Daarover is allerlei geschreven, wat wij hier terzijde willen laten. Wij willen een andere vraag stellen: is een gezonde ontwikkeling van het zintuigstelsel alleen een geschenk van de natuur dat de mens in de schoot valt of waarvan hij de gegeven onvolkomenheid moet leren te aanvaarden, of heeft de opvoeding tot taak om een gezonde ontwikkeling van de zintuigen actief te beïnvloeden?

Wij zien, dat de tegenwoordige pedagogiek een overvloed van doelstellingen kent. Opvoeding tot een actief gebruik van de zintuigen ontbreekt daarbij echter of neemt een totaal ondergeschikte plaats in. Dit verbaast te meer daar de feiten, die hierboven zijn beschreven, toch nauwelijks te ontkennen zijn. Men hoort bijv. van allerlei methodes die moeten dienen om de ontwikkeling van het denken door pedagogische maatregelen te bevorderen, zonder dat erop wordt gewezen, dat een juist denken alleen maar kan worden ontwikkeld aan en met een intact waarnemingsvermogen. De verzorging van de zintuigen is — afgezien van de doelstellingen van de vrijeschoolpedagogie — iets wat nog niet bewust wordt nagestreefd in de opvoeding. Vandaar dat in het vervolg van dit artikel hierover enkele opmerkingen over dit thema worden gemaakt. Vooraf echter willen wij nog een principiële constatering maken. Talloze waarnemingen tonen aan, dat het lichaam van de mens niet alleen door zijn eigen krachten tot rijping komt, maar dat dit proces mede door invloeden van buitenaf in hoge mate wordt bepaald. Een extreem voorbeeld hiervoor: als aan het kleine kind — onverschillig door welke omstandigheden — de genegenheid wordt onttrokken van iemand waarmee het een band heeft, dan blijft het in zijn lichamelijke ontwikkeling ver ten achter bij kinderen, die aan zo’n beschadiging niet zijn blootgesteld. Het leert veel later dan andere kinderen om zich op te richten, te lopen, te spreken. Maar ook lengte, gewicht en de algehele gezondheidstoestand zijn ten achter bij een normale ontwikkeling. Wat het kind van zijn omgeving ontvangt of wordt onthouden werkt ook door tot in de fijnere structuur van de afzonderlijke organen. Waarnemingen gedaan bij verwaarloosde kinderen tonen bijv. aan, dat deze op latere leeftijd meer dan anderen gevaar lopen zwakzinnig te worden.

Deze algemene wet, waarop Rudolf Steiner al in 1907 vóór de daarna volgende empirische onderzoekingen heeft gewezen, geldt ook voor de rijping van het zintuigstelsel. In ’t bijzonder geldt die wet voor de eerste zeven levensjaren en ook in latere levensfasen is zij werkzaam. Zelfs de volwassene die een gefundeerd oordeel wil vellen, moet door voortdurende oefening zijn waarnemingsvermogen differentiëren. Door bewust verrichte waarnemingsoefeningen leert hij om de kwaliteiten die de wereld hem tegemoet draagt, steeds nauwkeuriger waar te nemen. Een eenvoudig voorbeeld kan dit verduidelijken:

Bij veel gelegenheden spreken wij ongenuanceerd over het blauw. Zoiets is ook wel toereikend in het gewone leven. Voor de schilder evenwel is zo’n grove omgang met woord en begrip ontoelaatbaar. Hij weet voordat hij zich intensief met de kleur bezighoudt, dat blauw talloze nuances heeft. En die veranderen het wezen van de kleur. Anders gezegd: in die nuances komen verschillen tot uiting en zij wekken in de mens verschillende gevoelens op. Als de kunstenaar probeert om het wezen van de kleur werkelijk te doorgronden, dan moet hij omtrent die differentiaties tot een inzicht komen. Maar in de eerste plaats moet hij leren om ze te zien. Door voortdurende oefening van de waarneming versterkt hij de gevoeligheid en ontvankelijkheid van zijn ogen. Dit komt tot stand als hij bewust de wil activeert die in zijn waarnemen leeft. Die vergroot zijn aandacht. In die wil leven echter niet eigen voorstellingen en intenties; veeleer is daarin een zuivere, a.h.w. maagdelijke overgave aan de wereld verborgen. Door die overgave is het mogelijk dat de wereld zich zelf uit. Ook en juist de schilder uit liefhebberij kan de ervaring opdoen, dat deze toestand slechts met moeite en door de grootste concentratie kan worden opgewekt. Want tussen de wereld en de waarnemer komt in de regel heel spoedig een bepaalde voorstelling van de kleur te staan. Goethe, die op dit terrein zijn leven lang het waarnemen schoolde, vat de moeilijkheid die over het algemeen genomen bij elke waarneming optreedt, aldus samen: ‘De mens pakt niet, wat er is, maar wat hem behaagt.’ Op die manier wordt niet alleen de boodschap van de wereld maar tevens een zakelijk-juist oordeel daarover afgeschermd.

