VRIJESCHOOL – Grohmann – ‘over de eerste dier- en plantkunde in de pedagogie van Rudolf Steiner (1/0)

.

Gerbert Grohmann:
.

OVER DE EERSTE DIER- EN
PLANTKUNDE IN DE PEDAGOGIE VAN RUDOLF STEINER

deel 1

diervorm – mensengeest

.

Inhoudsopgave:

Voorwoord 

Voorwoord bij de nieuwe druk

Vóór het 9e jaar wordt er met het kind alleen over de natuur gesproken in verhalende vorm

Waarom eerste dierkunde op 9 á 10-jarige leeftijd?

Een omvattend mensbeeld vormt de basis voor de dierkunde (n.a.v. de 7e voordracht ‘Opvoedkunst’)

Voorbeeld van inktvis, muis en mens

Hoofddieren, borstdieren, stofwisselings-ledematendieren
(Aanwijzingen in openbare voordrachten van Rudolf Steiner tussen 1920 en 1924. Schijnbare tegenspraken)

Consequenties

Over  noodzaak en doel van leesboeken over de natuur

Literatuur.
De in de literatuurlijst gegeven boeken zijn verwerkt bij de voetnoten in de tekst.

Blz. 11

Voorwoord bij de 1e druk (1953)

In het voorliggende werk heeft de auteur zich tot opdracht gesteld om wat hij probeerde weer te geven in zijn plantkundelessen voor de basisschool (zie deel 2) uit te breiden naar het dierkundeonderwijs. Wat daarbij in het voorwoord werd gezegd, geldt – in zoverre het gaat om de principiële kanten – hier ook en hoeft daarom niet herhaald te worden. 
Het tweede deel bevat toelichtingen bij de drie werkbesprekingen over plantkunde door Rudolf Steiner met de eerste groep leerkrachten van de vrijeschool in Stuttgart in de herfst van 1919. 
Over de dierkunde waren niet van zulke werkbesprekingen, de dierkunde komt er zelfs niet in voor. Wel vinden we in het cursusdeel ‘Opvoedkunst’ [2] dat later op de morgen werd gegeven, een hele voordracht (de 7e van 28 augustus 1919) die vrijwel uitsluitend over de dierkunde gaat, naast de menskunde die in het leerplan van Rudolf Steiner aan het dierkundeonderwijs voorafgaat. Het feit dat het bij het plantkundeonderwijs om vrije besprekingen ging en bij de dierkunde daarentegen om een voordracht, is vanzelfsprekend van niet onbelangrijke invloed op de manier waarop wij moesten proberen de stenogrammen te verwerken. Wat in het ene geval zinvol was, kon niet zomaar in het andere geval toegepast worden. 
Om de methodische opbouw van het eerste mens- en dierkundeonderwijs te begrijpen zoals dat hier door Rudolf Steiner voor de middenklassen van de basisschool geïntroduceerd werd, veronderstelt echter ook dat je vertrouwd bent met de voordrachten die op dezelfde dag als de werkbesprekingen [3] werden gehouden: eerst ’s ochtends de voordrachten ‘Algemene menskunde’ [1], gevolgd door de voordrachten ‘Opvoedkunst’. [2]
Voor wat hier naar voren wordt gebracht als samenhangen, is de 10e voordracht van 1 sept. 1919 belangrijk.
Het is de wens van de schrijver, nu 35 jaar na de oprichting van de vrijeschool in Stuttgart, hernieuw te wijzen op wat 

blz. 12

er deze dagen in het cultuurleven van de mensheid gestroomd is en mee te helpen om wat Rudolf Steiner nagelaten heeft op dit gebied verder bekend te maken en te behoeden voor oppervlakkigheid.
Allereerst moet er op een paar eenzijdigheden, zelfs gevaren worden gewezen die erin bestaan de praktische aanwijzingen die er in het werk van Rudolf Steiner staan, uit hun verband met het geheel te rukken. Dat is m.n. zo bij de onderwijsvoorbeelden die Rudolf Steiner gebruikte om zijn ideeën daarmee te verduidelijken. Je kan ze zo losstaand gebruiken, maar het mag niet bij zo maar een uiterlijk nadoen blijven. De verleiding is groot ze als een recept of een sjabloon te gebruiken, waaraan dan natuurlijk al het echte beleven ontbreken moet. De voorbeelden zijn hier niet het wezenlijke of, zoals zo graag wordt gezegd, het eigenlijk concrete. Waar het concrete in de pedagogie van Rudolf Steiner in werkelijkheid zit, zie je eigenlijk pas, wanneer je je vrijmaakt van vasthouden aan voorbeelden. 
De schrijver zou daarom graag om niet verkeerd begrepen te worden, de lezers er nog een keer nadrukkelijk op willen wijzen dat het boek hier geen verzameling lesstof is en ook geen methodisch receptenboek. Het was veel meer zijn bedoeling ernaar te treven – voor zover hij daartoe bij machte was – te verduidelijken waarop het voor Rudolf Steiner eigenlijk aan kwam. Deze vraag moeten we onophoudelijk levend houden. Je zou ook kunnen zeggen dat Rudolf Steiner weliswaar zijn opvoedkunst heeft gegeven, maar – hoe paradoxaal dat ook moge klinken – we moeten die voor ons zelf steeds opnieuw ontdekken. Wie het pedagogisch levenswerk van Rudolf Steiner wil proberen te begrijpen vanuit de kern, kan zich niet onttrekken aan de ervaring dat uiteindelijk alles uitkomt bij te leren de praktische details tegen de achtergrond te zien van een volledig zich heroriënteren op de geest. 
Ook de ervaringen die de schrijver op kon doen toen hij vorig jaar zijn boek over het plantkundeonderwijs kon uitgeven, waren in dit opzicht leerzaam. Door sommige lezers werden namelijk de zeker indruk makende, puur botanische ideeën van Rudolf Steiner als de eigenlijk interessante inhoud gezien en beschreven, terwijl het pedagogisch scheppende element, juist in de werkbesprekingen van Rudolf Steiner met zo’n meeslepende grootsheid aan de dag tredend, wellicht niet eens werd gezien. Door onze totale vorming op school zijn we al te eenzijdig vakwetenschappelijk geïnteresseerd om ons nog door het objectief geestelijke in de menselijke ontwikkeling te laten imponeren.

