.
EERSTE meteorologie
De blik omhoog naar naar de lucht waar wolken ontstaan, zich vormen en langzaam weer oplossen, is bij ons, aardebewoners, dikwijls met de hoop verbonden dat het weer ons niet teleurstelt. We weten hoe kwetsbaar voorspellingen zijn. Zeker, vandaag de dag lijken de nieuwsmededelingen en de satellietbeelden meer zekerheid te hebben gebracht, tegelijkertijd ook een voorschot te nemen op het gemak om het net eerst zelf eens te proberen. Om de weersvoorspellingen op het beeldscherm te volgen is zeker indrukwekkend, maar ook voor de opgroeiende leerling geen aansporing meer tot eigen initiatief.
Wat kunnen we doen?
Vele klassenleerkrachten van de middenbouw zullen geneigd zijn de schoonheid van de wolkensoorten in de belangstelling van een klas te plaatsen, waarbij tochtjes de bergen in of naar zee aanleiding geven. Dat is begrijpelijk, maar daarmee komen de eerste vragen op naar de eigenlijke samenhang, waarop ook Goethe wijst, wanneer hij in een brief aan een vriend schrijft:
“Bij nader onderzoek geloof ik te hebben gevonden dat het vormen van de wolkenverschijnselen van de barometerstand afhangt en dientengevolge van de barometerhoogte.'[1]
En ja, Goethe roemde bij zijn eigen weerswaarnemingen de barometer en hij wees er steeds op: ‘De methode om vooral naar de barometer te kijken bij alle atmosferische verschijnselen, was voor mij zeer vruchtbaar en ik ben er bijna overmatig mee bezig geweest.'[2]
Zowel op reis als thuis waren de weerswaarnemingen voor hem belangrijk. Bijkomend vond hij een eigen barometer uit die uit een gesloten glas bestond met daarin water dat naar buiten met een buisje, een zgn. pijpje verbonden is. Al naar gelang de toestand van het weer daalt of stijgt het water in het pijpje en daarmee wordt de luchtdruk zichtbaar. [3]

Ondanks zijn intensieve leven als onderzoeker had Goethe nog geen kennis van de ons nu vertrouwde samenhang van het weer op grote schaal, de hoge- en lagedrukgebieden met de turbulentie en fronten. Des temeer was hij aangewezen op eigen waarnemingen. De beeldrijke taal die hij bij zijn kennis zo bewonderenswaardig kon toepassen, is voor de vrijeschoolleerkracht een grote steun om met de eigen klas een begin te kunnen maken met de meteorologie. Ook hier komt de barometer op de eerste plaats en dat gebeurt op een zinvolle manier in klas 8.
In de 2e leerplanvoordracht spreekt Rudolf Steiner over de natuurkunde en tot slot klinkt dan: Dan sluit u de natuurkunde min of meer af door de aeromechanica, de mechanica dus van de lucht, waarbij alles ter sprake komt, wat te maken heeft met klimaat, werking van de barometer, meteorologie.[4]
Op het einde van de natuurkundeperiode behandelen we dus de werking van de lucht m.b.t. de barometer en tenslotte alles wat de belangstelling voor de weersverschijnselen kan wekken.
Luchtdruk en luchtbeweging
De mens leeft op de bodem van een geweldige luchtoceaan. Hij kan de wisselende luchtdruk niet onmiddellijk waarnemen, wel de luchtbewegingen. Beide zijn die nauw met elkaar verbonden. Met een hulpapparaat om te meten kan het de leerling duidelijk worden. Op de barometer van Goethe is het in het begin veel makkelijker te zien dan op de gebruikelijke (muur)barometer. Als er een periode met mooi weer komt, dan stellen we vast dat de waterstand inhet tuitje naar beneden gaat. Bij slecht weer stijgt die. Een andere mogelijkheid biedt een zelfgemaakt barometer. [3]
Daarvoor hebben we een fles nodig met een wijde hals (de oude melkfles) en daarover bevestigen we een stuk luchtballon en spannen het strak. Dan plakken we een strohalm midden op het membraan met een stukje lucifer eronder. Dan is hij al klaar, hij moet alleen nog op een plaats neergezet worden met gelijkblijvende temperatuur en op de muur moeten we een schaalverdeling plakken waarop de strohalm kan aanwijzen of hij hoger dan wel lager staat.