Een schildercursus voor leken heeft daarom o.a. tot taak, het waarnemingsvermogen van het oog te activeren en tegelijkertijd te differentiëren. Zo’n cursus kan vanzelfsprekend ook een aanloop betekenen om nog niet ontdekte creatieve vermogens wakker te roepen. De algemene ‘hygiënische’ taak ervan bestaat echter in het opwekken van de waarnemingsactiviteit en in het scherpen van de blik. Deze vaardigheid kan dan bij geheel andere activiteiten dan het schilderen worden gebruikt, leder heeft haar tegenwoordig nodig omdat de stortvloed van prikkels voor de zintuiglijke indrukken uit de omringende wereld een gedifferentieerde waarneming in hoge mate bemoeilijkt. De mens, die zichzelf als persoon wil staande houden, stompt af tegenover het te grote aanbod van waarnemingen. Als de thans noodzakelijke isolering van de wereld bewust en actief tot stand komt is daar niets tegen in te brengen. Maar zelfs dan heeft de mens ogenblikken in zijn leven nodig, waar hij zich duidelijk bewust tegenover het bestaan plaatst. Een schildercursus kan daartoe de gelegenheid bieden. 

Bij de volwassene is het zintuigstelsel volledig ontwikkeld. Door dergelijke oefeningen tracht hij op grond van een verhoogde psychische activiteit dit te leren beheersen. Vanuit zijn bewustzijn gaat hij dit hanteren. Het kleine kind kan dat nog niet. Het moet eerst nog een bewustzijn ontwikkelen, zijn psychische activiteit moet nog onder de heerschappij van zijn persoon komen te staan. Pas na de puberteit ontstaat er een vooreerst nog beperkte autonomie tegenover zulke processen. In een eerder stadium is het kind voor de verzorging van het zintuigstelsel geheel en al afhankelijk van het bewustzijn en de psychische activiteit van de opvoeders. Zij hebben niet alleen de taak om het kind tegen schadelijke invloeden van buiten af te beschermen, zij dienen ook de gezonde ontwikkeling van het zintuigstelsel te bevorderen. Al vroeg kunnen in ’t bijzonder de zintuigen worden geactiveerd die het kind ervaringen van zijn eigen lichamelijke bestaan verschaffen: tastzin, levenszin, evenwichtszin, bewegingszin. Dit moge blijken uit twee eenvoudige voorbeelden:

Het waarnemen van de omgeving en van het eigen lichaam gebeurt in de eerste levenstijd o.a. in hoge mate door het betasten en vastpakken van de dingen. Een voorwerp, dat in de wieg zo is opgehangen dat de handjes het kunnen grijpen, is een speelgoed dat de kinderen nog veel te weinig krijgen. Hout is het beste materiaal hiervoor omdat het warm aanvoelt. Het moet vloeiende vormen hebben omdat het prettige gevoel dat daardoor bij het vastpakken ontstaat de vertrouwdheid van het kind met zijn speelgoed bevordert. 
Zo’n voorwerp (in het Duits wordt het treffend ‘Greifling’ ‘grijpding’ genoemd) activeert niet alleen het tasten. Het kind grijpt, als hij het naar zich toe wil halen, er dikwijls naast. De bewegingen zijn nog niet gecoördineerd, de richting van het grijpen kan nog niet precies worden bepaald. Maar dat wordt nu juist door het spelen geoefend. De bewegingszin kan slechts worden ontwikkeld als het kind zich beweegt en als die beweging op een doel is gericht. Het genoemde speelgoed stimuleert dit.

Wie buiten is opgegroeid had veel gelegenheid om over allerlei obstakels te balanceren. Dat ontbreekt maar al te dikwijls in de stad; tuinmuurtjes echter kunnen zoiets wel vervangen. Het plezier dat het kind daaraan beleeft toont, dat het uit zichzelf dergelijke bewegingsprocessen zoekt. Als het niet zelf op zo’n spel komt, dan zou de volwassene er goed aan doen de conventies los te laten en zulke balanceerkunstjes voor te doen.

