Maandelijks archief: maart 2023

VRIJESCHOOL – Rudolf Steiner in de vrijeschool – GA 298 (16-12-1921)

.

In de vertaling van GA 298 ‘Rudolf Steiner in der Waldorfschule‘- vertaald: ‘Beste ouders, lieve kinderen‘ zijn niet alle toespraken uit de Duitse uitgave opgenomen.

GA 298

Blz. 115

Ansprache bei der Grundsteinlegung für das neue Haus der Waldorfschule

Toespraak bij het leggen van de grondsteen van het nieuwe onderkomen van de vrijeschool

Mein lieber Freund Molt, der Sie den ersten Gedanken zu dieser Schule
als Begründer gefaßt haben und ihr seit ihrer Begründung auch Ihre
Mitwirkung zugewendet haben, sehr verehrter Herr Weippert, der Sie
Ihre baumeisterliche Kraft in den Dienst des Schulbaues gestellt haben,
meine lieben Freunde von der Lehrerschaft, die Sie sich entschlossen
haben, hier an dieser Schule, an ihrem Ausgangspunkte, in hingebungsvoller Weise zu wirken, Sie alle, von dem Waldorfschul-Verein, vom Aufsichtsrat und dem Direktorium des Kommenden Tages, die Sie Ihre
Sorgfalt und Mitwirkung und Überschau widmen dieser der Menschheit Heil gewidmeten Stätte, und auch diejenigen, welche vom Bund für
Dreigliederung des sozialen Organismus sich die Aufgabe gestellt haben,
den Keim für ein freies Geistesleben in dieser Schule hier zu beschützen,
und ihr, meine lieben Kinder, Schüler und Schülerinnen dieser Schule,
die ihr den ersten Unterricht gewissermaßen und die erste Menschenerziehung hier in dieser Schule genießen dürft: an Euch alle wende ich mich in diesem Augenblick, wo es gilt, daß wir mit dem Schicksal
dankbarem Herzen den Grundstein zu legen haben für den Schulbau,
der durch die Sorgfalt aller beteiligten Kreise für unsere Kinder und die
Schülerschaft hier zustande gekommen ist. Da wir diesen Grundstein zu
legen haben, geben wir diesem Grundstein mit die Worte, welche hier
auf der Urkunde, die in diesem Grundstein nach altehrwürdiger Sitte in
die Erde versenkt wird, geschrieben stehen:

Mijn beste vriend Emil Molt, u die als oprichter de eerste gedachten over deze school onderkend heeft en waaraan u na de oprichting ook uw medewerking verleend heeft; zeer geachte heer Weippert, u die als architect uw vermogens ten dienste van het schoolgebouw hebt gesteld; beste vrienden van het lerarencollege, u die besloten hebt hier aan deze school, aan de uitgangspunten ervan, op een toegewijde manier te werken; u allen van de Vereniging Vrijeschool, de Raad van Toezicht en de het Bestuur van ‘Der kommende Tag’, u die uw accuratesse aanwendt, uw medewerking verleent en het overzicht bewaart bij deze plaats die gewijd wordt aan het heil van de mensen en ook degenen die voor de Bond voor Driegeleding van het sociale organisme zich ten doel hebben gesteld de kiem voor een vrij geestesleven hier in deze school te behoeden en jullie, beste kinderen, leerlingen van deze school, jullie die in zekere zin het eerste onderwijs en de eerste opvoeding tot mens hier in deze school mogen genieten, ik richt me op dit ogenblik tot u allen nu het zo is dat wij door lot, met een dankbaar hart voor het lot, de grondsteen moeten leggen voor het schoolgebouw dat door de zorg van alle betrokkenen voor onze  kinderen en de schoolgemeenschap hier tot stand gekomen is. Omdat we deze grondsteen moeten leggen, geven wij deze grondsteen met de woorden die hier op de oorkonde die in deze grondsteen volgens een van oudsher waardige gewoonte, in de aarde wordt gelegd, geschreven staan: 

Blz. 115-116

Es walte, was Geisteskraft in Liebe,
Es wirke, was Geisteslicht in Güte
Aus Herzenssicherheit
Und Seelenfestigkeit
In jungen Menschenwesen
Für des Leibes Arbeitskraft,
Für der Seele Innigkeit,
Für des Geistes Helligkeit
Erbringen kann.
Dem sei geweiht diese Stätte.
Jugendsinn finde in ihr
Kraftbegabte, lichtergebene
Menschenpflege.
In ihrem Herzen gedenken
Des Geistes, der hier walten soll,
Die, welche den Stein
Zum Sinnbild hier versenken,
Auf daß er festige die Grundlage,
Auf der leben, walten, wirken soll,
Befreiende Weisheit,
Erstarkende Geistesmacht,
Sich offenbarendes Geistesleben.
Dies möchten bekennen
In Christi Namen,
In reinen Absichten,
In gutem Willen:

Emil Molt, Weippert, Rudolf Steiner, Marie Steiner, die Mitglieder der
Lehrerschaft, des Waldorfschul-Vereins, des Aufsichtsrats, des Direktoriums des Kommenden Tages, des Bundes für Dreigliederung des Sozialen Organismus.

Emil Molt, Weippert, Rudolf Steiner, Marie Steiner, de leraren, de Vereniging Vrijeschool, de Raad van Toezicht, de directie van ‘Der kommende Tag’, de Bond sociale driegeleding.
Zij hadden hun handtekening gezet.

Diese Urkunde wird hier in das Pentagondodekaeder versenkt, und
mit diesem Pentagondodekaeder, welches ist das Sinnbild für die wirkende Kraft des Menschenherzens und Menschengeistes, die wir mit
aller Kraft anwenden wollen auf alles das, was gewirkt wird in dieser
Schule, in diesem Pentagondodekaeder wollen wir diese Urkunde in die
Erde versenken.

Deze oorkonde wordt hier in de pentagondodekaeder in de grond gelegd en met deze pentagondodekaeder die het symbool is voor de werkzame kracht van het mensenhart en de mensengeest die wij met al onze kracht willen inzetten bij alles wat we op deze school doen, in deze pentagondodekaeder zullen wij deze oorkonde in de aarde begraven.

Blz. 117

Mein lieben Freunde, meine lieben Kinder, Schüler und Schülerinnen
der Freien Waldorf schule!
Aus dem Geiste unserer Zeit heraus ist die Waldorfschule in einer Zeit
der schweren Sorgen begründet worden. Das große Unglück, das über
die Menschheit hereingebrochen ist in Form einer furchtbaren kriegerischen Katastrophe, hat, nachdem das Äußere dieser kriegerischen Katastrophe vorüber war, Zeiten heraufgeführt, in denen gedacht werden muß: Was ist zu beginnen, um eine Menschenzukunft vorzubereiten, in welcher Kräfte der Weiterentwickelung, des Fortschrittes und des Aufstieges aus schwerer Not und aus dem Niedergang der Menschheit gepflegt werden können? Zu demjenigen, was in wirksamster Weise hinübertragen soll die Kräfte der Gegenwart, die vielleicht in dieser Gegenwart selbst erst wenig wohltätig wirksam sein können, in eine Zukunft, in der sie wirksamer sein können, gehört die Schule. Und in jener schweren Zeit, in welcher vor allen Dingen auf solche Zukunftsgedanken der Sinn der Menschheit sich lenken mußte, hat unser lieber Freund Emil Molt den Gedanken von sich aus gefaßt, die Waldorfschule entstehen zu lassen.

Beste vrienden, lieve kinderen, leerlingen van de vrijeschool!
Uit de tijdgeest is de vrijeschool opgericht, in een tijd met grote zorgen. De grote tragiek die over de mensheid is gekomen in de vorm van een vreselijke oorlogscatastrofe, heeft, toen de zichtbare kant hiervan voorbij was, de tijd gebracht waarin we moeten nadenken: wat moeten we doen om een toekomst voor de mensen voor te bereiden waarin krachten voor de verdere ontwikkeling, voor de vooruitgang en voor het te boven komen van diepe ellende en het verval van de mensheid, verzorgd kunnen worden? Bij wat op een zo sterk mogelijk werkende manier, de huidige krachten, die wellicht in deze tijd zelf eerst nog weinig weldadig kunnen werken, over moet brengen naar een toekomst waarin ze wél kunnen werken, hoort de school. 
En in deze moeilijke tijd waarin we vooral de blik van de mensheid moeten richten op toekomstgedachten, heeft onze goede vriend Emil Molt zelf de gedachte opgevat om de vrijeschool te laten ontstaan.

Heute an dem Tage, wo das Gebäude, das diese Waldorfschule erweitern soll, seinen Grundstein bekommt, wollen wir vor allen Dingen in allerherzlichster, dankbarer Weise gedenken jenes fruchtbaren Gedankens, den unser Freund Emil Molt faßte in einer Zeit, in der ein solcher Gedanke geradezu die großen Fragen der Gegenwart erfaßte, als er daran ging, diese Schule zu begründen. Es werden Zeiten kommen, welche auf diese Schulgründung vielleicht objektiver blicken werden, als dies in der heutigen Gegenwart schon möglich ist, wo alle die ungeheuer komplizierten, verworrenen Verhältnisse der Gegenwart noch die Menschheit zu sehr verwirren, um mit voller Klarheit zu sehen, daß vor allen Dingen eine solche Stätte für die Jugend, die hervorgeht aus einem auf sich selbst begründeten Geistesleben, eine absolute Notwendigkeit der Zeit ist. Daß Emil Molt diesen Gedanken aus dem Sinn für diese große Frage der Zeit fassen konnte, das wird niemals vergessen werden können und überall da in gebührender Weise gekennzeichnet werden, wo man Verständnis haben wird für solche Menscheitsnotwendigkeiten und für die großen Menschheits-Entwicklungsimpulse überhaupt.

Vandaag op deze dag waarop het gebouw dat deze vrijeschool meer ruimte moet geven, de grondsteen krijgt, willen we allereerst op een allerhartelijkste, dankbare manier de vruchtbare gedachte in herinnering roepen die onze vriend Emil Molt kreeg in een tijd waarin een dergelijke gedachte juist de grote vragen van deze tijd samenvatte, toen hij begon deze school op te richten. Er zullen tijden komen die misschien naar deze schoolstichting objectiveer zullen kijken dan nu vandaag de dag al mogelijk is, nu al die vreselijk gecompliceerde, scheve verhoudingen van deze tijd de mensheid nog te zeer in de war brengen om met volle helderheid te zien dat vooral zo’n plaats voor de jeugd die het gevolg is van een in zichzelf gefundeerd geestesleven, een absolute noodzaak van de tijd is. Dat in Emil Molt deze gedachte opkwam vanuit het aanvoelen van deze grote tijdsvragen, kan nooit meer worden vergeten en overal zal dit op een gepaste manier kenbaar gemaakt worden, waar men zo’n noodzaak voor de mensheid begrijpt en juist ook voor de grote ontwikkelingsimpulsen in de mensheid.

Blz. 118

Gedenken muß ich ferner namentlich, um es in eure Herzen zu schreiben, meine lieben Kinder, meine lieben Schüler und Schülerinnen, gedenken muß ich fernerhin derjenigen Persönlichkeiten, die sich entschlossen haben, die erste Lehrerschaft dieser Schule zu bilden. Ihr, liebeKinder, Schüler und Schülerinnen, die ihr zuerst Unterricht und Erziehung in dieser Schule genießt, ihr sollt es euch ins Herz, in die Seelen schreiben, daß gegenüber den großen, ungeheuren Aufgaben, die den Menschen gestellt sind in bezug auf Unterricht und Erziehung für die Menschenzukunft und Menschenziele, es ein bedeutsamer, großer Entschluß war, als Lehrer dieser Schule anzugehören. Es muß nur bedacht werden, daß fürs erste diese Schule heute so besteht, daß sie zwar das Vertrauen weitester Kreise, man darf sagen, in der ganzen Welt erregt.
Derjenige, der hinblickt auf dasjenige, was geschieht, der weiß, daß man
eigentlich über den ganzen Erdkreis Menschenseelen hat, die nicht nur
wissen, in Stuttgart gibt es eine Waldorfschule, die auch mit regstem
Interesse die Frage sich stellen: was will man mit so etwas, wie es diese
Stuttgarter Waldorfschule ist? –

Verder moet ik namelijk noemen, om het in jullie harten te schrijven, beste kinderen en leerlingen, verder moet ik denken aan die personen die besloten hebben de eerste lerarengroep van deze school te vormen. Jullie, beste kinderen en leerlingen, jullie die als eersten onderwijs en opvoeding in deze school genieten, jullie moeten in je hart, in jullie ziel schrijven, dat wat betreft de grote, zware opgaven waarvoor de mensen zich gesteld zien en met betrekking tot het onderwijs en de opvoeding voor de toekomst van de mens en het streven van de mens, het een belangrijk, groot besluit was om als leerkracht bij deze school te horen.
Er moet alleen wel rekening mee worden gehouden, dat deze school zo’n succes is, dat ze vertrouwen zal wekken in de breedste kringen, en wel in de hele wereld. Degene die kijkt naar wat er gebeurt, weet dat er over de hele wereld mensenzielen bestaan die niet alleen weten dát er een vrijeschool is in Stuttgart, maar die ook heel belangstellend vragen: wat willen ze met zo’n school zoals in Stuttgart?

Ihr, meine lieben Kinder, sollt bedenken, daß ihr die ersten seid, welche in einer Schule erzogen werden, auf die man aus wohlberechtigen Gründen in der ganzen Welt sieht. Ihr sollt vor allen Dingen bedenken, und wir alle müssen es herzlichst dankbar bedenken, daß diejenige Lehrerschaft, die als erste sich aussetzt einer solchen Beurteilung der ganzen Welt, eines großen Entschlusses bedarf. Aber diese Lehrerschaft ist auch durchdrungen von dem Gedanken, von den Impulsen, aus denen heraus diese Schule ihren Anfang genommen hat. Diese Lehrerschaft weiß, daß man, wenn auch in einem beschränkten Umfang, so doch wirkt für etwas, was zuletzt die ganze Menschheitsentwickelung angeht. Diese Lehrerschaft hat gezeigt, daß sie ihre ganze Kraft einzusetzen vermag und einzusetzen haben wird für dasjenige, was aus dieser Gesinnung heraus und aus diesen Impulsen heraus für diese Schule zu geschehen hat. Wir haben manche schöne Blüte in der Entfaltung dieser Schule gesehen. Unvergeßlich wird es denjenigen zukommen, welche sich gewidmet haben der Pflege dessen, was hier im umfassendsten Sinne in dieser Schule gepflegt werden soll. Und wenn ich manchmal die Frage an die hier in der Schule zu erziehenden Kinder gestellt habe: Liebt ihr eure Lehrer? – und ihr antwortetet in entspre-

Jullie, beste kinderen, moeten bedenken dat jullie de eersten zijn die in een school opgevoed worden waarnaar op goede gronden in de hele wereld gekeken wordt. Boven alles moeten jullie bedenken en wij moeten allemaal van harte dankbaar bedenken dat het van de leerkrachten die voor het eerst worden onderworpen aan zo’n beoordeling door de hele wereld, een grote besluitkracht vergde.
Maar deze leraren zijn ook doordrongen van de idee, van de impulsen van waaruit deze school begonnen is, zij weten, dat je, ook in beperkte mate, voor zoiets werkt wat uiteindelijk de hele ontwikkeling van de mensheid aangaat. Deze lerarengroep heeft laten zien dat ze in staat is alle krachten in te zetten en te moeten inzetten voor wat uit deze stemming en uit deze impulsen voor deze school moet gebeuren. We hebben al veel moois op zien bloeien bij de ontwikkeling van deze school. Onvergetelijk zal het voor diegenen voelen die zich gewijd hebben aan de zorg voor wat hier in de meest ruime zin op deze school verzorgd moet worden. En als ik soms aan de kinderen die hier op deze school opgevoed worden, de vraag stel: Houden jullie van jullie leraren? en jullie geven dan het antwoord

Blz. 119

chender Weise, dann empfinde ich aus dem ganzen Verhältnis von
Schülerschaft und Lehrerschaft, daß sie daran sind, diesen Geist hier in
dieser Schule nach und nach einziehen zu lassen.
Wiederum frage ich euch jetzt, damit ihr auch aus eurem Herzen
heraus sagen könnt, wie es bei euch steht um euer Verhältnis zur
Lehrerschaft, wiederum frage ich euch alle, meine lieben Kinder, Schüler und Schülerinnen: Habt ihr eure Lehrer lieb und seid ihr dankbar für
das, was sie tun? – dann antwortete mir Ja! [Ja! – rufen alle Kinder.]
So, meine lieben Kinder, meine lieben Schüler und Schülerinnen,
so sollt ihr immer empfinden, dann wird der Geist in der Schule sein,
unter dessen Licht wir allein das bewirken können, was bewirkt werden
muß.
Diese Schule, in der wir heute feierlich den Grundstein legen, hat noch
ein anderes zu bedenken. Sie steht da als etwas, was in gewisser Weise ein
Musterbild darstellen möge, wie heute unterrichtet und erzogen werden
soll.

dat daarbij hoort, dan beleef ik uit heel die verhouding tussen de leerlingen en de leraren, dat ze in staat zijn deze geest hier in deze school stap voor stap zijn intrede te laten doen.
En nu vraag ik het jullie weer, zodat je ook vanuit je hart kan zeggen, hoe het bij jou is met de verhouding tot de leraren; ik vraag het jullie weer allemaal; beste kinderen, leerlingen: ‘Houden jullie van jullie leraren en zijn jullie dankbaar voor wat ze doen? – geef mij dan het antwoord JA! (Ja – roepen de kinderen).
Dus beste kinderen, beste scholieren, dat moeten jullie altijd voelen, dan zal er geest op school zijn, alleen in het licht daarvan kunnen we voor elkaar krijgen wat er moet lukken. 
Deze school waarin we feestelijk de grondsteen plaatsen, moet nog aan iets anders denken. Die staat daar als wat in zekere zin een toonbeeld wil zijn van hoe nu onderwijs gegeven en opgevoed moet worden. 

Aber sie kann als einzelne Schule nicht mehr sein als ein solches
Musterbild. Auf das Musterbild schaut man, wie ich es angedeutet habe.
Als ich vor ganz kurzer Zeit in Norwegen Vorträge zu halten hatte,
konnte ich auch in dieser weiten Ferne sehen, wie zahlreich die Menschen sind, die mit innigem Anteil auf diese Schule hinschauen. Als eine Musterschule wird das angesehen, was hier begründet worden ist. Nur das andere fehlt noch, die Einsicht in der weiten Welt, daß es mit der einen Begründung der Musterschule nicht getan ist, wenn nicht über die ganze Welt sich verbreitet die Einsicht, daß solche Schulgründungen überall notwendig sind, daß Hunderte und Aberhunderte sich vereinigen im Weltschulverein, um überall solche Schulen zu begründen. Sonst kann nichts geschehen, als daß diese kleine Schülerschaft das hineinträgt in die Welt, was gepflegt werden muß für die Menschheitsentwickelung.
Dieses Zweite allerdings haben wir in der Welt noch nicht gefunden.
Wenn wir in der Lage waren, meine lieben Freunde, an vielen Orten
heute Schulen nach dem Muster der Waldorfschule zu begründen mit
Mitteln, die uns vom Monde herabfallen, wir würden solche Schulen
überall in der Welt gefüllt bekommen. Keine einzige dieser Schulen, die
mit Mondgeld bezahlt würde, würde unbesucht bleiben. Aber dasjenige,
was heute in der Welt fehlt, das ist der soziale Opfersinn, der zwar

Maar als school alleen kan ze niet méér zijn dan dit voorbeeld. Er wordt naar dit voorbeeld gekeken, zoals ik heb gezegd. Toen ik niet lang geleden in Noorwegen voordrachten moest houden, kon ik ook zo ver weg zien, hoeveel mensen er zijn die met grote innerlijke interesse naar deze school kijken. Wat we hier hebben opgericht, wordt gezien als de voorbeeldschool. Maar iets anders ontbreekt nog en dat is het inzicht daar in die verre oorden, dat het met die ene stichting van de voorbeeldschool niet klaar is, wanneer niet over de hele wereld het inzicht zich verspreidt dat zulke schoolstichtingen overal nodig zijn, dat honderden en nog eens honderden mensen zich verenigen in een wereldschoolvereniging om overal dergelijke scholen op te richten. Anders kan er niets anders gebeuren dan dat deze kleine schoolgemeenschap in de wereld zet, wat voor de ontwikkeling van de mensheid gedaan moet worden. Maar het tweede hebben we in de wereld nog niet aangetroffen. Wanneer we, beste vrienden, in staat zouden zijn, nu op vele plaatsen scholen te stichten naar voorbeeld van de vrijeschool met middelen die uit de hemel gezonden zijn, die scholen zouden overal in de wereld vollopen. Geen enkele school die met dit geld betaald zou worden, zou leeg blijven. Maar wat nu in de wereld ontbreekt, is een sociale gezindheid om een offer te brengen, 

Blz. 120

überall solche Schulen gründen möchte, der aber es nicht dazu bringt,
aus der äußerlichen Anerkennung einer im eminentesten Sinne unserer
Zeit notwendigen Idee sich aufzuraffen bis zu dem Willen, der allein das
wirken kann, was in dieser Zeit notwendig ist. Und ehe dieser Impuls in
der Welt sich nicht erfüllt, eher kann der Waldorfschul-Gedanke seine
Aufgabe nicht erfüllen. Um diese Aufgabe zu erfüllen, sind viele Menschen notwendig, die ihm verständnisvoll entgegenkommen. Und wenn es sein könnte, daß wir am heutigen Tage – wir können es nur durch Gedanken -, wenn wir vermögend wären, nicht bloß äußerlich etwas zu begründen, sondern innerlich, durch diese tiefinnerliche Begründung mit dem Grundstein, den wir für diesen Schulbau in die Erde versenken, wenn wir könnten in vieler Menschen Herzen den Grundstein legen, damit aus diesem
erwachse dasjenige, was wir für notwendig halten für die Menschheitsentwicklung und das Menschenziel, dann wäre viel getan.
Aus innerer bewegter Seele, aus bewegtem Herzen heraus, Schüle und Schülerinnen der Waldorfschule, spreche ich zu euch allen, daß wir
in diesem feierlichen Augenblick in unseren Herzen die Kräfte auf
dasjenige richten, was eben gekennzeichnet worden ist als für die
Menschheit notwendig, und was in dem Waldorfschul-Gedanken angedeutet worden ist.

een gezindheid die weliswaar overal zulke scholen op zou willen richten, die het echter niet voor elkaar krijgt uit de uiterlijke erkenning van een idee dat in zo’n hoogstaand opzicht zo nodig is in onze tijd, tot in de wil te komen, en dat alleen kan bewerkstelligen wat in deze tijd nodig is. En voor dat deze impuls in de wereld geen werkelijkheid wordt, kan de vrijeschoolgedachte zijn taak niet vervullen.
Om dat wél te kunnen zijn er veel mensen nodig die er begripsvol tegenover staan. En als het zo zou kunnen zijn, dat we vandaag de dag – we kunnen het alleen middels gedachten – wanneer we de middelen ertoe hadden, niet alleen uiterlijk iets te stichten, maar innerlijk, door de diep innerlijke instemming met de grondsteen die we voor dit schoolgebouw in de aarde begraven; wanneer we de grondsteen in de harten van vele mensen konden leggen, zodat uit deze ontstaat wat wij voor nodig houden voor de ontwikkeling van de mensheid, dan zou er veel zijn gedaan.
Vanuit mijn innerlijk geroerde ziel, van uit mijn innerlijk geroerde hart, spreek ik tot jullie allen, leerlingen van de vrijeschool, dat wij op dit feestelijke ogenblik in onze harten de krachten richten op wat zojuist benoemd werd als iets wat voor de mensheid zo nodig is en wat in de vrijeschoolgedachte weergegeven is. 

Es haben schon Menschenherzen eine gewisse Kraft, wenn dasjenige, was leben soll, in ihnen lebendig ist.
Meine lieben Freunde, liebe Kinder, meine lieben Schüler und Schülerinnen der Waldorf schule! Es ist so, daß dann, wenn die Menschen in
uralten Zeiten daran gegangen sind, den Grund zu legen für einen Bau,
dann haben sie mit der Urkunde, auf der Ziel und Sinn des Baues
gestanden hat, und die Namen derer, die tätig waren an der Errichtung des Baues, etwas Lebendiges versenkt in die Erde. Immer mehr und
mehr ist die Idee vergeistigt worden. Heute versenken wir, was Sinnbild
des Geistes ist, unser Pentagondodekaeder mit dem Einschluß unseres
Gelöbnisses, das wir ablegen in Christi Namen, aus unseren reinen
Absichten, aus unserer – wie wir sie anwenden mögen – tätigen Arbeitskraft, das wir versenken aus der heiligen Freiheit heraus in die Erde.
Heute legen wir dieses Sinnbild in die Erde, wie einen Keim, auf den wir
gerichtet haben die schönsten Gedanken, derer wir fähig sind.

Er zijn al mensenharten die een zekere kracht hebben wanneer hetgeen dat moet leven, in hen levend is. 
Beste vrienden, beste kinderen, beste leerlingen van de vrijeschool! Het is zo dat toen de mensen in oeroude tijden begonnen om voor een bouwwerk het fundament te leggen, hebben zij met een oorkonde, waarop het doel en de zin van het bouwwerk beschreven werd en de namen van hen die werkzaam waren bij het bouwen, iets wat leefde in de aarde gelegd. Steeds meer is het idee vergeestelijkt. Vandaag leggen wij, wat symbool is van de geest, onze pentagondodekaeder met daarin onze belofte die we in de naam van Christus afleggen, met zuivere bedoelingen, uit onze – hoe wij die ook willen gebruiken – werkzame arbeidskracht, vanuit een heilige vrijheid in de aarde.
Vandaag leggen we dit symbool in de aarde, als een kiem waarop we onze edelste gedachten richten,

Blz. 121

Und wie aus einem Keim, der in die Erde versenkt wird, durch die
Weltenkräfte hervorwächst ein lebendiger Baum, so möge hervorwachsen aus dem, was wir in die Erde versenken, durchtränkt mit unseren
innigen Wünschen für das Gedeihen desjenigen, um dessen willen der
Bau unternommen worden ist, mit unseren innigen Hoffnungen und
Erwartungen in die Zukunft hinein, es möge erblühen aus dem, was wir
in die Erde versenken, was wir von unseren Gedanken, Empfindungen, Gefühls- und Willensimpulsen, deren Sinnbild dieser Grundstein ist –
was wir damit versenken in der Zeiten Schoß -, aus dem möge erblühen,
was wir immer wiederum und wiederum nennen müssen als das Ziel, den
Impuls der Waldorfschule, daß sie sei eine Stätte, in welcher gepflegt
werde alles dasjenige, was die Menschheit braucht, um zu neuen
Momenten ihres Fortschrittes, ihres Zivilisations- und Kulturlebens zu
kommen. Das möge erblühen aus diesem geistig lebendigen Keim, den
wir heute in die Erde versenken wollen.
Ihr, liebe Kinder, ihr Schüler und Schülerinnen der Waldorfschule, ihr
seid die ersten, welche die Empfindung und den guten Willen und die
gute Absicht verbinden sollen mit dem, was bei dieser festlichen Gelegenheit zu euch gesagt worden ist, und was den wahren Grundstein
bildet für dasjenige, was an diesem Orte hier als Waldorfschule wachsen
und blühen und sich für der Menschheit Wohl und für die Menschheitsziele entwickeln soll.

En zoals door de wereldkrachten uit een kiem die in de aarde gelegd wordt een levende boom groeit, zo moge floreren wat wij in de aarde leggen,vervuld met onze innige hoop en verwachtingen, met onze innige wensen tot in de toekomst: hetgeen waarvoor met deze bouw werd begonnen, moge opbloeien uit wat wij in de aarde leggen en daarmee in de schoot van de tijd, wat wij vanuit ons denken, vanuit onze gevoels- en wilsimpulsen waarvan deze grondsteen het symbool is, steeds weer opnieuw moeten noemen het doel, de impuls van de vrijeschool, dat zij een plaats mag zijn, waar alles gedragen wordt wat de mensheid nodig heeft om wat de mensheid nodig heeft om te komen tot nieuwe tijden van ontwikkeling, van beschaving en cultuur. Moge dit opbloeien uit de geestelijk levende kiem die we vandaag in de aarde willen leggen,.

Jullie beste kinderen, jullie leerlingen van de vrijeschool, jullie zijn de eersten die gevoel en goede wil en goede bedoelingen willen verbinden met wat bij deze feestelijke gelegenheid tot jullie is gezegd en wat de echte grondsteen vormt voor wat op deze plaats hier als vrijeschool groeien en bloeien en zich ontwikkelen wil voor het welzijn van de mensheid en voor het mensheidsideaal. 

.

Over GA 298 – inhoudsopgave  

Rudolf Steiner over pedagogie(k)

Rudolf Steiner op deze blog

Vrijeschool in beeldalle beelden

.

2877

..

VRIJESCHOOL – Grohmann – ‘over de eerste dier- en plantkunde in de pedagogie van Rudolf Steiner (literatuur)

.

VRIJESCHOOL – Grohmann – ‘over de eerste dier- en plantkunde in de pedagogie van Rudolf Steiner 

                                                            Literatuur

Wanneer in de tekst naar een boek werd verwezen, is de titel daarvan bij de betreffende tekst weergegeven.

[1] Gerbert Grohmann: Pflanze – Erdenwesen – Menschenseele. Ausführungen zum Seminarkurs Rudolf Steiners mit dem Lehrerkollegium der Freien Waldorfschule Stuttgart 1919. Stuttgart 1953. (Siehe Teil II des vorliegenden Bandes). 
Dit deel van Grohmanns boek staat op deze blog.

[2] Rudolf Steiner: Erziehungskunst. Methodisch-Didaktisches. 14 Vorträge, Stuttgart 1919. GA 294.
Vertaald
Op deze blog: Rudolf Steiner over dierkunde uit GA 294

[3] Rudolf Steiner: Allgemeine Menschenkunde als Grundlage der Padagogik. 14 Vorträge, Stuttgart 1919. GA 293.
Vertaald
Op deze blog: Algemene menskundeeen verkenning

[4] Rudolf Steiner: Pädagogisches Seminar. In: Zeitschrift »Erziehungskunst«, Monatsschrift zur Padagogik Rudolf Steiners. Stuttgart, V. Jahrg., Heft 3.
Inmiddels uitgegeven GA 295
Vertaald: Praktijk van het lesgeven

[5] Rudolf Steiner: Vom Lehrplan der Freien Waldorfschule Stuttgart. Bearbeitet von C. v.Heydebrand. 6. Auflage, Stuttgart 1978.
Op deze blog vertaald

[6] Rudolf Steiner: Von Seelenratseln. I. Anthropologie und Anthroposophie. 1917. GA 21.
Niet vertaald

[7] Rudolf Steiner: Die Geheimwissenschaft im Umrifi. 1925. GA 13.
Vertaald

[8] Rudolf Steiner: Die Erziehung des Kindes vom Gesichtspunkte der Geisteswissenschaft. In GA 34.
Vertaald

[9] Rudolf Steiner: Die Erneuerung derpadagogisch-didaktischen Kunst durch Geisteswissenschaft. GA 301.
Op deze blog vertaald

[10] Rudolf Steiner: Die gesunde Entwicklung des Leiblich-Physischen als Grundlage der freien Entfaltung des Geistig-Seelischen. Weihnachtskurs für Lehrer. 16 Vortrage, gehalten am Goetheanum in Dornach 23.12.21 bis 7.1.22. GA 303.
Vertaald: Gezond makend onderwijs

[11] Rudolf Steiner: Die pädagogische Praxis vom Gesichtspunkte geisteswissenschaftlicher Menschenerkenntnis. Die Erziehung des Kindes und des jüngeren Menschen. 8 Vortrage, gehalten am Goetheanum in Dornach 15. bis 21.4.23. GA 306.
Op deze blog vertaald

[12] Rudolf Steiner: Gegenwartiges Geistesleben und Erziehung. 14 Vortrage, gehalten in Ilkley 5. bis 17.8.23. GA 307.
Vertaald: Opvoeding en moderne kultuur

[13] Rudolf Steiner: Die Methodik des Lehrens und die Lebensbedingungen des Erziehens. 5 Vortrage, gehalten innerhalb der in der Freien Waldorfschule Stuttgart vom 7. bis 13.4.24 veranstalteten Erziehungstagung. Stuttgart 1950. GA 308.
Vertaald: De wordende mens

[14] Rudolf Steiner: Anthroposophische Padagogik und ihreVoraussetzungen. Vortragszy-klus, gehalten in Bern 15. bis 17.4.24. Basel 1951. GA 309.
Op deze blog vertaald

[15] Rudolf Steiner: Der padagogische Wert der Menschenerkenntnis und der Kulturwert der Padagogik. 9 Vortrage, gehalten in Arnheim (Holland) 17. bis 24.7.24. GA 310.
Vertaald: Menskunde, pedagogie en kultuur

[ié] Rudolf Steiner: Die Kunst des Erziehens aus dem Erfassen der Menschenwesenheit. 7 Vortrage, gehalten in Torquay 12. bis 20.8.24. GA 311.
Op deze blog vertaald

[17] Friedrich A.Kipp: Höherentwicklung und Menschwerdung. Stuttgart 1948.
Niet vertaaldf

[18] Friedrich A.Kipp: Bezahnung und Bildungsidee des Organismus. In »Der Beitrag der Geisteswissenschaft zur Erweiterung der Heilkunst». Stuttgart 1952.
Niet vertaald

[19] Hermann Poppelbaum: Mensch und Tier. Fünf Einblicke in ihren Wesensunterschied. 7. Auflage, Dornach 1975.
Vertaald: Mens en dier

[20] Hermann Poppelbaum: Tierwesenskunde. Z.Zt. vergriffen. Erscheint demnachst im Philosophisch-Anthroposophischen Verlag Dornach.
Niet vertaald

[21] Günther Wachsmuth: Erde und Mensch, ihre Bildekrafte und Rhythmen. 3. Auflage, Dornach 1965.
Niet vertaald

.

