Categorie archief: Uncategorized

VRIJESCHOOL- actueel – St.-Jan – alle artikelen

.

Sint-Jansfeest: alle artikelen

Tussen Sint (met hoofdletter) en Jan hoort een koppelteken. Ook bij de afkorting St.- Jan.
In samenstellingen vervallen de hoofdletters: sint-jansvlinder; sint-janskruid. Samenstellingen die direct met het feest verband houden zie je weer wel met de hoofdletters: St.-Jansnacht; hoewel Van Dale sint-jansvuur heeft.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

VRIJESCHOOL – actueel – getuigschriften

.

Getuigschriften: alle artikelen

Is het alles goud wat er blinkt….?

..

VRIJESCHOOL – actueel – schoolrijpheid

.

over schoolrijpheid

zie ook een interessant gezichtspunt van Ewald Vervaet i.v.m. het leesvaardigheidsvermogen van kleuters.

.

Breinbreker (nieuw)

.

Het is altijd handig om een map te hebben liggen met een voorraad opgaven die kinderen kunnen maken in ‘verloren ogenblikken’: wanneer ze met alles (snel) klaar zijn of wanneer ze graag extra werk doen, enz.

WELKE TWEE ZIJN GELIJK?

Oplossing later

 

Alle breinbrekers

Alle rekenraadsels

Alle taalraadsels

Alle ‘gewone’ raadsels

VRIJESCHOOL – Rudolf Steiner over het kind rond het 9e levensjaar (Algemene menskunde voordracht 9 [9-1-2-4/10]

.

Onderdeel van ‘Algemene menskunde’ voordracht 9, artikel [9-1-2-4/9]

Wanneer Steiner over het 9 à 10-jarige kind spreekt, gebeurt dat heel vaak in samenhang met de leeftijd net ervoor of nog verder terug.
Uiteraard is dat heel logisch, want eigenlijk kan je niet ‘; zomaar’ ergens beginnen, we hebben met een doorlopende ontwikkeling te maken met markante punten.
Een van die punten is het 9e à 10e levensjaar.

GA 305

Die geistig-seelischen Grundkräfte der Erziehungskunst

Onderwijs en opvoeding

Vertaald

 

 

 

Voordracht 1,   Oxford, 16 augustus 1922 

Blz. 21  vert. 24-25


Die spirituelle Grundlage der Erziehung (I) 

De spirituele grondslag van de pedagogie (1)

Es gibt zum Beispiel für jedes Kind während des schulpflich­tigen Alters, so zwischen dem 9. und 11. Jahre, einen kritischen Punkt, einen Punkt, der nicht übersehen werden darf von dem Erzieher. In diesem Alter zwischen dem 9. und 11. Jahre kommt für jedes Kind, wenn es nicht unternormal ist, der Punkt, wo vor seiner Seele die Frage auftaucht: Wie finde ich mich in die Welt hinein? – Man darf nicht denken, daß diese Frage so gestellt wird, wie ich es eben jetzt besprochen habe. Die Frage tritt auf in unbestimmtem Fühlen, in unbefriedigtem Fühlen; die Frage tritt so auf, daß das Kind ein größeres Anlehnungs­bedürfnis an einen Erwachsenen fühlt, die Frage tritt auf vielleicht so, daß sie sogar in einem starken Liebeshange zu einem Erwachsenen sich hervortut. Aber wir müssen in der richtigen Weise zu beobachten ver­stehen, was in diesem kritischen Punkt in dem Kinde vorgeht. Es fühlt sich plötzlich vereinsamt. Es sucht plötzlich Anschluß. Bisher hat es die Autorität als selbstverständlich hingenommen. Jetzt beginnt es zu fragen: Was ist es denn mit dieser Autorität? – Ob man in diesem Augenblicke das rechte Wort findet oder nicht findet, davon hängt ungeheuer viel ab für das ganze spätere Leben des Menschen.

Voor elk kind in de basisschoolleeftijd, zo tussen het negende en het elfde jaar is er bijvoorbeeld een kritisch moment,° een moment dat door de opvoeder niet mag worden gemist. Voor elk kind op die leeftijd tussen het negende en het elfde jaar dat zich normaal ontwikkelt, breekt het moment aan dat
voor zijn ziel de vraag verschijnt: hoe vind ik mijn weg in de wereld? Men moet niet denken dat die vraag zo gesteld wordt zoals ik het net onder woorden heb gebracht. Die vraag manifesteert zich in een onbestemd gevoel, in een onbevredigd gevoel. Die vraag uit zich in een grotere behoefte van het kind om te kunnen steunen op een volwassene. Die vraag uit zich misschien
zelfs in een sterke liefdevolle hang tot een bepaalde volwassene. Maar wij moeten op de juiste manier kunnen zien wat er op dat kritieke moment in het kind omgaat. Het voelt zich plotseling
eenzaam. Het zoekt opeens aansluiting. Tot dan toe heeft het de autoriteit als vanzelfsprekend geaccepteerd. Nu begint het zich af te vragen: hoe zit het eigenlijk met die autoriteit? Of men op dat moment het juiste woord vindt of niet, daarvan hangt ongelooflijk veel af voor heel het verdere leven van de mens.
GA 305/21  
Vertaald/24-25

 

Voordracht 5, Oxford 21 augustus 1922


Die Erziehung der jüngeren Kinder
Der Lehrer als Erziehungskünstler (I)

De opvoeding van jongere kinderen
De leraar als opvoedkunstenaar 1

Blz. 101-102    vert. 