Blz. 13

‘Overvloedig stromend leven’ werd de ideeënrijkdom van Rudolf Steiner in een bespreking van het boek over plantkunde genoemd. We doen dit leven echter geen recht wanneer we de rijkdom ervan alleen in het vakwetenschappelijke, in botanica en zoölogie willen zoeken.
Ten slotte zij nog opgemerkt dat in dit werk het overzicht van de openbare voordrachten met de aanwijzingen over dierkunde nodig was om het heel bijzondere karakter van de eerste dierkundeperiode duidelijk zichtbaar te maken. 

Stuttgart, Pasen 1954
Dr. Gerbert Grohmann

blz. 7

Voorwoord bij de nieuwe druk

Hiermee worden twee boeken die vijfentwintig jaar geleden voor het eerst verschenen, opnieuw uitgegeven. De schrijver ervan, Gerbert Grohmann, heeft sinds de jaren 1920 door zijn boeken en artikelen de basis gelegd voor een begrip van de wereld van de planten dat diep doorwerkt in de wetten van het levende. Grohmann was een van de meest effectieve antroposofische onderzoekers. Tegelijkertijd werkte hij ook als leerkracht aan diverse vrijescholen. In zijn laatste levensjaren was hij werkzaam aan de pedagogische opleiding voor vrijeschoolleerkrachten in Stuttgart. Uit deze laatste periode waarin hij productief was, stammen de beide werken ‘Plant, aarde, mensenziel’ (1953) en ‘Diervorm, mensengeest” (1954). Daarin komen de vruchten samen van een belangrijk onderzoeksleven en een toegewijd werken als opvoeder. 
Beide werken dienen een ongebruikelijke opgave. Rudolf Steiner had tussen 1919 en 1924 in verschillende cursussen en voordrachten door middel van voorbeelden en aanwijzingen schetsmatig richtlijnen gegeven voor een nieuwe vorm van biologieonderwijs. Door plant- en dierkunde zouden de kinderen met hun belevingen en begrijpen vertrouwd gemaakt moeten worden met de samenhangen in de wereld waar de werkelijkheid van plant en dier is te vinden. De manier van beschouwen die in de natuur alleen maar volgt wat stoffelijke processen zijn, heeft van deze samenhang weinig weet. De leerkracht die serieus vanuit de wereldwaarheid wil opvoeden, moet zich zo ontwikkelen dat hij die waarheid vindt. Dan kan hij die aan de kinderen zo geven, dat die in hen gaat leven en niet alleen maar tot weetjes wordt. In deze verbinding van inzicht in de wereld met wat er plaatsvindt in de ontwikkeling van de mens, is de opdracht gelegen die Rudolf Steiner voor het onderwijs in plant- en dierkunde schetste. Opdat  naar dit doel meteen bij het begin van plant- en dierkunde toegewerkt kan worden, heeft Grohmann dat wat Rudolf Steiner naar voren bracht, zorgvuldig tot onderwerp gemaakt en door zijn verhelderende schilderingen daar een indringende levendigheid aan verleend. Zo komt wat Rudolf Steiner kort en krachtig weergeeft, tot ontplooiing waarbij de betekenis en de inhoud van he nieuwe biologieonderwijs duidelijk zichtbaar worden.

Blz. 8

Deze twee boeken die nu in één band samen verschijnen, waren voor veel vrijeschoolleerkrachten een belangrijke basis voor hun onderwijs. Daarnaast zijn ze voorbeelden voor het streven naar steeds sterkere geestelijke verbinding met de doelstellingen van de vrijeschoolpedagogie. 
Daartoe worden ze in hun oorspronkelijke vorm weer gedrukt. Sinds de jaren 1950 is er op het gebied van plant- en dierkunde belangrijk werk verschenen van antroposofische onderzoekers die voor de leerkrachten, nu samen met het werk van Grohmann, rijke handleidingen geven voor een spirituele opvatting van de natuur.

Ernst-Michael Kranich.
1979 

Voetnoten corresponderen met literatuuropgave

[2]Rudolf Steiner: ‘Erziehungskunst Methodisch-Didaktisches’
GA 294
Vertaling: Opvoedkunst”

[3]Rudolf Steiner: ‘Allgemeine Menschenkunde’
GA 293
Vertaling: ‘Algemene menskunde als basis voor de pedagogie’

[4]Rudolf Steiner:’Erziehungskunst Seminarbesprechungen und Lehrplanvorträge’
GA 295
Vertaling:’Praktijk van het lesgeven’

Deel 2:

Inhoud

.

Zur ersten Tier-und Pflanzenkunde in der Pädagogik Rudolf Steiners
Menschenkunde und Erziehung Band 3
Verlag Freies Geistesleben Stuttgart, 1979
ISBN 3 7725 0203 2

Dierkunde: alle artikelen

Vrijeschool in beeld: 4e klas dierkunde 

.

2784

.

.

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.