Over het 1e dier- en plantkundeonderwijsinhoud

Rudolf Steiner over: dierkunde

Dierkundealle artikelen

Vrijeschool in beeld4e klas dierkunde 

.

2876

.

.

VRIJESCHOOL – Grohmann – ‘over de eerste dier- en plantkunde in de pedagogie van Rudolf Steiner (1/7)

.

Gerbert Grohmann:
.

OVER DE EERSTE DIER- EN
PLANTKUNDE IN DE PEDAGOGIE VAN RUDOLF STEINER

deel 1

DIERVORM – MENSENGEEST

.

Blz.79

Over noodzaak en doel van biologieboeken
.

De beschikbare tijd tussen het 9e en 12e levensjaar in het perioderooster van een vrijeschool voor dierkunde is nog niet voldoende om het kind zo vertrouwd te maken met de overvloed aan vormen en verschijnselen van dit natuurrijk als het op zichzelf is gewenst. Dierkunde is tenslotte slechts een van de vele gebieden die jonge mensen moeten verwerken. Lessen in perioden zijn op zichzelf rationeler dan uurlessen. We zullen ons voorlopig moeten beperken tot het eruit pikken van het typische om dat te ontwikkelen op basis van de weloverwogen pedagogische invalshoeken, zoals in onze vorige toelichtingen is aangegeven. Zo wordt de onmisbare basis gelegd, die alles ondersteunt en alles verheldert.

Maar om het kind de mogelijkheid te bieden verder te gaan dan wat in de klas geleerd kan worden, ook in de tijd waarin het leerplan niet meer voorziet in een speciaal dierkundeperiode, om met dierkunde bezig te zijn en door zelf te leren de kennis te vermeerderen, zijn biologieleesboeken op z’n plaats. Bij veel kinderen leeft de behoefte om zich in een onderwerp te verdiepen door te lezen, en er moeten manieren en middelen worden gevonden om aan deze behoefte te voldoen.

Er moet echter duidelijkheid zijn over de bijzondere rol die het lezen van boeken speelt in de opvoeding van een kind. Om deze reden moet er allereerst met alle nadruk op worden gewezen dat leesmateriaal nooit het gesproken woord in de klas kan en mag vervangen. Zijn taak is totaal anders dan die van een les. Zoals we hebben geprobeerd aan te tonen, gaat lesgeven niet alleen over het overbrengen van leerstof. Voor een leesboek liggen de zaken iets anders. Was het in de les de eis in de diepte te gaan, moet nu in de breedte voeren van de les, of je zou misschien ook kunnen zeggen dat de les een opvoedend effect moet hebben, maar dat het leesboek leerzaam moet zijn.

Aan de andere kant moet duidelijk worden gemaakt dat een leesboek, zoals het hier moet worden opgevat, geenszins hetzelfde is als een leerboek.

Blz. 80

Voor het lesgeven van biologie worden in de pedagogiek van Rudolf Steiner helemaal geen leerboeken gebruikt omdat het gedrukte boek de creatieve persoonlijkheid van de leraar uitschakelt. Het legt vanaf het begin de koers vast tot in de woordformuleringen. Maar waar vrij kunstzinnig scheppen onmogelijk wordt gemaakt, kan van opvoeding door leerstof ook geen sprake meer zijn. Net zoals een schilder geen sjablonen kan gebruiken voor een kunstwerk, zo kan de leraar niet gebonden zijn aan het gedrukte leerboek. Het is waar dat in de pedagogie van Rudolf Steiner niet twee leraren hun periode op precies dezelfde manier opbouwen, en als iemand hetzelfde periode voor de tweede keer moet geven, zal hij die vanaf het begin opnieuw ontwerpen in overeenstemming met zijn ontwikkeling.

Het leesboek is bedoeld om zoveel mogelijk informatie aan het kind over te brengen in een levendige, maar feitelijk beschrijvende, beeldend verhalende vorm, concrete details uit het leven van dieren, geschetst met sterke, heldere woorden zodat die zich als vanzelf in het geheugen prenten. Als ook de humor de belangrijke rol speelt die het verdient, hebben we zeker geen reden om te klagen over een gebrek aan interesse bij onze lezers.

Wie kinderen van deze leeftijd echt begrijpt, weet ook dat ze serieus genomen willen worden. Daarom moet alles wat ‘soft’, sentimenteel en vals vermenselijkend is, nauwgezet worden vermeden. Aan de andere kant moeten we vooral een beroep doen op de ontdekkingsvreugde van jongeren. Net zoals hij enthousiast is over de daden van de zeevaarders zou hij nu moeten ervaren hoeveel unieke en karakteristieke dingen er zijn in het leven van dieren waar hij nog niets vanaf wist.

Maar laten we niet vergeten dat kinderen van deze leeftijd ook een scherp gevoel hebben voor alles wat speciaal voor hen is gemaakt en daar een hekel aan hebben. Hun gevoel is echt. In onze dierkundeliteratuur hebben we veel uitstekende bronnen die gerust kunnen worden bewerkt. De beschrijvingen in Brehms “Tierleben” behoren tot de beste en onderscheiden zich door hun weldadige objectiviteit. Maar er zijn er nog veel meer.

De stijl en manier van presenteren moet natuurlijk passen bij de leeftijd. De tijd waarin Rudolf Steiner eiste dat planten spreken en dieren moreel handelen, is op negenjarige leeftijd voorbij. Vanaf nu is het dier geen legendarische figuur en ook geen belichaming van menselijke eigenaardigheden, zoals in Goethes gedicht “Reinecke Fuchs”, dat Rudolf Steiner presenteerde als een goed voorbeeld voor het symboliseren van verhalen. Het dier is nu duidelijk onderwerp van

Blz. 81

een natuurobservatie geworden en het kind zou het als zodanig willen leren kennen.*

*In ‘Erziehungskunst jrg. 1954, nr 4 en 5 heeft de schrijver een poging gedaan aan twee voorbeelden duidelijk te maken, hoe hij denkt dat zulke leesstukken eruit kunnen zien.
Zie ook ‘Leesboek voor de dierkunde‘ [op deze blog]

De tegenwerping dat dierkunde, als er zo mee wordt omgegaan, uiteindelijk verstoken is van alle poëzie en verbeeldingskracht, kan alleen worden opgeworpen als je buiten beschouwing laat  dat de leesstof een beperkte functie heeft, namelijk dat het niet de hele dierkunde is, maar dat die pas door het voorafgaande onderwijs in de klas of gelijktijdig, in vruchtbare aarde kan vallen. Het moet een aanvulling zijn, maar geen vervanging van de lessen, zoals al is gezegd. Als aanvulling kunnen passende leesstukken natuurlijk ook heel goed in de les zelf gebruikt worden.

Maar het is toch nauwelijks denkbaar dat de eerste lessen in dier- en menskunde met zijn rijke leven, dat ook tussen de gesproken woorden pulseert, in een boek voor kinderen af ​​te drukken zonder het beste en meest essentiële te verliezen. Evenmin kunnen de ideeën van de uitgebreide mens, die Rudolf Steiner aan de vorming van de wil van de opgroeiende jonge mens zo’n doorslaggevend belang toeschrijft, alleen via een leerboek overgebracht, zonder uiteindelijk in niets anders dan abstracties uit te monden.

Deze paar opmerkingen moesten uiteindelijk nog aan onze uitleg worden toegevoegd om een ​​antwoord te geven aan die lezers die misschien vinden dat in de dierkundelessen die voor het eerst door Rudolf Steiner zijn gebracht, het methodische te veel boven de pure kennis uitgaat.

De ontwikkeling, waartoe ook lezen behoort, moet als één geheel worden gezien.

.

Over het 1e dier- en plantkundeonderwijsinhoud

Rudolf Steiner over: dierkunde

Dierkundealle artikelen
waaronder aparte artikelen over de de leeuw en het rund

Vrijeschool in beeld4e klas dierkunde 

.

2875

 

 

 

 

 

 

.

 

 

 

 

 

.



							

VRIJESCHOOL – Kinderboekbespreking (86)

.

Er zijn heel veel kinderboeken.
Ze zijn en worden door allerlei recensenten besproken. Die hebben allemaal een opvatting of een boek mooi, goed, enz. is.

Er staan vaak illustraties in. Ook die worden mooi, dan wel minder mooi of zelfs lelijk gevonden. Maar hoe geldig zijn deze criteria. Smaken verschillen en als ze opvoedkundig beoordeeld worden, spelen allerlei mensbeelden, bewust of onbewust, ook hun rol.

De kinderen zelf vormen de grootste maatstaf. Als een boek telkens voorgelezen en of bekeken moet worden; als het ‘met rode oortjes’ wordt gelezen, verslonden, zelfs, dan weet je dat de schrijver of illustrator een snaar heeft weten te raken die nog lang naklinkt. Ook de kinderen hebben een smaak en het ene zal dit, het andere dat boek fijner vinden.

In de artikelenreeks ‘Kinderboekbespreking’ op deze blog zal er een aantal de revue passeren.

alice in wonderland

Wie kent het niet, dit knotsgekke boek van Lewis Carrell.
Meer dan 150 jaar oud! De maatschappelijke tijd speelt eigenlijk geen rol: een fantasieverhaal dat zich a.h.w. losgemaakt heeft van de kloktijd.
Het is al uit-en-te-na beschreven, zoals bv. op Wikipedia, dus dat hoef ik hier niet meer te doen.

Iets is vaak humoristisch wanneer het in een volkomen omgekeerde manier zich voordoet. Daarvan maakt Carroll veelvuldig gebruik. Tussen de regels door filosofeert hij erop los.,
Ook de illustraties zijn vaak, passend bij het boek, grotesk.

Deze uitgave is uit 1972 en werd uitgegeven bij Van Goor in de reeks: ‘Oud goud, wereldliteratuur voor de jeugd’.
De omslag werd getekend door Veronica van Vliet, de andere illustratie zijn van John Tenniel.
P. de Zeeuw J.Gzn. vertelde het na

Leeftijd v.a. 12 jr

Over de leeftijd

Over illustraties

Kinderboekbesprekingalle titels

Kinderboekbesprekingalle auteurs.

.

2874

 

 

 

 

 

 

.

 

 

 

 

 

 

.

 

VRIJESCHOOL – Rudolf Steiner over het Ik – GA 56

.

Uit de voordrachten GA 34  GA 52  GA 53  GA 54  GA 55  GA 56  GA 57  GA 58  GA 59  nam ik de uitspraken van Rudolf Steiner over het fysieke lichaam. .

Omdat Steiner bij zijn uitleg van de dingen vaak ‘het ene op het andere betrekt’, in ‘tegenstellingen’ de verschillen probeert duidelijk te maken waardoor het ‘wezenlijke’ eruit springt, voegde ik de uitspraken uit GA 34GA 52GA 53GA 54GA 55GA 56GA 57GA 58; GA 59  over het fysieke lichaam samen met die over etherlijf.

En ook voor het astraallijf: GA 34GA 52GA 53GA 54GA 55; GA 56GA 57GA 58GA 59

Die Erkenntnis der Seele und des Geistes

Kennis van ziel en geest

Voordracht 3, Berlijn, 24. oktober 1907

Die Erkenntnis der Seele und des Geistes

Kennis van ziel en geest

Blz. 74

Von Seele oder Astralleib kann man erst sprechen, wenn zu dem, was äußerlich vorgeht, im Innern ein neues Ereignis, eine neue Tatsache hinzukommt, wenn auf einen Stoß oder Druck Schmerz oder ein anderer Reiz hinzukommt, etwas, was als Freude erlebt wird. Das, was ein Wesen zum Seelenwesen macht, sind nicht die Äußerungen, die es nach außen kundgibt, sondern die Vorgänge, die es in seinem Innern erlebt. Erst wo die Empfindung anfängt, wo das Leben sich innerlich umwandelt in Lust und Leid, wo irgendein Gegenstand draußen nicht bloß eine Anziehung ausübt auf irgendein Wesen, sondern wo im Inneren des Wesens ein Erlebnisgegenüber dem äußeren Gegenstand auftritt, erst da können wir von Seele oder Astralleib sprechen.

Van ziel of astraallijf kan je pas spreken, wanneer er, bij wat uiterlijk gebeurt,  innerlijk er een nieuw effect is, er een nieuw feit bijkomt; wanneer er na een duw of druk, pijn of een andere prikkel bijkomt, of iets dat als vreugde wordt beleefd. Wat een wezen tot een zielenwezen maakt, zijn niet de uitingen die het naar buiten vertoont, maar de processen die het in zijn innerlijk doormaakt. Pas waar de gewaarwording begint, waar het leven innerlijk wordt omgezet in plezier en verdriet, waar een of ander object buiten, niet alleen maar een aantrekkingskracht uitoefent op een ander willekeurig wezen, maar waar in het innerlijk van dat wezen een beleving t.o.v. dat uiterlijke voorwerp optreedt, dan pas kunnen we van ziel of astraallijf spreken.

Blz. 75

Dann haben wir, wie schon öfter erwähnt, ein viertes Glied, wodurch der Mensch in sich etwas erlebt, was ihn zur Krone der Erdenschöpfung macht, dasjenige, was wir das Ich nennen. Dieses Ich in seiner Wesenheit zu erkennen, ist eine außerordentlich wichtige Sache für alle Erkenntnis. In früheren Vorträgen habe ich darauf aufmerksam gemacht, daß es im ganzen

Dan hebben we, zoals al vaker gezegd, een vierde wezensdeel waardoor de mens iets in zichzelf ervaart dat hem tot de kroon van de aardse schepping maakt, dat wat we het Ik noemen. Om dit Ik in zijn essentie te herkennen, is een uiterst belangrijke zaak voor alle kennis. In eerdere voordrachten heb ik erop gewezen, dat er in ons taalgebied maar één enkel woord is, één enkele naam die zich van alle andere namen onderscheidt. 

Umkreis unserer Sprache nur ein einziges Wort, einen einzigen Namen gibt, der sich von allen übrigen Namen unterscheidet. Jeden anderen Gegenstand können Sie mit seinem Namen bezeichnen, die Uhr, den Tisch, das Heft. Nicht können Sie so dasjenige, was das Ich ist, mit seinem Namen bezeichnen. Versuchen Sie einmal zu einem anderen Wesen Ich zu sagen! Sie können nur zu sich selber Ich sagen. Ein jedes Wesen ist für einen anderen ein Du, und für jedes Wesen ist der andere ein Du. Soll der Name des Ich ausgesprochen werden, so muß dieser Name aus dem Innersten des Wesens heraus erklingen. Das haben auch die Religionen, die auf Geisteswissenschaft gebaut waren, empfunden, und deshalb in richtiger Weise gesagt: Hier spricht die Gottheit einen ersten Ton, ein erstes Wort in der menschlichen Seele in ihrer ureigenen Gestalt, und so ist ihnen der Ausdruck für dieses Ich als etwas Heiliges vorgekommen. Sie haben ihn deshalb, weil kein anderer ihn aussprechen kann, weil nur die Seele ihn aussprechen kann, den «unaussprechlichen Namen Gottes» genannt. Was zu späterer Zeit die hebräische Religionslehre mit dem Ausdruck Jahve bezeichnet hat, ist nichts anderes als der Ausdruck für das Ich, das sich selbst in sich bezeichnet. Das ist das vierte Glied der menschlichen Wesenheit

Je kunt elk ander object zijn naam geven, de klok, de tafel, het schrift. Je kunt op deze manier niet met zijn naam aanduiden wat het Ik is. Probeer eens tegen een ander wezen Ik te zeggen! Je kan alleen maar Ik tegen jezelf zeggen. Elk wezen is voor een ander een jij, en voor elk wezen is die ander een jij. Als de naam van het Ik moet worden uitgesproken, dan moet deze naam uit het diepste innerlijk vanuit het wezen opklinken. Religies gebaseerd op spirituele wetenschap hebben dit ook gevoeld, en daarom terecht gezegd: Hier spreekt de godheid een eerste klank, een eerste woord in de menselijke ziel in haar oereigen vorm en zo is in deze religies de uitdrukking voor dit Ik als iets heilig verschenen. Daarom hebben ze, omdat geen andere het kan uitspreken, omdat alleen de ziel het kan uitspreken het de ‘onuitspreekbare naam van God’ genoemd. Wat later de Hebreeuwse religie met de uitdrukking Jahve bestempelde, is niets anders dan de uitdrukking voor dit Ik, dat zichzelf in zichzelf benoemt. Dat is het vierde wezensdeel van de mens.
GA 56/74-75   
Niet vertaald

Voordracht 4, München 18 maart 1908 (i.p.v. Berlijn 14 november 1907)

Mann und Weib im Lichte der Geisteswissenschaft

Man en vrouw in het licht van de geesteswetenschap

Blz. 93

Denn das, was man physisch-sinnlich am Menschen sieht, ist der Geisteswissenschaft nur ein Glied der ganzen Wesenheit, der physische Leib. Darüber hinaus unterscheidet Geisteswissenschaft den ätherischen Leib oder den Bildekräfteleib, den der Mensch mit Pflanzen und Tieren gemein hat. Als drittes Glied der menschlichen Wesenheit erkennt sie dasjenige, was Träger ist von Lust und Leid, was da lebt in unseren Empfindungen und Gefühlen, den Astralleib oder Seelenleib, den der Mensch mit den Tieren gemein hat.

Wat men fysiek-zintuiglijk aan de mens ziet, is in de geesteswetenschap maar een onderdeel van het hele wezen van de mens, het fysieke lichaam. Daar boven onderscheidt de geesteswetenschap het etherisch lichaam of vormkrachtenlichaam dat de mens gemeenschappelijk heeft met planten en dieren. Als derde deel van het mensenwezen onderkent ze dat wat de drager is van plezier en verdriet, wat er in onze gewaarwordingen en gevoelens leeft: het astraallijf of zielenlijf dat de mens gemeenschappelijk heeft met de dieren.

Und als viertes Glied wird erkannt dasjenige, was den Menschen erst zum Menschen macht, das Bewußtsein seiner selbst, das Ich. So beschreibt Geisteswissenschaft den Menschen als aus vier Gliedern bestehend.

En als vierde deel wordt gezien wat de mens pas tot mens maakt, het bewustzijn van zichzelf, het Ik. Op deze manier beschrijft de geesteswetenschap de mens, bestaand uit vier wezensdelen. 
GA 56/93
Niet vertaald 

Voordracht 7, Berlijn 9 januari 1908

Mann, Weib und Kind im Lichte der Geisteswissenschaft

Man, vrouw en kind in het licht van de geesteswetenschap

Blz. 161

Nach der Geisteswissenschaft ist der physische Leib nur ein Kleid der ganzen menschlichen Existenz. Den Ätherleib hat der Mensch gemeinsam mit dem, was lebt als Tier und Pflanze. Der Astralleib, den auch die Tiere haben, umfaßt alles Seelische, vom niedersten Trieb bis hinauf zu den höchsten moralischen Ideen.

Volgens de geesteswetenschap is het fysieke lichaam slecht een omhulsel van de totale menselijke existentie. Het etherlijf heeft de mens gemeenschappelijk met dat wat als dier en plant leeft. Het astraallijf dat ook de dieren hebben, omvat alles wat de ziel betreft, van de laagste drift tot aan de meest hoogstaande morele ideeën.

Die Kraft des Ich hingegen besitzt er nur als Mensch, daher er als die Krone der Schöpfung gelten darf.

De kracht van het Ik daarentegen bezit de mens alleen, vandaar dat hij als kroon van de schepping mag gelden.
GA 56/161
Niet vertaald

Voordracht 9, München s december 1907 (i.p.v. Berlijn 13 februari 1908)

Der Krankheitswahn im Lichte der Geisteswissenschaft

De waan van ziek te zijn in het licht van de geesteswetenschap

Blz. 196-197

Für die Geisteswissenschaft ist das, was uns entgegentritt, nur ein Äußeres. Der menschliche Leib ist ein Glied unter anderen Gliedern der menschlichen Wesenheit, das er gemein hat mit allen andern ihn umgebenden Wesen. Darüber hinaus hat er den Ätherleib, der den physischen Leib wie bei jedem Lebewesen durchdringt, der ein Kämpfer ist gegen den Zerfall des physischen Leibes. Das dritte Glied ist der astralische Leib, der Träger von Lust und Unlust, Freude und Schmerz, Leidenschaft und Begierde, der niedrigsten Triebe sowie der höchsten Ideale. Ihn hat der Mensch nur gemeinsam mit der Tierwelt.

Voor de geesteswetenschap is dat wat we onder ogen komen, slechts iets uiterlijks. Het menselijk lichaam is een deel naast andere delen van het mensenwezen, dat het gemeenschappelijk heeft met andere wezens die hem omringen. Daar bovenuit heeft hij het etherlijf die het fysieke lichaam zoals bij elk wezen dat leeft doordringt, dat een strijder is tegen het verval van het fysieke lichaam. Het derde deel is het astrale lijf, de drager van lust en onlust, vreugde en verdriet, passie en begeerte, de laagste driften alsook de hoogste idealen. Dat heeft de mens alleen samen met de dieren.

Das, wodurch der Mensch die Krone der Schöpfung ist, wodurch er sich unterscheidet von allen Wesen, ist sein Ich. Diese vier Glieder bilden zunächst für unsere Betrachtung den ganzen Menschen. Wir müssen uns aber klar sein, daß alles, was sich unsern Augen sichtbar macht, nichts anderes ist als aus dem Geiste heraus Entstandenes. Kein Materielles gibt es, das nicht ein Geistiges als Grundlage hätte.

Datgene waardoor de mens de kroon van de schepping is, waardoor hij zich onderscheidt van alle wezens, is zijn Ik.  Deze vier wezensdelen vormen zo voor onze beschouwing de hele mens. We moeten helder voor ogen hebben dat alles wat voor onze ogen zichtbaar wordt, niets anders is dan vanuit de geest ontstaan. Er is geen stoffelijkheid die niet het geestelijke als basis heeft. 
GA 56/196-197
Niet vertaald

Voordracht 10, München 5 december 1907, i.p.v. Berlijn 27 februari 1908

Das Gesundheitsfieber im Lichte der Geisteswissenschaft

Koortsachtig streven naar gezondheid in het licht van de geesteswetenschap

Blz. 213

Das dritte Glied ist der astralische Leib, den er mit den Tieren gemeinschaftlich hat, der Träger von Lust und Leid, von jeder Empfindung und Vorstellung, von Freude und Schmerz, der sogenannte Bewußtseinsleib. Der vierte Teil ist sein Ich, der Mittelpunkt seines Wesens, der ihn zur Krone der Schöpfung macht.

Het derde deel is het astrale lijf dat hij gemeenschappelijk heeft met de dieren, de drager van plezier en leed, van ieder gevoel en elke voorstelling, van vreugde en smart, het zogenaamde bewustzijnslijf. Het vierde deel is zijn Ik, het middelpunt van zijn wezen dat hem tot de kroon der schepping maakt.
GA 56/213
Niet vertaald

Voordracht 14, Berlijn 16 april 1908

Die Hölle

De hel

Blz. 298

Den Träger von Lust und Leid, von Instinkten und Leidenschaften, von auf und ab wogenden sinnlichen Empfindungen nennen wir den astralischen Leib, und den Träger des Selbstbewußtseins, das vierte Glied der menschlichen Wesenheit, das Ich.

De drager van lust en leed, van instincten en hartstochten, van opkomende en wegebbende gevoelens noemen we het astrale lijf en de drager van het zelfbewustzijn, het vierde wezensdeel, het Ik.

Wir haben also eine viergliedrige Wesenheit: einen physischen Leib, einen Ätherleib, einen Astralleib und einen Ich-Leib.  

We hebben dus een vierledig wezen: een fysiek lijf, een etherlijf, een astraallijf en een Ik-lijf
GA 56/298
Niet vertaald

.

Antroposofie: een inspiratieover het Ik

Algemene menskunde: voordracht 1 –  over het Ik

Algemene menskunde: voordracht 1 – alle artikelen

Algemene menskundealle artikelen

Rudolf Steineralle artikelen op deze blog

Menskunde en pedagogiealle artikelen

.

2873

 

 

  .             

 

 

.

VRIJESCHOOL – Grohmann – ‘over de eerste dier- en plantkunde in de pedagogie van Rudolf Steiner (1/6)

.

Gerbert Grohmann:
.

OVER DE EERSTE DIER- EN
PLANTKUNDE IN DE PEDAGOGIE VAN RUDOLF STEINER

deel 1

DIERVORM – MENSENGEEST

.

Blz. 75

Gevolgen

De afwijkingen van de openbare pedagogische voordrachten t.o.v. wat in de methodisch-didactische cursus aan de orde kwam, staan niet op zichzelf. Wie vergelijkt hoe Rudolf Steiner in de drie werkbesprekingen sprak over plantkunde, hoe hij dat toen rijkelijk uitbreidde en hoe plantkunde dan in latere lezingen werd behandeld, stuit op het overeenkomstige verschil. Rudolf Steiner sprak later over plantkunde alsof hij de werkbesprekingen nooit had gehouden. Vanzelfsprekend zijn er overal aanknopingspunten en wie die kent, ontdekt natuurlijk ook overal waar de gedachten van de werkbesprekingen erdoorheen schijnen. Als verklaring voor dit verschil hebben we al gewezen op de beperkte tijd die beschikbaar was voor een speciaal vak in het kader van een algemene pedagogische voordrachtenreeks, evenals op de verschillende vooronderstellingen in het publiek, en of er binnen de vrijeschool, of daarbuiten. werd gesproken. Voor het geestelijke klimaat van die tijd waren dat belangrijke redenen. Rudolf Steiner moest als het ware een kortere weg inslaan om überhaupt te kunnen laten zien wat belangrijk is in de dierkundelessen, willen deze hun educatieve taak vervullen. Maar deze rechtvaardigingen lijken minder essentieel als men rekening houdt met het volgende.
In het geval van de dierkunde is het bijzonder opmerkelijk – er is al op gewezen – dat er in de openbare voordrachten met geen woord gerept wordt over de eerste menskunde die vooraf gaat. In plaats daarvan noemde Rudolf Steiner daar een doel van de dierkunde, dat in de methodisch-didactische cursus nog geen rol speelde. Hij liet op verschillende plaatsen doorschemeren dat de dierkunde, zoals hij die in de openbare voordrachten vrij uniform presenteerde – het dierenrijk als apart gelegde mens – rond de leeftijd van 12 jaar moet uitmonden in een synthese van de mens. Gezien het belang van het onderwerp citeren we de relevante delen uit de betreffende voordrachten letterlijk. In Torquay zei Rudolf Steiner over plant- en dierkunde:

Blz. 76

Dat is van een ongekende betekenis: dat wij in het kind vanaf 10 jaar tot tegen het 12e deze voorstellingen: plant – aarde, dier – mens wekken.
[op deze blog]

Dit markeert als het ware de periode waarin ook  de dierkunde als hoofdvak in het leerplan verschijnt.

In Ilkley had Rudolf Steiner al het volgende gezegd:

Breng je dat tot stand, begrijpt het kind de dierenwereld als de mens, die zijn afzonderlijke orgaansystemen eenzijdig ontwikkeld heeft – het ene orgaansysteem leeft als de ene diersoort, het andere orgaansysteem als de andere diersoort -, dan kun je, wanneer het twaalfde levensjaar dichterbij komt, weer opstijgen naar de mens. Want dan zal het kind als vanzelfsprekend begrijpen hoe de mens juist doordat hij zijn geest in zich draagt, een symptomatische eenheid, een kunstzinnige samenvoeging, een kunstzinnige organisatie van individuele menselijke fragmenten is, die de dieren, die in de wereld verspreid zijn, voorstellen.

Deze twee passages uit de voordrachten zouden ook licht moeten werpen op een uitlating van Rudolf Steiner in de Arnhemse cursus, die vaak ten onrechte wordt geïnterpreteerd als een tegenspraak of als een omissie van Rudolf Steiner.

En we moeten, voor zover het vandaag de dag mogelijk is, zo rond het elfde jaar, nadat we de plantenwereld als behorend tot de aarde hebben bekeken, de dierenwereld daadwerkelijk dichter bij het kind brengen, zodanig dat we die in zijn vormen zien als deel van de mens in engere zin.
[Op deze blog, op iets andere manier vertaald]

In de 14e voordracht van zijn methodisch-didactische cursus had Rudolf Steiner zojuist in detail uitgelegd waarom dierkunde vóór plantkunde moet komen (vgl. pagina 19). Meteen na het negende jaar leeft dat instinctieve gevoel van verwantschap met dieren bij het kind, waaraan kan worden aangesloten. Dan staat er letterlijk:

Later rijpt dit instinctieve gevoel ook voor het beleven van verwantschap met de plantenwereld. Daarom eerst biologie van het dierenrijk, dan biologie van het plantenrijk.
[Op deze blog vertaald]

Zo staan ​​twee tegengestelde mededelingen tegenover elkaar. Zijn we in staat om ze op een zinvolle manier met elkaar te verbinden, zodat ze alle twee hun eigen betekenis hebben? Volgens de auteur is het mogelijk om de tegenstellingen op te lossen, we krijgen zelfs daardoor, zo lijkt ons, een belangrijk inzicht is.

Zoals uit het overzicht blijkt, komt de mens tweemaal voor in de aanwijzingen van Rudolf Steiner voor de dierkunde op de basisschool, de eerste keer waar het erom gaat de moraal a.h.w.

Blz. 77

voor de biologie niet verloren te laten gaan. Rudolf Steiner sprak over dit eerste stadium in zijn methodisch-didactische cursus binnen in de vrijeschool. Dan, zoals we hebben gezien, staat de mens weer als doel aan het einde van de tierkunde rond de leeftijd van 12 jaar. De manier van kijken naar dieren, zoals die door Rudolf Steiner in zijn latere openbare lezingen werd gebruikt, draagt ​​het karakter van dit tweede stadium, ook al werd het niet in het bijzonder uitgesproken. Hoe dieren nu worden gekarakteriseerd en gerelateerd aan mensen, komt meer overeen met de meer rijpere leeftijd van het kind met meer ontwikkelde intellectuele denkvermogens. Dit brengt ons een stap dichter bij wat eigenlijk biologie is, en de moraal speelt niet langer de dominante zoals in het eerste stadium.

Hieruit volgt dat we in de uitspraken in de methodisch-didactische cursus van Rudolf Steiner en in de openbare lezingen niet te maken hebben met twee verschillende, mogelijk tegenstrijdige presentaties van een en hetzelfde onderwerp, maar met twee verschillende stadia. De eerste keer sprak Rudolf Steiner over het begin van de dierkunde na het 9e levensjaar, wanneer het dier afgeleid wordt van de mens, de andere keer ging erom de mens weer op te bouwen uit die fragmenten. De mens staat dus altijd op de achtergrond, alleen in tegengestelde richtingen. Dus laten we die twee niet door elkaar halen en geen voorbeelden en standpunten brengen waar ze niet passen volgens de ontwikkeling van het kind! Zonder dogmatisch te willen zijn, is het ongetwijfeld zeer nuttig om dergelijke verschillen helder te krijgen. Door de concepten uit elkaar te houden, leren we beide polen van de dierkunde beter te begrijpen.

In ieder geval moeten we de zaak niet te simpel maken door te stellen dat de voorbeelden en methodes die Rudolf Steiner gedurende zijn hele pedagogische levenswerk gaf, willekeurig “om uit te kiezen” zouden zijn. Elke keer moeten we ons afvragen waar ze eigenlijk thuishoren. Het lijdt geen twijfel dat er andere manieren zijn waarop we een stimulerende dierkundeles kunnen geven die zal aanslaan bij ouders en familieleden, maar het kind komt enorm tekort als het na de leeftijd van 9 jaar bij het begin van de dierkunde, niet langs de weg wordt geleid die Rudolf Steiner in zijn methodisch-didactische cursus met zoveel zorg en indringend heeft aangegeven. We beroven het kind voor de rest van zijn leven van die morele impulsen die het alleen kan opnemen het eerste dierkundeonderwijs. Hier komt het op aan.

Blz. 78

Het is eigenlijk niet meer nodig uit te leggen waarom Rudolf Steiner zich in zijn openbare voordrachten moest beperken tot het tweede stadium van de dierkunde, omdat hij er bij zijn toehoorders onmogelijk van uit kon gaan dat ze over de kennis van de interne pedagogische voordrachten binnen de vrijeschool, inclusief de Algemene Menskunde, zouden beschikken. Zonder deze voorbereiding zou de essentie echter nauwelijks begrijpelijk zijn geworden. Ook – moet je zeggen –  dat het tweede stadium van de dierkunde dichter bij het volwassen bewustzijn staat dan het eerste. Voor het eerste is dat aannemelijker.