Wir müssen berücksichtigen, daß das Kind in der ersten Zeit seiner Lebensepoche zwischen dem Zahnwechsel und der Geschlechtsreife vor allen Dingen noch nicht unterscheiden kann zwischen dem, was inner­lich Mensch ist und demjenigen, was äußerlich Umgebung, Natur ist. Beides wächst noch für das Kind bis zum 9./10. Jahre in eines zusam­men. Das Kind fühlt innerlich dieses oder jenes. Es schaut äußerlich, sagen wir, einen Vorgang, die Sonne aufgehen oder dergleichen. Die­selben Kräfte, die es in sich vermutet, wenn ihm Unlust, Schmerz bereitet wird, vermutet es auch in Sonne und Mond, in Baum und Pflanze. Wir sollen dem Kinde das nicht ausreden. Wir sollen uns hineinver­setzen in das kindliche Lebensalter, und ebenso in de Erziehung vor dem 9. Jahre alles behandeln, wie wenn eine Grenze  noch nicht gezogen wäre zwischen dem Menschen-Inneren und dem  Natur-Außen. Das können wir nur, wenn wir den Unterricht möglichst bildhaft gestalten, wenn wir die Pflanzen menschlich handeln lassen, sie mit der anderen Pflanze menschlich sprechen lassen, wenn wir die Sonne mit dem Mond sprechen lassen, wenn wir überall hinein das Menschliche ver­setzen. Man hat heute eine wahre Scheu vor dem sogenannten Anthro­pomorphismus. Aber dasjenige Kind, das den Anthropomorphismus in seinem Verhältnis zu der Umwelt nicht erlebt hat, dem fehlt ein Teil vom Menschsein im späteren Alter, und der Lehrer muß eine Neigung haben, sich nun auch so in die ganze Umgebung lebendig geistig-see­lisch hineinzuversetzen, daß das Kind durchaus mitgehen kann ver­möge dessen, was in ihm vorhanden ist.

Wij moeten er rekening mee houden dat het kind in het begin van de levensfase tussen tandwisseling en geslachtsrijpheid vooral nog geen onderscheid kan maken tussen wat er innerlijk tot hem als mens, en wat er uiterlijk tot zijn omgeving, tot de natuur behoort. Die twee lopen voor het kind tot het negende, tiende jaar nog in elkaar over. Het kind voelt van binnen het een of ander, en het ziet buiten zich iets gebeuren zoals het opgaan van de zon of iets dergelijks. Dezelfde krachten die het kind bij zichzelf veronderstelt als het verdriet of pijn wordt aangedaan, veronderstelt het ook bij de zon en de maan, bij bomen en planten. Dat moeten wij het kind niet uit het hoofd praten. Wij moeten ons verplaatsen in de levensfase van het kind en eveneens bij de opvoeding tot aan het negende jaar zo met de dingen omgaan alsof er nog geen grens getrokken zou zijn tussen de mens van binnen en de natuur daarbuiten. Dat lukt ons alleen als we het onderwijs zo beeldend mogelijk vorm geven, als we de planten laten optreden als mensen, met andere planten laten praten alsof het mensen zijn, als we de zon een gesprek laten voeren met de maan, als we in alles het menselijke een plaats geven. Men is tegenwoordig erg huiverig voor het zogenaamde antropomorfisme. Maar het kind dat in zijn verhouding tot de buitenwereld het antropomorfisme niet heeft beleefd, mist in zijn latere leven een
deel van zijn menszijn. De leraar moet er dan ook plezier in hebben in alles om zich heen zich zo levendig spiritueel te verplaatsen dat het kind hem op grond van wat in hem aanwezig is
daarin helemaal kan volgen.
GA 305/101-102  
Vertaald/87-88

Blz. 104-105

Dieser wichtige Punkt im Leben des Kindes offenbart sich ja auch im Äußeren des Menschen. Da tritt ein merkwürdiger Unterschied, eine merkwürdige Differenzierung zwischen Knaben und Mädchen ein. Ich werde noch davon zu sprechen haben, was das für eine Bedeu­tung hat in einer Schule, die Knaben und Mädchen untereinander hat, wie das die Waldorfschule hat. Man muß wissen, daß eine wichtige Differenzierung zwischen Knaben und Mädchen eintritt. So gegen das 10. Jahr hin fangen die Mädchen an, verhältnismäßig schneller zu wachsen als die Knaben. Die Knaben bleiben im Wachstum zurück. Die Mädchen überholen die Knaben im Wachstum. Wenn dann die Mädchen und die Knaben geschlechtsreif geworden sind, dann beginnen die Knaben wiederum die Mädchen zu überwachsen. Sie wachsen dann schneller sozusagen gerade in diesem Lebensalter.
Zwischen dem 9. und 10. Lebensjahr ist schon in der äußeren Dif­ferenzierung zwischen Knaben und Mädchen gezeigt, daß man da an einem wichtigen Lebensabschnitt ankommt. Der drückt sich darinnen aus, daß das Kind überhaupt unterscheiden lernt zwischen sich und der Natur. Vorher gibt es eigentlich gar keine Pflanze, sondern ein Wesen, das grün ist und rote Blumen hat, und in dem ein kleiner Geist drinnen ist, wie in ihm selber ein kleiner Geist drinnen ist. Pflanze, dieses Wesen, bekommt erst einen Sinn für das Kind gegen das 10. Jahr hin. Das muß man ihm nur nachfühlen können. Daher darf man den Unterricht erst gegen dieses Jahr hin so gestalten, daß man wie von einer äußeren Welt von der Umgebung spricht.