Als men kinderen bij het balanceren observeert kan men daaraan veel aflezen. Het kind dat angstig op een dwarsliggende balk klimt heeft nog geen vanzelfsprekende waarneming van zijn ledematen en het kan bovendien in een ongewone stand zijn evenwicht nog niet vinden. Maar dat is nu juist nodig om het lichaam te leren beheersen en om te beleven dat men het kan. Kinderen wie dat lukt verschillen wat hun zelfvertrouwen aangaat duidelijk van kameraadjes die dat niet durven. Het zelfvertrouwen is niet alleen voor het balanceren van belang; het is bepalend voor de hele manier waarop het kind zich inleeft in de wereld. Zulke kleine oefeningen hebben een belangrijke werking.

Alles hangt ervan af of wij als opvoeders hieraan de genoemde betekenis toekennen en of wij door onze belangstelling voor het kind onze fantasie zo ontwikkelen dat wij het op allerlei manieren tot dergelijke activiteiten aansporen. Er zijn legio voorbeelden te noemen hoe dat gedaan kan worden. Wij willen door deze gezichtspunten te noemen slechts op het verband wijzen dat er is tussen de ‘gewone dingen’ van het kinderleven en de belangrijke psychische en geestelijke ontwikkelingen van het kind. Pedagogie bestaat niet alleen uit grote doelstellingen, hoe noodzakelijk die ook zijn, maar veeleer en juist in het bewust gebruiken en creëren van alledaagse levenssituaties. Jean Paul heeft eens terecht gezegd, dat het kleine kind van zijn voedster meer leert dan op de universiteit. Dit woord kan alleen maar waar zijn als men een voldoende omvattend begrip van het leren heeft en als ieder ernaar streeft volgens de betekenis van dit begrip een pedagoog te zijn.

Het leren evenwel begint met de waarneming, resp. met het oefenen daarvan. Hoe dat oefenen door de opvoeders wordt gestimuleerd is mede bepalend of en hoe het zintuigstelsel ‘rijpt’, d.w.z. of de persoon later voor zijn werk de beschikking heeft over gezonde zintuigen. Wij helpen het kind om zich in de wereld in te leven en zijn lichaam als een gezond instrument te hanteren als wij het zulke oefeningen laten doen.

.

Zintuigenalle artikelen

Menskunde en pedagogie: alle artikelen

De bewegende klas

.

2626

.

VRIJESCHOOL – 7e klas – sterrenkunde (1-1/21)

.

SCHIP ARGO
.

In de bossen op de bergen van Pelikon groeide onder de hoede van de centaur Chiron een jongen op, die Jason heette, dat betekent ‘heelmaker’. Toen hij groot en sterk was, vertelde Chiron hem dat zijn echte naam Diomedes was en dat hij de zoon was van een koning en dat zijn halfbroer Pelias deze van zijn macht beroofd had. Toen was Jason niet meer te houden. Hij trok naar het hof van de koning om zijn erfdeel op te eisen. 
Toen hij daar was aangekomen zei de jongeling dapper tegen zijn oom dat hij aanspraak maakte op de troon van zijn vader. Pelias, door een orakel gewaarschuwd, kon hem die niet weigeren. Om van de ongewenste rivaal op een niet opvallende manier af te komen, eiste hij echter van Jason dat hij eerst zijn moed om te kunnen regeren, moest bewijzen door een grote heldendaad te verrichten.  Hij moest het Gulden Vlies uit Kolchis terughalen en daarmee het land van een vloek bevrijden. Jason hoorde nu het verhaal over de stier met het gouden vel (sterrenbeeld Stier). Het orakel van Delphi had verkondigd dat pas dan het land Jolkos tot welvaart zou komen, omdat met het Gulden Vlies ook de geest van Phrixos in zijn vaderland zou kunnen terugkeren.