Wie het wil kan nog een exact overzicht opschrijven van de verschillende voorbeelden die Rudolf Steiner gebruikte in zijn verschillende lezingen voor hoofddieren, borstdieren en stofwisselings-ledematendieren . De betweter mag zijn hoofd schudden, maar van geen enkel voorbeeld mag worden gezegd dat het verkeerd is, omdat er ook iets anders voor is gebruikt.

Wat belangrijk is op school kan aan iedereen getoond worden. Toch mag niet één van de vergelijkingen van Rudolf Steiner worden aanvaard als speciaal voor het kind verzonnen. De methode moet veranderen van stadium tot stadium, maar niet wat waar is. Elke test moet het kunnen doorstaan, want daarachter staan de objectieve kosmische feiten.

.

Over het 1e dier- en plantkundeonderwijs: inhoud

Rudolf Steiner over: dierkunde

Dierkundealle artikelen
waaronder aparte artikelen over de de leeuw en het rund

Vrijeschool in beeld4e klas dierkunde 

.

2872

.

VRIJESCHOOL – Rudolf Steiner over het Ik – GA 55

.

Uit de voordrachten GA 34  GA 52  GA 53  GA 54  GA 55  GA 56  GA 57  GA 58  GA 59  nam ik de uitspraken van Rudolf Steiner over het fysieke lichaam. .

Omdat Steiner bij zijn uitleg van de dingen vaak ‘het ene op het andere betrekt’, in ‘tegenstellingen’ de verschillen probeert duidelijk te maken waardoor het ‘wezenlijke’ eruit springt, voegde ik de uitspraken uit GA 34GA 52GA 53GA 54GA 55GA 56GA 57GA 58; GA 59  over het fysieke lichaam samen met die over etherlijf.

En ook voor het astraallijf: GA 34GA 52GA 53GA 54GA 55; GA 56GA 57GA 58GA 59

GA 55

Die Erkenntnis des Übersinnlichen in unserer Zeit und deren Bedeutung für das heutige Leben

Het inzicht in het bovenzintuiglijke in onze tijd en de betekenis voor het leven van nu

Voordracht 2 Berlijn, 25 oktober 1906

Blut ist ein ganz besonderer Saft

Bloed is een heel bijzondere vloeistof

Blz. 46

Das dritte Glied ist der sogenannte Astralleib, sehr schön und bedeutungsvoll so genannt,

Het derde wezensdeel is het zgn. astraallijf, heel mooi en zinvol om het zo te noemen. ( ) 

Dem Astralleib obliegt es, im Menschen und im Tiere, das Lebendige zur Empfindungssubstanz aufzurufen, so daß sich innerhalb des Lebendigen nicht bloß Säfte bewegen, sondern daß sich darin dasjenige ausdrückt, was man Lust und Leid, Freude und Schmerz nennt. Damit haben Sie im wesentlichen auch den Unterschied zwischen Pflanze und Tier angedeutet, obwohl es Übergänge gibt.

Het is de taak van het astraallijf in mens en dier het leven tot gewaarwordingssubstantie tevoorschijn te roepen, zodat zich binnen het leven niet alleen vloeistoffen bewegen, maar dat daarin iets tot uitdrukking komt wat je lust en leed, vreugde en pijn noemt. Daarmee heb je in wezen ook het onderscheid tussen plant en dier aangegeven, hoewel er overgangen bestaan.

Blz. 48

Der Mensch ragt nun über das Tier durch etwas ganz Besonderes hinaus, und das, wodurch er über das Tier hinausragt, haben sinnige Menschen immer gefühlt. Es wird darauf hingewiesen durch das, was Jean Paul in seiner Lebensbeschreibung selbst von sich sagt: er erinnere sich ganz genau, wie ihm als kleines Kind im Hofe seines Elternhauses der Gedanke durch die Seele schoß: du bist ja ein «Ich», du bist ja eine Wesenheit, die innerlich zu sich Ich sagen kann. Das machte auf ihn einen bedeutenden Eindruck.

De mens nu, stijgt door iets heel bijzonders boven het dier uit en waardoor hij boven het dier uitstijgt, hebben verstandige mensen altijd gevoeld. Ik wijs op iets wat Jean Paul in zijn biografie zegt over zichzelf: hij herinnert zich precies hoe  als klein kind de gedachte door zijn ziel schoot op de binnenplaats van zijn ouderlijk huis: ‘Maar jij bent een “Ik”, je bent een wezen dat innerlijk tegen zichzelf ‘ik’ kan zeggen. Dat maakte veel indruk op hem.

Alle sogenannte äußerliche Seelenkunde übersieht das Wichtigste, worauf es in diesem Punkte ankommt. Folgen Sie mir für einige Minuten in eine subtile Betrachtung hinein, die Ihnen aber zeigen wird, um was es sich handelt. Im ganzen Umkreis der deutschen Sprache gibt es ein einziges Wörtchen, das sich von allen anderen Wörtern prinzipiell unterscheidet. Von jedem Dinge, das hier in diesem Saale ist, kann jeder von Ihnen den Namen dieses Dinges nennen. Den Tisch kann jeder Tisch, den Stuhl kann jeder Stuhl

Alle zogenaamde uiterlijke psychologie ziet dit belangrijkste dat er op dit punt toe doet, over het hoofd. Volgt u mij een paar minuten bij een subtiele beschouwing die laat zien waar het om gaat. In het hele Duitse taalgebied is er één woordje dat principieel verschilt van alle andere woorden. Van alles hier in deze zaal kan ieder van u dat ding een naam geven. Iedereen kan de tafel tafel noemen, de stoel stoel.

Blz. 49

Aber ein Wort, einen Namen gibt es, den Sie nicht aussprechen können außer für das, dem dieser Name zukommt: das ist das Wörtchen «Ich». Niemand kann zu einem anderen «Ich» sagen. Das «Ich» muß heraustönen aus der innersten Seele selbst, es ist der Name, den sich nur die Seele selbst beilegen kann. Jeder andere ist für mich ein «Du», und ich selbst bin für jeden anderen ein «Du». Alle Religionen empfanden dieses Ich als den Ausdruck für jenes Wesen in der Seele, durch das die Seele in sich selbst ihre Grundwesenheit, ihr Göttliches, sprechen zu lassen vermag. Da beginnt dann dasjenige, was niemals durch die äußeren Sinne eindringen kann, was niemals in seiner Bedeutung von außen benannt werden kann, sondern aus dem Innersten heraus ertönen muß. Da beginnt jener Monolog, jenes Selbstgespräch der Seele, wodurch das göttliche Selbst in der Seele sich ankündigt, wenn die Bahn frei wird für das Einziehen des Geistes in die Seele.

Maar er is één woord, één naam die u niet kan uitspreken behalve dan door degene bij wie dit woord hoort: dat is het woordje “Ik”. Niemand kan tegen een ander “ik”  zeggen. Het ‘ik’ moet vanuit de diepste ziel klinken, het is de naam die alleen de ziel zichzelf kan geven. Alle anderen zijn voor mij “Jij” en ikzelf ben een “jij” voor alle anderen. Alle religies voelden dit ‘ik’ als de uitdrukking voor dat wezen in de ziel waardoor de ziel in zichzelf haar fundamentele essentie, haar goddelijkheid, kan uitspreken. Dan begint dat wat nooit door de uiterlijke zintuigen binnendringen kan, in zijn betekenis van buitenaf benoemd kan worden, maar wat vanuit het diepste innerlijk moet klinken. Dan begint die monoloog, die alleenspraak van de ziel, waardoor het goddelijke zelf zich aan in de ziel verkondigt, wanneer de weg voor de geest vrij wordt, de ziel binnen te gaan. 

In den älteren Kulturreligionen, noch im alten Hebräischen, hat man diesen Namen «den unaussprechlichen Namen Gottes» genannt, und was auch die heutige Philologie übersetzen mag, der alte jüdische Gottesname bedeutet nichts anderes als das, was heute durch das deutsche Wort «Ich» ausgedrückt wird. Bewegung ging durch die Reihen der Zuhörer, wenn der Name des «unbekannten Gottes» durch den Eingeweihten gesprochen wurde, wenn geahnt wurde, was durch dieses Wort ausgedrückt war, wenn das «Ich bin der Ich-Bin» im Tempel ertönte. In diesem Wort drückt sich das vierte Glied der menschlichen Wesenheit aus, das der Mensch im Umkreis seines irdischen Daseins für sich allein hat. Dieses Ich umschließt wiederum und bildet in sich aus die Keime zu höheren Stufen des Menschentums.

In de oudere culturele religies, nog in het oude Hebreeuws, werd deze naam “de onuitspreekbare naam van God” genoemd, en hoe de hedendaagse filologie dat ook vertaalt, de oude Joodse naam van God betekent niets meer dan wat tegenwoordig door het Duitse woord “Ik” wordt uitgedrukt. Er ging iets door de rijen van toehoorders heen de wanneer de naam van de «onbekende god» door de ingewijde uitgesproken werd, wanneer vermoed werd wat door dat woord werd uitgedrukt, wanneer het “Ik ben de Ik Ben”  in de tempel klonk. In dat woord wordt het vierde wezensdeel van de mens tot uitdrukking gebracht dat de mens in zijn aardse bestaan alleen voor zichzelf heeft. Dit ‘ik’ op zijn beurt omsluit en vormt op zich de kiemen naar hogere niveaus van mens-zijn.
GA 55/50-51
Niet vertaald

Voordracht 3 Berlijn, 8 oktober 1906

Der Ursprung des Leides

De oorsprong van het lijden

Blz. 73 Wir wissen aber auch, daß dieser physische Körper aufgerufen wird zum Leben durch das, was wir den sogenannten Äther- oder Lebensleib nennen; (  ) Wir betrachten den zweiten Teil der menschlichen Wesenheit, den Ätherleib, als etwas, was der Mensch gemeinschaftlich hat mit der übrigen Pflanzenwelt. Als das dritte Glied der menschlichen Wesenheit betrachten wir den Astralleib, den Träger von Lust und Unlust, von Begierde und Leidenschaft, den der Mensch mit der Tierheit gemeinsam hat

We weten echter ook dat in dit fysieke lichaam het leven tevoorschijn wordt geroepen door wat wij het zogenaamde ether- of levenslijf noemen; ( ) Wij zien het tweede deel van het mensenwezen, het etherlijf, als iets wat de mens gemeenschappelijk heeft met de verdere plantenwereld. Als derde menselijk wezensdeel kijken we naar het astraallijf, de drager van lust en onlust, van begeerte en hartstocht, dat de mens gemeenschappelijk heeft met het dierenrijk. 

Und dann sehen wir, daß des Menschen Selbstbewußtsein, die Möglichkeit, zu sich «Ich» zu sagen, die Krone der Menschennatur ist, die er mit keinem anderen Wesen gemeinsam hat; daß dieses Ich als die Blüte der drei Leiber, des physischen, Äther- und Astralleibes hervorgeht. So sehen wir einen Zusammenhang dieser vier Glieder, auf welchen die Geistesforschung immer hingewiesen hat. Die py thagoräische Vierheit ist nichts anderes als diese Vierheit: physischer Leib, Ätherleib, Astralleib und Ich.

En dan zien we dat het zelfbewustzijn van de mens, de mogelijkheid om ‘ik’ tegen zichzelf te zeggen, de kroon is van de menselijke natuur, die hij met geen ander wezen gemeen heeft; dat dit ‘ik’ als de bloem van de drie lichamen, van het fysieke, etherische en astrale lichaam tevoorschijn komt. We zien dus een samenhang van deze vier wezensdelen waar spiritueel onderzoek steeds op heeft gewezen. De pythagoreïsche vierheid is niets anders deze vierheid: fysiek lichaam, etherisch lichaam, astraal lichaam en Ik.
GA 55/73
Niet vertaald  

Voordracht 5, Berlijn 13 december 1906

Wie begreift man Krankheit und Tod?

Hoe kan je ziekte en dood begrijpen?

Blz. 105

( ) erstens haben wir den äußerlich sichtbaren physischen Körper, als zweites den Äther- oder Lebensleib, sodann den Astralleib, und als viertes das Ich des Menschen oder den Mittelpunkt seines Wesens.

ten eerste hebben we het uiterlijk zichtbare fysieke lichaam; als tweede het ether- of levenslichaam, en dan het astraallijf en als vierde wezensdeel het Ik van de mens of het middelpunt van zijn wezen.

Das Ich hat der Mensch ganz für sich allein, das macht ihn zur Krone der Erdenschöpfung.

Het Ik heeft de mens helemaal voor zichzelf; dat laat hem de kroon van de aardse schepping zijn.

Blz. 106

Der Astralleib ist der Schöpfer des ganzen Nervensystems, bis hinauf zum Gehirn und zu den Strängen, die in Form von Sinnesnervensträngen zum Gehirn gehen. Das Ich endlich ist der Architekt des Blutkreislaufes.

Het astraallijf is de vormgever van het hele zenuwsysteem, tot aan de hersenen en de strengen in de vorm van zenuw-zintuigstrengen die naar de hersenen lopen aan toe. Het Ik is de bouwmeester van de bloedsomloop.
GA 55/105-106
Niet vertaald

Voordracht 6, Berlijn 10 januari 1907 (zie nadere opmerkingen. N.B. dit is niet het bekende boekje met dezelfde titel, vertaald bij Pentagon): dat is een geschreven artikel uit GA 34)

Die Erziehung des Kindes vom Standpunkt der Geisteswissenschaft

De opvoeding van het kind in het licht van de antroposofie

Blz. 119 Als drittes Glied des menschlichen Wesens erkennen wir den Astralleib, den Träger von all dem, was wir Leidenschaften, niedere und zum Teil auch höhere nennen, alles, was der Mensch an Lust und Leid, Freude und Schmerz, Begierde und Trieb in sich trägt. Der Astralkörper ist Träger auch der gewöhnlichen Gedankenwelt, der Willensimpulse.

Als derde deel van het mensenwezen onderkennen we het astraallijf, de drager van alles wat wij lagere en voor een deel ook hogere hartstochten noemen, alles wat de mens aan lust en leed, vreugde en verdriet, begeerte en drift in zich draagt. Het astraallijf is de drager van de alledaagse gedachtewereld, van de wilsimpulsen.

Durch das vierte Glied ist der Mensch die Krone der Schöpfung. Es umfaßt das, als Kraft begriffen, was ihm die Fähigkeit gibt, zu sich «Ich» zu sagen, was ein jeder nur zu sich selbst sagen kann. Es ist der Ausdruck dafür, daß die Seele ihren göttlichen Urfunken in sich sprechen läßt. Alles, was sie mit den anderen Menschen gemeinsam hat, kann als Bezeichnung an ihr Ohr klingen, aber was jeder als inneren Gott in sich hat, kann nicht von außen an ihn herantreten. Deshalb wurde es in den jüdischen Geheimschulen der unaussprechliche Name Gottes genannt, das Jahve, das «Ich bin der Ich-Bin» der Hebräer, das der Priester selbst nur mit Schauern nannte. Dieses «Ich bin der Ich-bin» schreibt sich die Seele zu. –

Door vierde wezensdeel is  de mens de kroon van de schepping. Het omvat datgene, opgevat als kracht, dat hem het vermogen geeft om ‘ik’ tegen zichzelf te zeggen, wat iedereen alleen kan zeggen tegen zichzelf. Het is de uitdrukking van dat de ziel haar goddelijke oervonk in zichzelf laat spreken. Alles, wat ze gemeenschappelijk heeft met andere mensen kan als aanduiding gehoord worden, maar wat iedereen als een innerlijke god in zich heeft, kan niet van buitenaf tot hem komen. Daarom werd het in de Joodse geheime scholen de onuitspreekbare naam van God genoemd, Jahve, de “Ik ben de ik-ben’ van de Hebreeërs, dat alleen de priester zelf met huiver noemde. Dit ‘Ik ben de Ik ben’ betrekt de ziel op zichzelf.
GA 55/119-120
Niet vertaald

voordracht 7 Berlin, 24. januari 1907

              Schulfragen vom Standpunkt der Geisteswissenschaft 

Schoolvragen vanuit het standpunt van de geesteswetenschap

Blz. 133

Vier Leibesglieder unterscheiden wir zunächst am Menschen: physischer Leib, Äther- oder Lebensleib, astralischer Leib und das Ich, der Mittelpunkt des Menschen.

We maken bij de mens onderscheid in vier wezensdelen: fysiek lichaam, etherlijf, astraallijf en Ik, het middelpunt van de mens.
GA 55/133
Op deze blog vertaald /133  

Voordracht 8. Berlijn, 31 januari 1907

                   Der Irrsinn* vom Standpunkt der Geisteswissenschaf

*Irrsinn heeft verschillende vertalingen: absurditeit, krankzinnigheid, idioterie bijv.

Waanzin* vanuit het standpunt van de geesteswetenschap

Blz. 142/143

Wir unterscheiden folgende physische Teile am Menschen, ( ) erstens rein Physisches, was nach rein physischen Gesetzen gebaut ist, vor allem die Sinnesorgane ( ) zweitens alles das, was mit Verdauung, Wachstum, Fortpflanzung zusammenhängt. Das, was die Kristalle aufbaut, könnte auch den menschlichen Leib aufbauen, aber er wäre dann ein toter Organismus. Der Ätherleib ist der Bildner, der die Verdauungsorgane und so weiter aufbaut. Drittens Nervensystem (Gehirn und Rückenmark): sein Bildner ist der Astralleib, In ihm wohnt das Ich, das zugleich der Architekt des Blutsystems ist. Blutzirkulation: Ich Nervensystem: Astralleib Fortpflanzung: Äther leib Physisches: Physischer Leib

We onderscheiden de volgende fysieke delen aan de mens, als eerste puur fysiek wat volgens puur fysieke wetten gebouwd is, met name de zintuigorganen ( ) als tweede alles wat met vertering, groei, voortplanting samenhangt. Wat de kristallen opbouwt, kan ook het menselijk lichaam opbouwen, maar dan zou het een dood organisme zijn. Het etherlijf is de vormgever die de spijsverteringsorganen enz. opbouwt. Als derde het zenuwsysteem (hersenen en ruggenmerg): de vormgever daarvan is het astraallijf, daarin leeft het Ik, dat tegelijkertijd de architect van het bloedsysteem is.

Bloedcirculatie: Ik
Zenuwsysteem: astraallijf
Voortplanting: etherlijf
Fysiologisch: fysiek lichaam
GA 55/ 142-143
Niet vertaald

.

Antroposofie: een inspiratie: over het Ik

Algemene menskunde: voordracht 1 –  over het Ik

Algemene menskunde: voordracht 1 – alle artikelen

Algemene menskundealle artikelen

Rudolf Steineralle artikelen op deze blog

Menskunde en pedagogiealle artikelen

.

2871

 

 

 

 

 

 

 

.

                .       .           

VRIJESCHOOL – De waarde van het handschrift bij lezen, schrijven en denken

.
Manfred Spitzer*, Erziehungskunst juli/augustus 2022

 

de waarde van HET handschrift bij lezen, schrijven en denken

.

Sommige mediadocenten voorspellen al jaren dat het handschrift zal uitsterven door touchscreens en toetsenborden. Het is alsof je voorspelt dat muziek en zang zullen uitsterven door radio’s en mp3-spelers. De vergelijking lijkt in eerste instantie misschien vreemd. Die volgt echter zonder enige beperking uit de onderstaande feiten en argumenten.

Lezen is een speciaal geval van visuele waarneming. Die laatste bestond natuurlijk al voordat er ook maar een schrift was, zelfs voordat er een taal was, want veel dieren kunnen zien. Onderzoek naar de grootte en vorm van schedels in prehistorische menselijke botvondsten suggereert dat taal al minstens honderdduizend jaar bestaat. Dat taal wordt vastgelegd door middel van grafische tekens is daarentegen een relatief recente culturele verworvenheid, zo’n vijf- tot zesduizend jaar oud.

In het eenvoudigste geval wordt een woord dat iets betekent weergegeven door een afbeelding van het ding. Daarom begon de ontwikkeling van het schrijven met het schrijven van afbeeldingen. Een dergelijke spelling heeft echter nadelen, zoals de volgende anekdote duidelijk maakt: Toen de Perzische koning Darius een half millennium voor de geboorte van Christus een veldtocht voerde tegen de Scythen, kwam na de invasie van hun land een Scythische boodschapper met de boodschap die bestond uit de afbeeldingen van een muis, een kikker, een vogel en drie pijlen. Darius interpreteerde de boodschap als volgt: ‘O Perzen, wij geven ons over met ons land en water [muis en kikker]. We vluchten [Vogel] voor de macht van uw legioenen en staan ​​klaar om al onze wapens [de pijlen] aan u over te geven.’ Tot grote verbazing van de Perzen vielen de Scythen echter de volgende nacht aan. Na de slag leerde de koning de ware betekenis van de boodschap van een Scythische generaal: “O Perzen, tenzij je jezelf kunt veranderen in vogels om door de lucht te vliegen, of in veldmuizen om onder de grond te graven, of in kikkers om schuil te gaan in de moerassen, je zult nooit ontsnappen en terugkeren naar je vaderland, maar eerder omkomen door onze pijlen.

De anekdote maakt duidelijk waarom in de meeste delen van de wereld het beeldenschrift eerst werd vervangen door een lettergrepen-klankschrift en vervolgens door het alfabetische schrift dat tegenwoordig gebruikelijk is, waarbij aan elk geluid een enkel symbool is toegewezen. Een uitzondering vormen de klinkers (A, E, I, O, U), die aanvankelijk niet of slechts gedeeltelijk werden geschreven.
Zelfs vandaag de dag worden ze nog steeds weggelaten in sommige geschriften 
en   j.   k.n  t..l  .cht  b.gr..p.n   w.nn..r  d.  kl.nk.rs  w.gg.l.t.n  z..n

Bij de ontwikkeling van het lettertype speelden ook handtechnische aspecten een rol. De Sumeriërs schreven meer dan 4000 jaar geleden met een houten stok in zachte klei gedrukt. Door drie tot tien lijnvormige indrukken ontstond een symbool. Omdat de druk niet altijd gelijk was, was het niet ongebruikelijk dat er aan het ene uiteinde van de regels een diepere en bredere indruk verscheen. Dit »werkspoor« gaf het schrift de naam spijkerschrift. De symbolen ontwikkelden zich binnen een paar honderd jaar vanuit een eenvoudig beeldschrift.

 Om lezen en schrijven cultureel over te dragen, werd door de Sumeriërs tegelijkertijd de school uitgevonden. Drie tot maximaal twaalf leerlingen kregen samen les, zoals we weten door vondsten van kleitabletten, dat waren wat nu “oefenboeken” worden genoemd: aan het schrijven kun je zien dat het schrijven bij het kind nog niet lekker loopt. Schrijven op kleitabletten met houten stokjes was ingewikkelder dan schrijven op papier met een potlood, en de inhoud – schrijven, lezen, rekenen, kantoorwerk – was abstracter dan op de huidige basisschool. De “schrijvers” waren nodig om het complexe staatsapparaat te besturen dat mogelijk werd gemaakt door landbouw en veeteelt – zij waren wat we nu “ambtenaren” noemen.

Het korte overzicht maakt duidelijk dat het menselijk brein ongeveer net zo geschikt is om te lezen en te schrijven als een tractor voor de Formule 1, omdat de mens 99 procent van zijn geschiedenis doorbracht zonder te lezen en te schrijven. Toen de technieken eenmaal waren uitgevonden, bleken ze echter zo praktisch dat ze bijna nooit uitstierven. Een bekende uitzondering is Paaseiland, waar schrift is gevonden dat niemand meer kan lezen en dat door de weinige vondsten tot op de dag van vandaag door niemand is ontcijferd.

Voor je verder leest, tel even hoe vaak de letter F in deze tekst zit:

FINISHED FILES ARE THE RE-

SULT OF YEARS OF SCIENTIF-

IC STUDY COMBINED WITH

THE EXPERIENCE OF YEARS.

Niet alleen jij, maar de meeste lezers en zelfs redacteuren zullen aanvankelijk slechts drie F’s vinden in plaats van zes. Waarom? Studies hebben aangetoond dat we bij het lezen de neiging hebben om weinig of geen aandacht te besteden aan korte, veelvoorkomende woorden. Eén zo’n woord is ‘OF’, dat drie keer voorkomt in de bovenstaande tekst. Waarschijnlijk zijn die F’s in de drie woorden niet geteld toen ze voor het eerst werden gelezen. Het meest voorkomende woord in het Engels is “the”, en dienovereenkomstig hebben studies aangetoond dat typografische fouten in dit woord in Engelse teksten de kleinste kans hebben om opgemerkt te worden. Je kijkt niet eens naar het woord.

Het is al meer dan honderd jaar bekend dat het langer duurt om een ​​enkele letter te herkennen dan om een ​​heel woord te herkennen. De gemiddelde volwassen lezer van vandaag kan een woord lezen in ongeveer vier tienden van een seconde (400 milliseconden). Het hardop voorlezen van een samenhangende tekst gaat nog sneller, aangezien er in één minuut ongeveer 300 woorden worden voorgelezen, dus vijf woorden per seconde.

Hieruit kan worden geconcludeerd dat woorden op geen enkele manier letter voor letter worden gelezen, maar »holistisch«. dat zie je aan het feit dat een schrift dat is opgebouwd uit aFwIsSeLeNd HoOfD-  eN kLeInE lEtTerRs pas na enige oefening redelijk goed te lezen is. Het gaat al beter ALs je voor geLijKe FysieKe grooTTe van De HooFD- en KLeine LeTTers zorgt.

Stel dat middelbare scholieren per dag ongeveer tien pagina’s lezen en dat er ongeveer 500 woorden op één pagina staan, dan hebben ze na tien jaar oefenen 10 x 500 x 365 x 10 (= 18.250.000) woorden gelezen. Dit komt heel goed overeen met de bevindingen uit de taalontwikkeling: tegen de tijd dat ze naar school gaan, heeft een kind uit een eenvoudig milieu ongeveer 8.500.000 woorden gehoord, een kind uit een academische milieu ongeveer 40.000.000! Zelfs vóór de start van de school heeft een kind uit dat laatste milieu (waar men thuis meer spreekt dan in arbeidersgezinnen) ongeveer vier keer zoveel taal ervaren als een kind met een nogal bescheiden achtergrond. Aangezien lessen op scholen in wezen bestaan ​​uit op taal gebaseerd leren, gaat de veel bekritiseerde ongelijkheid van onderwijskansen in relatie tot de sociale achtergrond terug tot de tijd vóór school.

Met de hand schrijven is niet alleen belangrijk om te leren schrijven, maar vooral om te leren lezen. Van dit inzicht, hoewel oud, wordt de draagwijdte volledig genegeerd door degenen die het handschrift willen vervangen door typen. Laten we eens kijken naar een nieuwe studie gepubliceerd in het tijdschrift Science die de prestaties van een kunstmatig neuraal netwerk (computersimulatie) bij het leren lezen vergeleek met die van mensen om het belang van motorische informatie te beoordelen bij het verwerven van het vermogen om eenvoudige pictografische  vormrepresentaties te (re)creëren (letters), d.w.z. bij het leren lezen. De auteurs evalueerden de prestaties bij het leren van nieuwe tekens bij mensen en bij machine learning. Terwijl traditionele deep learning-netwerken aanzienlijk slechter presteerden dan mensen (met foutenpercentages tussen 8 en 34,8 procent), behaalde een visueel-motorisch geïntegreerd machine learning-systeem een ​​foutenpercentage van 3,3 procent, wat vergelijkbaar was met het menselijke foutenpercentage van 4,5 procent ( Lake et al. 2015). Verdere experimenten toonden aan dat het model ook in staat was om plausibele nieuwe tekens te genereren, wat betekent dat het het vermogen van mensen nabootste om dit gemakkelijk te doen.

Neuro-wetenschappelijke studies met behulp van functionele magnetische resonantie beeldvorming (fMRI) toonden ook aan dat het herkennen van letters die zijn geleerd door met een pen te schrijven, leidt tot verhoogde activiteit in motorische hersengebieden. Dit was niet het geval voor letters die via toetsenbordinvoer werden geleerd. Hieruit kan worden geconcludeerd dat alleen het vormen van letters met een pen motorische geheugensporen creëert die worden geactiveerd tijdens de perceptie van letters en de herkenning van de letter in zijn visuele verschijning vergemakkelijken.

Het extra motorische geheugenspoor dat bevorderlijk is voor het lezen, wordt niet gecreëerd bij invoer via het toetsenbord, aangezien de typebewegingen niet gerelateerd zijn aan de vorm van de letters.

Over het algemeen is denken altijd belichaamd. Daarom is het leren van letters door te schrijven met een pen superieur aan leren door te tikken of te klikken op een digitaal schrijfapparaat. Kortom: goed leren lezen doe je alleen door met de hand te schrijven. Een vergelijking met muziek ligt voor de hand. Die leer je niet alleen door passief te luisteren, maar vooral door actief muziek te maken. Als men het zingen en musiceren in de kindertijd achterwege zou laten, zou men het kind de steun ontnemen die zingen en musiceren aantoonbaar geeft aan de muziek, maar ook aan andere hogere intellectuele prestaties. Muziek is een culturele techniek die wordt gepromoot simpelweg omdat het goed is voor mensen in hun menselijkheid, omdat mensen – ook en vooral vanuit biologisch oogpunt – culturele wezens zijn, ze zijn gebouwd om cultuur over te nemen en door te geven en zonder cultuur kunnen ze niet leven.

Met het oog op de snel voortschrijdende digitalisering van onze samenleving wordt het bijzonder duidelijk dat ook lezen en schrijven tot de culturele technieken behoren. Het gaat lang niet alleen om de juiste lettervorm, maar uiteindelijk om een ​​geïntegreerd senso-motorisch handelen, de basis van al het denken. Bovendien verstoren beeldschermen op jonge leeftijd de hersen- en oogontwikkeling, wat op de lange termijn leidt tot verminderdeontwikkeling en slecht zicht. In de oogheelkunde is er al sprake van een myopie-pandemie die meer dan een miljard mensen treft. Bij ernstige bijziendheid is het risico op blindheid aanzienlijk verhoogd. Het is aangetoond dat een lager opleidingsniveau in de kindertijd, adolescentie en vroege volwassenheid de sterkst beïnvloedbare risicofactor is voor het later ontstaan ​​van dementie. Voordat we laptops introduceren op de kleuterschool en basisschool, moeten we weten wat we onze kinderen ermee aandoen! Er bestaat niet alleen het gevaar dat de massale introductie van digitale media in kleuterscholen en scholen de leesvaardigheid van kinderen onvoldoende bevordert. Het gaat veeleer om de mentale prestaties en gezondheid van de volgende generatie, waarvoor wij volwassenen verantwoordelijk zijn en die we niet achteloos in gevaar mogen brengen.

.
*Auteur: prof. dr. dr Manfred Spitzer studeerde geneeskunde, psychologie en filosofie in Freiburg. Na zijn promotie werkte hij als hoofdarts in de psychiatrische universiteitskliniek in Heidelberg. Onderzoeken in de VS vormden zijn werk op het snijvlak van neurobiologie, psychologie en psychiatrie. Sinds 1997 is hij medisch directeur van de psychiatrische universiteitskliniek in Ulm. In 2004 richtte hij het Transfercentrum voor Neurowetenschappen en Leren (ZNL) op.
.

Schrijven en lezen: alle artikelen

Over de invloed van het tv-scherm op het jonge kind:

Opvoedingsvragen onder nr. 19

 

VRIJESCHOOL – Rudolf Steiner in de vrijeschool – GA 298 (17-06-1921)

.

In de vertaling van GA 298 ‘Rudolf Steiner in der Waldorfschule‘- vertaald:Beste ouders, lieve kinderen‘ zijn niet alle toespraken uit de Duitse uitgave opgenomen.