Dat belangrijke moment in het leven van het kind wordt ook zichtbaar in het uiterlijk van de mens. Er treedt dan een merkwaardig onderscheid op, een merkwaardige differentiatie tussen jongens en meisjes. Ik zal er nog over te spreken komen welke betekenis het heeft als een school jongens en meisjes door elkaar heeft, zoals de Waldorfschool. Men moet bekend zijn met de belangrijke differentiatie tussen jongens en meisjes die dan optreedt. Zo tegen het tiende jaar beginnen de meisjes naar verhouding sneller te groeien dan de jongens. De jongens blijven wat achter in hun groei. De meisjes streven de jongens in de groei voorbij. Als zowel de meisjes als de jongens geslachtsrijp zijn geworden, beginnen de jongens weer boven de meisjes uit te groeien. Zij groeien dan om zo te zeggen juist op die leeftijd weer
sneller.
Tussen het negende en het tiende levensjaar wijst de uiterlijke differentiatie tussen jongens en meisjes er al op dat er dan een belangrijke fase in het leven is bereikt. Dat komt tot uitdrukking in het feit dat het kind alleen al onderscheid leert maken tussen zichzelf en de natuur. Vóór dat moment bestaat er voor
het kind eigenlijk helemaal geen plant, maar een wezen dat groen is met rode bloemen, en waarin een kleine geest huist, net zoals er in hemzelf ook een kleine geest huist. Het wezen ‘plant’ gaat zo tegen het tiende jaar pas iets betekenen voor het kind. Dat moet men met het kind kunnen meevoelen. Daarom mag men pas tegen deze leeftijd het onderwijs zo vormgeven, dat men over wat er om ons heen is spreekt als over een uiterlijke wereld.
GA 305/104-105
Vertaald/91

 

Rudolf Steiner over ontwikkelingsfasenalle artikelen

Ontwikkelingsfasenalle artikelen

Algemene menskundealle artikelen

Rudolf Steineralle artikelen op deze blog

Menskunde en pedagogiealle artikelen

Vrijeschool in beeldalle beelden

 

VRIJESCHOOL – Rekenraadsel (nieuw)

.

Het is altijd handig om een map te hebben liggen met een voorraad opgaven die kinderen kunnen maken in ‘verloren ogenblikken’: wanneer ze met alles (snel) klaar zijn of wanneer ze graag extra werk doen, enz.

Oplossing later

Alle breinbrekers

Alle rekenraadsels

Alle taalraadsels

Alle ‘gewone’ raadsels

VRIJESCHOOL – Taalraadsel (nieuw)

.

Per KOLOM  van drie woorden ontbreekt in ieder woord dezelfde combinatie van drie letters.

De ontbrekende combinaties van de 3 kolommen vormen achter elkaar gelezen een woord. Welk woord is dat?

TANT                                                          …LIE                                    … SIN

BA…                                                              …PEZE                              KALE…

…SUL                                                         MA…S                                …TA

Oplossing later

.

Alle breinbrekers

Alle rekenraadsels

Alle taalraadsels

Alle ‘gewone’ raadsels

VRIJESCHOOL – Breinbreker (nieuw)

.

Het is altijd handig om een map te hebben liggen met een voorraad opgaven die kinderen kunnen maken in ‘verloren ogenblikken’: wanneer ze met alles (snel) klaar zijn of wanneer ze graag extra werk doen, enz.

In welke volgorde haal je de stokjes van elkaar zonder dat ze bewegen. Kun je die volgorde onthouden – dus niet opschrijven?

Oplossing later

Alle breinbrekers

Alle rekenraadsels

Alle taalraadsels

Alle ‘gewone’ raadsels

VRIJESCHOOL – Rekenraadsel

.

Het is altijd handig om een map te hebben liggen met een voorraad opgaven die kinderen kunnen maken in ‘verloren ogenblikken’: wanneer ze met alles (snel) klaar zijn of wanneer ze graag extra werk doen, enz.

Oplossing:

Vermenigvuldigen geeft vaste cijfers. In C x F = 4, is C of F 1,  2, of 4. In A – C = 4, zou A 8 moeten zijn als C 4 is, maar 8 zit niet in de code: C is niet 4, F dan geen 1. Nu zit er niets anders op dan uitproberen.
We nemen F = 4.  In F – D = 2, is D dan 2; in B – D = 3, is B dan 5; in B + D + E = 12, is E dan 5.
Als we F als 4 nemen, is C 1; dan zou E – C = 4 moeten kloppen (5 – 1 = 4) wat het geval is!
A is dan 5.