Jason die de werkelijke bedoeling van zijn oom niet doorzag, stemde moedig in. In het hele land liet hij vrijwilligers voor zijn avontuur werven en gaf de opdracht om een schip voor 50 roeiers te bouwen. Nooit eerder was er in Griekenland zo’n groot schip gebouwd. Alleen met de inspirerende gedachten van de godinnen Hera en Athena die Jason welgezind waren, kon de bouwmeester Argos het wonderwerk tot stand brengen. Daarvoor nam hij een bijzondere houtsoort die ‘de leeuw’ werd genoemd, want water noch vuur had er enige grip op. In de boeg van het verbazingwekkende schip plaatste Athena zelf een orakelbalk die afkomstig was uit een eik die vader Zeus aan Dodona gewijd had, die het schip op belangrijke en gevaarlijke ogenblikken het vermogen gaf om te spreken.
Toen de bouw voltooid was, gingen de 50 grootste helden van Griekenland die Jason om zich verzameld had, aan boord. Ze werden de Argonauten genoemd. Hier worden alleen maar Castor en Polydeukes, Idas en Lynkeus (sterrenbeeld Tweelingen) genoemd en Herakles!
Toen ze allemaal ingescheept waren, begon de orakelbalk voor de eerste keer te spreken en zette hen aan uit te varen. Gedurende een lange tijd zou het schip Argo, dat ‘de snelle’ betekent het thuisland van de helden zijn. Ze moesten vele gevaarlijke avonturen doorstaan, voor ze hun doel bereikten. 
Op het eiland Kapidagi werden ze door reuzen met zes armen aangevallen, die de monding van de haven met rotsblokken blokkeerden om het schip vast te zetten.
Onder aanvoering van Herakles overwonnen ze de monsters en konden weer de vrije zee bereiken. Gieren met messcherpe veren vielen de zeelieden aan op Aia, het eiland van Ares, zodat ze zich onder hun schilden moesten verschuilen. Hiermee maakten ze zoveel lawaai, dat de vogels vluchtten.
Na dit soort avonturen en andere, bereikten de Argonauten uiteindelijk Kolchis, aan de oostelijke oever van de Zwarte Zee. Eerst probeerde Jason op vreedzame manier te bereiken dat koning Aietes het Gulden Vlies meegaf. De koning echter, weigerde en bedreigde hem en de andere Argonauten met de dood, wanneer ze niet onmiddellijk zijn land zouden verlaten. 
Maar het geluk was aan hun zijde, want Medea, de dochter van de koning was meteen verliefd geworden op de dappere held Jason. Met hulp van Medea’s toverkunsten was Jason bestand tegen alle beproevingen, maar ondanks dat weigerde de koning hem het Gulden Vlies en hij wilde de Argonauten in de komende nacht laten ombrengen. Maar Medea kwam dit te weten. Nadat Jason haar beloofd had, haar mee te nemen naar Griekenland en met haar te trouwen, bedacht ze een plan om het Gulden Vlies te stelen en hoe ze zouden kunnen vluchten. 
In een donkere nacht bracht Medea Jason naar de helling van de heilige berg Ares, waar het Gulden Vlies aan een hoge eik hing, bewaakt door een reusachtige draak die nooit sliep. Met liederen kon ze de draak slaperig maken en toen wreef ze zijn kop met een magische zalf in, waardoor hij langer zou slapen. 
Terwijl Medea dat deed, pakte Jason het Gulden Vlies en beiden haastten ze zich naar het strand waar de Argo al klaar lag om weg te varen. Gelukkig konden ze allemaal ontkomen, maar later werden ze door koning Aietes achtervolgd en Jason laadde nog meer schuld op zijn schouders, toen hij, door Medea opgehitst, voor hun eigen redding, haar broer doodde. Maar daardoor verloor hij de gunst van de goden. 
Pas na lange zwerftochten waarbij enkele van de Argonauten hun leven lieten, bereikten ze het thuisland. Jason bracht het Gulden Vlies naar Boiotië en hing het in de tempel van Zeus. Het schip Argo trok hij op het strand van Isthmos in Korinthië en wijdde het aan Poseidon.

Toen Jason op hoge leeftijd weer in Korinthië kwam, ging hij in de schaduw van de Argo zitten en herinnerde zich zijn roem van weleer. 
Toen viel het vermolmde schip uit elkaar en hij kwam onder het boegdeel terecht. De achtersteven die hieraan geen schuld had, zette Poseidon als gedenkteken aan de avontuurlijke vaart van de Argonauten als sterrenbeeld aan de hemel.

Zo                                                                   z                                                          zw
Febr.   1   24°°u                                    mrt.   1  22°°u                                apr.   1  21°°u*
15  23°°u                                             15  21°°u                                         15  20°°u*
*zomertijd

Van het schip Argo kunnen we in Midden-Europa aan de avondhemel die sterren zien die de achtersteven en een deel van het zeil vormen en deze slechts alleen van februari tot april. Je moet al heel ver naar het zuiden gaan om alle sterren te kunnen zien zoals op de bovenste afbeelding.

De namen van de sterren betekenen:
Canopus (Grieks) = afgeleid van Kanobos. Zo heet in de Griekse mythologie de stuurman van Memelaos op de terugweg uit Troje>
Markeb = (Arabisch) schip
Tureis = (Arabisch) schild

Meer feiten

Sterrenkundealle artikelen

7e klasalle artikelen

.

2625

 

 

 

 

 

 

 

.