GA 298

Blz. 93

Ansprache mit Aussprache an der ersten Mitgliederversammlung des Vereins «Freie Waldorfschule»

Toespraak met discussie op de eerste algemene vergadering van de vereniging “vrijeschool”  *

Meine sehr verehrten Anwesenden! Ich eröffne die erste ordentliche
Mitgliederversammlung des Vereins «Freie Waldorfschule». Ehe ich auf
das Programm eingehe, gestatten Sie, daß ich Sie im Namen des Vorstandes auf das allerherzlichste begrüße. Es ist nur eine kleine Anzahl der
Mitglieder des Vereins heute naturgemäß erschienen, aber um so herzlicher soll die Begrüßung für die kleine Anzahl sein; wir haben 1400 Mitglieder, so viel sind lange nicht da. Um so erfreulicher ist es, daß eine stattliche Anzahl erschienen ist. Was zunächst, meine sehr verehrten Anwesenden, zu sagen ist in bezug auf die bisherige Entwickelung der Waldorf schule, ist das Folgende: Wir haben zwei Schuljahre hinter uns, wir haben, wie Ihnen wohl aus den verschiedenen Veröffentlichungen, die schon erschienen sind, bekannt sein dürfte, mit dieser Waldorfschule,

Zeer geachte aanwezigen! Ik open de eerste Algemene vergadering van de vereniging «Vrijeschool». Voor ik op het programma inga, mag ik u namens het bestuur hartelijk begroeten. Er is vandaag vanzelfsprekend maar een klein aantal leden van de vereniging gekomen, maar des te hartelijker is het welkom  voor het kleine aantal; we hebben 1400 leden, maar zoveel zijn er bij lange na niet. Des te fijner is het dat er een aanzienlijk aantal is gekomen.
Wat allereerst, beste aanwezigen, te vermelden is, met betrekking tot de ontwikkeling van de vrijeschool tot nu toe, is het volgende: we hebben twee schooljaren achter de rug, we hebben, zoals u waarschijnlijk kunt opmaken uit de verschillende publicaties die al zijn verschenen en die u misschien kent, met deze vrijeschool, 

die von Emil Molt gegründet worden ist, etwas angestrebt, das aus neuen
pädagogisch-didaktischen Gesichtspunkten und aus Gesichtspunkten
einer allgemeinen humanitären Denkweise heraus wirklich nach den
verschiedenen Richtungen hin etwas Neues schaffen kann, daß neue
Kräfte entfesselt werden, die auf dem Gebiete des Unterrichts und der
Erziehung notwendig sind, um gegenüber den Verfallskräften, gegenüber den Niedergangskräften, die in unserer Zeit sehr deutlich zu sehen sind, das Nötige zu tun. Es ist begreiflich, daß ein Wichtiges in der
Gegenwart getan werden muß auf dem Gebiete des Unterrichts- und
Erziehungswesens. Eine solche Aufgabe war nicht leicht; es handelte
sich darum, in der Auswahl der Lehrer so vorzugehen, daß nun wirklich
bei denjenigen, die Lehrende und Erziehende sein sollten, der Geist von
all dem lebt, was wir eine notwendige neue pädagogisch-didaktische
Denkweise nennen können.
Wir mußten außerdem uns innerhalb der Lehrerschaft erst verständigen über dasjenige, was da ins einzelne des pädagogisch-didaktischen

opgericht door Emil Molt, als doel uit nieuwe pedagogisch-didactische opvattingen en vanuit gezichtspunten van een algemene humanitaire mentaliteit daadwerkelijk in verschillende richtingen iets nieuws te scheppen, dat nieuwe krachten worden gemobiliseerd die op het gebied van onderwijs en opvoeding noodzakelijk zijn om het hoofd te bieden aan de krachten van verval, de neergaande krachten, die in onze tijd heel duidelijk te zien zijn, om te doen wat nodig is. Het is begrijpelijk dat er iets belangrijks in deze tijd moet gebeuren op het gebied van onderwijs en opvoeding. Zo’n taak was niet gemakkelijk; het ging erom bij de keuze van de leerkrachten zo te werk te gaan, dat daadwerkelijk bij diegenen die opvoeder en leerkracht zouden moeten zijn, de geest leeft van alles wat we een noodzakelijke nieuwe pedagogisch-didactische manier van denken kunnen noemen.
Daarnaast moesten we eerst binnen de leerkrachtengroep tot een begrip komen van wat tot in detail van het pedagogisch-didactische werk, onze opdracht zou moeten worden.

*Toespraak bij de eerste ledenvergadering van de ‘Vereniging Vrijeschool’ op 17 juni 1921. De tekst van deze toespraak werd door Rudolf Steiner zelf opgesteld voor het ‘Mededelingenblad voor de leden van de ‘Vereniging Vrijeschool’, augustus 1921, nr. 1; de aansluitende toespraak niet.

Verder wordt hier nog verwezen naar ‘allerlei toespraken’ bij de opening van de school, die ooit werden uitgegeven als ‘Die Waldorfschule und ihr Geist’ Het gaat om drie toepraken uit 1919 die nu als voordracht zijn opgenomen in GA 297voordracht 1, van 24 augustus [op deze blog vertaald] , voordracht 2 van 31 augustus [op deze blog vertaald] ’s middags en voordracht 3 [vertaald] van 31 augustus ’s avonds.

Blz. 94

Wirkens hinein unsere Aufgabe wird werden müssen. Dazu ist ja
zunächst ein pädagogisch-didaktischer Kurs vor der Eröffnung der
Schule für das Lehrerkollegium in seiner ersten Zusammensetzung
gehalten worden, auf Grundlage dessen dann der Unterricht und die
Erziehung versucht worden sind. Zu diesem etwas längeren pädagogischen Kurs, der der Eröffnung voranging, kam dann ein kürzerer Ergänzungskurs vor dem Beginn des zweiten Jahres, und ein zweiter Ergänzungskurs wird jetzt eben gehalten vor dem Beginn des dritten Schuljahres. Bei den verschiedenen Besuchen, die mir als pädagogischem Leiter der Waldorfschule möglich waren im Laufe der zwei Jahre, hat sich allerdings dasjenige ergeben, das darf nach einer gewissenhaften Prüfung gesagt werden, daß es – trotz aller Schwierigkeiten, die ja dereinzelne Lehrer und Erzieher zum Teil aus äußeren Umständen und zum Teil, weil die Aufgabe schwierig ist, bei sich selbst zuüberwinden hat -möglich geworden ist, daß der Geist, der in unserer Schule waltet, immer intensiver das Lehrerkollegium ergriffen hat. Wir haben es mit einer aufsteigenden Entwicklung zu tun gehabt; und die Art, wie sich mehr
und mehr eingelebt hat dieser Geist der Waldorfschule, läßt uns hoffen,
daß wir auch im folgenden Schuljahre eine steigende Entwickelung des
Waldorfschulgeistes werden zu verzeichnen haben.

Daartoe is dus eerst voor het lerarencollege in zijn eerste samenstelling een pedagogisch-didactische cursus gehouden vóór de opening van de school, op basis waarvan dan de lessen en de opvoeding uitgeprobeerd werden. Na de wat langere pedagogische cursus, die aan de opening voorafging, volgde een kortere aanvullende cursus* voor de start van het tweede jaar, en een tweede aanvullende cursus** zal er nu gehouden worden voor de start van de derde schooljaar. Tijdens de verschillende bezoeken die ik als pedagogisch leider in de loop van twee jaar heb kunnen brengen, bleek, dat mag ik wel zeggen ​​na een gewetensvol onderzoek, dat het – ondanks alle moeilijkheden die de individuele leerkracht en opvoeder deels door externe omstandigheden en deels omdat de taak moeilijk is, in zichzelf moest overwinnen, mogelijk geworden is dat de geest die in onze school heerst, de leerkrachten steeds meer is gaan bezielen. We hadden te maken met een opgaande ontwikkeling; en de manier waarop deze geest van de vrijeschool steeds meer is gaan leven, geeft ons de hoop dat we ook in het volgende schooljaar een toenemende ontwikkeling zien van de vrijeschoolgeest.

*Aanvullende cursus: «Meditativ erarbeitete Menschenkunde» GA 302A, vertaald alsMenskunde innerlijk vernieuwd
**
«Menschenerkenntnis und Unterrichtsgestaltung» GA 302 vertaald als “Menskunde en opvoeding”

Es hat sich herausgestellt, daß die Lehrkräfte, die zu den alten hinzugekommen sind, weil die Vergrößerung der Schule es nötig machte, sich wirklich mit erstaunlicher  Schnelligkeit in den Geist der Waldorfschule einleben, so daß man in dieser Beziehung sagen kann: Dieser Geist der Waldorfschule ist immer
mehr und mehr etwas Lebendiges geworden, etwas, das man findet, von
dem man berührt wird, wenn man in die Waldorfschule hineinkommt. In dieser Beziehung dürfen wir aus einem sachgemäßen Beurteilen sagen, wir können nur Gutes verzeichnen; wir können hoffen, daß wir durch die Ausbildung des angestrebten Geistes allmählich dahin kommen, einen deutlichen Beweis liefern zu können, daß die Waldorfschule ihr Ziel wird erreichen können. Das ist zu sagen über den Geist, derwaltet in der Schule, in den Lehrerkonferenzen, über den Geist, der in der Denkweise, in der Gesinnung des Lehrerkollegiums für mich, der ich das zu prüfen hatte, zu bemerken war. Das Lehrerkollegium besteht aus dem Begründer der Schule, Herrn Emil Molt, und seiner Gattin, die

Het bleek dat de leraren die zich bij de eerdere voegden omdat de groei van de school het noodzakelijk maakte, zich met bewonderingswaardige voortvarendheid in de geest van de vrijeschool inleefden, zodat je in dit opzicht kan zeggen: deze geest van de vrijeschool is levendiger geworden, iets waar je door geraakt wordt, als je de vrijeschool binnenkomt
In dit opzicht mogen we vanuit een ter zake doend oordelen, zeggen dat we alleen goede dingen kunnen noemen; we mogen hopen dat we door de ontwikkeling van de geest die we nastreven, geleidelijk aan een duidelijk bewijs kunnen leveren dat de vrijeschool haar doel zal kunnen bereiken. Dat kan ik zeggen over de geest die in de school heerst, in de lerarenvergaderingen, over de geest in de manier van denken, in de stemming in de lerarenvergadering; ik moest dat nagaan, en dit kan ik zeggen. De lerarengroep bestaat uit de oprichter van de school, de heer Emil Molt, en zijn echtgenote, die

Blz. 95

gewissermaßen die Stelle der Patrone innehaben, und aus den Ihnen
bekannten Persönlichkeiten; die pädagogische Leitung ist durch die
Natur der Sache mir zugefallen, und ich darf sagen: In den Lehrerkonferenzen, die in meiner Anwesenheit gehalten worden sind, und auch bei
meinem Dabeisein während des Unterrichtes, was ja auch öfters im
Laufe der zwei Jahre stattgefunden hat, ist durchaus das zutage getreten,
was ich jetzt auseinandergesetzt habe. Das wäre in aller Kürze dasjenige, was von der einen Seite gesagt werden muß; dem muß allerdings von der
anderen Seite etwas gegenübergestellt werden. Das ist das, was ja, wie ich
glaube, mit voller Berechtigung von mir vor der Eröffnung der Schule in
allerlei Ansprachen und auch bei der Eröffnung gesagt worden ist, daß
eigentlich die Aufgabe der Waldorfschule nur dann voll erfüllt ist, wenn
zu ihr sehr rasch sich andere solche Schulgründungen finden. Denn mit
einer einzelnen Schule kann selbstverständlich nichts anderes geliefert
werden als ein Musterbeispiel, das wir in bezug auf Pädagogisch Didaktisches hingestellt haben. Das glaube ich in dieser berechtigten Weise vor Ihnen sagen zu können. Ein solches Musterbeispiel wird man konstruieren können. 

tot op zekere hoogte de plaats van de beschermheer en -vrouwe innemen, en van personen die u kent; de pedagogische leiding kwam uit de aard van de zaak bij mij en ik mag wel zeggen: tijdens de lerarenvergaderingen die in mijn bijzijn werden gehouden en ook bij mijn aanwezigheid tijdens de les, wat in de loop van die twee jaar ook vaker gebeurde, is het wel duidelijk geworden wat ik nu heb uitgelegd. In een notendop is dit wat er van de ene kant gezegd moet worden; aan de andere kant staat er ook wat tegenover. Dat is, wat mij betreft volledig gerechtvaardigd, door mij, voor de opening van de school in allerlei toespraken en bij de opening van de school, gezegd, dat eigenlijk de opdracht van de vrijeschool pas volledig geslaagd is, als heel snel andere dergelijke schoolstichtingen plaatsvinden. Want met een enkele school  kan natuurlijk niets anders gebracht worden wat pedagogie en didactiek betreft, dan een mooi voorbeeld. Ik geloof dat ik u dit op een gerechtvaardigde manier kan zeggen. Je kan zo’n toonvoorbeeld van een school in het leven roepen. Alleen met zo’n bijzonder voorbeeld is natuurlijk in onze tijd waarin het noodzakelijk is, de geest die hier bedoeld wordt, over te brengen op het hele onderwijssysteem, in de zin van de sociale driegeleding die een echt vrij geestesleven wat opvoeding en onderwijs betreft, vraagt, slechts een begin gemaakt. 

Es ist der Geist, der gemeint ist, nur dadurch zu erreichen, daß
die Waldorfschul-Idee die weiteste Verbreitung findet. Die Waldorfschule müßte Nachfolge erfahren; und das hängt natürlich davon ab, daß
in weitesten Kreisen Interesse dieser Waldorfschule entgegengebracht
wird. Wir dürfen allerdings sagen: Die Mitglieder des WaldorfschulVereins haben wirklich durch ihr tätiges Mitwirken ein anerkennenswertes Interesse gezeigt und ebenso die Elternschaft. Leider aber hat sich das Interesse der weitesten Kreise gegenüber der Waldorfschul-Idee nicht geregt; es ist noch außerordentlich gering. Außer einem Versuch, der in dankenswerter Weise im Kleinen unternommen worden ist innerhalb Mitteleuropas, hat die Waldorfschule keine Nachfolgerschaft gefunden. Es sind auch recht wenig Bestrebungen hervorgetreten für eine solche Nachfolgerschaft. Auch kann man sagen, daß sich nach einer anderen

De geest die bedoeld wordt, is alleen te bereiken als de vrijeschool-idee een zo groot mogelijke verspreiding vindt. De vrijeschool zou navolging moeten vinden en dat hangt af van de belangstelling die er voor deze vrijeschool in de breedst mogelijke kringen bestaat. We kunnen wel zeggen: de leden van de vrijeschoolvereniging hebben door hun actieve deelname echt een lovenswaardige belangstelling getoond, net als de ouders. Helaas is de belangstelling in de breedste kringen voor de vrijeschoolgedachte niet gewekt, die is nog buitengewoon klein. Behalve een poging waarvoor we dankbaar kunnen zijn, die in kleine kring ondernomen werd in Midden-Europa, maar verder heeft de vrijeschool nog geen navolging gevonden. Er zijn ook maar heel weinig pogingen voor zo’n navolging gedaan. Ook kun je zeggen dat naar de andere

Blz. 96

Seite hin das Interesse durchaus nicht in der Weise gezeigt hat, wie es
eigentlich zu erwarten gewesen wäre: Man braucht Geld, selbst wenn
nur eine Schule als Musterbeispiel gedeihen soll. Wir müssen die Sache
so einrichten, daß wir mit jedem Jahr eine Klasse anfügen. Wir haben,
nachdem wir die Schule achtklassig gegründet haben, im vorigen Jahr die neunte Klasse angefügt; wir werden mit der Eröffnung des dritten Schuljahres, die morgen stattfindet, die zehnte Klasse anzufügen haben.
Wir werden damit unsere Schule nach oben in jedem Jahre weiter
ausbauen, so daß sich unseren letzten Schuljahren die verschiedenen
Hochschulen anschließen können und wir tatsächlich unsere Schüler so weit bringen, daß sie beim Abgang aus unserer Schule das Abiturientenexamen ablegen können. Wir haben noch Zeit dazu, aber in dieser Weise soll diese Schule ausgebaut werden. Das fordert natürlich eine fortwährende bauliche Erweiterung der Schule. Außerdem hat sich herausgestellt, daß die Idee, die ursprünglich zugrunde lag, die Schule der Hauptsache nach zu begründen für die Kinder der Angehörigen der Waldorf-Astoria-Fabrik, ins Breite gewachsen ist. Es kamen immer mehr Anmeldungen aus weitesten Kreisen; und nach dieser Richtung hin ist durchaus ein gewisses Interesse vorhanden.

kant de interesse ook niet gebleken is, als eigenlijk te verwachten was: er is geld nodig, wil een school als toonbeeld bloeien. Wij moeten het zo organiseren dat er ieder jaar een klas bijkomt. We hebben, toen de school uit acht klassen was opgebouwd, vorig jaar de negende klas toegevoegd; met de opening van het derde schooljaar die morgen plaatsvindt, hebben we de tiende erbij. Ieder jaar zullen we de school verder naar boven uitbouwen, zodat daarmee onze laatste schooljaren aansluiten bij de verschillende soorten hoger vervolgonderwijs en wij de leerlingen zo ver brengen dat zij wanneer ze van school gaan, eindexamen kunnen doen. Daarvoor hebben we nog tijd, maar deze school moet op deze manier uitgebouwd worden. Dit vraagt ​​natuurlijk om voortdurende uitbreiding van het schoolgebouw. Ook is gebleken dat het oorspronkelijke idee om de school voornamelijk op te richten voor de kinderen van de medewerkers van de Waldorf-Astoria fabriek zich heeft verbreed. Er kwamen steeds meer aanmeldingen uit de breedste kringen; en er is vanuit deze richting zeer zeker belangstelling.

Für die Vergrößerung der Schule, für die Erweiterung der einen Schule, für ihren Geist ist durchaus ein Interesse schon vorhanden. Das zeigt sich darin, daß wir von allen Seiten Schüleranmeldungen haben, daß die meisten Klassen mit Parallelklassen arbeiten müssen.
Daß Schwierigkeiten bestehen in bezug auf den Ausbau der Schule,
das wird im Vorstandsbericht gesagt werden. Jedenfalls sieht man daraus, daß es notwendig ist, daß man der Schule in finanzieller Beziehung Interesse entgegenbringe. Man kann wirklich nicht sagen, daß die Schule in finanzieller Beziehung dieses Interesse gefunden hat. Wir stehen jedesmal, wenn eine Erweiterung notwendig ist, vor neuen finanziellen Sorgen. Daher muß schon heute der Vorstand vor dieser ordentlichen Mitgliederversammlung in den Bericht etwas über seine Sorgen hineintragen. Wenn wir auf der einen Seite berichten dürfen über die Befriedigung, die man haben kann über den geistigen Fortgang, so muß dem entgegengesetzt werden, daß wir berichten müssen von den Sorgen, die wir haben und die sich insbesondere im Verlaufe der nächsten Wochen

Er is zeker belangstelling voor de uitbreiding van die ene school, voor haar gezindheid is zeker wel belangtelling. Dat blijkt wel uit het feit dat we van alle kanten leerlingaanmeldingen krijgen, zodat de meeste klassen moeten werken met parallelklassen.
Dat er moeilijkheden zijn met betrekking tot de uitbreiding van de school*, komt in het bestuursverslag te staan. In ieder geval kan je hieruit opmaken dat het noodzakelijk is dat er vanuit financieel oogpunt belangstelling voor de school ontstaat. Je kan echt niet zeggen dat de school wat de financiën betreft die interesse al heeft. Iedere keer als uitbreiding nodig is, hebben we weer nieuwe financiële zorgen. Vandaar dat het bestuur nu al voor deze algemene ledenvergadering iets over de zorgen naar voren moet brengen. Wanneer we enerzijds mogen berichten over de tevredenheid die je kan hebben over de ideële vooruitgang, moet er toch ook gezegd worden dat we ons zorgen maken en dat die m.n. in de loop van de komende weken

*Op grond van een besluit over het grondwettelijke schoolbesluit moest de vrijeschool in de herfst van 1920 opnieuw naar goedkeuring zoeken. Daarin stond al dat de school net zo als andere particuliere scholen vanaf schooljaar 1922/23 geen nieuwe eerste klas mocht openen en dat het leerlingenaantal van de eerste vier klassen afgebouwd moest worden. Niettegenstaande dat de vrijeschool als proefschool een langere termijn in het vooruitzicht was gesteld. Het besluit werd later ingetrokken.

Blz. 97

sehr vergrößern werden. Diese Sorgen kann natürlich das Lehrerkollegium nicht bewältigen; das hat schon sehr viel zu tun mit der Bewältigung des geistigen Fortschrittes. Das ist etwas, was in geeigneter Weise
in der nächsten Zeit in die weitere Öffentlichkeit hineingetragen werden
müßte. Wir brauchen einfach die Erweckung des Interesses in bezug auf die finanzielle Stützung der Waldorfschule, sonst würde selbst dieses
eine Beispiel, das mit der einen Schule gegeben worden ist, nicht in der
entsprechenden Weise ausgebaut werden können. Es steht zu hoffen,
daß, wenn es gelingt, allmählich das Interesse der breitesten Öffentlichkeit für den Geist der Waldorfschule, für deren Ergebnisse zu erregen,
auch das andere Notwendige nachfolgen wird: die Erweiterung der
Waldorfschul-Idee dadurch, daß diese eine Schule Nachfolge findet, daß
solche Schulen weiter begründet werden. Geschieht das nicht, so bleibt
es bei einer Art Musterbeispiel. Damit wäre der Idee der WaldorfschuBewegung durchaus nicht Rechnung getragen. Das ist dasjenige, was ich als Vorsitzender des Waldorfschul-Vereins vorbringen wollte.

veel groter zullen worden. Het lerarencollege kan deze zorgen natuurlijk niet aan; dat heeft veel te doen om de spirituele vooruitgang voor elkaar te krijgen. Het is iets wat op een adequate manier de komende tijd openbaar moet worden. We hebben simpelweg de belangstelling voor de financiële ondersteuning van de vrijeschool nodig, want anders zou zelfs dit enige voorbeeld dat met deze ene school wordt gegeven, niet op de manier uitgebouwd kan worden die nodig is. Het is te hopen dat, wanneer het lukt stap voor stap de belangstelling van een zo breed mogelijk publiek te wekken voor de geest van de vrijeschool, voor de resultaten, ook het andere dat nodig is, zal volgen: de verspreiding van de vrijeschool-idee doordat deze ene school navolging vindt, dat er meer van deze scholen gesticht gaan worden. Als dit niet gebeurt, blijft het bij een soort modelvoorbeeld. Dit zou geen recht doen aan de idee van de vrijeschoolbeweging. Dat wilde ik als voorzitter van de vrijeschoolvereniging naar voren brengen.

Blz. 98

Aus der Aussprache bei der Mitgliederversammlung vom 17. Juni 1921

E. Molt: Es scheint eine der schönsten Aufgaben zu sein, Herrn Dr. Steiner den
tiefgefühlten Dank zum Ausdruck zu bringen für seine liebevolle Führung der Schule. Wir wissen, daß wir ihm die gedeihliche Entwicklung der Schule zu verdanken haben.

Dr. Steiner: Meine sehr verehrten Anwesenden! Ich danke Herrn
Molt für seine lieben Worte, und ich danke allen für ihre Zustimmung zu
seinen lieben Worten. Ich glaube diesen Dank auch aussprechen zu
dürfen im Namen des gesamten Lehrerkollegiums unserer Waldorf –
schule. Es wird ja kein Zweifel darüber bestehen können, daß dasjenige,
was einigermaßen gelungen sein kann diesem Lehrerkollegium, was
möglich war für es, für die Entwickelung der Waldorfschule zu leisten, daß das nur hat geleistet werden können aus dem Grunde, weil das
gesamte Lehrerkollegium durchaus tief durchdrungen ist von der Notwendigkeit der Waldorfschul-Idee, weil jeder einzelne dieses Lehrerkollegiums mit Begeisterung an dieser Waldorfschul-Idee hängt, und aus
dieser Begeisterung kommt die Kraft zu dem Wirken für eine im
wesentlichen doch neue Sache. Wir dürfen annehmen, daß trotz mancher
Schwierigkeit uns, die wir für die Waldorf schule und ihren geistigen
Fortgang zu sorgen haben, diese Begeisterung bleibt und infolgedessen
auch die Kraft zum Wirken bleibt. Und in diesem Sinne, weil Sie
vielleicht doch glauben können, daß wir aus reiner Begeisterung für die Waldorfschul-Idee in dieser Schule wirken, werden Sie auch das Versprechen entgegennehmen können, das ich in meinem Namen und in
meiner lieben Freunde Namen vom Kollegium abgeben möchte. Sie
werden das Versprechen entgegennehmen, daß wir auch in der Zukunft
in der Weise wirken werden, wie Sie es sehen, die Sie Ihr tiefstes
Interesse für die Wadlorfschule bezeigt haben, wie es Sie wird befriedigen können.

Uit de discussie op de algemene vergadering op 17 juni 1921

E. Molt: Het lijkt een van de fijnste taken, Dr. Steiner oprecht te bedanken voor zijn liefdevolle leiding van de school. Wij weten dat we de voorspoedige ontwikkeling van de school aan hem te danken hebben.

Dr Steiner: Geachte aanwezigen! Ik bedank de Heer Molt voor zijn vriendelijke woorden en ik bedank ook iedereen voor de instemming met zijn vriendelijke woorden. Ik denk dat ik mijn dank mag uitspreken namens het voltallige lerarencollege van onze vrijeschool. Er kan geen twijfel over bestaan dat wat enigszins succesvol is geweest voor dit lerarencollege, wat mogelijk was om bij te dragen aan de ontwikkeling van de vrijeschool, dit alleen maar gepresteerd kon worden doordat de leerkrachten diep doordrongen zijn van de noodzaak van de vrijeschool-idee, omdat ieder van de leerkrachten met enthousiasme betrokken is bij dit idee, en vanuit dit enthousiasme komt de kracht om te werken voor een zaak die in wezen nog nieuw is. We mogen aannemen dat ondanks sommige moeilijkheden voor ons, die de vrijeschool en de spirituele ontwikkeling moeten verzorgen, dit enthousiasme blijft en dat als gevolg daarvan ook de kracht om te werken blijft. En in die zin, omdat U ook mag geloven dat wij uit puur enthousiasme voor de vrijeschool-idee op deze school werken, mag u ook mijn belofte vertrouwen dat wij in de toekomst op een manier willen werken zoals u die ziet, u, die uw diepste belangstelling voor de vrijeschool hebt laten zien, en die u ook diep tevreden zal kunnen stellen.

Es wird der Wunsch ausgesprochen nach einer Gelegenheit, die Waldorfschule zu besichtigen.

Dr. Steiner: Ich glaube, daß man nicht außerordentlich viel haben
wird von einer Besichtigung in der Waldorfschule selbst, und daß die

De wens wordt uitgesproken om de vrijeschool bij gelegenheid eens te kunnen bezoeken.

Dr. Steiner: Ik geloof dat u aan een bezoek van de vrijeschool zelf niet echt veel zal hebben en dat de

Blz. 99

Lehrerschaft am morgigen Vormittag verhindert wäre zu führen. Es
wäre vielleicht möglich, Ihren Wunsch dahin zu modifizieren, daß Sie
morgen um halb zehn Uhr im hiesigen Stadtgartensaal an der Eröffnungsfeier teilnehmen, wenn es nicht allzu viele sind. Darf ich die verehrten Anwesenden bitten – es ist auch wohl von seiten der Lehrer nichts einzuwenden -, wenn es Ihnen möglich erscheint, diesen Wunsch dahin zu modifizieren, daß Sie morgen an der Eröffnungsfeier teilnehmen. Sollte Ihr Wunsch sein, gegen Abend nach sechs Uhr einen Spaziergang machen zu wollen, so werden sich die Mitglieder des Kollegiums freuen, morgen nach Feierabend das Gebäude zu zeigen.

leerkrachten u ’s morgens ook niet kunnen rondleiden. Uw verzoek zou mogelijk misschien aangepast kunnen worden, zodat u morgen om half tien in de plaatselijke stadstuinzaal bij het openingsfeest kan zijn, als u met niet al te veel bent. Mag ik u geachte aanwezigen vragen – ik denk ook wel dat de leerkrachten geen bezwaar maken – als het u uitkomt deze wens aan te passen zodat u morgen bij het openingsfeest erbij bent. Is uw wens om tegen de avond, na zes uur een wandeling te willen maken, dan zullen de leden van het college morgen als ze vrij zijn u graag het gebouw laten zien.

Ein Mitglied: Vielleicht kann man Leute an einem bestimmten Tag die Schule besuchen lassen? Etwa die Eurythmiestunden?

Dr. Steiner: Die Eurythmie gehört zum Unterricht; es würde für die
Eurythmie dasselbe in Betracht kommen, was für den übrigen Unterricht in Betracht kommt. Da möchte ich bemerken, daß es sich höchstens
darum handeln kann, daß vielleicht der Beschluß gefaßt würde, daß die
von den Kindern und Lehrern leere Schule besucht würde. Von einer Besichtigung der Schule während des Unterrichts könnte nicht die Rede
sein. Denn solch eine Besichtigung sollte nur stattfinden nach vorheriger
genauer Erwägung, nach vorherigem Verhandeln mit denen, die durch
die Besichtigung der Schule etwas lernen wollen. Es kann sich etwa
handeln um die, die aus dem Grunde etwas sehen wollen von der Schule,
weil sie irgendwo eine solche Schule begründen wollen, weil sie selbst
irgend etwas in sachgemäßer Weise für die Verbreitung der Waldorf

Een verenigingslid: Misschien kan men op een bepaalde dag de school laten bezoeken? In de euritmie-uren, misschien?

Dr. Steiner: De euritmie hoort bij het onderwijs; voor de euritmie geldt hetzelfde als voor het andere onderwijs. Ik zou willen zeggen dat het hooguit hierom gaan kan, dat we besluiten dat de school kan worden bezocht als de kinderen en leerkrachten weg zijn. Een bezoek tijdens de lessen is niet mogelijk. Zo’n bezichtiging kan alleen plaatsvinden als we van te voren precies afwegen, samen met degene die door een bezoek aan de school iets wil leren. Het kan bijv. om die mensen gaan die iets willen zien omdat zij ergens zo’n school willen oprichten, omdat ze zelf daadwerkelijk iets willen doen voor de uitbreiding van de vrijeschool-idee.

schul-Idee tun wollen. Es kann sich im Grunde nur um derartige seltene
Fälle handeln, wenn es sich um die Besichtigung des Betriebes der Schule
handelt. Wir sind natürlich nach dieser Richtung hin schon reichlich
aufgefordert worden, aber irgendwie weitergehend könnte das nicht
geschehen. Das kann aus rein pädagogisch-didaktischen Gründen nicht
sein. Auch das berechtigte Besuchen der Schule während des Unterrichts
bedeutet doch immer eine Störung, eine vor der Pädagogik nicht zu
rechtfertigende Störung des Unterrichtes. Wer auch immer das Schulzimmer betritt, stört den Unterricht. Es kann begründet sein, daß zu
einem höheren Ziele der Unterricht gestört wird. Dann muß man solche

Principieel kan het alleen om die enkele gevallen gaan waarbij de school bezichtigd wordt als die bezig is. Wat dit betreft, zijn we natuurlijk al vaak gevraagd, maar verder gaan dan dit, kan niet. Het gaat niet om puur pedagogisch-didactische redenen. Ook als het bezoek tijdens de les dan terecht is, betekent dat toch altijd een verstoring, een voor de pedagogie niet te rechtvaardigen storing van het onderwijs. Wie de klas binnengaat, stoort het onderwijs al. Maar voor een hoger doel kan de verstoring dan wel verantwoord worden. Dan moeten die

Blz. 100

Gründe gelten lassen. Man sollte doch ein Herz dafür haben, daß der
Unterricht etwas ist, was der Sammlung bedarf, was daher unter keinen Umständen, wenn es nicht dringend notwendig ist, der Besichtigung des Besuches ausgesetzt werden sollte.
Ich glaube, daß es auch die Ansicht der übrigen Mitglieder des
Kollegiums ist, daß wir daher höchstens könnten – das wäre eine Belastung, die jetzt auch kaum zuzumuten ist -, daß wir höchstens
könnten die Schulräume sehen lassen. Nun kann ich Ihnen die Versicherung geben, daß die dann etwas Sehenswertes darstellen werden, wenn wir recht viel finanzielle Mittel bekommen werden. Aber wahrscheinlich mit Bezug auf dasjenige, was von Dotierungen herrührt, was die Ausstattung betrifft, die auf Dotierungen begründet ist, werden die Leute viel eher auf die Rechnung kommen, wenn sie andere Schulen anschauen. Wir könnten uns höchstens der Gefahr aussetzen, daß sie uns sagen werden, wir haben nichts gesehen, und Lehrmittel, die durchaus nicht etwa reichlich sind. Gebt uns unser Geld zurück!

redenen voor gaan. Men zou het toch moeten kunnen meevoelen dat het onderwijs iets is wat concentratie nodig heeft, wat daarom onder geen omstandigheid, wanneer het niet dringend nodig is, geconfronteerd moet worden met de bezichtiging van bezoekers. 
Ik geloof dat dit ook de mening van de overige leerkrachten is; het zou een belasting zijn die nu ook nauwelijks toe te juichen zou zijn – we kunnen hooguit de klaslokalen laten zien. Ik kan u wel de verzekering geven dat die eruit zouden zien, het bekijken waard, als we behoorlijk veel financiële armslag zouden krijgen. Maar waarschijnlijk, met het oog op wat uit schenkingen komt, wat de inrichting betreft die er door schenkingen gekomen is, zullen de mensen eerder meer waar voor hun geld krijgen als ze andere scholen bekijken. Hooguit kunnen we ons blootstellen aan het gevaar dat ze tegen ons zullen zeggen dat ze niets hebben gezien, wat leermiddelen en ook niet rijkelijk. Geef ons geld maar terug!

Bezüglich der Eurythmie ist festzuhalten, daß wir das Tunlichste
gemacht haben, um zu zeigen, wie es mit der Eurythmie steht. Wir
haben Veranstaltungen gemacht, in denen man sehen kann, wie die
Waldorf Schulkinder eurythmisch sich betätigen. Solche Veranstaltungen werden hoffentlich auch weiter gemacht werden. Das kann die Gelegenheit sein, bei der man sich überzeugen muß, was in der Eurythmie durch die Waldorfschulkinder geleistet werden kann. Es erscheint mir aus pädagogischen Gründen tatsächlich untunlich, daß in bezug auf die Eurythmie irgendeine Ausnahme gemacht würde für dasjenige, was dem Unterricht gegenüber überhaupt gilt. Es ist bisher in der weitgehendsten Weise jedem berechtigten Wunsch entgegengekommen worden, sich zu informieren über das, was in der Waldorfschule vorgeht. Es ist in der weitgehendsten Weise auch ein nicht immer wünschenswerter Gebrauch gemacht worden von der Möglichkeit, die Waldorfschule zu besichtigen.