A  =  5     B  =  5     C  =  1    D  =  2    E  =  5    F  =  4

.

Alle breinbrekers

Alle rekenraadsels

Alle taalraadsels

Alle ‘gewone’ raadsels

VRIJESCHOOL – Taalraadsel

.

Het is altijd handig om een map te hebben liggen met een voorraad opgaven die kinderen kunnen maken in ‘verloren ogenblikken’: wanneer ze met alles (snel) klaar zijn of wanneer ze graag extra werk doen, enz.

.

Welk woord wordt gezocht?

De beginletter is aangegeven met een punt. Verder mag je elke richting op, maar je mag niet tweemaal over dezelfde letter:

.

Oplossingoffervaardig

.

Alle breinbrekers

Alle rekenraadsels

Alle taalraadsels

Alle ‘gewone’ raadsels

VRIJESCHOOL – Menskunde: de verbinding tussen geest en lichaam

.
Jelle van der Schuit, nieuwsbrief aurum, zomer 2008  
.

De verbinding tussen geest en lichaam

De brug van de warmte 

Inleiding 

In de antroposofische geneeskunde wordt de mens gezien als een uniek  geestelijk wezen dat voor zijn bestaan de beschikking heeft gekregen over  een materieel instrument: het fysieke lichaam.
We ervaren onze eigen individualiteit als ik. We zijn ons bewust van ons eigen wezen en dat zelfbewustzijn onderscheidt ons van de wereld van de dieren.
Wij weten, uiteraard tot op zekere hoogte, wie we zijn en wat we willen. We ontwikkelen ons op eigen wijze, soms met vallen en opstaan.
Maar hoe het geestelijke in het materiële werkzaam kan zijn, is eigenlijk een groot raadsel.
In ieder geval getuigt ieder mensenleven op een bijzondere unieke manier van deze inwerking. 

De huidige wetenschap is gewend om de blik vooral te richten op het materiële  vlak, op alles wat zichtbaar en tastbaar is. Voor vele wetenschappers is het bestaan van de geest al lang geen werkelijkheid meer, men ziet alleen nog maar de materie. 

Dan doemen er grote raadsels op. Er ontstaat een kloof tussen de uiterlijke materiële wereld, waarvan de ordening wordt bepaald door strenge onverbiddelijke natuurwetten en de innerlijke wereld van de mens, die wordt gekenmerkt door gedachten, gevoelens, intenties.

Hoe hangt het zielenleven van de mens samen met zijn lichamelijkheid?
Hoe komen wij tot de ervaring dat iets “goed” of “slecht” is? 

Wij kennen het probleem van de moraliteit en ook dat onderscheidt ons van de dierenwereld. De fysieke wereld met zijn wetmatigheden kent op zichzelf genomen geen moraliteit. De moraliteit vindt geen verklaring in het puur lichamelijke. Voor de mogelijkheid van het morele moeten we een beroep doen op de geestelijke natuur van de mens: dat we een zelfbewust wezen zijn en het vermogen hebben om in vrijheid een eigen weg te gaan en ons daarbij te verantwoorden. 

Rudolf Steiner, de grondlegger van de antroposofie, heeft op vele plaatsen in zijn werk aandacht besteed aan de vraag hoe de inwerking van de geest op het lichaam kan worden begrepen.
Hier wil ik aandacht schenken aan wat gezichtspunten die voorkomen in een drietal voordrachten, gehouden op 17 t/m 19 december 1920 in Dornach. Ze zijn vertaald in het boekje met de titel “De brug tussen lichaam, ziel en geest”, verschenen bij Pentagon, in 2006. 

De ziel als bemiddelaar tussen geest en lichaam 

Rudolf Steiner noemt steeds weer de ziel als verbindend element tussen geest en lichaam. In ons zielenleven kunnen we de werking van de geest bespeuren, want daar manifesteert zich onze eigenheid. Wat denk ik? Wat voel ik? Wat wil ik? We beleven onze individualiteit in de ziel.

In de bovengenoemde voordrachten knoopt Rudolf Steiner ook aan bij het Ik van de mens en noemt daarbij de warmte als het element, waarin het ik zich thuis voelt, waar het zich op natuurlijke wijze in kan manifesteren. Het Ik leeft in de warmte, leeft in het warme bloed. Zonder de warmte heeft de mens geen bestaan. Wie we zijn, heeft te maken met: Wat zijn onze motieven? Waar zijn we enthousiast voor zijn? Waar lopen we warm voor.
Dit moet letterlijk worden opgevat en niet alleen als beeldspraak: onze eigenheid heeft direct te maken met ons warmte-organisme. Onze wil wordt daadwerkelijk in beweging gebracht door ons innerlijk vuur.

We moeten bij de warmte twee aspecten onderscheiden: innerlijke warmte (zielenwarmte) en uiterlijke warmte. Het bijzondere is dat tussen deze twee vormen van warmte een overgang bestaat. Eigenlijk vormt juist de warmte een brug, die het geestelijke met het fysieke verbindt.
Warmte neemt onder de elementen een unieke positie in, het is namelijk als enige element in staat om alle andere elementen met haar eigen wezen te doordringen: zo doordringt zij de lucht, het vloeibare en ook het vaste! Wordt nu een mens gedreven door idealen, handelt hij uit morele motieven dan worden daarmee warmtekrachten aangeboord: hij loopt ergens warm voor, er brandt in hem een innerlijk vuur. En dit vuur doordringt de overige elementen van zijn lichamelijkheid. 

De verschillende elementen in ons organisme 

Het is een groot misverstand om te denken dat een mens alleen maar uit vaste, harde materie bestaat. We hebben een warmte-organisme in ons, maar ook een luchtorganisme en een vloeistof-organisme. Zoals de warmte niet alleen een fysieke aangelegenheid is, maar een draagvlak biedt voor ons Ik, zo heeft ook het lucht-organisme een innerlijke betekenis. Onze ademhaling staat direct in samenhang met onze zielenwezen. Bij hevige schrik stokt de adem en na afloop van een spannende gebeurtenis zijn we opgelucht. De ademhaling is zo een uitdrukking van onze gevoelsnatuur. 

Het vloeistof-organisme – de mens bestaat voor 90% uit vloeistof – is van groot belang voor alle chemische processen die zich in ons lichaam afspelen, processen, die het leven in standhouden. De lichaamssappen, zoals bloed, lymfevocht staan in dienst van de levensprocessen. Vanuit de vloeistofsfeer kan tenslotte door een kristallisatieproces de afzetting plaatsvinden van de vaste materie, zoals in de botvorming of de vorming van het gebit.
Zo werken de verschillende elementen op elkaar in, waarbij vooral vanuit de warmte en de lucht geestelijke en psychische factoren inwerken op de lichamelijke constitutie.
Dat werpt licht op psychosomatische samenhangen.

In de antroposofische geneeskunde erkent men dat problemen in het ademhalingsgebied niet alleen maar een fysiek ongemak vormen, maar doorgaans gerelateerd zijn aan problemen van psychische aard. 

Bronnen van licht, klank en leven dankzij de warmte 

De innerlijke warmteprocessen van het morele enthousiasme oefenen een positieve invloed uit op de andere elementen, op ons lucht-organisme, op ons vloeistof-organisme en op de organisatie van het vaste.
Zo blijkt lucht een affiniteit te bezitten met licht. Het klinkt misschien vreemd, maar in ons lichaam wordt op zelfstandige wijze innerlijk licht gevormd! Dat komt in belangrijke mate ten goede aan de denkprocessen.
De uitspraak “Er gaat mij een licht op” is dus geen beeldspraak, maar berust op een werkelijkheid. De morele warmte is daarbij een gangmaker.
Ook het vloeistof-organisme wordt positief beïnvloed door ons innerlijk vuur. Hier vindt de chemie plaats van de levensprocessen.
Rudolf Steiner maakt duidelijk dat deze chemie eigenlijk gebaseerd is op een onhoorbare – beter gezegd: een alleen met behulp van geestelijke oren hoorbare – hemelse muziek.
Het is bekend dat muziek een ordende werking bezit op de materie. De innerlijke warmte stimuleert deze hemelse muziek. Tenslotte is het ook zo, dat de organisatie van het vaste een positieve werking ondergaat vanuit de zuivere warmte. Daar waar we de dood in ons dragen, zoals in ons skelet met zijn harde materie, daar is ook de vindplaats voor de sterkste levenskrachten, want in het beenmerg van de botten wordt het nieuwe bloed gevormd. Zo levert de innerlijke warmte ons een bron van licht in ons luchtorganisme, een bron van klank in ons vloeistof-organisme en een bron van leven in onze organisatie van het vaste. 

Morele idealen of droge theorieën als uitgangspunt 

Rudolf Steiner gaat in op het verschil tussen iemand, die zich laat leiden door echte morele idealen of iemand, die alleen maar leeft vanuit abstracte, droge, zakelijke gezichtspunten. Met onze liefdevolle idealen verwarmen we ons organisme en dat werkt gezondmakend, dat vervult ons daadwerkelijk met nieuwe levenskrachten.
Maar alles wat we doen vanuit abstracte, droge, bloedeloze theorieën werkt juist
verkillend, verlammend op ons in en put onze levenskrachten juist uit.
Zo heeft moraliteit – in de zin dat we opkomen voor het waarlijk goede in ons zelf en ons kunnen verbinden met het waarlijk goede in de wereld – ook een betekenis voor onze gezondheid.
Omgekeerd kun je ook bedenken, dat bureaucratische structuren, waar het menselijke wordt ondergesneeuwd in een veelheid van dode formaliteiten, een negatieve uitwerking hebben op de gezondheid van de mens.
Niet alleen voor het leven hier op aarde is mijn eigen gezindheid bepalend – stel
ik mij moreel warmbloedig op of verkillend abstract? -, maar dat levert ook zijn
vruchten op voor het leven na de dood. Dan komt namelijk de werkelijke betekenis van ons eigen wezen vanuit het voorgaande leven tot zijn recht. Voor een moreel mens, die tijdens zijn leven heeft kunnen handelen vanuit liefde, betekent dat de geestelijke openbaring van de eerder genoemde bronnen van licht, klank en leven, die dan ten goede kunnen komen aan de kosmos. Maar waar het ontbreekt aan moreel gehalte, daar blijft de geestelijke akker dor en daar zullen geen bronnen ontspringen.
Het is voor de kosmos niet zonder betekenis wie we zijn en wat we doen. De warmte van ons wezen slaat een brug naar de wereld om ons heen, maar ook naar de wereld van de geest. 