Wat de euritmie betreft moeten we vasthouden aan het feit dat we er alles aan gedaan hebben om te laten zien hoe het er met de euritmie voorstaat. We hebben uitvoeringen gegeven waarin je kan zien hoe de kinderen van de vrijeschool bezig zijn met euritmie. Hopelijk kunnen zulke uitvoeringen gegeven blijven worden. Dat kan een gelegenheid zijn om ervan overtuigd te raken wat de kinderen in de euritmie kunnen presteren. Om pedagogische redenen lijkt het mij ondoenlijk om voor de euritmie een of andere uitzondering te maken voor wat voor heel het onderwijs geldt. Tot nog toe is op de meest uitgebreide manier ingegaan op iedere te billijken wens zich te informeren over wat er in de vrijeschool gebeurt. Op de meest omvangrijke manier is er gebruik gemaakt van de mogelijkheid de vrijeschool te bezichtigen, al kwam dat niet altijd uit. 

Es kann im Grunde genommen in bezug auf diese Sache etwas
Gesundes nicht herauskommen, wenn bezüglich der Handhabung des
Verkehrs mit der Außenwelt und der Besichtigung irgendwie eine andere Weisung möglich ist als diejenige, die durch die Leitung der Waldorf

In principe kan er wat dit betreft niet iets gezonds uit voortkomen als het gaat om de communicatie en de bezichtiging in stand te houden anders dan wat door de leiding van de vrijeschool

Blz. 100

schule und das Lehrerkollegium möglich ist. Mir scheint es unmöglich
zu sein, daß die Leitung der Schule irgendwelche Weisung erhalten
würde von einem Verein. Hier handelt es sich darum, daß auch bezüglich dieser Sache nur das sachgemäße Urteil des Lehrerkollegiums in Betracht käme, so daß es mir gar nicht nötig schien, im Schoß des Waldorfschul-Vereins irgendwie darüber abzustimmen, ob man es gestatten soll oder nicht. Es müßte das durchaus vom Lehrerkollegium abhängen, wie man diese Sache handhabt. Es ist wohl auch kein Antrag gewesen.

. . . Das geht nicht, daß das, was ich im ersten Teil gesagt habe, daß der Geist der Waldorfschule vor Besucher hingetragen wird. Das muß
entwickelt werden im Unterricht. Das läßt sich auf keine Weise machen, als auf den Wegen, auf denen es bisher gesucht worden ist. Das, was der Geist der Waldorfschule ist, wird nicht anders vor die Öffentlichkeit gebracht werden können, als wenn diejenigen, welche Kinder haben, die Erziehungsideale kennenlernen, wenn die Elternschaft und auch andere, die damit zusammenhängen, in der Öffentlichkeit zeugen. Auf eine andere Weise gibt es keine Möglichkeit, daß der Geist der Waldorfschule beachtet wird

en het college voor mogelijk wordt aangegeven. Het lijkt mij onmogelijk dat de leiding van de school wat voor soort instructie dan ook, van een vereniging zou kunnen krijgen. Het gaat erom dat ook wat dit betreft alleen het adequate oordeel van de lerarengroep geldt, zodat het voor mij helemaal niet nodig leek daar intern over te stemmen of het goed gevonden wordt of niet. Het zou van de leraren moeten afhangen hoe men dat hanteert. Er is ook geen voorstel gedaan. 

….Wat ik in het eerste deel heb gezegd, dat de geest van de vrijeschool aan bezoekers getoond kan worden, dat gaat niet. Die wordt in het onderwijs ontwikkeld. Dat kan op geen andere manier dan langs de weg waarop die tot nog toe wordt gezocht. Wat de geest van de vrijeschool is, kan niet anders in de openbaarheid worden gebracht, dan wanneer de mensen die kinderen hebben, de opvoedingsidealen leren kennen; als de ouders en ook anderen in relatie daarmee dat in het openbare leven laten zien. Op een andere manier is er geen mogelijkheid om de geest van de vrijeschool te zien.

Ich kann die Versicherung geben, da ich weiß, daß der Vorschlag aus
gutem Willen hervorgeht: in den bisherigen zwei Jahren sind wir nach jeder Richtung entgegengekommen. Wir müssen scharf darüber wachen, daß nicht neugierige Leute kommen. Wir werden auch in der Zukunft niemanden, der eine Berechtigung hat, die Schule kennenzulernen, abweisen. Und da wir dann am Ende der Versammlung angekommen sind, gestatten Sie mir noch, daß ich im Namen des Vorstandes den herzlichen Dank dafür ausspreche, daß Sie diese erste Versammlung besuchen wollten. Ich hoffe, daß Sie an den Erfahrungen, die Sie werden machen können, das erleben werden, was Sie befriedigt, angesichts des Interesses, das Sie heute an den Tag gelegt haben durch Ihr Erscheinen. In diesem Sinne danke ich Ihnen im Namen des Vorstandes des Waldorfschul-Vereins für Ihr Erscheinen und erlaube mir, die erste ordentliche
Mitgliederversammlung zu schließen.

Ik kan verzekeren dat ik weet dat het voorstel met goede bedoelingen naar voren gebracht wordt: in de afgelopen twee jaar zijn we naar alle kanten welwillend geweest. We moeten scherp in de gaten hebben dat er geen nieuwsgierige aagjes komen. Ook in de toekomst zullen we niemand die de school op goede gronden wil leren kennen, weigeren. 

Nu we aan het eind van de vergadering gekomen zijn, wil mij dan nog toestaan dat ik uit naam van het bestuur u hartelijk wil bedanken dat u deze eerste vergadering wilde bijwonen. Ik hoop dat u door de ervaringen die u zal kunnen opdoen, datgene zal beleven wat u tevreden stelt, gezien de belangstelling die u vandaag aan de dag gelegd hebt, door hier te komen
In dit opzicht dank ik u namens het bestuur van de vereniging Vrijeschool voor uw aanwezigheid en sluit nu de eerste algemene ledenvergadering. 

.

Over GA 298inhoudsopgave  

Rudolf Steiner over pedagogie(k)

Rudolf Steiner op deze blog

Vrijeschool in beeldalle beelden

.

2869

.

.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

VRIJESCHOOL – Rudolf Steiner over het Ik – GA 54

.

Uit de voordrachten GA 34  GA 52  GA 53  GA 54  GA 55  GA 56  GA 57  GA 58  GA 59  nam ik de uitspraken van Rudolf Steiner over het fysieke lichaam. .

Omdat Steiner bij zijn uitleg van de dingen vaak ‘het ene op het andere betrekt’, in ‘tegenstellingen’ de verschillen probeert duidelijk te maken waardoor het ‘wezenlijke’ eruit springt, voegde ik de uitspraken uit GA 34GA 52GA 53GA 54GA 55GA 56GA 57GA 58; GA 59  over het fysieke lichaam samen met die over etherlijf.

En ook voor het astraallijf: GA 34GA 52GA 53GA 54GA 55; GA 56GA 57GA 58GA 59

GA 54

Die Welträtsel und die Anthroposophie

De wereldvragen en de antroposofie

Voordracht 5, Hamburg, 17 november 1906

Die Frauenfrage

Het vrouwenvraagstuk

Blz. 123

Da nun, wo das tierische Leben beginnt, wo Lust und Leid, wo Triebe, Begierden und Leidenschaften beginnen, spricht man vom dritten Gliede der menschlichen Wesenheit, von dem astralischen Leib. Ihn hat der Mensch gemeinschaftlich mit der ganzen Tierwelt.

Waar het dierlijke leven begint, waar lust en leed, waar drift, begeerte en hartstocht begint, spreek je over het derde wezensdeel van de mens, van het astrale lijf. Dat heeft de mens samen met de hele dierenwereld.

Nun gibt es eines, was innerhalb des Menschen hinausgeht über alle Tierwelt und was den Menschen zur Krone der Schöpfung macht und was wir uns am besten vor die Seele führen, wenn wir eine kleine subtile Betrachtung anstellen. Es gibt im ganzen Umkreis der deutschen Sprache einen Namen, der sich unterscheidet von allen andern Namen. Zum Tisch kann jeder «Tisch», zum Stuhl jeder «Stuhl» sagen. Doch ein Name kann nicht so angewendet werden. Niemand kann zu mir «ich» sagen, so daß es mich bedeuten würde. Niemals kann «ich» an unser Ohr klingen, wenn es mich bedeutet. Dies hat man immer als etwas Wesentliches empfunden. Und selbst in den populären der älteren Religionsbekenntnisse hat man gefunden, daß da ein wichtiger Punkt der Seele liegt. Da wo die Seele anfängt, das Göttliche in sich zu fühlen, da wo sie anfängt, in diesem Dialog mit sich selbst zu sich «ich» zu sagen, mit sich selbst so zu sprechen, wie von außen nicht gesprochen werden kann, da beginnt die göttliche Wesenheit der Seele den Entwicklungsgang im Menschen. Der Gott im Menschen kündigt sich da an. Die alte hebräische Geheimlehre hatte das empfunden. Deshalb nannte man diesen Namen den unaussprechlichen Namen Gottes, den Namen, der da bedeutet: «Ich bin der Ich-bin.» Nach alttestamentlichem Glauben bedeutet der Name die

Nu is er iets  want in de mens alle dierlijk leven overstijgt en wat de mens tot kroon van de schepping maakt en wat wij het beste tot onze ziel kunnen laten doordringen als we een kleine subtiele waarneming doen. Er is er in heel het Duitse taalgebied een naam die verschilt van alle andere namen. Iedereen kan tegen een tafel ‘tafel’ zeggen, iedereen tegen een stoel ‘stoel’  Maar met één naam kan niet. Niemand kan ‘ik’ tegen mij zeggen, als het om mij gaat. Nooit kan ‘ik’ in onze oren klinken als het mij betreft. Men heeft dit altijd als iets wezenlijks gevoeld. En zelfs in de geliefde oudere religies is gebleken dat er een belangrijk gevoelspunt in zit. Daar waar de ziel het goddelijke in zichzelf begint te voelen, daar waar de ziel in de dialoog met zichzelf ‘ik’ begint te zeggen tegen zichzelf, met zichzelf zo te spreken als van buitenaf niet mogelijk is, begint in het goddelijke wezen van de ziel de ontwikkelingsweg van de mens. Dan kondigt de God in de mens zich aan. De oude Hebreeuwse Geheime Leer voelde dit aan. Daarom werd deze naam de onuitsprekelijke naam van God genoemd, de naam die betekent: «Ik ben de ik-ben.” Volgens het oudtestamentische geloof betekent de naam de

Blz. 124

Ankündigung der Gottheit in der menschlichen Seele. Deshalb gingen auch gewaltige Gefühle und Empfindungen durch die Menge, wenn der Priester ankündigte diesen Namen der Gottheit in der Seele: Jahve. Das ist das vierte Glied im Menschen, womit seine äußere Natur endet und seine Göttlichkeit beginnt.

aankondiging van de godheid in de menselijke ziel. Daarom gingen er krachtige gevoelens en emoties door de menigte als de priester deze naam van de godheid in de ziel aankondigde: Jahweh. Dit is het vierde wezensdeel in de mens, waar zijn uiterlijke natuur eindigt en zijn goddelijkheid begint.
GA 54/124
Niet vertaald

Voordracht 23, Berlijn 15 februari 1906

Wiederverkörperung und Karma

Reïncarnatie en karma

Blz. 296

Wir sehen (om Menschen) die Haut, deren Farbe und so weiter. Der Anatom kann mit physischen Mitteln noch Knochen, Muskeln, Nerven und so weiter betrachten, aber Lust und Schmerz, Instinkte, Begierden und Leidenschaften, die auch in demselben Räume sind, sind nicht sinnlich wahrnehmbar. Das nennt man den Astralleib und darin sitzt erst die geistige Wesenheit des Menschen, die wir unser Ich nennen, die wir den Träger unseres Selbstbewußtseins nennen. Den Astralleib hat schon das Tier. Es hat Lust, Freude und Schmerz. Was aber in der höchsten Ausgestaltung bei den Führern der Menschheit und in der Anlage bei allen Menschen vorhanden ist, clas ist der ewige Wesenskern des Menschen, der von Verkörperung zu Verkörperung fortschreitet.

Wat zien we als er een mens voor ons staat?  We zien de huid, de kleur ervan enz. De anatoom kan met fysieke middelen nog botten, spieren, zenuwen enz. waarnemen, maar lust en smart, instincten, begeerten en hartstochten die ook binnen diezelfde ruimte aanwezig zijn, zijn niet zintuiglijk waarneembaar. Dat heet het astraallijf en daarin bevindt zich pas het geestelijke wezen van de mens, die we ons Ik noemen. Ook het dier heeft een astraallijf. Het kent ook lust, vreugde en pijn. Maar wat in de hoogste vorm bij de leiders van de (vroegere) mensheid en in aanleg bij ieder mens aanwezig is, is de eeuwige wezenskern van de mens die van de ene incarnatie naar de andere gaat.
GA 54/296
Niet vertaald

Voordracht 13, Berlijn 22 februari 1906

                                                             Luzifer
                                                             Lucifer

Blz. 320

Zunächst haben wir den physischen Leib des Menschen, dann das Prinzip des Ätherleibes, das belebende, das formende, dann seine Triebe, Begierden und Leidenschaften, das Tierische in ihm; das ist zur Selbständigkeit erwacht durch das vierte Prinzip, durch das eigentliche Ich des Menschen, wodurch er über das Tier hinausgewachsen ist. Dieses Ich des Menschen ist es, was sich eigentlich weiterentwickelt. Dieses Ich lebt in den drei unteren Prinzipien. Es ist das vierte. Und innerhalb dieses vierten Prinzips wirken die göttlichen Mächte, die in ihrer Entwickelung das vierte Prinzip bereits überschritten haben und es von oben herunter beherrschen. 

Allereerst hebben we het fysieke lichaam van de mens, dan het principe van het etherlijf, het leven gevende, het vormende, dan zijn driften, begeerten en hartstochten, het dierlijke in hem. dat is ontwaakt tot onafhankelijkheid door het vierde principe, door het eigenlijke Ik van de mens, tot zelfstandigheid is gewekt, waardoor hij het dier is ontgroeid. Dit Ik van de mens  evolueert. Dit Ik leeft in de drie lagere beginselen. Het is het vierde. En binnen dit vierde principe werken goddelijke krachten, die in hun ontwikkeling dit vierde principe al voorbij zijn en van bovenaf over het Ik heersen.
GA 54/319
Niet vertaald

Voordracht 15, Berlijn 8 maart 1906

 Germanische und indische Geheimlehre

Germaanse en Indische verborgen leer

Blz. 362

Das dritte Glied ist der Träger der Gefühle von Lust und Leid, von den Instinkten und Leidenschaften. Wir nennen ihn den Astralleib, und zwar deshalb, weil die Kräfte, die in ihm wirksam sind, für denjenigen, der tiefer in die Welt hineinzuschauen vermag, sich als die Kräfte erweisen, die draußen im Sternenraum, im Astralen, leben und wesenhaft sind. Das vierte Glied bezeichnen wir als das eigentliche menschliche Ich.

Het derde wezensdeel is de drager van de gevoelens van lust en leed, van de instincten en hartstochten. We noemen dat het astraallijf en wel omdat de krachten die daarin werken voor degene die intensiever in de wereld kan doordringen, zich als krachten vertonen die buiten in de sterrenruimte, in het astrale, leven en werkelijk zijn. Als vierde wezensdeel noemen we het eigenlijke menselijke Ik.

Blz. 363

Jedes Mineral hat einen physischen Leib. Die Pflanzen haben physischen Leib und Ätherleib, die Tiere haben physischen Leib, Ätherleib und Astralleib. Der Mensch hat außerdem ein viertes Glied, um innerhalb dieser Welt zu leben, welches ihm ermöglicht, zu sich selbst «Ich» zu sagen. Nun ist dieses Ich das Endglied, der Schlußpunkt der Entwickelung der drei andern eben genannten Leiber, zu dem sie alle seit Urzeiten hingestrebt haben. Dieses Ich ist zugleich der Ausgangspunkt einer neuen göttlichen Entwicklung. Dieses Ich, das in den drei Hüllen wohnt, die es aber nicht wie Zwiebelschalen umgeben, sondern die gesetzmäßig ineinander wirken, kraftvoll sich durchdringen und sich gestalten, ist zu gleicher Zeit der Träger desjenigen, was heute nur als Anlage in der Mehrzahl der Menschen enthalten ist, der Träger einer höheren dreigliedrigen Natur, die wir deutsch am besten bezeichnen mit den Ausdrücken: Geistselbst, Lebensgeist und Geistesmensch.

Ieder mineraal heeft een fysiek lichaam. De planten hebben fysiek lichaam en etherlijf, de dieren hebben een fysiek- ether- en astraallijf. De mens heeft bovendien een vierde wezensdeel om in deze wereld te leven, wat hem in staat stelt “Ik” tegen zichzelf te zeggen. Nu is dit Ik het laatste wezensdeel, het eindpunt in de ontwikkeling van de drie andere zojuist genoemde lichamen, waarnaar zij alle sinds de oertijd hebben gestreefd. Dit Ik is tegelijkertijd het begin van een nieuwe goddelijke ontwikkeling. Dit ik, dat huist in de drie omhulsels, die het niet omringen als uienschillen, maar wetmatig  op elkaar inwerken, elkaar krachtig doordringen en zichzelf vormen, is tegelijkertijd de drager van dat wat vandaag de dag bij de meerderheid van de mensen alleen in aanleg aanwezig is, de drager van een hogere drieledige natuur, die we het beste kunnen omschrijven met de uitdrukkingen: geestzelf, levensgeest en geestmens.
GA 54/362-363      
Niet vertaald

.

Antroposofie: een inspiratie: over het Ik

Algemene menskunde: voordracht 1 –  over het Ik

Algemene menskunde: voordracht 1 – alle artikelen

Algemene menskundealle artikelen

Rudolf Steineralle artikelen op deze blog

Menskunde en pedagogiealle artikelen

.

2868

 

 

 

 

.

 

 

 

 

.

                .  

 

VRIJESCHOOL – Grohmann – ‘over de eerste dier- en plantkunde in de pedagogie van Rudolf Steiner (1/5)

.

Gerbert Grohmann:
.

OVER DE EERSTE DIER- EN
PLANTKUNDE IN DE PEDAGOGIE VAN RUDOLF STEINER

deel 1

DIERVORM – MENSENGEEST

Blz. 62

Hoofddieren, borstdieren, stofwisselings-ledematendieren

(Aanwijzingen in openbare voordrachten van Rudolf Steiner tussen 1920 en 1924. Schijnbare tegenspraken)

Nadat in september 1919 de vrijeschool in Stuttgart was opgericht en alle essentiële aanwijzingen, aanvankelijk met betrekking tot de basisschoolleeftijd, waren gegeven, nam Rudolf Steiner het op zich om de ideeën en basisprincipes van zijn pedagogiek in verschillende landen te presenteren, ook met voordrachtcursussen in het openbaar. Dit gebeurde meestal op verzoek van geïnteresseerde deelnemers, en Rudolf Steiner voldeed graag aan dergelijke verzoeken omdat hij wilde dat zijn culturele impuls, die hij op het gebied van pedagogiek had gegeven, zou worden begrepen en vrucht zou dragen. Zo’n voordrachtencursus werd al in mei 1920 in Bazel gehouden, andere volgden tot augustus 1924, toen Rudolf Steiners laatste openbare pedagogische voordrachten werden gehouden. In bijna al deze voordrachten werd ook het dierkundeonderwijs besproken, en door wat gestenografeerd werd, kregen we belangrijke aanwijzingen. Laten we proberen daaruit op te maken wat belangrijk is naast onze uitleg over de methodisch-didactische cursus.

Het zou de indruk kunnen wekken dat Rudolf Steiner in zijn methodisch-didactische cursus in Stuttgart en in zijn openbare voordrachten* op verschillende manieren over het dierkundeonderwijs heeft gesproken, ja, in sommige opzichten zouden er zelfs tegenstrijdigheden kunnen zijn. Vragen die hiermee samenhangen rijzen al als je merkt hoe relatief weinig van de inhoud van de 7e voordracht van de methodisch-didactische cursus (GA 294) in de openbare voordrachten aan bod kwam. De reden voor dit verschil is echter niet dat Rudolf Steiner van gedachten was veranderd of dat hij niet consistent was met betrekking tot zijn principes, maar in feite

*Alle pedagogische voordrachten die niet intern voor de leerkrachten van de vrijeschool in Stuttgart werden gehouden, moeten hier als openbaar worden beschouwd.

Blz. 63

is het punt veel meer dat hij telkens met een andere situatie werd geconfronteerd – namelijk met betrekking tot de aard van zijn toehoorders.

Bij het geven van zijn methodisch-didactische voordrachten vond hij het belangrijk dat zijn goed voorbereide toekomstige leraren – Rudolf Steiner was tot aan zijn dood pedagogisch leider van de vrijeschool – richtlijnen kregen die daarna direct in de praktijk konden worden gebruikt. Hij moest daarom methodische instructies geven aan toekomstige vrijeschoolleraren en koos en interpreteerde zijn voorbeelden dienovereenkomstig. Achter zijn uitspraken in die tijd tekende de hele professionele ernst zich af en de zorg voor de verreikende verantwoordelijkheid die het werk van een vrijeschoolleraar kenmerkt. Bij de openbare voordrachten, waarvan een deel ook voor leerkrachten, maar dan buiten de vrijeschool om, moest echter rekening worden gehouden met een publiek dat eerst kennis wilde maken met de vrijeschoolpedagogiek en haar randvoorwaarden. Dit gegeven, evenals de relatief korte tijd die voor een vakgebied beschikbaar is in een algemeen pedagogische voordrachtenreeks, moet in aanmerking worden genomen bij het vergelijken van de informatie over dierkunde en de daar gebruikte voorbeelden met met name in de methodisch-didactische cursus.

In de openbare lezingen bv. ontbreekt de hele inleiding voor de eerste menskunde, evenals het didactische voorbeeld van de inktvis, de muis en de mens. En hoe verbindt Rudolf Steiner in zijn methodisch-didactische cursus niet alles met de rol die de mens daarin speelt! In de openbare voordrachten wordt uitgebreid ingegaan op de drieledige mens en zijn weerspiegeling in het dierenrijk, maar zoals we nog zullen zien anders dan in de methodisch-didactische cursus. In de methodisch-didactische cursus komt het dierenrijk als uitgebreide mens, leidend beginsel bij het aan de orde stellen van de dierkunde, in de openbare voordrachten nergens aan de orde.

Dit alles heeft natuurlijk weloverwogen redenen, en we zullen straks te maken krijgen met de gevolgen die daaruit voortvloeien. Als Rudolf Steiner nooit inconsequent was, was hij aan de andere kant net zo min dogmatisch en wist hij zijn uitleg aan te passen aan de actuele omstandigheden. Dat op de waarde van de openbare voordrachten van Rudolf Steiner op deze manier niet mag worden afgedongen, hoeft niet specifiek te worden uitgelegd. Men moet altijd proberen het werk van Rudolf Steiner te begrijpen vanuit waar het in het leven speelde.

Nieuwe gezichtspunten en verdere inzichten zullen voor ons ontstaan,

Blz. 64

als we nu de bijzonderheden van de dierkunde uit de openbare voordrachten nader gaan bekijken. Daarbij mag niet zonder meer naar de relevante passages van de desbetreffende voordrachten worden verwezen en er mogen ook geen  discussies over de dierkunde aan worden verbonden, maar we willen er graag vragen uitpikken die kunnen helpen om de relatie tussen de openbare voordrachten en de methodisch-didactische cursus te verduidelijken.

Laten we na deze inleidende overwegingen nu de cursus voor leraren uit Bazel en omgeving Die Erneurung der pädagogisch-didaktischen Kunst durch Geisteswissenschaft’, GA 301, op deze blog vertaald, [lit.lijst nr 9] gehouden van 20 april tot mei 1920 eens beschouwen! De 8e voordracht van 3 mei bevat meer uitgebreide informatie over de dierkundelessen. Rudolf Steiner ging aanvankelijk uit van Okens oude opvatting uit het eerste derde deel van de 19e eeuw, volgens welke het dierenrijk een mens is die in een waaiervorm is uitgespreid, en de mens een “compendium” van de dierenwereld. Rudolf Steiner nam deze leer niet zomaar over, hij noemde het alleen om te laten zien dat in een vroeger, minder materialistisch denkend tijdperk dan het onze, er al opvattingen waren ontwikkeld volgens welke de mens niet het eindproduct is van de dierlijke ontwikkeling, maar een samenvatting van het dierenrijk, een ‘synthese’. Dit komt heel dicht in de buurt bij de eis van Rudolf Steiner in de 7e voordracht van de methodisch-didactische cursus om altijd de mens op de achtergrond te hebben en het kind de indruk te geven van het belang van de mens binnen de hele wereldorde.

Maar in de Bazelse lerarenopleiding werd de relatie tussen mens en dier nog vanuit een andere invalshoek bekeken. Rudolf Steiner zei het zo: »Bij de dieren zijn de orgaansystemen steeds aan de buitenwereld aangepast; bij de mens zijn ze dat niet, maar het ene aan het andere.’ Om dit te begrijpen zouden we bijvoorbeeld kunnen denken aan de mol, wiens hele lichaam, inclusief de gespecialiseerde pootjes en voetjes, alleen te begrijpen is vanuit de perfecte aanpassing aan zijn ondergrondse manier van leven. De vleermuis [Vleermuizen]is alleen vanuit het luchtelement te begrijpen, de walvis als waterdier etc. De menselijke organisatie daarentegen is meer naar binnen gericht en blijft daardoor openstaan ​​voor hogere ontwikkeling.

Nu is het interessant welke wegen Rudolf Steiner bewandelde om zijn toehoorders de samenvatting van het dierenrijk in de mens uit te leggen. Hij sprak opnieuw over hoofddieren en gaf dit keer slakken en schelpdieren als voorbeeld. Die hebben harde schelpen, een uitwendig skelet, de zachte delen zitten binnenin. Dit gaf de luisteraars een eerste hulpmiddel

Blz. 65

om de relatie van deze dieren tot een menselijk hoofd voor te stellen, al was het maar op basis van een uiterlijke gelijkenis. De inktvis, die Rudolf Steiner in zijn methodisch-didactische cursus zo uitvoerig als hoofddier besprak, heeft geen harde schaal, geen uitwendig skelet behalve het sepiabeen dat verborgen ligt onder de huid van het achterste uiteinde van het lichaam. Het kostte veel meer tijd dan hier beschikbaar was om de relatie daarvan met een hoofd dat niet in de uiterlijke vorm tot uiting komt, begrijpelijk te maken als hoofddier. Op deze plek was het beter niet alleen minder te spreken, er moest ook anders gesproken worden. De inktvis werd genoemd in de lerarencursus van Bazel, maar in een heel andere context dan in de methodisch-didactische cursus, namelijk louter als voorbeeld van hoe, bij Oken, een op zich correct principe tot het groteske leidde, omdat alleen uiterlijke en niet tegelijkertijd wezenlijke overeenkomsten maatgevend werden. Oken vergeleek de octopus met de menselijke tong. Dit werd door Rudolf Steiner  in verschillende van zijn openbare voordrachten naar voren gebracht.

We hoeven het hier maar één keer te vermelden. De vergelijkingen die in de methodisch-didactische cursus worden gemaakt, zijn echt substantieel, zelf substantiëler, lijkt ons, dan met slakken en schelpdieren. Ze zijn gebaseerd op het feit dat de lagere dieren op dezelfde manier t.o.v. hun omgeving staan als het menselijk hoofd in zijn eigen omgeving. De ontwikkeling van de term hoofddier naar het voorbeeld van slakken en mosselen laat de problematiek als het ware in een verkort perspectief zien.

En Rudolf Steiner besprak in de Bazelse lerarencursus de vogel. Hij ontwikkelde die uit de menselijke long. Bij de mens wordt de longvorming als een innerlijk principe teruggehouden, bij vogels keert die zich naar buiten en bepaalt het karakter van het hele dier. Tegelijkertijd wordt wat bij de mens in de ledematen stroomt, bij vogels naar binnen gehouden.* Centraal in deze vergelijking staat een metamorfose die niet louter als een uiterlijke vormverandering moet worden voorgesteld. Door het gericht naar buiten te draaien, volgt de inpassing

*Op dit punt wordt de lezer er nogmaals aan herinnerd dat veel van de door Rudolf Steiner genoemde voorbeelden alleen kunnen worden genoemd in het kader van ons pedagogisch werk, zonder meer in detail in te gaan op technische verklaringen. Zoals reeds gezegd, de hele poging om een overzicht te geven van de openbare voordrachten van Rudolf Steiner is er alleen om de opbouw van de eerste dierkunde vanuit een heel specifiek gezichtspunt te belichten. Degenen van onze lezers die de zuiver dierkundige verbanden willen onderzoeken, worden verwezen naar de literatuur die aan het eind van deel 1 van dit boek wordt weergegeven. [waar mogelijk heb ik deze literatuur in dit hoofdstuk al aangegeven]

Blz. 66

in het element lucht, en alles wat de vogel in zich heeft, maar ook wat hij niet in zich heeft, wordt hieruit verklaarbaar. Zijn poten zijn verkommerd, bijna uitgedroogd, zijn voorste ledematen zijn teruggehouden en veranderd in vleugels, zelfs de kop is achtergebleven, want in plaats van de snavel zou er eigenlijk een bek met tanden hebben moeten zijn.

Hier ontwikkelde Rudolf Steiner dus een diersoort uit een menselijk orgaansysteem. Weliswaar heeft elk dier alle organen die een mens ook heeft, maar het overwicht van het een of het ander leidt tot eenzijdigheid. De leeuw werd geschetst als een type waarin alle processen die voortkomen uit de bloedsomloop en het hart overheersen, het rund als stofwisselingsdier werd “volledig maag” genoemd.

Als je de hier door Rudolf Steiner genoemde voorbeelden bij elkaar neemt, heb je de hele drieledige mens: het hoofdsysteem (slak, schelp), het ritmische of borstsysteem met bloedsomloop (leeuw) en adem (vogel) en het stofwisselingssysteem (rund). Het ledematensysteem werd deze keer niet specifiek genoemd. Maar de fysieke eenzijdigheid van de dieren komt ook overeen met de eenzijdigheid van de ziel. Geen enkel dier heeft de volledige bezieldheid, zoals Rudolf Steiner in Bazel zei.

Al aan deze eerste voordrachtcursus, gehouden na de oprichting van de vrijeschool, legde Rudolf Steiner, afwijkend van de methodisch-didactische cursus, de indeling naar functionele systemen ten grondslag. Zo werd er in Bazel nergens gesproken over borstdieren. 

Van 23 december 1921 tot 7 januari 1922 werd aan het Goetheanum in Dornach een tweede lerarencursus gegeven: ‘Die gesunde Entwicklung
des Menschenwesens’ GA 303  ‘Gezondmakend onderwijs[lit.lijst nr. 10]
In de 10e voordracht van 1 januari 1922 sprak Rudolf Steiner over dierkunde.
Als je op je laat inwerken wat de uitleg was, vraag je je af waarom Rudolf Steiner deze keer de boog zo ver heeft gespannen en kosmologische feiten heeft gebruikt waarvan de details hoogstens konden worden aangeduid en die als lesmateriaal voor een eventuele eerste dierkunde, helemaal niet in aanmerking komen. Maar Rudolf Steiner legde toen uit dat wat hij had geschetst zeker aan het kind kan worden verteld aangepast aan wat het kind kan begrijpen. Hieruit blijkt dat de door Rudolf Steiner aanbevolen overeenkomsten voor het onderwijs niet alleen als speelse analogieën bedoeld waren, maar dat ze ook in alle opzichten wetenschappelijk verantwoord moesten zijn.

Blz. 67

Rudolf Steiner stelde de evolutie van de aarde centraal in zijn overwegingen. De opeenvolging van stadia van lagere, middelste en hogere dieren duidt dus niet alleen verschillende graden van perfectie aan, maar tegelijkertijd ook de verschillende geologische leeftijden. Rudolf Steiner gaf het volgende schema:

Hoofdorganisatie                                               lagere dieren

Ritmische organisatie                                       middelste dieren

Stofwisselings-ledematenorganisatie           hogere dieren

Dat het hier niet om een systeem gaat, maar altijd om organisatie, maakt duidelijk dat minder de functies (functionele systemen) zijn bedoeld, maar veel meer – zoals in de methodisch-didactische cursus – de uiterlijke vormen. Voor het eerst sprak Rudolf Steiner van ledemaatdieren (stofwisselings-ledematendieren) als het hoogste niveau van het dierenrijk. In de methodisch-didactische cursus is het ledematen wezen de mens, hier is het een diersoort. Het werd duidelijk gemaakt door de leeuw en de kameel. We zijn de leeuw al tegengekomen in de Basel-cursus, maar daar als “volledige bloedsomloop en hart”. Volgens de richtlijnen van de methodisch-didactische cursus zou dat ongetwijfeld een rompdier zijn. De standpunten kunnen dus verschuiven, afhankelijk waar je van uitgaat. Dit is echter geenszins bedoeld om willekeur of feitelijke onjuistheid te bepleiten. Beweeglijkheid van denken is iets anders dan vaagheid. Je moet weten welk standpunt je kiest en vooral waarom je daarvoor kiest.