* De oorspronkelijk voordrachten zijn te vinden in “Die Brücke der Weltgeistigkeit und dem Physischen des Menschen – Freiheit und Liebe und ihre Bedeutung  GA 202 

.

De brug tussen lichaam, ziel en geest

De brug tussen lichaam, ziel en geest. Vrijheid en liefde en hun betekenis voor de wereld. 80 pagina’s, – gedeeltelijke vertaling – geïllustreerd, met bordtekeningen. GA 202
Rudolf Steiner  meer over deze auteur ▷

Over ‘warmte: zintuigen, bij tastzin

Over mensbeeld: Algemene menskunde vanaf [1-7]

Drieledige mens: in ‘Antroposofie, een inspiratie

Vrijeschool in beeld: alle beelden

.

3088

VRIJESCHOOL -Breinbreker

.

Het is altijd handig om een map te hebben liggen met een voorraad opgaven die kinderen kunnen maken in ‘verloren ogenblikken’: wanneer ze met alles (snel) klaar zijn of wanneer ze graag extra werk doen, enz.

WELKE TWEE ZIJN GELIJK?

Oplossing:

C  en D

Alle breinbrekers

Alle rekenraadsels

Alle taalraadsels

Alle ‘gewone’ raadsels

VRIJESCHOOL – Rekenraadsel

.

Het is altijd handig om een map te hebben liggen met een voorraad opgaven die kinderen kunnen maken in ‘verloren ogenblikken’: wanneer ze met alles (snel) klaar zijn of wanneer ze graag extra werk doen, enz.

Oplossing:

Vermenigvuldigen geeft vaste cijfers: B x D = 4, dan B en/of D 1  2  of 4. Nu wat proberen: laten we D 1 zijn, dan is A in A – D = 1, 2. Maar in A + F = 10, kan A geen 2 zijn. Dus D is niet 1; 2 dan? Nee, want dan moet F bij A = 3, 7 zijn en die zit niet in de code. Dus is D 4 en B = 1. Dan is A 5 en F ook. C = dan 3, waaruit volgt dat E 2 is.

A  =  5   B  =  1   C  =  3   D  =  4   E  =  2    F  =  5

.

Alle breinbrekers

Alle rekenraadsels

Alle taalraadsels

Alle ‘gewone’ raadsels

VRIJESCHOOL – Uit LEO KLEINs aantekeningen

.

Leo Klein stelde mij een groot aantal aantekeningen ter hand die hij maakte tijdens zijn vrijeschoolleraarschap. <1>   <2>

Ik geef ze op deze blog door, zodat ook anderen er wat aan kunnen hebben.

Bij de aantekeningen bevinden zich ook ‘persoonlijke overdenkingen’ n.a.v. antroposofische inhouden

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

Vrijeschool in beeldLeo Klein  [1]  [2]

Algemene menskundealle artikelen

Menskunde en pedagogiealle artikelen

VRIJESCHOOL – De wereld is waar…..(6)

.

In dit artikel (o.a.) kwam ter sprake hoe ‘vrije grond’ kan meehelpen aan een oplossing voor de landbouwcrisis.
Hoe wij voor zo’n idee als opvoeders enthousiast kunnen worden; er (financieel – ieder naar draagkracht) aan kunnen bijdragen en hoe we aan de jonge opgroeiende mens toekomstperspectief kunnen bieden in een tijd die er op allerlei gebied niet zo hoopvol uitziet.

Nog een artikel over ‘vrije grond’.
.

Annelijn Steenbruggen**, Motief 204, juli/aug. 2016*

.

landbouwgrond vrijmaken

Hoe vrijgemaakte landbouwgrond kan helpen om vrij mens te worden

.

Twee ons groente en twee stuks fruit. Met onze voeding staan we dagelijks in contact met de aarde. In Europa zorgt de aarde goed voor ons. Elke dag kunnen wij genieten van gevarieerd eten. Helaas zorgen wij niet zo goed voor haar: uitputting van bodems, dierenleed en klimaatverandering zijn het gevolg.

Hoe kunnen we het tij keren? De oplossing begint met bewuste dankbaarheid en vervolgens de wil om iets terug te schenken.

Tijdens het congres van Eosta, Celebrating Soil! Celebrating Life!, vorig jaar* juni in Amsterdam – waar ik** voor Stichting Grondbeheer was – spraken diverse sprekers vanuit de hele wereld over de urgentie van duurzaam bodembeheer. De titel van het congres spreekt boekdelen: de bodem is de basis van het leven op aarde. Daar hebben we dus goed voor te zorgen, maar hoe doe je dat?

Een van de sprekers was NikoIai Fuchs, directeur van GLS Treuhand in Duitsland. Halverwege zijn speech hoorde ik hem opeens zeggen: “Het vrij maken van landbouwgrond draagt bij aan het vrij maken van onszelf.”

Ik veerde op. Sloeg hij hier een brug tussen de sociale driegeleding en De filosofie van de vrijheid? Maar had ik hem wel goed verstaan? De speech was in het Engels en de akoestiek vervormde het geluid op de eerste rij waar ik zat. Hoe dan ook: ik had het zo gehoord en de gedachte liet mij niet meer los. Ik ging onderzoeken of deze stelling waar was. Het bood namelijk een prachtige invalshoek voor Stichting Grondbeheer om nieuwe donateurs te werven: een vrij mens worden, dat wil toch iedereen?

Geld van burgers

Eerst wilde ik achterhalen of Nikolai Fuchs überhaupt bekend was met de antroposofie. Op internet zag ik dat hij landbouwwetenschappen in Bonn had gestudeerd en op directieniveau had gewerkt voor de Duitse Demeter Associatie en landbouwsectie van het Goetheanum. Ook is Nikolai Fuchs oprichter van coöperatie BioBoden. Vergelijkbaar met Stichting Grondbeheer koopt BioBoden landbouwgrond aan met geld van burgers. Vervolgens stellen ze deze grond beschikbaar aan biologische en biodynamische boeren. Het idee achter de coöperatie is dat elke bewoner op aarde de verantwoordelijkheid neemt voor het stukje landbouwgrond dat hij nodig heeft voor zijn eigen voedselproductie. Oftewel: elke burger maakt tweeduizend vierkante meter landbouwgrond vrij. In Nederland – waar landbouwgrond gemiddeld 6 euro per vierkante meter kost – [art. uit 2016] zou dat om een som van 12.000 euro per persoon gaan.

Nikolai Fuchs is dus bekend met de antroposofie – gezien zijn CV kan dat niet anders – maar of hij in zijn speech de relatie had gelegd tussen vrije grond en de vrijheid van mensen, wist ik nog niet. Toen liep ik toevallig tegen het boek van Lex Bos op: Schenken en danken. Verwaarloosde kwaliteiten in een wereld vol commercie. Bos, medeoprichter van Triodos Bank, vertelt in dit boek dat wij als mensheid uit een tijd komen waarin schenken en danken vanzelfsprekende maar onbewuste kwaliteiten waren. De innerlijke houding die bij schenken en danken hoort, is echter verkommerd door de commercie. “Materialisme en zelfzucht maken de ziel leeg en kooien de geest,” aldus Bos. Met andere woorden: als je alles voor jezelf houdt, word je onvrij. Bovendien gaat het werven van materiële zaken voor jezelf vaak ten koste van iets of iemand anders: de samenleving loopt erop vast en onze bronnen raken uitgeput. Gelukkig laat Bos ook zien hoe we onze gekooide geest kunnen bevrijden door – je raadt het al – opnieuw te leren schenken en danken. Wanneer het ons lukt om die kwaliteiten te herwinnen, zullen we de samenleving en de aarde door de crisis heen helpen. Sterker nog: we komen er beter uit. Volgens Bos is een periode van commercie zelfs nodig om van onbewust naar bewust schenken en danken te kunnen komen. En die transitie naar bewustzijn helpt ons dus om vrije mensen te worden.

Taal van dankbaarheid

Hoe kunnen wij weer dankbaar zijn? Die vraag heeft ook buitengewoon hoogleraar ethiek Paul van Tongeren onderzocht in zijn essay Dankbaarheid. Hij vertelt dat zijn ouders ruim 65 jaar geleden op zijn geboortekaartje hadden gezet: ‘Met grote dankbaarheid ontvingen wij van God een zoon.’
Toen hij zelf vader werd, schreven hij en zijn vrouw op het kaartje: ‘Vol verwondering en blij, melden wij de geboorte van onze dochter.’ Het eerste kind van de volgende generatie werd aangekondigd met een kaartje waarop stond: ‘Geboren’ en vervolgens werden, behalve naam, nog het precieze tijdstip van de geboorte, het geboortegewicht en de lengte van de boreling vermeld.

Volgens Van Tongeren is door het verdwijnen van ons geloof in God ook de taal van dankbaarheid verdwenen. Zonder de taal van dankbaarheid, blijft alleen het materialisme over en wordt zelfs de geboorteaankondiging van een baby verpakt in weegbare en meetbare feiten. Volgens Van Tongeren kunnen we ook zonder geloof in God weer dankbaar leren zijn door de werkelijkheid als een geschenk te ervaren. Wat er dan gebeurt, is magisch: het gevoel van dankbaarheid roept namelijk de wil op om te gaan schenken. Kortom, dankbaarheid genereert een schenkstroom. Opeens doorgrondde ik het plaatje van de sociale driegeleding uit het boek van Lex Bos: 

De cyclische schenkstromen tussen het economische leven en geestesleven worden blijkbaar aangedreven door dankbaarheid. En als we die schenkstromen eenmaal aan de praat krijgen, komen we als samenleving in een opwaartse spiraal terecht.