Het menselijk hoofd wordt in de momenteel besproken lerarencursus een geëvolueerd schaaldier (oester) genoemd. “Als u een slijmerig dier, door een schaal omgeven, bekijkt dan is dat eigenlijk de eenvoudigste vorm voor een menselijk hoofd.” Die gedachte kennen we al. Dan leren we, dat er ook ruggengraatdieren zijn, waarvan de belangrijkste de vissen zijn. De kop van de vis is slechts de licht gedifferentieerde voortzetting van de ruggengraat. Ten slotte moeten we ons onder de term “stofwisselingsdieren” weer zoogdieren voorstellen.

Schetsend wees Rudolf Steiner vervolgens op de kosmologische ontwikkeling van de mens. Hij zei dat de laagste dieren, de hoofddieren,  er natuurlijk het eerst waren. In de zin van de afstammingsleer stamt de mens feitelijk af van de »schelpdierenkop«. Het borststelsel en het metabolische ledematenstelsel daarentegen – zoals Rudolf Steiner zijn toehoorders uitlegde – stammen ​​niet op dezelfde manier als het

Blz. 68

hoofd, van het dier af. Pas later werden ze aan het hoofd vastgemaakt als oorspronkelijk onafhankelijke wezens “die al op weg waren om mens te worden”. De betekenis van deze uitspraak, die volledig buiten het bereik van ons wetenschappelijk wereldbeeld ligt, en hoe deze begrepen moet worden, is onmogelijk uit te leggen binnen het beperktere kader van onze pedagogische tekst. We moeten het daarbij laten, dat Rudolf Steiner ook deze kant van het probleem aan de orde heeft gesteld.*

*Het is bijvoorbeeld misleidend om zich de dingen zo voor te stellen alsof het menselijk hoofd afstamt van die schaaldieren die nu leven. In de eigen woorden van Rudolf Steiner moet de oorspronkelijke vorm worden gezien als “een slijmerig dier omgeven door een schelp”. Je kunt dus niet de blauwdrukken van moderne weekdieren nemen en ze willen vergelijken met de blauwdrukken van onze hoofden en dan het fundamentele verschil bepalen dat helemaal geen vergelijking meer toelaat. Deze blauwdrukken zijn pas ontstaan ​​tijdens lange en ingewikkelde ontwikkelingen, lang nadat de scheiding van mens en dier was voltooid. Ook hier kunnen paleontologische vondsten niet doorslaggevend zijn, omdat de door Rudolf Steiner bedoelde ontwikkelingen moeten worden gedacht vóór het tijdperk waaruit versteende resten zijn overgeleverd. Het menselijk lichaam was toen tenminste nog niet zo verdicht dat het als fossiel kon worden bewaard. — Het “oerschelpdier” had waarschijnlijk helemaal geen structuurplan. Zijn verwantschap met een hoofd ligt in zijn relatie tot de omgeving. Rudolf Steiner had al gezegd: “Het menselijk hoofd staat op dezelfde manier in relatie tot zijn omgeving als lagere dieren in relatie tot hun omgeving.” Ook al is deze relatie bij de mens tegenwoordig er altijd een van de zenuw-zintuigen, de relaties kunnen vroeger anders geweest zijn. De verwijzing naar de schelpen van onze mosselen aan de ene kant en de benige schedel van onze hoofden aan de andere kant, werd door Rudolf Steiner eigenlijk alleen gebruikt om zijn onvoorbereide toehoorders een zo voor de hand liggend, maar niet zo duidelijk mogelijk referentiepunt te bieden. wetenschappelijk voldoende en geldig in alle richtingen en grondig gefundeerd. Dat is wel een punt van aandacht.

In de volgende pedagogische cursus, die van 15 tot 21 april 1923 weer in Dornach plaatsvond, over het onderwerp: ‘Die pädagogische Praxis vom Gesichtspunkte geisteswissenschaftlicher Menschenerkenntnis’ GA 306,  op deze blog vertaald, [lit.lijst nr. 11] is er betrekkelijk weinig en zeer algemene informatie over de dierkundelessen te vinden.

Rudolf Steiner gebruikte opnieuw het beeld van de uitgebreide mens, waarbij elk dier begrepen moest worden als een eenzijdig orgaanstelsel.

Blz. 69

De leeuw bijvoorbeeld is de eenzijdig ontwikkelde vorm, m.n. van de borstorganisatie, de olifant is georganiseerd naar de verlenging van de bovenlip, de giraf naar de verlenging van de nek. Op deze manier kan je de hele dierenreeks overzien tot aan de insecten toe en nog verder naar beneden, zelfs tot aan de geologische dieren. We zien dus dat in wezen alleen ideeën die we al kennen hier naar voren zijn gebracht.

In de cursus die van 5-17 augustus 1923 in Ilkley, Engeland gehouden werdGegenwärtiges Leben und Erziehung’ GA 307, Opvoeding en moderne kultuur [lit.lijst nr. 12] vinden we in de 9e voordracht van 13 augustus meer gedetailleerde aanwijzingen over dierkunde. “De planten bij de aarde, de dieren bij de mens gebracht, dat moet onderwijsprincipe worden. “, zo leidde Rudolf Steiner zijn overwegingen in. Vervolgens legde hij, net als voorheen, de innerlijke relatie uit tussen onze hoofdorganisatie en de schelpdieren. Het ritmische systeem of de borstorganisatie met ademhaling, bloedsomloop en hart werd, zoals in de Dornach-cursus, vanuit de ruggengraat met de wervelkolom en de ribben beschouwd, d.w.z. weergegeven vanuit fysiek oogpunt, en opnieuw werden vissen, maar later ook reptielen, ritmische dieren genoemd.

Het middelste dierniveau is al een groep gewervelde dieren. Alle hogere dieren moeten worden begrepen vanuit het gezichtspunt van de stofwisselings-ledematenorganisatie, waarbij Rudolf Steiner deze keer speciale nadruk legt op de bewegingsorganen.

Als bijzonder indrukwekkende lesstofvoorbeelden raadde hij aan de mechanische werking van de voet van het paard en de klauw van de leeuw of

Blz. 69

de poten van bepaalde moerasdieren die gebouwd zijn om te kunnen waden. Maar ook de apenpoot die van de menselijke ledematen werd afgeleid, werd genoemd als een uitstekend voorbeeld van een door dieren gevormde ledemaat. Als het stofwisselingssysteem bij een dier bijzonder prominent aanwezig is, ontstaan ​​er soorten zoals herkauwers met lange darmen en gecompliceerde spijsverteringsorganen, terwijl bij roofdieren de darmen slechts kort zijn, maar vooral het hart en de bloedcirculatie bijzonder zijn ontwikkeld.

Terwijl we de tot nu toe genoemde voorbeelden kennen, althans in principe, schetste Rudolf Steiner vervolgens de hogere dieren in het algemeen vanuit een verrassend nieuw perspectief. Hij zei dat hun koppen “wezenlijk tot de spijsverteringsorganen behoren”, ja eigenlijk alleen te beschouwen in samenhang met de maag en darmen. Met deze toevoeging is waarschijnlijk niet bedoeld, dat het hoofd zelf een spijsverteringsactiviteit uitvoert, maar dat het toch in dienst staat van het verkrijgen van voedsel. Het menselijk hoofd daarentegen is een onafhankelijke organisatie. Zoals Rudolf Steiner het uitdrukte, bleef het daar vrij van en kon het zich daarom wijden aan taken die niet alleen vanwege het rompleven noodzakelijk zijn.

Zelfs de organisatie van de ledematen strekt zich bij hogere dieren tot in de kop uit, want de twee kaken zijn, zoals reeds vermeld, niets meer dan ernstig verkommerde ledematen die ver naar voren zijn geduwd*

*Friedrich A.Kipp: Bezahnung und Bildungsidee des Organismus. In »Der Beitrag der Geisteswissenschaft zur Erweiterung der Heilkunst«. Stuttgart 1952. [lit.lijst nr. 18]

Zo wordt – met de mens als maatstaf – als vanzelf een overzicht van het dierenrijk gegeven en wanneer het 12e levensjaar nadert, moet de diversiteit weer worden samengevat in het totaalbeeld van de mens. Een door Rudolf Steiner op deze plaats genoemde leeftijd van het kind, zal later nog belangrijker worden. Het werd voorlopig alleen aangekondigd.

Ten slotte sprak Rudolf Steiner in Ilkley voor het eerst over het feit dat dierkundelessen heel belangrijk zijn voor de wilsvorming van het kind. Dat de correct gegeven plantkunde ten dienste staat van de ontwikkeling van een levend denken, werd al benadrukt in de plantkundebesprekingen. In Ilkley zei Rudolf Steiner woordelijk over het nauwe verband tussen dierkunde en wilsvorming:

De mens wordt wat zijn wil betreft in­nerlijk sterk als hij zich op deze wijze met zijn eigen kennis te voorschijn ziet komen uit het samenstromen van alle dierlijke fragmenten door de levende geest, die deze synthese veroorzaakt. Dat gaat over in de wilsvorming van de ziel.
GA 307/173
Vertaald/220

Blz. 71

Welke leerkracht die dierkunde geeft, is zich goed bewust van de gevolgen van dit onderwijs voor het hele latere leven van het kind! Maar het is volkomen logisch, dat levenszekerheid, waardigheid en verantwoordelijkheidsgevoel kunnen worden aangelegd wanneer het kind niet alleen leert kijken naar de componenten van zijn menselijkheid in dieren, maar ook wanneer hij zichzelf ziet als boven het dierenrijk verheven.

De volgende pedagogische cursus werd gehouden van 8 tot 11 april 1924 in Stuttgart ter gelegenheid van een pedagogische conferentie van de vrijeschool onder de titel: Die Methodik des Lehrens’ GA 308, ‘De wordende mens[lit.lijst nr. 13] In de 4e voordracht op 10 april ’s avonds kwam dierkunde kort aan bod. We vinden de gedachte die ons al bekend is weer terug, dat het eenzijdige stofwisselingssysteem resulteert in een dier van het rundertype, om zo te zeggen de personificatie van de laagste krachten in de mens – verkorting van het darmstelsel en achterblijven van de kop de leeuwenaard, het midden- of ritmische systeem van de mens. Aan de andere kant gebruikte Rudolf Steiner in Stuttgart voor het eerst in een pedagogische context de vogel als een voorbeeld van een hoofddier. De externe reden hiervoor was waarschijnlijk dat het houden van de voordrachten werd ingeleid met verwijzing naar de oude, instinctieve wijsheid die voortkwam uit de imaginatieve voorstelling van de mens door de vierheid leeuw, stier, adelaar en engel.

Hier worden slechts enkele zinnen toegevoegd over de vogel als hoofddier. Rudolf Steiner zelf beperkte zich zelfs tot een enkele zin.

Allereerst kan eraan worden herinnerd dat het skelet van het vogellichaam bijna als een machtige schedelkap om de ingewanden gewikkeld is. Het bekken heeft bijna de vorm aangenomen van een bedekkend bot zoals de schedel. Vergeleken hiermee is de echte kop slechts een drager van de zintuigen en van de snavel die vanuit de nek naar voren wordt geduwd. De ledematen zijn verschrompeld, de poten spelen bijvoorbeeld alleen nog maar de rol van »apparaat«. Activiteiten die anders in het hoofd worden uitgevoerd, worden terug naar de romp overgebracht, bv. het kauwen, dat de vogel doet door zijn sterk gespierde kauwmaag. De stem van de vogel, ook van de zangvogels, komt niet uit een strottenhoofd zoals de stem van andere dieren of van mensen – de vogel heeft helemaal geen strottenhoofd – maar uit een soortgelijk orgaan dat verder in het lichaam zit in de buurt van de longen, wat alleen kenmerkend is voor vogels. Je zou zelfs kunnen zeggen dat de vogel met zijn romp zingt.

Blz. 72

De vertering van vogels is gebrekkig, vluchtig als het ware, daarom moet een vogel onevenredig veel eten*.

*Hermann Poppelbaum: Tierwesenskunde. [lit.lijst nr. 20]

Maar het kwam voor Rudolf Steiner bij zijn vergelijking ook nog op iets anders aan dat echter zonder de hulp van geesteswetenschappelijke begrippen slechts moeilijk verklaard kan worden, namelijk dat – zoals Rudolf Steiner zei – “wat er nog meer aan kracht groeit in onze hoofden, aan krachten die van binnen aanwezig zijn, naar buiten in de veren terechtkomt«. Hiermee zinspeelde Rudolf Steiner op die mentale en astrale krachten die in ons hoofd actief zijn als we gedachten vormen. Die gaan bij de vogel naar buiten en manifesteren zich als verenkleed. De kleurenglans en de vaak verrassende uitdrukkingsvormen liggen over het volledig uitdrukkingsloze naakte lichaam en vormen de eigenlijke vogel. Volgens Rudolf Steiner in een andere voordracht kan iedereen die over bovennatuurlijke vermogens beschikt, direct zien of iemand denkt als een pauw of een mus, enz. Met zijn aanduidingen, die gebaseerd zijn op spiritueel onderzoek, wilde Rudolf Steiner zich in ieder geval voor zijn volwassen toehoorders begrijpelijk maken en hen de onvoorstelbare realiteiten achter zijn vergelijkingen laten meevoelen.

We zien dus dat Rudolf Steiner in deze voordracht andere dan de gebruikelijke middelen om de mens als samenvatting van het dierenrijk voor te stellen, te baat nam. Als voorbeeld gebruikte hij alleen zoogdieren en vogels. Principieel is hierdoor niets veranderd.

In de van 13 tot 17 april 1924 te Bern gehouden voordrachtenreeks: ‘Anthroposophische Pädagogik und ihre Voraussetzungen. GA 309, op deze blog vertaald, [lit.lijst nr. 14] die we hier voor de volledigheid slechts vermelden, werden geen andere suggesties of voorbeelden gegeven dan in de voorgaande pedagogische cursussen. De dierkunde werd in de 4e voordracht van 16 april kort behandeld. Opnieuw vinden we de koe, die met ‘lichamelijk enthousiasme’ verteert, de leeuw als borstdier en de vogel als hoofddier.

Ook in Holland (Arnhem) hield Rudolf Steiner een reeks pedagogische voordrachten. Die vond plaats onder de titel:‘Der padagogische Wert der Menschenerkenntnis und der Kulturwert der Pädagogik’. GA 310., Menskunde, pedagogie en kultuur, van 17 tot 24 juli 1924.[lit.lijst nr. 15] In de4e voordracht kwam dierkunde kort aan de orde. Onder de leidende gedachte dat het dier een deel van de mens ontwikkelt, een menselijk orgaan of orgaansysteem, en dat de juiste relatie van het kind tot de wereld op deze leer gebaseerd zou kunnen

Blz. 73

worden, toonde Rudolf Steiner zijn toehoorders een metamorfose van het menselijk gezicht. Hij zei namelijk:

Stelt u zich eens voor dat bij een bepaalde mens het voorhoofd sterk achter zou terugwijken, de kaken zouden naar voren gaan staan, de ogen zouden in plaats van naar voren naar boven kijken; het gebit met wat daar tegenaan stoot, zou eenzijdig worden ontwikkeld. Op deze manier, vanuit die eenzijdige ontwikkeling, kunt u zich de meest uiteenlopende zoogdiervormen voorstellen. ‘

Deze methode om dierlijke vormen uit mensen te laten ontstaan ​​is nieuw. Zoals we zullen zien, wordt deze ook gebruikt in de laatste pedagogische cursus van Rudolf Steiner.

Daarna zei Rudolf Steiner: “En als u inwendige organen neemt, bij­voorbeeld die welke met de voortplanting samenhangen, dan komt u terecht in het rijk van de lagere dieren. ” Wie dergelijke – hier worden niet alle lagere dieren bedoeld – nader leert kennen,  zal bijvoorbeeld bij sommige wormen vinden hoe sterk de voortplanting op de voorgrond treedt. Deze eigenaardigheid is natuurlijk goed te begrijpen vanuit de noodzaak om een ​​vaak ronduit enorm nageslacht (parasieten) voort te brengen of ook vanuit een andere bijzondere manier van leven. Toch zijn deze dieren, als lagere dieren, ook hoofddieren. De situatie is hier vergelijkbaar met die van vogels, die  als hoofddierenkunnen worden beschouwd, maar ook als rompdieren, al naar gelang welk gezichtspunt doorslaggevend is.

De voordrachten gehouden in Torquay, Engeland, van 12 tot 21 augustus 19: ”Die Kunst des Erziehens aus dem Erfassen der Menschenwesenheit, GA 311, op deze blog vertaald, [lit.lijst nr. 16] vormen de laatste pedagogische cursus van Rudolf Steiner. In zijn opmerkingen over dierkunde in de 3e voordracht op 14 augustus ontwikkelde Rudolf Steiner zijn idee van het samensmelten van de verschillende diersoorten bij de mens geheel vanuit het gezichtspunt van de ziel. Ook de mens, zei hij, heeft de wreedheid van roofdieren in zich, de moed van bepaalde vogels, de vriendelijkheid van lammeren, het geduld van schapen, de luiheid van ezels, zij het in een mildere vorm. Omdat hij ze allemaal in zichzelf verenigt, harmoniëren ze met elkaar.

De overgang naar het fysieke vond vervolgens plaats door een metamorfose van het menselijk gezicht, vergelijkbaar met die in Arnhem. Rudolf Steiner tekende een menselijk profiel op het bord en transformeerde dit met enkele karakteristieke streken in een hondenkop. Het voorhoofd werd weggeveegd, de mond naar voren geschoven. Zoals Rudolf Steiner zei, kunnen de leeuwenkop en andere, ook worden ontwikkeld vanuit het menselijk hoofd door middel van de juiste metamorfose.

Blz. 74

De hond werd weer gebruikt als voorbeeld van innerlijke metamorfoses. Bij mensen is de reukzenuw zo veranderd dat we er voorstellingen mee kunnen vormen. Als een geniale hond ‘De wereld als wil en voorstelling’ van Schopenhauer had geschreven, zou het waarschijnlijk ‘De wereld als wil en geur’ hebben geheten, en zou het zeker veel interessanter zijn dan zijn door de mens geschreven tegenhanger.

Om de samenhang tussen mens en dier uiteindelijk drastisch terug te brengen tot het fysieke niveau, liet Rudolf Steiner, tot hilariteit van zijn toehoorders, de menselijke figuur uit een schildpad – die hij hier een lager dier noemde – als een verharde kop en een kangoeroe als ledematen ontstaan. Het bijna groteske karakter van dit idee was natuurlijk opzettelijk.

Ook het tot stand brengen van een juiste verhouding tot de wereld en de daaruit voortvloeiende wilsimpuls werden, ook in deze voordracht, weer gepresenteerd als pedagogisch belangrijke resultaten van de dierkundelessen.

Tijdens zijn opmerkingen in Torquay, op die levendige, bijna opgewekte manier, schiep Rudolf Steiner er klaarblijkelijk plezier in om gekscherend de rollen om te draaien en zijn toehoorders in leerlingen te veranderen in plaats van leraren. Wat hij zei, en hoe hij het zei, is daarom misschien niet meteen te beschouwen als bedoeld voor werk met negenjarige kinderen. Enige vrijblijvendheid van het gesproken woord zou hierin zijn rechtvaardiging vinden.

Hiermee hebben we een overzicht gekregen van de aanwijzingen voor de dierkunde in de openbare pedagogische voordrachten die na de oprichting van de vrijeschool werden gehouden. Nu rest ons de taak het geleerde in de juiste verhouding te plaatsen met de uitleg van de methodisch-didactische cursus.

.

Over het 1e dier- en plantkundeonderwijsinhoud

Rudolf Steiner over: dierkunde

Dierkundealle artikelen
waaronder aparte artikelen over de de leeuw en het rund

Vrijeschool in beeld4e klas dierkunde 

adelaar 1

leeuw 1

koe-3

bordtekeningen vrijeschoolklas

.

2867

.

VRIJESCHOOL – Rudolf Steiner over het Ik – GA 34

.

Uit de voordrachten GA 34  GA 52  GA 53  GA 54  GA 55  GA 56  GA 57  GA 58  GA 59  nam ik de uitspraken van Rudolf Steiner over het fysieke lichaam. .

Omdat Steiner bij zijn uitleg van de dingen vaak ‘het ene op het andere betrekt’, in ‘tegenstellingen’ de verschillen probeert duidelijk te maken waardoor het ‘wezenlijke’ eruit springt, voegde ik de uitspraken uit GA 34GA 52GA 53GA 54GA 55GA 56GA 57GA 58; GA 59  over het fysieke lichaam samen met die over etherlijf.

En ook voor het astraallijf: GA 34GA 52GA 53GA 54GA 55; GA 56GA 57GA 58GA 59

GA 34

Die Erziehung des Kindes vom Gesichtspunkte der Geisteswissenschaft

De opvoeding van het kind in het licht van de antroposofie

Blz. 316  vert. 

Nun hat der Mensch ein viertes Glied seiner Wesenheit, das er nicht mit anderen Erdenwesen teilt. Dieses ist der Träger des menschlichen «Ich». Das Wörtchen «Ich», wie es zum Bei­spiel in der deutschen Sprache angewendet wird, ist ein Name, der sich von allen anderen Namen unterscheidet. Wer über die Natur dieses Namens in zutreffender Weise nachdenkt, der er­öffnet sich damit zugleich den Zugang zur Erkenntnis der menschlichen Natur. Jeden anderen Namen können alle Men­schen in der gleichen Art auf das ihm entsprechende Ding an­wenden. Den Tisch kann jeder «Tisch», den Stuhl ein jeder «Stuhl» nennen. Bei dem Namen «Ich» ist dies nicht der Fall. Es kann ihn keiner anwenden zur Bezeichnung eines anderen; jeder kann nur sich selbst «Ich» nennen. Niemals kann der Name «Ich» an mein Ohr klingen als Bezeichnung für mich. Indem der Mensch sich als «Ich» bezeichnet, muß er in sich selbst sich benennen. Ein Wesen, das zu sich «Ich» sagen kann, ist eine Welt für sich.

Nu is er in de opklimmende reeks geledingen van ’s mensen natuur nog een vierde lid te onderscheiden, dat hij met andere aardse wezens niet gemeen heeft. Dit is de drager van het menselijke ‘ik’. Het woordje ik’ is in onze taal een benaming, die zich van alle andere naamwoorden onderscheidt. Wie over de aard van dit woord nadenkt, zo, dat hij het wezen van de zaak raakt, die verschaft zich daarmee tegelijkertijd een toegang tot dieper inzicht in de menselijke natuur. Ieder ander naamwoord kan door alle mensen op precies dezelfde wijze gebruikt worden om er een overeenkomstig ding mee aan te duiden. Een tafel kan iedereen tafel, een stoel, stoel noemen. Bij het naamwoord ‘ik’ is dat niet het geval. Niemand kan dat woordje gebruiken om er een ander mee aan te duiden; ieder kan slechts zichzelf met ‘ik’ aanspreken. Nooit kan mij het voornaamwoord ‘ik’ in de oren klinken als een aanduiding van mij. Door het feit, dat de mens ‘ik’ zegt, alleen met betrekking tot zichzelf, moet hij in zichzelf zich deze naam geven. Een wezen, dat dit innerlijk ‘ik’-woord uitspreken kan, is een wereld op zichzelf.

Diejenigen Religionen, welche auf Gei­steswissenschaft gebaut sind, haben das immer empfunden. Sie haben daher gesagt : Mit dem «Ich» beginne der «Gott», der sich bei niedrigeren Wesen nur von außen in den Erscheinun­gen der Umgebung offenbart, im Innern zu sprechen. Der Trä­ger der hier geschilderten Fähigkeit ist nun der «Ich-Leib*», das vierte Glied der menschlichen Wesenheit. *Man stoße sich nicht an dem Ausdruck «Ich-Leib». Es ist dabei natürlich nichts Grobmaterielles gemeint. Es ist aber nur möglich, in der Geisteswissenschaft die Worte der gewöhnlichen Sprache zu verwenden. Und da diese für Materielles angewendet werden, so muß man bei Anwendung in der ­Geisteswissenschaft sie selbst erst ins Geistige übersetzen­. Dieser «Ich-Leib» ist der Träger der höheren Menschenseele. Durch ihn ist der Mensch die Krone der Erdenschöp­fung.  

In de godsdiensten, die op geesteswetenschappelijke inzichten berusten, is dit ook altijd
 aangevoeld. Daar wordt gezegd: Met het ‘ik’ begint de Godheid, die zich bij de lagere wezens slechts van buitenaf in de verschijnselen van de omgeving openbaart, in de innerlijke wereld te spreken. De drager van het hier beschreven vermogen is het ‘ik-lichaam’, het vierde lid in de totale geleding van het mensenwezen.* *Men neme geen aanstoot aan het woord ‘ik-lichaam’. Daarmee is natuurlijk niet iets grof-materieels bedoeld. In de geesteswetenschap kunnen geen andere woorden gebruikt worden, dan die van de gewone taal, en omdat men deze voor materiele dingen aanwendt, moet men ze bij gebruik in de geesteswetenschap eerst in geestelijke zin vertalen

 Steiner gebruikt ‘Ich-Leib’, dus weer ‘lijf’ in de zin van een krachtencomplex’, in ieder geval ‘lichaam’ niet als iets stoffelijks, hoe verfijnd ook!

Dit ‘ik-lichaam’ is de drager van de hogere mensenziel; hierdoor is de mens de kroon van de aardse schepping.
GA 34/316 -317
De opvoeding van het kind‘/19-20

.

Antroposofie: een inspiratie: over het Ik

Algemene menskunde: voordracht 1 – over het Ik

Algemene menskundevoordracht 1 – alle artikelen

Algemene menskundealle artikelen

Rudolf Steineralle artikelen op deze blog

Menskunde en pedagogiealle artikelen 

.

2866

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

 

VRIJESCHOOL – Rudolf Steiner – Algemene menskunde – voordracht 9 (9-1-3/16)

.

Enkele gedachten bij blz. 135/136 in de vertaling van 1993.
.

ALGEMENE MENSKUNDE ALS BASIS VOOR DE PEDAGOGIE
.

luidt de titel van de vertaling van GA* 293 [1].

De voordrachten die Steiner hield hadden tot doel uiteen te zetten wat vrijeschoolpedagogie omvat.
Van 21 augustus tot en met 6 september 1919 volgden de leerkrachten voor de te beginnen school deze cursus die, naast de in de morgen gehouden voordrachten GA 293, ook nog bestond uit de over de rest van de dag verdeelde cursussen  (GA 294) [2] en (GA 295) [3]

Op blz. 135/136 en verderop in de voordracht – zie daarvoor [9-5zegt Steiner iets over de ontwikkelingsfasen van het kind.

Zie de inleiding

Voor de derde levensfase van 14 – 21 jaar hechtte Steiner grote waarde aan het tijdstip waarop een kind kan gaan oordelen. Niet dat een kind niet op jongere leeftijd oordeelt, maar dan oordeelt het nog zeer van zich uit, dus sterk subjectief. Met het intreden van de puberteit ontstaat er ook een vermogen om veel objectiever te kunnen oordelen.

In dit essay benadrukt hij het belang dat het niet om ónze oordelen gaat!

Rudolf Steiner over de ontwikkelingsfase 14 – 21: begrip(s)oordeel

GA 31

Gesammelte Aufsätze zur Kultur- und Zeitgeschichte 1887-1901


Verzamelde artikelen over culturele en hedendaagse geschiedenis 1887-1901


Blz. 233/234

Unzeitgemäßes zur Gymnasialreform 

Vooortijdig naar gymnasiumverniewing

Magazin für Literatur, 67. Jg., Nr. 9, 5. März 1898

Aber wir haben nicht die Aufgabe, unserer heranwachsenden Generation Überzeugungen zu überliefern. Wir sollen sie dazu bringen, ihre eigene Urteilskraft, ihr eigenes Auffassungsvermögen zu gebrauchen. Sie soll lernen, mit offenen Augen in die Welt zu sehen.
Ob wir an der Wahrheit dessen, was wir der Jugend überliefern, zweifeln oder nicht: darauf kommt es nicht an. Unsere Überzeugungen gelten nur für uns. Wir bringen sie der Jugend bei, um ihr zu sagen: so sehen wir die Welt an; seht zu, wie sie sich euch darstellt. Fähigkeiten sollen wir wecken, nicht Überzeugungen überliefern.
Nicht an unsere «Wahrheiten» soll die Jugend glauben, sondern an unsere Persönlichkeit. Daß wir Suchende sind, sollen die Heranwachsenden bemerken. Und auf die Wege der Suchenden sollen wir sie bringen. Wie wir mit den Dingen uns abfinden, sagen wir unsern Nachkommen und überlassen es ihnen, wie ihnen dasselbe gelingt.

Maar wij hebben niet de taak aan onze opgroeiende generatie overtuigingen door te geven. Wij moeten ze ertoe brengen hun eigen oordeelskracht, hun eigen begripsvermogen te gebruiken. Zij moeten leren met een open blik naar de wereld te kijken. Het gaat er niet om of wij aan de waarheid van wat we aan de jeugd doorgeven, twijfelen of niet. Onze overtuigingen gelden alleen voor ons. We brengen ze de jeugd bij om te zeggen: zo zien wij de wereld, kijk hoe die zich aan jullie voordoet. Vaardigheden moeten wij wekken, niet overtuigingen doorgeven. Niet in onze ‘waarheden’ moet de jeugd geloven maar in onze persoonlijkheid. De jongeren moeten kunnen zien dat wij zoekenden zijn. En op de wegen van de zoekenden moeten wij hen brengen.
GA 31/233-234  
Vertaling uit: ‘Antroposofische menskunde begrijpen‘, blz. 19-20

.

*GA= Gesamt Ausgabe, de boeken en voordrachten van Steiner

[1] GA 293
Algemene menskunde als basis voor de pedagogie
[2]
 GA 294
Opvoedkunst. Methodisch-didactische aanwijzingen
[
3] GA 295
Praktijk van het lesgeven

 

.
Algemene menskunde: voordracht 9 – over oordelen

Algemene menskunde: voordracht 9 – alle artikelen

Algemene menskundealle artikelen

Rudolf Steineralle artikelen op deze blog

Menskunde en pedagogiealle artikelen

.

2865

 

 

 

 

 

 

.

 

 

 

 

 

.

 

VRIJESCHOOL – Rudolf Steiner in de vrijeschool– GA 298 (11-6-1920)

.

In de vertaling van GA 298Rudolf Steiner in der Waldorfschule‘- vertaald: ‘Beste ouders, lieve kinderenzijn niet alle toespraken uit de Duitse uitgave opgenomen.
.

GA 298

DIE SCHULGEWOHNHEITEN DER NIEDERGEHENDEN
ZEIT UND DIE SCHULPRAXIS DES KOMMENDEN TAGES
VORTRAG, GEHALTEN AM ELTERNABEND

Stuttgart, 11 juni 1920

Meine sehr verehrten Anwesenden! Ich darf Sie herzlich willkommen
heißen hier in diesem Räume, in dem wir uns ja zum zweiten Male
versammeln, um Fühlung zu nehmen in wichtigen Fragen, die das Leben
unserer Waldorfschule betreffen. Es freut uns ganz besonders, daß Sie so
zahlreich erschienen sind. Als Thema des heutigen Vortrages habe ich
gewählt: Die Schulgewohnheiten der niedergehenden Zeit und die
Schulpraxis des kommenden Tages.
Meine sehr verehrten Anwesenden! Mir schien es, daß ein solches
Thema um so mehr gewählt werden dürfte, als es für Sie alle, nachdem
unsere Waldorfschule ins Leben trat, mehr als ein bloßes Denkproblem
geworden ist. Was in einer solchen Fassung meiner heutigen Ausführungen wie einleitend dastehen soll, ist für Sie nicht bloß ein Denkproblem,
sondern eine Frage, in der Sie ernstliche Möglichkeiten der Auseinandersetzung mit der heutigen Zeit finden. Und Sie haben, nachdem Sie in dieser Auseinandersetzung zum Entschluß kamen, Ihre Kinder in die
Waldorfschule zu schicken, bewiesen, daß Sie Vertrauen haben können
zu dem, was in dieser Schule als Neues versucht werden will. Aus dem
Empfinden dieses Vertrauens möchte ich versuchen, zu einer Art von
Urteil dadurch zu kommen, daß ich alles dasjenige zu beleuchten
unternehme, was als Zurückbleibendes, Absterbendes hinter uns liegt,
und daß ich ins Auge zu fassen versuche, was uns jetzt schon aus der
bisherigen Arbeit unserer Schule wie eine Ermutigung entgegentreten
konnte.
Wenn wir diese Frage betrachten wollen, so wird es dienlich sein,
einmal ins Auge zu fassen, was eigentlich jener Moment, den man den
Augenblick des Schuleintrittes beim Kinde nennt, innerhalb der heutigen
Verhältnisse bedeutet. Die Verhältnisse sind so geworden, daß man
sagen dürfte, was heute im Elternhaus an Frische und Unmittelbarkeit

Zeer geachte aanwezigen!
Ik mag u hartelijk welkom heten, hier in deze ruimte waar we nu voor de tweede keer samenkomen om een gevoel te krijgen voor de belangrijke vragen die het schoolleven van onze vrijeschool betreffen. We zijn blij dat u met zo velen bent gekomen.
Als thema van deze voordracht heb ik gekozen: de schooltradities van een tijd die teloor gaat en de schoolpraktijk van de toekomst.

Zeer geachte aanwezigen!
Mij leek het dat er voor zo’n thema des te meer gekozen mag worden, daar het voor u allen, nadat onze vrijeschool er kwam, meer dan alleen maar een probleem van het denken is geworden.
Wat ik als inleiding van wat ik nu als geheel onder woorden wil gaan brengen, is voor u niet alleen een probleem van het denken, maar een vraag waarin u serieuze mogelijkheden zal vinden om u met de huidige tijd uiteen te zetten.
En u hebt, toen u met deze confrontatie te maken kreeg, een besluit genomen uw kinderen naar de vrijeschool te laten gaan, bewezen dat u vertrouwen kan hebben in de poging deze school iets nieuws te laten zijn. Vanuit het gevoel van dit vertrouwen wil ik proberen tot een soort oordeel te komen door alles te gaan belichten wat als achterblijvend, afgestorven-zijnd, achter ons ligt en dat ik probeer te kijken naar wat we nu al van het werken in onze school als een aansporing kunnen zien.
Als we naar deze vraag willen kijken, kunnen we er wat aan hebben eens te proberen te kijken naar wat eigenlijk dat tijdstip waarop het kind voor het eerst naar school gaat, in de huidige omstandigheden betekent. De omstandigheden zijn zo geworden dat je mag zeggen dat wat tegenwoordig in het ouderlijk huis aan elan en directheid

Blz. 45

freigemacht wird für die heranwachsenden Zöglinge, hat sich herausgerettet aus den Einschachtelungen und Abschrankungen, wie sie unser soziales Leben bezeichnen. Es ist gerade die Möglichkeit, in der Kinderstube, im Heim einmal sich rein menschlich ausleben zu können.
Nicht viele Kinder unserer Gegenwart haben überhaupt noch die Möglichkeit, ihre Kräfte so spielen zu lassen, wie es dem tiefen Drange ihrer
eigenen Willensnatur entsprechen würde. Und daß sie dies nimmer vermögen, das hat sich in der Zeit der letzten zwei Jahrhunderte
herausgebildet.
Werden nun aus dieser Umgebung Kinder in die Schule hineingeschickt, da vollzieht sich etwas höchst Bedeutsames, sehr Folgenschweres in der heutigen Zeit. Soviel man auch noch vor der Kinderstube hat zurückhalten können von dem bezeichneten eingeschachtelten Leben, alles das lauert auf den herankommenden jungen Menschen, das wird von dem ersten Schultag an wirksam, das wird vom Augenblick des Schuleintrittes an aktuell. Es wird so wirksam, daß man ohne Übertreibung von einer bedeutsamen Krisis im Leben des Kindes sprechen kann.
Diese Krisis besteht darin, daß das Kind sich gegenübergestellt sieht
einem fertigen System innerhalb der alten Schulgewohnheiten, die etwas
haben, was an die Kinder herangebracht wird in Form eines ausgearbeiteten Lehrplanes; sie haben etwas, was feststeht als eine überlieferte
umfassende Methode, und sie haben im Zusammenhang mit diesen
Lehrzielen auch eine ganz bestimmte Art, besonders die Disziplin in der
Schule auszuüben.
Und alles dieses ist so ausgestaltet worden, daß man leider nicht sagen
kann, die eigentlich treibenden Kräfte der Gegenwart, namentlich die
tieferen Strömungen des sozialen Werdens der unmittelbaren Vergangenheit und Gegenwart, waren in diese Gestaltungen ausgeflossen. Was den Lehrplan betrifft, war es bis vor wenigen Jahren im allgemeinen so,
daß diejenige Aufstellung galt, die vor fünfzig Jahren gemacht worden
war. Das trug dazu bei, die schlechten Folgen zu mindern, die vom
Lehrplan ausgehen konnten. Das wird später gestreift werden.
Etwas derartig Fertiges lag vor, etwas, das so gemacht worden war,
daß man nicht sagen konnte, die tätige Schulerfahrung ist da hineingeflossen, denn jene Menschen, die diese Feststellung von Amts wegen zu

gemobiliseerd wordt voor de opgroeiende kinderen, is gered voor de beperkingen en barrières die ons sociale leven zo kenschetsen. M.n. de mogelijkheid is er dat je thuis in de kinderkamer echt menselijk tot je recht komt.
Niet veel kinderen in onze tijd hebben eigenlijk nog een kans zo met hun krachten te spelen, als dat hoort bij hun diepere drang van hun eigen wilsnatuur. En dat ze dat toch steeds voor elkaar krijgen, is de laatste twee eeuwen wel gebleken.
Wanneer vanuit dit milieu kinderen naar school worden gestuurd, gebeurt er iets heel belangrijks, in deze tijd iets heel ernstigs. Hoeveel je ook van dat beknotte leven weg hebt kunnen houden uit de kinderkamer, ligt voor de opgroeiende jonge mens toch op de loer, dat gebeurt vanaf de eerste schooldag, dat wordt vanaf het ogenblik van het naar school gaan actueel.
Het wordt zo actueel dat je zonder te overdrijven wel van een belangrijke crisis in het kinderleven mag spreken.
De crisis bestaat erin dat het kind zich geplaatst ziet tegenover een kant-en-klaar systeem binnen de oude schooltradities die iets hebben, wat aan de kinderen meegegeven wordt in de vorm van een uitgewerkt leerplan; ze hebben iets wat vaststaat als een overgeleverde omvattende methode en in samenhang met deze leerdoelen ook een heel bepaalde manier, vooral om de discipline in de school ten uitvoer te brengen.
En dat is allemaal zo vorm gegeven dat je helaas niet kan zeggen dat de eigenlijke drijvende krachten van deze tijd, namelijk de diepere stromingen van de sociale ontwikkeling van het directe verleden en het heden, in die vormgeving uitmonden. Wat het leerplan betreft, was het een paar jaar geleden nog zo, dat die regelingen gelden die vijftig jaar geleden opgesteld werden. Dat droeg eraan bij de slechte resultaten die van het leerplan uit kunnen gaan, te verminderen. Dat zal ik later nog noemen.
Zoiets dergelijks was er kant-en-klaar; het was zo in elkaar gezet dat je niet kon zeggen dat de actuele schoolervaring daarin gestroomd was, want die mensen die van ambtswege dat hadden opgesteld,

Blz. 46

machen hatten, hatten vielleicht in der ersten Zeit ihrer Entwicklung eine gewisse Beziehung zur Schule gehabt. Sehr bald war diese Beziehung gelöst worden, nicht vielleicht vermöge ihrer hervorragenden Lehrerqualität, sondern vermöge der Tatsache, daß sie sehr geschickt sich erweisen konnten, sich ins ganze Verwaltungssystem des Schulwesens als Hoffnung erweckende angehende Beamte hineinzustellen. Diese Beamten verwalteten dasjenige, was man Aufstellung des Lehrplanes nennt, abgeschnitten von der eigentlichen Schulentwickelung, wenn man auch von einer solchen kaum eigentlich sprechen darf, wenn man nicht eher zu sprechen hätte von den hintangehaltenen Entwickelungskräften, die ein aufmerksamer Beobachter hätte sehen müssen.
Diesem Lehrplan sah sich das Kind vom ersten Tag an bereits gegenübergestellt: etwas Fremdes, Kaltes, was mit unerbittlicher Strenge alles
zu bestimmen haben wird, was seelisch-geistiges Leben des Kindes bedeutet, von dem ersten Tage ab. Nicht nur das ganze Ziel des Lehrens war festgesetzt, sondern es war namentlich in den letzten Jahrzehnten bestimmt worden, von Klasse zu Klasse, von Woche zu Woche, an welcher Stelle der Unterricht zu stehen hat an dem und dem Datum.Und es wurde die Erreichung des Zieles bis ins einzelste hinein vorgeschrieben durch das, was man die staatlich approbierte Methode nennen könnte. Diese Methode war von einer solchen Art, daß es dem einzelnen Lehrer nicht möglich gewesen wäre, in Freiheit von ihr abzusehen. Es wäre ihm nur kurze Zeit möglich geworden, dann hätte er sich in Konflikt befunden mit den Beamten, die das zu verwalten hatten. Diese Methode, wie wirkt sie hinein? 

hadden wellicht in de eerste tijd van hun opleiding nog een bepaalde verhouding tot de school. Weldra was dat gevoel verdwenen, misschien niet door hun uitstekende kwaliteit als leraar, maar door het feit dat zij konden laten zien dat ze heel goed in staat waren een rol te vervullen in het hele administratieve onderwijssysteem als beginnende ambtenaren die hoop wekten. De ambtenaren gaven leiding aan het opstellen van het leerplan, zoals dat wordt genoemd, maar losstaand van de onderwijsontwikkeling, ook al kan je over iets dergelijks nauwelijks spreken, eerder zou je moeten spreken van remmende ontwikkelingskrachten, die een opmerkzaam waarnemer toch wel had moeten zien. Vanaf de eerste dag werd het kind met dit leerplan geconfronteerd: iets vreemds, iets kils, iets wat met een meedogenloze strengheid alles wilde bepalen wat voor het kind van psychisch-mentaal belang is, vanaf de eerste dag. Niet alleen was het totaaldoel van het onderwijs vastgesteld, maar de laatste tientallen jaren was ook per klas vastgelegd waar het onderwijs wekelijks moest zijn gekomen op die en die datum. En om het doel te bereiken was tot in detail voorgeschreven wat je de goedgekeurde  staatsmethode zou kunnen noemen. Die methode was van dien aard dat het voor de individuele leerkracht niet mogelijk was, in vrijheid daarvan af te wijken. Misschien voor een korte tijd, maar dan was hij in conflict gekomen met de ambtenaren die erover gingen. Wat doet deze methode?

Diese Methode stammt aus Lebensvoraussetzungen der Menschheit, die im Grunde genommen längst überholt waren. Die Schule entwickelte sich im Mittelalter unter der Oberhoheit der Kirche. Dann übernahmen die Staaten alles das, was das Schulwesen der Kirche gewesen war. Es wurde die staatliche Schule ausgebaut, von der man sagen kann: je mehr ihre Grundlage im einzelnen bestimmt wurde, um so weniger konnte noch eine Entwickelungsmöglichkeit bleiben; je mehr man nach außen paradieren konnte, namentlich mit dem, was moderne Volksschule war, um so größer wurde die gähnende Öde innerhalb des Schulwesens selbst. Diese Öde mußte so groß werden, weil die Methode aus der alten Kirchenschule

Deze methode stamt uit een tijd van de mensheid waarin voor het leven veronderstellingen golden die in de aard van de zaak al lang achterhaald zijn. De school kwam in de Middeleeuwen onder de soevereiniteit van de kerk tot ontwikkeling. Daarna namen de staten over wat het schoolsysteem van de kerk was. De staatsschool werd verder ontwikkeld, waarover je kan zeggen: hoe meer de basis tot in detail werd bepaald, des te minder ontwikkelingsmogelijkheden bleven erover; hoe meer men naar buiten toe kon pronken met de moderne volksschool, des te groter werd de gapende leegte in het schoolsysteem zelf. De leegte moest wel zo groot worden, omdat uit de methode uit de antieke kerkschool,

Blz. 47

Lateinschule stammt, sei es, daß man sie in das moderne neuzeitliche
Gymnasium direkt verpflanzte, sei es, daß man sonst mit ihr arbeitet. Es
war die alte unterrichtliche, juristisch-lateinische Methode in den Schulen aller Gattungen. Wenn dagegen angegangen wurde, wenn Teilreformen versucht wurden, so mag das eine historische Bedeutung haben, umgestaltende Kräfte sind nicht entfesselt worden von den Teilreformen.
Wir haben nun die Lehrplanüberlieferung, wir haben die Methode. In
welcher Weise wurde nun beides ans Kind herangetragen? War es so,
daß auch andere Voraussetzungen als diejenigen der rein lehrmäßigen
Art auf das kindliche Leben eine schicksalbeeinflussende Bedeutung haben? Wir haben überall die Schule, die sich auf Standesgliederung aufbaut. Über die Einheitsschule hat man viel gesprochen. Zur wirklichen Tat ist man nicht gekommen, bis wir die Waldorfschule gründeten.
Dieses tat man aus der Erkenntnis, eine große soziale Mission übernehmen zu sollen.

de Latijnse school, is ontstaan, zij het dat deze zonder meer naar het moderne gymnasium van van nu werd verplaatst, of dat men er toch mee werkt. Het was de oude pedagogische, juridisch-Latijnse methode, in welke school dan ook. Als men zich hier tegen verzette, als er werd geprobeerd gedeeltelijke hervormingen door te voeren, kan dit wel een historische betekenis hebben, maar die gedeeltelijke vernieuwingen hebben geen omwentelingskrachten losgemaakt. We hebben nu de leerplantraditie, we hebben de methode. Op welke manier werden beide op het kind overgebracht? Ging het zo dat ook andere vooronderstellingen dan die zuiver op het leren betrekking hebbende manier, op het leven van het kind een lotsbeïnvloedende betekenis hebben? We hebben overal scholen die zich richten op de indeling in sociale klassen. We hebben overal scholen die als basis de sociale klassenindeling hebben. Er is veel gezegd over de scholengemeenschap. Tot echte daden is het niet gekomen, tot wij de vrijeschool oprichtten. We deden dit vanuit het besef een grote maatschappelijke taak op ons te moeten nemen.

Sowie das Kind am ersten Schultag in die Stunde kam, erlebte es nicht
nur die Krisis, die wir als die seelisch-geistige bezeichnen, sondern es
erlebte auch eine soziale Krisis. An diesem Tage, als das Kind zum
erstenmal aus der Volksschule oder aus dem Gymnasium heimkam und
seinem Spielgenossen begegnete, da mußte ihm zum Bewußtsein kommen, was man die Standesunterschiede nennt. Vom ersten Tage ab wurde ihm jenes Gift, das die Spaltung der einzelnen Gesellschaftsschichten gemacht hat, eingeträufelt. Eine solche Krise im Empfinden sozialer Art, im Empfinden des gesamten kindlichen Seelenlebens trat ans Kind heran am ersten Tag. Wie muß sich ein derartiges ausleben? Daswerden wir wissen können, so wie es uns die Geisteswissenschaft heute herausgearbeitet hat. Wir können sehen: das, was gestaltende Kraft wird im Unterricht vom siebenten Lebensjahre ab, kann deswegen gestaltend wirken, kann sich deswegen bestimmte Aufgaben stellen, weil im Kinde durch eine bereits vollzogene organische Entwickelung gewisse Kräfte frei geworden sind.
Mit diesen Kräften kann man arbeiten. Man kann so arbeiten, daß sie das
bewirken, was man die innere Ausbildung des Menschen nennt, daß sie
sich ausprägen im Verlaufe der weiteren organischen Fortentwickelung.

Zodra het kind op de eerste schooldag naar de les kwam, ervoer het niet alleen de crisis die we psychisch-mentaal noemen, maar het ervoer ook een sociale crisis. Op die dag dat het kind voor de eerste keer thuis kwam van de basisschool of van het gymnasium en zijn speelkameraadjes ontmoette, moest hij wel tot het besef komen van wat het klassenverschil wordt genoemd. Vanaf dag één hij werd doordrenkt met het gif dat de verdeeldheid van de gelaagdheid in klassen van de samenleving, veroorzaakte. Zo’n crisis in het gevoel voor het sociale, in het hele gevoelsleven van het kind kwam op de eerste dag op het kind af. Wat zijn de gevolgen daarvan? Dat kunnen we weten, omdat de geesteswetenschap van nu dat voor ons heeft uitgewerkt. Wij kunnen zien: wat in het onderwijs vanaf het zevende jaar, vormende kracht wordt, kan zo vormend werken, kan zich daarom bepaalde opgaven stellen, omdat in het kind door een organische ontwikkeling die al afgesloten is, bepaalde krachten zijn vrijgekomen. Met deze krachten kun je werken. Je kan er zo mee werken dat ze, wat je de innerlijke ontwikkeling van de mens noemt, tot gevolg hebben; dat ze in de loop van de verdere organische ontwikkeling zichtbaar worden.

Blz. 48

Das ist eine Grundanschauung, wie sie uns von der Geisteswissenschaft,
deren Methode wir hineinzuarbeiten bemüht sind, geschenkt worden ist.
Stellt man dem gegenüber die Gewohnheit der alten Schule, so muß
man sagen, die alte Schule hat keinerlei Beziehung zu jenen organisch
freigewordenen Kräften gehabt, die in Betracht kommen während dieser Altersstufe, und hat gesündigt gegen die Anerkennung einer derartigen
Anschauung, die hätte gefunden werden müssen aus der gesunden
Unterrichtspraxis. Indem sie einerseits die freiwerdenden Kräfte nicht
zur Gestaltung zu führen vermochte, begannen jene Kräfte zu wuchern,
so daß sich Triebe entwickeln und nicht in den Strom der Entwickelung
geführt werden, die vorgezeichnet ist. Andrerseits nahmen sie diejenigen
organischen Kräfte schon vom ersten Schultage ab in Anspruch, die sehr
viel später erst frei werden sollten und frei werden wollten, wenn man
die kindliche Natur versteht.

Dat is een basisprincipe zoals we dat door de geesteswetenschap – aan de methode ervan proberen we te werken – hebben gekregen. Zet je daar de routine van de oude school tegenover, dan moet je toch zeggen dat de oude school geen enkele relatie heeft tot die organisch vrijgekomen krachten, waarom het tijdens leeftijd gaat, en dat ze ernaast zat door een dergelijke opvatting niet te erkennen, die eigenlijk had moeten worden gevonden vanuit een gezonde onderwijspraktijk. Omdat deze aan de ene kant niet in staat was de vrijgekomen krachten in de verdere ontwikkeling te begeleiden, begonnen die krachten een eigen leven te leiden, zodat ze zich driftmatig begonnen te ontwikkelen en deze niet in de stroom van de ontwikkeling werden geleid die zich aftekent.
Aan de andere kant deden ze wel vanaf de eerste schooldag een beroep op die krachten die pas heel veel later vrij zouden moeten komen en dan pas vrij willen komen, als je tenminste de natuur van het kind begrijpt.

Dadurch wurde bewirkt, was Sie im Knochensystem beobachten
können. Der innere Halt, das Skelett wurde geschwächt. Es wurden gewisse Möglichkeiten des Aufrechtstehens im Leben dem Kinde
dadurch genommen, daß man vom allerersten Schultage an eine reine
Kopfbildung ans Kind heranbringen wollte, daß man nur zu seinem
Verstand sprach, gar nicht tiefer herandringen wollte oder konnte.
Solche Tatsachen spiegeln sich oft in kleinen Symptomen. So war es
interessant, in dem Buche von Hang den Satz zu finden, daß man den
Unterricht der französischen Sprache, von der Sie wissen, daß wir sie von der Sie wissen, daß wir sie von der allerersten Schulstufe ab unterrichten, nicht pflegen dürfe auf jener Stufe, weil die Sprache irrational sei. Was offenbart sich in einem derartigen Merkmal? Ganz deutlich sehen wir hier, wie vor dem Kinde nicht der lebendige Mensch steht, sondern ein dickes Buch, das für uns alle Schicksalsbedeutung gehabt hat, das «Grammatik» heißt. Die Grammatik kann man auf dieser Stufe nicht an die Kinder heranbringen; das war identisch für die Menschen der alten Schulgewohnheiten mit der Unmöglichkeit, die lebendige Kraft der Sprache hineinspielen zu lassen in die kindliche Entwickelung. – So wie Sie in den Gymnasien das Buch stehen haben, so haben Sie in den Volksschulen anderes anstelle der lebendigen Persönlichkeit stehen, die eigentlich ans Kind die Inhalte des Lebens heranbringen muß. Von dem

Dat had een gevolg en dat kan je in het beenderstelsel zien. De steun van binnen, het skelet, werd zwakker. Bepaalde mogelijkheden voor het kind om in zijn leven rechtop te staan, werden hem afgenomen doordat men vanaf de allereerste schooldag bij het kind zijn hoofd wilde ontwikkelen, dat men alleen zijn verstand wilde aanspreken en helemaal niet verder wilde gaan of kon gaan. Dit soort dingen zie je veel weerspiegeld in kleine uitingen. In dit opzicht was het interessant een passage in het boek van Hang* te vinden dat je Franse les, waarvan u weet dat wij die vanaf het allereerste schoolbegin geven, niet op die leeftijd mag geven, omdat taal irrationeel is.
Wat kan je uit zo’n karakterisering opmaken?
ʢ Hier zien we heel duidelijk hoe er voor het kind geen levend mens staat, maar een dik boek, dat voor ons allemaal wel wat betekende in ons levenslot, het heet ‘grammatica”. ʡ Grammatica kan je op deze leeftijd het kind nog niet aanleren; dat was ook zo voor de mensen van de oude schoolgarde, met de onmogelijkheid de levende kracht van de taal een rol te laten spelen in de ontwikkeling van het kind. Zoals je op het gymnasium het boek hebt, heb je op de basisschool iets anders dan de levende persoonlijkheid die in feite verondersteld wordt de zin van het leven aan het kind over te brengen.

*in dem Buche von Hang: Nähere Angaben konnten nicht ermittelt werden.
In het boek van Hang: verdere aanwijzingen zijn niet te geven.
.

Blz. 49

Buch ist man abgekommen, dafür finden Sie jetzt um so mehr Karten, Schemen, Tabellen. Alles das soll ans Kind herangebracht werden, damit es urteilen lerne.
Aber man wird zugestehen müssen, wenn man die kindliche Natur richtig kennt, daß die Unaufmerksamkeit des Kindes gerade gegenüber einer derartigen Unterrichtsart ihre feineren Gründe hat. Es strebt zurück von dem Buche, von der intellektualisierenden Anschauung, durch die Kraft der Weisheit, die das Kind vor Schädigung bewahren will. Es ist eine Selbsthilfe des Kindes, was als Unaufmerksamkeit eintritt. Das Kind entzieht sich den nivellierenden Einflüssen eines derartigen Unterrichts. Unterrichtet man von der ersten Stunde bis zur letzten in der geschilderten Art, dann wird der Versuch gemacht, durch Unaufmerksamkeit sich einem derartigen Unterricht zu entziehen. Wie soll nun aber dieser Versuch gelingen innerhalb einer Schule, die auch eine Art Disziplin hatte! Nicht nur, daß in der eben angedeuteten Art und Weise der Lehrstoff herangebracht wurde; dem Kinde wurde auch zugemutet, daß es innerhalb eines Vormittages drei- bis viermal sich umstellen mußte in bezug auf den Lehrstoff, so daß es gestürzt wurde von der einen Stufe in die andere hinein. 

Van het boek is men afgestapt, maar nu kun je des te meer kaarten, schema’s, tabellen vinden. Dit alles moet het kind worden bijgebracht, zodat het kan leren oordelen. Maar je zal moeten toegeven, dat wanneer je de natuur van het kind goed kent, dat de desinteresse van het kind voort dit soort lesstof, dieper liggende redenen heeft: door de kracht van de wijsheid die het kind wil behoeden voor beschadiging, wil het dat boek niet, niet die intellectualistische opvattingen. Het kind helpt zichzelf en wij zien dat als ‘geen aandacht’. Het kind onttrekt zich aan de nivellerende invloeden van dat soort onderwijs. Als je lesgeeft op de beschreven manier van de eerste tot de laatste les, dan probeer je zo’n les te ontwijken door niet op te letten.
Maar hoe zou zoiets moeten slagen op een school die ook nog een soort discipline heeft. Niet alleen dat op de net aangegeven manier de lesstof wordt overgebracht; het kind moest ook nog eens gedurende een morgen drie, vier keer wisselen van lesstof, zodat het van het ene lesuur naar het andere gestuurd werd.

Wer deutlich die Entwickelung zu verfolgen wußte, der konnte erkennen, wie in der letzten Zeit das Streben vorhanden war, die Stunden noch weiter zu kürzen, auf 45 Minuten, kinematographisch den ganzen Unterrichtsstoff vorbeiziehen zu lassen. Die Gliederung übertrug sich noch auf die einzelnen Stunden. Und in welcher Art? Als Meisterwerk der modernen Didaktik, so stehen die Formalstufen da, von Ziller begründet, heute übernommen im ganzen Volksschulunterricht. Lassen Sie sich klarmachen, was ein solcher Lehrer innerhalb einer einzigen Unterrichtsstunde von 45 Minuten zu leisten hat. Der Stoff soll an das Kind herangebracht werden in sechs Phasen: Erstens: Anknüp­fung; zweitens: Vertiefung, und nach der Vertiefung kommt die Besee­lung des Stoffes; dann weiter nach der Beseelung kommt die Stufe der Verfügbarkeit des Stoffes. Sie schließt wenig in sich. Dann kommt die Stufe der Stoffbemeisterung, Stoffverwertung innerhalb der Stunde selbst. Aber das wiederholt sich ja viermal noch am selben Vormittag innerhalb der verschiedenen Gebiete. – Sie werden mir zugestehen, wenn Lassen Sie sich klarmachen, was ein solcher Lehrer innerhalb einer einzigen Unterrichtsstunde von 45 Minuten zu leisten hat. Der Stoff soll an das Kind herangebracht werden in sechs Phasen: Erstens: Anknüp­fung; zweitens: Vertiefung, und nach der Vertiefung kommt die Besee­lung des Stoffes; dann weiter nach der Beseelung kommt die Stufe der Verfügbarkeit des Stoffes. Sie schließt wenig in sich. Dann kommt die Stufe der Stoffbemeisterung, Stoffverwertung innerhalb der Stunde selbst. Aber das wiederholt sich ja viermal noch am selben Vormittag innerhalb der verschiedenen Gebiete. – Sie werden mir zugestehen, wenn

Wie de ontwikkeling goed kon volgen, zag hoe de laatste tijd de neiging bestond om de lessen nog verder in te korten, tot 45 minuten, om de hele leerstof cinematografisch voorbij te laten glijden. De structuur is doorgevoerd naar de individuele uren. En op welke manier? De formele stadia, in het leven geroepen door Ziller*, staan daar als een meesterwerk van moderne didactiek en worden nu overgenomen in alle lessen op de basisschool. Mag ik u laten zien wat zo’n leraar moet bereiken in een enkele les van 45 minuten. De stof moet in zes fasen aan het kind worden gegeven: eerst: verbinding; ten tweede: verdieping, en na verdieping komt de bezieling; verder de opvraagbaarheid. Dat heeft weinig om het lijf. Dan komt de fase van het beheersen van de stof, het gebruiken van de stof binnen de les zelf, maar dat wordt op dezelfde ochtend vier keer herhaald binnen de verschillende gebieden. U zal het toch met me eens zijn

* Tuiskon Ziller, 1817-1882, Schüler Herbarts. «Einleitung in die allgemeine Pädagogik» (1856), «Grundlegung zur Lehre vom erziehenden Unterricht» (1865).
Tuiskon Ziller, leerling van Herbart. ‘Inleiding in de algemene pedagogiek’; ‘Basisprincipoes van de didactiek’

Blz. 50

ich sagen muß, unsere Kinder können nach einer derartigen Methode, die die Kinder mißhandelt, nicht behandelt werden. – Wenn sich solche mißhandelten Kinder den Wirkungen des Unterrichts, des Lehrplanes, der verlangt, am Dienstag, den ii. Mai, muß in allen Klassen dies und dieses Ziel erreicht werden, entziehen wollten, was geschah da?
Dann trat die Disziplin in Kraft. Sie arbeitete von der allerersten Schulstunde mit Mitteln, die in tiefer Weise das ganze moralische Leben des Kindes verseuchen mußten. Das Kind, das gewohnt war, sich natürlicherweise zu äußern, sah sich auf Schritt und Tritt dem Lob oder Tadel gegenüber. Schematisierung trat ein. Die Kinder stellten sich von vorneherein auf die Möglichkeit ein, gefragt zu werden, so daß sie nur in gewissen Fällen mit der Aufmerksamkeit beim Unterricht dabei waren. Wenn das Kind bis dahin gewohnt war, sich frei zu äußern, und es das in der Schule ebenso tun wollte, so erlebte es, daß es abgeschnitten wurde durch jene Rüge, die es immer erfuhr,wenn es in solcher Weise an den Lehrer herantreten wollte; es hatte Strafe zu gewärtigen, die die aller­größten Bedenken ins kindliche Seelenleben senken mußte. Die Kinder mußten dann besondere Schulaufgaben machen, anstatt daß ihnen von vorneherein die Anschauung wachgerufen worden wäre, es sei eine Freude, in der Schule arbeiten zu dürfen.

dat ik moet zeggen dat wij met onze kinderen niet zo’n methode gebruiken die slecht is voor hen. Wanneer zulke slecht behandelde kinderen zich aan de effecten van het lesgeven, van het leerplan dat vereist, op dinsdag 11 mei moet in alle klassen dit en dit doel behaald worden, zouden willen onttrekken, wat zou er dan gebeuren?
Dan is daar de discipline. Die werkt vanaf het allereerste schooluur met middelen die op een diepgaande manier het hele morele leven van het kind wel moet verzieken. Het kind dat gewend was zich op een natuurlijke manier te uiten, werd overal geconfronteerd met geprezen worden of met straf. Er zouden maniertjes ontstaan. De kinderen stellen zich vanaf het begin in op de mogelijkheid een vraag te krijgen zodat ze alleen maar in bepaalde gevallen bij de les waren. Als het kind tot dan toe gewend was zich vrij te uiten en dat op school ook wilde doen, dan ervoer het dat het werd afgesnoerd door die berisping die het steeds kreeg wanneer het op die manier de leerkracht tegemoet trad; het kon straf verwachten, de grootst mogelijke twijfel deed zich in de ziel van het kind gevoelen. Dan moesten de kinderen speciale opdrachten maken, in plaats dat in hen meteen de voorstelling opgeroepen werd dat het fijn is om op school te mogen werken.

So wurde die Schulaufgabe zur Strafe gestempelt. Das Kind bekam eine eigenartige Auffassung vom Unterricht solcher Art. Der ganze Unterricht hat etwas mit einem Strafsystem zu tun. Es äußert sich in jenen organischen Beeinträchtigun­gen, die das kindliche Wachstum hemmen, daß im Kinde verschiedenes zur Wucherung kam, was sonst sich gesund entfaltet hätte.
Ich möchte darauf hinweisen, daß eine ganz bestimmte Erscheinung der späteren Schulstufe damit zusammenhängt. Unsere Schüler stehen ironisch gegenüber dem gesamten Schulwesen, und das durchsetzt das ganze Verhalten des Schülers zu seinem Lehrer, zu seiner Schule. Sie wissen alle aus ihrer Schulzeit her, wie es Vergnügen bereitet hat, über die Lehrer zu urteilen.
Dann die Erscheinung der Schülerselbstmorde; immer mehr treten diese drohenden Erscheinungen hervor, und immer ratloser sieht sich die Verwaltung gegenüber diesen Erscheinungen. Wirkliche Lebenskräfte, die sich betätigen wollen in einem naturgema­ßen Unterricht, sind zurückgedämmt worden. Alles was so zurückgestaut

Dus het werk op school werd bestempeld als een straf. Het kind kreeg een eigenaardige opvatting over dit soort onderwijs. Het hele onderwijs heeft iets te maken met een strafsysteem. Dat uit zich in die invloed op het organisme die de groei van het kind remt, dat in het kind verschillende dingen een eigen leven gingen leiden, wat anders zich gezond had kunnen ontplooien. Ik wil erop wijzen dat dit samenhangt met een heel bepaald iets in de latere schooltijd. De leerlingen kijken met een bepaalde ironie naar het hele schoolsysteem en dat is van invloed op de hele relatie van de leerling met zijn leerkracht, met zijn school. U weet allemaal uit uw eigen schooltijd hoe lollig het was, over de leerkrachten een oordeel te vellen.
En dan het fenomeen van de leerlingen die zelfmoord pleegden; steeds vaker zijn deze dreigende verschijnselen aan de orde. Echte levenskrachten die aangesproken willen worden in een onderwijs dat natuurlijk verloopt, worden ingeperkt. Alles wat zo gestuwd wordt,

Blz. 51

wird, das bewirkt jene Nervosität, die wir eine Zeitkrankheit nennen, die sich auf dem Gebiete des Schulwesens offenbart.
Nun fragen wir uns, was wurde erreicht und bis zu einem bestimmten Abschluß gebracht, wenn man von der untersten Schulstufe bis zur letz­ten Stufe geht? Unsere Volksschüler verlassen die Schule mit dem fünfzehnten Jahr. Menschen, die viel mit Proletariern zu tun hatten und die häufig den arbeitenden Menschen ins Gesicht gesehen haben, werden die Erscheinung bemerken, daß etwas wie eine gewisse Herbheit sich ausprägt im Antlitz dieser Menschen. Es ist viel darüber gesprochen worden, wenig gedacht. Aber man hat nicht beobachtet, daß dies ja gar nicht anders sein könne, daß dies eine  naturnotwendige Folge davon ist, daß mit dem vierzehnten Jahre im Menschen das Empfindungsleben frei wird, und von diesem Zeitpunkt ab war für die Mehrzahl unserer Volksgenossen die Bildung abgeschnitten. Wie kann es anders sein, wenn Empfindungsfähigkeiten nicht zu bildenden Kräften zu werden vermögen im Schicksal dieser Menschen?
Die anderen, die nun weiter fortgeführt wurden, die wurden erst recht hineingeführt in jene alte, lateinische Methode, von der ich eingangs sprach. 

veroorzaakt die nervositeit die we een ziekte van deze tijd noemen, die zich manifesteert op het gebied van het onderwijs.
Nu vragen we ons af wat is er bereikt en tot een bepaalde afsluiting gekomen als men van de onderbouw naar de laatste klas gaat? Onze basisschoolleerlingen verlaten de school op hun vijftiende. Mensen die veel met arbeiders te maken hebben gehad en vaak werkende mensen in het gezicht hebben gekeken, zullen merken dat er iets van een zekere hardheid in de gezichten van deze mensen tot uiting komt. Er is veel over gezegd, weinig over nagedacht. Maar er werd niet opgemerkt dat dit niet anders kon, dat dit een natuurlijk gevolg is van het feit dat op veertienjarige leeftijd het gevoelsleven in de mens vrij wordt en vanaf dat moment werd het onderwijs voor de meeste mensen afgesneden. Hoe kan het ook anders als de gevoelsvermogens geen creatieve krachten kunnen worden in het lot van deze mensen? De anderen, die verder werden begeleid op school, maakten echt kennis met die oude Latijnse methode waarover ik in het begin sprak.