Welk boek hier bedoeld wordt, is niet helemaal duidelijk.
Er bestaan veel publicaties van Lex Bos, ook op deze blog [1]

Opwaartse spiraal

Maar hoe ziet zo’n opwaartse spiraal eruit in de landbouw? En welke rol speelt vrije grond daarin? De tijd is rijp om Nikolai Fuchs te raadplegen. Ik trek mijn stoute schoenen aan en stuur hem een e-mail. Binnen een dag krijg ik een antwoord. Hij had op het congres ‘free by heart’ gesproken en kan zijn speech niet meer precies reconstrueren. “Waarschijnlijk heb ik het volgende gezegd,” aldus Fuchs. “Als je landbouwgrond beschikbaar stelt aan biologische en biodynamische boeren dan maak je complexere landbouwsystemen mogelijk. En in een complex systeem ontstaan er meer gradaties van vrijheid.”

Met vrijheid bedoelt Fuchs de mogelijkheid om te evolueren. Oftewel: hoe meer gradaties van vrijheid er zijn hoe beter het systeem zich duurzaam kan handhaven en ontwikkelen. Fuchs: “De praktijk wijst uit dat er op boerderijen, die het eigendom van de gemeenschap zijn, vaak een grotere diversiteit en complexiteit wordt ontwikkeld. In die zin genereert vrije grond meer vrijheid in het systeem.”

De relatie die Fuchs in zijn speech heeft gelegd is die van vrije grond en complexe landbouw. En dat is eigenlijk een nog veel mooiere reden om donateur te worden van Stichting Grondbeheer. Want een ander woord voor complexe landbouw is herstellende landbouw, oftewel: agrarische ecosystemen die voedsel produceren en tegelijkertijd de natuurlijke balans van grond en omgeving herstellen. Kortom, door met winst uit het economische leven landbouwgrond vrij te maken, krijgen we een schenkstroom van schone lucht, schoon drinkwater, een rijke biodiversiteit en mooi landschap terug. En als we dat uit bewuste dankbaarheid voor ons dagelijkse brood kunnen schenken, dan is het einde van de crisis en het begin van onze vrijheid als mens nabij. ||

Meer info: www.bdgrondbeheer.nl

Nieuwe ontwikkeling: eeuwigdurende obligaties aan toonder

Sinds haar oprichting heeft Stichting Grondbeheer een heldere missie: vruchtbare landbouwgrond veiligstellen voor huidige en toekomstige generaties. In de afgelopen decennia is Grondbeheer gestaag gegroeid: ze beheert inmiddels [art. uit 2016] hectare landbouwgrond verspreid over 14 (erf)pachtbedrijven. Tot nu toe werden de hectares aangekocht met schenkgelden en legaten. Landbouwgrond is extreem duur waardoor de groei traag verloopt. Tegelijkertijd is landbouwgrond extreem waardevast. De stichting is sinds haar oprichting dus een financieel stabiele en gezonde organisatie. Echter, de tijd heeft ons ingehaald. De vraag naar gezonde voeding heeft een hoge vlucht genomen en op de Warmonderhof, de opleiding voor biodynamische landbouw, studeert een groeiend aantal boeren en tuinders af. De vraag naar biodynamische landbouwgrond zal op de korte termijn ook toenemen. Stichting Grondbeheer heeft hierin een taak: zorgen dat die landbouwgrond beschikbaar komt. Het werven van schenkgelden blijft onverminderd urgent. Om meer slagkracht te krijgen, heeft Grondbeheer op 24 juni 2016  een nieuw financieel product gelanceerd: eeuwigdurende obligaties aan toonder. Met dit product wil Grondbeheer de interesse wekken van investeerders die hun spaargeld aan het werk willen zetten voor een waardevolle wereld.

.

Waarom landbouwgrond geen handelswaar is volgens de sociale driegeleding

Stichting Grondbeheer is in 1978 opgericht. Het idee voor een grondbank met biodynamische landbouwgrond is destijds uitgewerkt door de Studiegroep Economie van de Antroposofische Vereniging. Die studiegroep wilde de sociale driegeleding naar de praktijk vertalen. Steiner maakt daarin onderscheid tussen drie soorten geld: koopgeld, schenkgeld en leengeld. Koopgeld rolt heen en weer tussen handelaren, producenten en consumenten. Schenkgeld maakt nieuwe ontwikkelingen mogelijk zoals wetenschap, onderwijs en kunst. En leengeld zit er tussenin en stimuleert vernieuwingen in het productiesysteem. “Grond is essentieel anders dan een machine of een gebouw”, redeneerden de leden van de studiegroep. “Want grond is niet door mensen geproduceerd. Daarom past het niet bij de aard van grond om die te bezitten of te verhandelen.” Volgens hen was de productiedruk in de landbouw, die ten koste gaat van het milieu, alleen op te lossen wanneer landbouwgrond met schenkgeld en leengeld uit het economische verkeer gehaald zou worden. Om dat ideaal te realiseren is Stichting Grondbeheer in het leven geroepen.

.

[1] Sociale driegeledingalle artikelen

Algemene menskunde voordracht 9: v.a. [9-5] alle artikelen over ‘de wereld is waar’

Algemene menskundealle artikelen

Vrijeschool in beeld:  alle artikelen

.

3081