Das Studium der klassischen Sprachen trat mehr in den Vorder­grund, oder das Studium der Naturwissenschaften, die im Aufbau auch nur das Erbe des Römischen Reiches und Rechtes angetreten haben. Die Folge davon war, daß wenn aus der Volksschule notwendig in ihrer Entwickelung zurückgehaltene Menschen austraten, so traten von dem humanistischen Gymnasium Menschen heraus, die später die Vertreter des humanistischen Bildungsideals werden sollten. Es wurde dies als eine Errungenschaft dargestellt, daß man Sprachen treiben könne, die man um ihrer selbst willen treibe. Man bemerkte aber nicht, daß die Beschäf­tigung mit derartigen Sprachen zurückstrahlt auf den ganzen Menschen, daß die Menschen, die sich in vielen Stunden in die griechische Sprache versenkt hatten, unfähig wurden, die deutsche Sprache und die Sprache der Tatsachen zu verstehen. Jene Menschen, die von der Realschule ins Leben traten, die gaben ab die späteren Realpolitiker, die immer pochen auf Tatsachen, pochen auf Gesetze aller Art, die aber nicht sehen, wie die Wirklichkeit beeinflußt wird von ganz anderen Strömungen als denjeni­gen. die sie ihre Gesetze nennen.

Het leren van de klassieke talen kwam meer op de voorgrond, ofwel de studie van de natuurwetenschappen, die qua structuur slechts de erfenis van het Romeinse Rijk en Romeinse recht hebben geërfd. Het gevolg hiervan was dat mensen die noodgedwongen in hun ontwikkeling achterbleven, de lagere school verlieten, maar dat mensen het humanistisch gymnasium verlieten die later de vertegenwoordigers van het humanistische onderwijsideaal zouden worden. Dit werd gepresenteerd als een prestatie, dat men talen kon oefenen die men voor zichzelf beoefende. Maar niemand merkte op dat het omgaan met zulke talen weerspiegeld wordt op de hele mens, dat mensen die zich urenlang in de Griekse taal hadden verdiept, de Duitse taal en de taal van de feiten niet meer konden begrijpen. Die mensen die na de Realschule [nu vergelijkbaar met havo] tot het leven toetraden, werden de latere Realpolitici, die altijd prat gingen op feiten, prat gingen op allerhande wetten, maar die niet zien hoe de werkelijkheid wordt beïnvloed door totaal andere stromingen dan wat ze hun wetten noemen.

Blz. 52

Alle diese drei Schulaustritte dürfen wir so ins Auge fassen, daß wir die verhängnisvolle Wirkung so arbeiten sehen, daß die Kräfte hintange­halten werden, die organbildend sein können und Bildung beeinflussend im tiefsten Sinne des Wortes, daß andererseits die Kräfte, die nicht einströmen konnten, wuchern mußten. Dort, wo ein Gefühlsleben nicht gepflegt wird, hat es die Neigung, zur Sentimentalität zu gelangen auf Schritt und Tritt. Der Wille, was wurde aus dem? Entweder er wurde so gebrochen, daß wir jene Ruinen von Menschen haben, die heute auf verantwortungsvol­len Posten stehen, oder auf der anderen Seite jene brutalen Gewaltmen­schen, die in die Welt so hineintreten, daß sie alles unter ihren Füßen zusammenstampfen, eine Folge davon, daß der Wille gar nicht zu einer Pflege kommen konnte. Diese Erscheinungen sind häufig zusammengefaßt worden. Kritik ist in Hülle und Fülle ausgeübt worden. – Als sich der Vorgang der Weltrevolution abspielte, da war die Meinung entstanden: Jetzt wird aus dem Brodem der kochenden neuen Kräfte etwas hineinfließen können, etwas wie eine neue Lebensströmung in das Schulwesen selbst; man wird dazu kommen, die Kritik aufzupeitschen zu einer gestaltenden Tat. –

We kunnen alle drie deze schoolverlaters zo bekijken dat we het fatale effect zo zien werken dat de krachten die orgaanvormend kunnen zijn en in de diepste zin van het woord de vorming kunnen beïnvloeden, worden tegengehouden, terwijl aan de andere kant de krachten die niet naar binnen konden stromen, ongebreideld moesten groeien. Waar gevoelsleven niet wordt gecultiveerd, neigt het ertoe om bij elke gelegenheid sentimenteel te worden. Hoe ging het verder met de wil? Of die is zo kapot gemaakt dat we die wrakken van mensen hebben die tegenwoordig verantwoordelijke posten bekleden, of aan de andere kant die agressief gewelddadige mensen die de wereld zo betreden dat ze alles onder hun voeten plat stampen, een gevolg van het feit dat de wil niet gecultiveerd werd. Deze verschijnselen zijn vaak genoeg opgesomd. Er is veel kritiek geuit. – Toen  de wereldrevolutie plaatsvond, ontstond de mening: nu zal er iets uit de damp van de kokende nieuwe krachten kunnen instromen, iets als een nieuwe levensstroom in het schoolsysteem zelf; men zal kritiek gaan aanzwengelen tot een vormende daad. –

Seit jenen Tagen ist man nicht müde geworden, immer wieder das Wort «Einheitsschule» zu gebrauchen als einen Titel für die Bestrebungen, die meinten, sich mit der Zeit in Verbindung zu setzen. Aber wenn wir die Auslassungen der Gesetzgebung beobachten, so werden wir nicht umhin können zu sehen, was wie eine schwarze Gefahr uns gegenübertritt. Wir sehen, daß zwar jene Gliederung der Schule, wie sie althergebracht war, äußerlich verändert worden ist, daß aber, weil das, was man Schulkon­zession nennt, viel ausgiebiger als sonst noch zur Geltung kommen möchte, die Gefahr als drohend bezeichnet werden muß. Wir sehen, daß die Volksschule zu einer Konfessionsschule, einer Parteischule und Schule von bestimmten wirtschaftlichen Gruppen werden kann, daß man noch weniger als früher bedacht ist, auf das allgemein Menschliche Rücksicht zu nehmen, jetzt mit aller Eindringlichkeit des juristisch arbeitenden Beamtenapparates.
Sie werden finden, daß der Beamte innerhalb der neuen Zustände nicht seine Bedeutung verloren hat, daß er viel mehr wirken kann, daß er

Sinds die tijd kreeg men er geen genoeg van steeds het woord “uniforme school”  te gebruiken als naam voor inspanningen die bedoeld waren om met de tijd mee te gaan. Maar als we zien wat er in de wetgeving weggelaten is, kunnen we niet anders dan zien met wat voor zwarte dreiging we worden geconfronteerd. We zien weliswaar dat de structuur van de school, zoals die traditioneel was, aan de buitenkant veranderd is, maar omdat wat schoolconcessie heet, veel uitgebreider dan normaal tot zijn recht zou kunnen komen, moet het gevaar als bedreigend worden omschreven. We zien dat de basisschool een confessionele school kan worden, een partijschool en een school voor bepaalde economische groepen, dat mensen nog minder voorzichtig zijn dan voorheen om rekening te houden met wat algemeen menselijk is, nu met alle druk van het juridische ambtelijke apparaat. U zult merken dat de ambtenaar binnen de nieuwe toestand zijn belangrijkheid niet heeft verloren, dat hij veel meer kan bewerken, dat hij

Blz. 53

viel mehr zersetzen kann, als innerhalb des alten Systems. Beachten Sie, mit welcher Eifersucht gewacht wird, daß alle Verfügungen beachtet werden. Gegenüber diesem brutalen Willen wird man nicht umhin können zuzugeben, daß es nicht leicht möglich werden wird, jenes Bildungsideal durchzuführen. Wir werden gewärtig sein müssen, daß mehr als früher bestimmt werden wird, was als Unterricht ans Kind herangebracht werden soll, namentlich im Geschichtsunterricht. Was wird die Folge weiter sein? Die Folge wird sein, daß der Beamtencharakter des Lehrers sich noch mehr ausprägen wird.
Alledem gegenüber steht unsere Welt von heute, die Not der Zeit, die noch nach ganz anderem verlangt als demjenigen, was man als einen schwachen Zukunftsschimmer ausgießen möchte über das Schulwesen und darüber hinaus. Warum können die Neuerungen nicht zu jenem Ziele führen? Wir kommen zu einem eigenartigen Gesetz: Wenn irgendwo etwas gedacht wird, und es sich nicht auszugießen vermag, weil es nicht durchdrungen ist von der ganzen Energie des Menschenwe­sens, so wirkt es so, daß dies nicht eine Verminderung des Negativen ist, sondern sich verbindet mit den negativen Zuständen. Es fließt unter­irdisch da hinüber. So hat es Lichtwark ausgedrückt: Teilreformen bewirken nur eine Verstärkung der bereits bestehenden Tendenzen. -Alles andere ist zu erwarten als eine Neugestaltung. Wir können nur eine weitere Verstärkung der schon vorhandenen Bestrebungen erwarten.

voor veel meer desoriëntatie kan zorgen dan binnen het oude systeem. Let op de ijver waarmee alle decreten worden nageleefd. Geconfronteerd met deze agressieve wil, kan men niet anders dan toegeven dat het niet gemakkelijk zal zijn om dat ideaal van onderwijs uit te voeren. We zullen ons ervan bewust moeten zijn dat meer dan voorheen zal worden bepaald. wat er aan kinderen geleerd moet worden, vooral in het geschiedenisonderwijs. Wat zal het verdere gevolg zijn? Het gevolg zal zijn dat de leraar als ambtenaar nog meer naar voren komt. Dit alles staat haaks op onze wereld van vandaag, op wat de tijd nodig heeft, die iets heel anders vraagt ​​dan wat men als een dunne sluier zou willen draperen over de toekomt van het het schoolsysteem en daarbuiten. Waarom kunnen de innovaties niet tot dat doel leiden? We komen tot een eigenaardige wetmatigheid: als ergens iets gedacht wordt en het kan geen werkelijkheid worden, omdat het niet doordrongen is van de hele energie van de mens, dan werkt het zo dat dit geen vermindering van het negatieve is, maar dat het zich bindt aan de negatieve toestanden. Het stroomt ondergronds verder. Zo verwoordde Lichtwark* het: Gedeeltelijke hervormingen versterken bestaande tendensen alleen maar. – Al het andere is te verwachten, behalve een vernieuwing. We kunnen alleen maar een verdere versterking van de reeds bestaande inspanningen verwachten.

*Alfred Lichtwark, 1852-1914, Kunstpädagoge
Kunstpedagoog

Nun, dieses Bild habe ich vor Ihnen aufgerollt, um Ihnen deutlich werden zu lassen an dem, was mir nicht übertrieben scheint, was aus dem persönlichen Leben vieler Lehrender schicksalmäßig beseitigt wer­den möchte, weil wir, wenn wir jenes Bestreben unserer Freien Schule richtig ins soziale Leben der Zeit hineinfließen lassen wollen, wissen müssen, welche Gefahr uns von dem alten Schulwesen droht. Es kann nicht die Aufgabe meiner jetzigen Ausführungen sein, unsere Bestrebun­gen noch einmal zu wiederholen. Wenn in unserer Schule jene Bestimmungen fehlen, die das alte Schulleben gesetzmäßig regeln, so bedeutet das nicht, daß wir uns unsere Aufgabe leicht gemacht haben. Wir haben uns unsere Aufgabe schwerer gemacht. Die Zeit muß fordern, daß man schwere Lasten auf sich nimmt, um derjenigen Entwickelung willen, von der wir eine Zukunft erwarten

Welnu, ik heb dit beeld voor u ontwikkeld om u duidelijk te maken wat mij niet overdreven lijkt, wat veel leerkrachten vanuit hun persoonlijk leven graag als iets van hun lot, op zouden willen ruimen, omdat wij als we de inspanningen van onze vrijeschool op een goede manier het sociale leven van deze tijd willen laten instromen, wij moeten weten welk gevaar ons bedreigt vanuit het oude schoolsysteem. Het kan niet de bedoeling van mijn huidige opmerkingen zijn om onze inspanningen nogmaals te herhalen.
Het feit dat in onze school die regelementen ontbreken die het oude schoolleven wettelijk geregeld hebben, wil niet zeggen dat we het onszelf gemakkelijk hebben gemaakt met onze taak. We hebben die moeilijker gemaakt. De tijd eist dat men zware lasten op zich neemt ter wille van die ontwikkeling waarvan wij een toekomst mogen verwachten.

Blz. 54

dürfen. Wenn wir aber die schweren Lasten auf uns genommen haben, so können wir sie nur tragen, wenn alle diejenigen mittragen helfen, die uns Vertrauen geschenkt haben, wenn sie darauf bedacht sind, daß die kleinsten Wirkungen von Bedeutung sind, und hierbei auf das Ernsteste das Schulleben verfolgen; keine Unterrichtsstunde, keine andere Unter­nehmung, die im Verlaufe des Schulwesens sich ergibt, ist so gedacht, wie sie sich innerhalb der alten Schulgewohnheiten ergibt. Was hier geleistet wird, ist Lebenskraft unseres Volkes selbst, sind Kräfte, deren Auswirkungen wir brauchen. Unsere Zeit lechzt nach ihnen. Wenn nun das Elternhaus der Schule so gegenübersteht, wie es innerhalb der alten Schulgewohnheit der Fall ist, so muß vieles von dem ganz anders verwirklicht werden. Entweder es bestand ein Kampf, oder es bestand dies, was man nennen kann ein Hinundherwerfen zwischen Elternhaus und Schule. Denn wie häufig treten Sie der Meinung gegen­über, daß die Eltern froh sind, sobald die Kinder in der Schule sind. Sie möchten sie den ganzen Tag in der Schule haben und sind sehr aufge­bracht über alle Zumutungen, die gemacht werden, daß sie die Tätigkeit der Schule unterstützen sollen.

Maar nu we de zware lasten op ons hebben genomen, kunnen we ze alleen dragen als iedereen die vertrouwen in ons heeft, meehelpt ze te dragen, als wordt beseft dat de kleinste gevolgen ertoe doen, en hierbij zo serieus mogelijk het schoolleven volgt; geen enkele les, en al het andere dat we in de loop van het onderwijs willen doen, heeft iets te maken met de oude schoolgewoonten. Wat hier functioneert, is de levenskracht van de mensen zelf, het zijn krachten waarvan we de effecten nodig hebben. Onze tijd dorst ernaar. Als de ouders zo naar de school kijken als bij de oude school de gewoonte was, moet veel daarvan heel anders worden. Of er was een ruzie of er was wat je zou kunnen noemen een heen en weer gedoe tussen thuis en school. Want hoe vaak kom je de mening tegen dat ouders blij zijn zodra de kinderen naar school zijn. Ze willen dat ze de hele dag op school zijn en ze zijn zeer gepikeerd bij elke suggestie dat ze de activiteiten van de school zouden moeten steunen.

Das Kind übernimmt alle Nuancen, die in seiner Umgebung angeschlagen werden, in feiner Weise. Wenn das Kind beobachten kann: Was mir in der Schule gesagt wird, das wird zu Hause anders betrachtet! – dann kommt das Kind in einen Zwiespalt, und diejenigen Wirkungen, die auf das Kind ausgehen sollen, können nicht ausgehen. Nachdem wir unsere Schule ins Leben gerufen haben, nachdem wir mit allen Kräften danach ringen, einen Teil zu erfüllen, da sind die alten Schulgewohnheiten lebendig geblieben, so daß Menschen, die innerhalb dieser Gewohnheiten groß geworden sind, die Voraussetzungen aus einem Alten ins Neue hineintragen. Sie möchten das Ganze nach jenem  Einschachtelungsmuster beurteilen. Es kann vorkommen, daß Menschen besorgt sind, wenn man nicht nachweisen kann in unserer Schule, die alle Kräfte entwickeln will: warum hat das Kind das oder das noch nicht gelernt und so weiter? Man ist in großen Sorgen. Man sollte berücksich­tigen, daß diese Sorgen ungerechtfertigt sind, daß wir dann nicht spre­chen dürfen von einer neuen Schule, sondern daß wir die alten Schulge­wohnheiten in irgendeiner umgeschachtelten Form in die Schule aufgenommen

Het kind neemt op subtiele wijze alle nuances in zijn omgeving op. Als het kind kan waarnemen: wat op school tegen mij wordt gezegd, wordt thuis anders bekeken! – dan raakt het kind in een conflict, en wat er op het kind zou moeten werken, komt niet tot stand. Nadat we onze school waren begonnen, nadat we er met al onze kracht naar streven een deel te verwezenlijken, zijn de oude schoolgewoonten blijven bestaan gebleven, zodat mensen die met deze gewoonten zijn opgegroeid, de veronderstellingen van het oude meenemen naar het nieuwe. Het geheel willen ze dan beoordelen  naar een model waarin alles vastgelegd is. Het kan gebeuren dat mensen zich zorgen maken als je onze school, die al zijn sterke punten wil ontwikkelen, niet kunt volgen: waarom heeft het kind dit of dat nog niet geleerd enzovoort? Je maakt je grote zorgen. Je zou je voor kunnen houden dat deze zorgen onterecht zijn, dat we dan niet moeten spreken over een nieuwe school, maar dat we de oude schoolgewoonten in een of andere ingewikkelde vorm in de school hebben

Blz. 55

hätten. Dasjenige, was in der Waldorfschule abweichend gemacht wird von den alten Schulgewohnheiten, wird so gemacht aus einer Praxis, die nicht aus einer verstandesmäßig erklügelten Anschau­ung erfließt, sondern aus jenen Kräften, die sich auf die Werdekräfte der jungen Menschen und des Volkes selbst beziehen. Indem wir Ihnen diese Zusicherung geben, dürfen Sie sich mit Ihren Vertrauenskräften genug verbunden fühlen. Sie werden die Geduld haben müssen, wenn Sie abwarten wollen das, was da reift.
Nehmen Sie doch als ein Zeichen der beginnenden Reife die Stim­mung, die unsere Kinder überall beseelt und belebt, die die Kinder in die Schule hineintragen, wenn sie sich sagen: das Lernen ist hier keine Strafe. Nehmen Sie jene Stimmung, die sich sogar an frisch geröteten Wangen mancher unserer Zöglinge offenbart, nehmen Sie sie als Wahrzeichen dafür, daß Dinge in der Reife sind. Lassen Sie sich nicht einschüchtern durch die Gespenster, die in unsere niedergehende Zeit hineinbrechen möchten. Sagen Sie sich: Das Kind, das hier heranwachsen soll, das soll nur mit sich selbst einmal verglichen werden können, wenn es als reifer Mensch ins Leben herausgetreten sein wird.

meegenomen. Wat in de vrijeschool wordt gedaan dat afwijkt van de oude schoolgewoonten, komt voort uit een praktijk die niet voortvloeit uit een intellectueel bedachte visie, maar uit die krachten die betrekking hebben op de ontwikkelingskracht van jonge mensen en het volk zelf. Door hen deze zekerheid te geven, mogen zij zich voldoende verbonden voelen met de kracht van hun vertrouwen. U zal geduld moeten hebben als u wil afwachten wat er zich aan het ontwikkelen is. Neem de stemming die onze kinderen overal bezielt en verlevendigt als een teken van deze beginnende ontwikkeling, die de kinderen mee naar school nemen als ze tegen zichzelf zeggen: leren is hier geen straf. Neem die gemoedstoestand die zelfs zichtbaar wordt in de  fris blozende wangen van sommige van onze leerlingen, beschouw het als een bewijs dat de dingen zich aan het ontwikkelen zijn. Laat u niet intimideren door de spoken die in onze neergaande tijd ons zouden willen overvallen. Zeg tegen jezelf: het kind wanneer het als volwassen mens in het leven is komen te staan, kun je dan pas vergelijken met het kind dat hier op moet groeien. 

Wenn wir eine derartige Anschauung an die Schule heranbringen, dann wird die Schaffensfreude, die uns belebt, Früchte tragen, daß wir sehen, das heutige Leben wird mit der Schule zu rechnen haben. Schöpferkräfte können nur aus solchen Schulen kommen, wo Schöpferkräfte nicht zurückgestaut werden, sondern wo sie entwickelt werden, so daß der erste Tag in der Schule nicht eine Krisis bedeutet, sondern das Kind so hineinführt, daß es aufgeschlossen wird für das Leben später; so daß es die Schule verläßt, nicht als Gewaltmensch, nicht als bloß mit Kopfwissen beladener Mensch, sondern als Mensch, der eine neue Bildung zu vertreten vermag, die wahre Menschenbildung der neuen Zeit. In der wahren Erkenntnis des Menschenwesens liegt das Unterpfand für die Entwicelung unseres Volkes in der Zukunft. Auch diese Aufgabe ist groß, aber es ist ein Zeichen unserer Zeit, daß sie herb ist. Man will vor dem Antlitz unserer Zeit nicht so klaren Blickes stehen, daß man die verbitterten Züge sehen will. Man will Schleier über Schleier vor dieses Antlitz ziehen und will sich seinen Anblick deswegen fernhalten, weil man die Sprache fürchtet, die aus dem

Als we zo’n visie naar de school brengen, zal de vreugde in ons werk die ons verlevendigt, vruchten afwerpen, zodat we zien dat het leven van vandaag rekening zal moeten houden met de school. Scheppende krachten kunnen alleen uit scholen komen waar scheppende krachten niet worden geremd, maar waar ze worden ontwikkeld, zodat de eerste schooldag geen crisis betekent, maar het kind zo leidt dat het later openstaat voor het leven; zodat het de school verlaat, niet als een gewelddadig persoon, niet als een persoon alleen belast met kennis voor het hoofd, maar als een persoon die in staat is een nieuwe opvoeding te vertegenwoordigen, de ware menselijke opvoeding van de nieuwe tijd. In het ware inzicht in de mens ligt de belofte voor de ontwikkeling van onze mensen in de toekomst. Deze taak is ook groot, maar het is een teken van onze tijd dat die zwaar is. Men wil niet voor het aangezicht van onze tijd staan ​​met zo’n helder zicht dat men de verbitterde gelaatstrekken wil zien. Men wil sluier na sluier voor dit gezicht trekken en de ogen afwenden omdat men bang is voor de taal die uit dit

Blz. 56

Antlitz redet. Herb und groß sind die Aufgaben, die wir übernommen haben. Aber wir glauben, daß es Menschen geben kann, die die Aufga­ben doppelt zu lieben vermögen, weil sie herb und groß sind. Wir vereinigen uns mit Ihnen in der Hoffnung, daß Sie sie lieben lernen werden, weil es eine herbe Aufgabe ist. Aus der Herbheit wird die Frische entspringen können.Herb und scharf ist das, was wir zu vertreten haben; aber diese Herbheit wird uns die Kraft geben, hier von der Freien Waldorfschule aus der niedergehenden Zeit ein Flammenzeichen auf die Stirne zu schreiben. Sie möge, während sie dahinlebt im Phrasentum, die Kraft finden, einen kräftigen Tod zu sterben, daß darauf fallen möge die Sonne des kommenden Tages.

gezicht spreekt. Zwaar en groot zijn de taken die we op ons hebben genomen. Maar we geloven dat er mensen kunnen zijn die dubbel van taken kunnen houden juist omdat ze zwaar en groot zijn. We sluiten ons bij u aan in de hoop dat je zult leren ervan te houden, omdat het een zware taak is. Uit de zwaarte kan de blijmoedigheid opborrelen. Waar we voor staan, is zwaar en intens; maar deze zwaarte zal ons de kracht geven om vanuit de vrijeschool, in de neergang van de tijd, een vuur​​teken op ons voorhoofd te schrijven Moge de tijd terwijl die voortleeft in frasen, de kracht vinden om een ​​intense dood te sterven, zodat de zon van de komende dag die kan beschijnen.
GA 298/toespraak 11-06-1920 

Over GA 298inhoudsopgave  

Rudolf Steiner over pedagogie(k)

Rudolf Steiner op deze blog

Vrijeschool in beeldalle beelden

.

2864

.

.

 

VRIJESCHOOL – 10e klas – Scheikunde

.
Hans Rost, Rudolf Steinerschule Nürtingen
.

SCHEIKUNDE  PRACTICUM

.

Hoe wordt zeep gemaakt?

Qua ontwikkeling zitten de leerlingen in deze klas midden in de psychische puberteit, terwijl de fysieke puberteit grotendeels voorbij is. Ze nemen de polariteiten tussen de geslachten met een veranderd bewustzijn en dus duidelijker waar. De polariteit tussen man en vrouw is op haar beurt een voorwaarde voor het ontstaan ​​van nieuw menselijk leven.

Dit gezichtspunt wordt in de scheikundeperiode met de zouten, basen en zuren weer opgepakt, want voor Rudolf Steiner was leerinhoud hét middel om de leerlingen impulsen te geven en hun ontwikkeling te ondersteunen.

Net als de twee geslachten vertegenwoordigen basen en zuren polariteiten. De verschillende kwaliteiten van base en zuur worden duidelijk gemaakt en besproken door scheikundeproeven. We laten zien dat beide stoffen op zichzelf en in geconcentreerde vorm schadelijk zijn voor ons mensen. Maar ze houden elkaar in evenwicht als ze een verbinding aangaan. Door neutralisatie ontstaan ​​geheel nieuwe stoffen, namelijk de zouten. Deze zijn zelfs essentieel voor het menselijk leven.

Zo kan met behulp van des scheikunde duidelijk worden gemaakt dat polariteiten in principe, als ze op elkaar inwerken, een balans kunnen vinden en kwalitatief iets geheel nieuws kunnen opleveren. Zo bezien kan in de scheikunde objectief en helder een dieper inzicht in deze centrale natuurwetten worden gegeven. Het leerplan houdt rekening met de mentale gesteldheid van de leerlingen, stimuleert hun ontwikkeling en geeft hen oriëntatie.

Het scheikundepracticum pakt dit onderwerp weer op met het bereiden van zeep, want chemisch gezien is de productie van zeep een neutralisatiereactie waarbij vetzuren met natronloog reageren tot zeep.

Net als bij de andere praktijkvakken is het scheikundepracticum bedoeld om leerlingen een beter begrip te geven van de wereld om hen heen. Maar ze moeten ook ervaring opdoen door hun eigen praktische activiteiten die hen geschikt maken voor het leven. Daarnaast wordt in de bovenbouw bij de praktijkvakken de waarom-vraag steeds belangrijker. Daarom wordt de theoretische achtergrond van de behandelde processen ook klassikaal uitgewerkt. Theorie en praktijk worden met elkaar verbonden.

Het practicum wordt uitgevoerd met groepen van 10 tot 15 leerlingen. Elke leerling heeft zijn eigen werkplek waarvoor hij verantwoordelijk is. Deze werkplaats is voorzien van een gasbrander en de benodigde apparatuur, die de leerlingen zelf op orde moeten houden en dan weer moeten klaarmaken voor de volgende groep.

Aan het begin

Eerst moeten de leerlingen elementaire practicum-activiteiten leren, zoals het gebruik van de gasbrander. Daarnaast wordt het buigen van glazen buisjes, het vervaardigen van glazen pipetten en dergelijke aangeleerd. Al bij deze eerste activiteiten wordt duidelijk hoe verschillend de leerlingen nieuwe en onbekende taken aanpakken. Sommigen gaan met veel ijver direct aan de slag en doen al doende ervaring op, anderen zijn heel voorzichtig en moeten eerst hun angst voor het vuur overwinnen. Zij hebben moeite om van denken naar doen te komen. Als iedereen de nodige zekerheid heeft gekregen, wordt met de eerste opdracht begonnen.

Bepaling van de concentratie van zoutoplossingen

Door hun scheikundelessen weten de leerlingen wat een oplossing is en hoe je het zoutgehalte kan bepalen. Wat gezamenlijk wordt ontwikkeld, wordt in het periodeschrift genoteerd. In dit experiment leren de leerlingen oplossingen te verdampen, de weegschaal te gebruiken en percentages te berekenen. Het doel is om waarden te bepalen die zo nauwkeurig mogelijk zijn. Vooral bij het wegen moet de nodige rust en geduld worden betracht. Niet snelheid, maar nauwkeurigheid is de doorslaggevende factor.

De pH-waarde

Omdat het looggehalte bij het fabriceren van zeep steeds opnieuw moet worden bepaald, moet de tweede opdracht zijn om de pH-waarde als maat voor de concentratie van loog of zuur in een waterige oplossing in te voeren. Gelijk geconcentreerde natronloog en zoutzuur worden geleidelijk verdund. De verandering van de pH-waarde wordt zowel met het pH-papier als door smaaktesten bepaald. De verdunde oplossingen worden samengevoegd en ingedampt. Het witte residu heeft de typische smaak van zout, zodat iedereen de neutralisatie en balancering van de tegenstellingen van zoutzuur en natronloog tot keukenzout met de zintuigen kan ervaren.

Zeep koken

Pas nu wordt de productie van kernzeep gestart. Water, natronloog en palmolie worden enkele uren gekookt. Bij verhitting breekt het natronloog het vet af in vetzuren en glycerine. De natronloog wordt geleidelijk geneutraliseerd door het vetzuur, wat de leerlingen kunnen waarnemen door continu de pH-waarde te meten. Tegelijkertijd verdwijnen de vetogen en ontstaat er steeds meer zeepschuim. De vloeistof wordt steeds stroperiger en het toevoegen van tafelzout (uitzouten) leidt tot het afscheiden van de zeep als zeepkern. Dit wordt opnieuw verwarmd met water en geroerd tot het schuimig is. Vervolgens wordt parfum en eventueel kleurstof toegevoegd en wordt de nog hete en vloeibare zeep in een mal gegoten. Na een paar uur hardt het uit en kan het gebruikt worden om de handen mee te wassen.

In dit experiment kan het ontstaan ​​van de zeep met de zintuigen worden ervaren. Omdat de natronloog zeer bijtend is, moeten de leerlingen een veiligheidsbril dragen en zeer voorzichtig te werk gaan. Zo leren ze op de juiste manier om te gaan met gevaarlijke chemische stoffen. Voortdurende aandacht is vereist om de toenemende schuimvorming in de gaten te houden, terwijl overkoken moet worden voorkomen door te roeren en water toe te voegen. Geduld is vereist bij het koken van zeep, omdat het proces lang duurt en pas mag worden beëindigd als de zeep plakkerig is geworden.

Ook leren de leerlingen hoe een middel dat dagelijks wordt gebruikt, zoals zeep, wordt verkregen

Vervaardiging van fijne zepen en crèmes

Bij het maken van fijne zeep en crème is het belangrijkste doel om te laten zien hoe je zelf cosmetica kunt mengen en wat daarvoor nodig is. Er wordt besproken dat veel toevoegingen in de verkrijgbare verzorgingsproducten schadelijk zijn voor de huid. Bij het maken van crème zie je hoe met behulp van een emulgator uit olie en water een witte emulsie, de crème, ontstaat.

Diffusie en osmose

In samenhang met de zouten kan, als er voldoende tijd is, diffusie experimenteel worden uitgewerkt. Door tijdgebrek is dat in de scheikundeperiode meestal niet mogelijk. Experimenten laten zien hoe zouten oplossen en zich verspreiden in water zonder invloeden van buitenaf.

Een gekleurd zoutkristal wordt in een glazen pipet in contact gebracht met het wateroppervlak van een bekerglas. Het zout stroomt in een draad naar beneden en verspreidt zich vervolgens binnen een dag gelijkmatig in het water tegen de zwaartekracht in. De leerlingen zien daarbij dat mineralen en voedingsstoffen in alle levende wezens op dezelfde manier worden verdeeld zonder extra krachten.

De leerlingen leren uitleggen waarom komkommers en radijzen water aantrekken als ze gezouten zijn, of waarom loofbomen langs de weg in het voorjaar bruine bladeren krijgen. Stukjes aardappel die in verschillende zoutoplossingen worden gelegd en daarbij krimpen of zwellen, laten zien dat de oorzaak ligt in het hoge zoutgehalte van de betreffende omgeving. Dit fenomeen, bekend als osmose, is ook de oorzaak van de wateropname in planten.

Veel van wat in het hoofdonderwijs alleen theoretisch behandeld kan worden, kunnen de leerlingen tijdens het practicum direct waarnemen en begrijpen. Daarnaast krijgen de tiendeklassers inzicht in de hoeveelheid werk die zelfs het eenvoudigste experiment vereist en dan volgen ze de proeven in de scheikundeles met andere ogen.

.

10e klas: alle artikelen

Scheikunde: alle artikelen

Menskunde en pedagogiealle artikelen

Vrijeschool in beeldalle artikelen

.

2863

 

 

 

 

.

 

 

 

 

 

 

 

.