Met behulp van deze zelfgebouwde barometer, dat kan iedere leerling, kunnen we nu onze eigen waarnemingen doen op de bodem van de ‘luchtoceaan’. Dat moet je niet mechanisch opvatten, veel eerder lijkt die in- en uit te ademen,
vergelijkbaar met een levend wezen.
Zelfs onze eenvoudige barometer maakt het ervaarbaar dat de weersgesteldheid niet echt verandert. Het ‘ademritme’ vindt tweemaal binnen 24 uur plaats en wordt oscillatie (slingering) genoemd en dat heeft Goethe steeds weer beziggehouden:
‘….deze bewegingen hebben iets van een bepaald pulseren, een toe- en afnemen, zonder dat kun je niet aan iets levends denken, het is eveneens een regelmatig uitzetten en samentrekken, dat binnen de 24 uur wordt herhaald, het zwakst in de namiddag en nanacht en dat ’s morgens om 9 uur en ’s avonds op dezelfde tijd het hoogste punt bereikt.
Wanneer we in de les bij het leven van een ‘pulserende’ aarde-omhulling kunnen aanknopen, kunnen we de zwaarte van de lucht in een passende samenhang plaatsen.
Deze twee basisbewegingen noemen we vandaag hoog en laag. Om het beter te begrijpen, kunnen we de volgenden waarnemingen met de leerlingen beproeven:
Het is zomer. Wij zijn op het strand en het weer is onveranderlijk. Op het land en op het water schijnt de zon evenveel, maar het water blijft koeler, terwijl het land sneller opwarmt. Welke conclusie kunnen we nu met de 8-klassers trekken, wanneer de samenhang tussen oorzaak en gevolg bekeken wordt? Er ontstaat drukverschil. Boven land stijgt de warme lucht op. We hebben dus te maken met een opstijgende luchtkolom die tegelijkertijd koude lucht van over zee aanzuigt. Zo ontstaat er een windbeweging van zee naar land die in de loop van de dag sterker wordt. Boven zee ontstaat tegelijkertijd een dalende luchtkolom die veroorzaakt wordt door de beweging hoog in de lucht.

Pas tegen de avond komt alles weer tot rust en draait het, want nu koelt de aarde door de uitstraling sterk af, de zee daarentegen minder. De windrichting en de luchtkolommen gaan de tegenovergestelde richting op.

Wat is dus een hogedrukgebied?
Het is het centrum van een neerdalende luchtkolom. De lucht stroomt weer naar beneden in de richting van minder luchtdruk. Verse lucht komt uit de hogere lagen erachteraan, die wordt warmer en veroorzaakt luchtdruktoename.
Wat is een lagedrukgebied?
Het is het centrum van een opstijgende luchtkolom. Hier stijgt de lucht die vanuit een hogedrukgebied weggestroomd is en daarbij werd verwarmd en boven het aardoppervlak vocht opgenomen heeft, weer omhoog.
Tegelijkertijd vindt er afkoeling plaats en wordt de druk zwakker, later ontstaan wolken en neerslag.
Wat aan de kust gevormd wordt aan lage- en hogedrukzones, vinden we ook in de bergstreken, waar het op grond van verschillende opwarmingen tot vergelijkbare windbewegingen komt op de hellingen: in de zomer ’s morgens dalwind, ’s avonds bergwind.
Deze voorbeelden van hoge- en lage druk zijn geen voorbeelden van het weer over een langere tijd en van een groter gebied, maar maken duidelijk dat iedere periode van goed of slecht weer verschillende luchtstromingen heeft. Ook bij mooi weer zijn er sterke stromingen omhoog die de zweefvliegers erg op prijs stellen.
De beroemde zweefvliegster Hanna Reitsch noemt ze ‘stijgslangen’ [Aufwärtsschläuche] die meestal een hoogte bereiken van 100 tot 200 meter.
‘Dikwijls wordt zo’n plek met opstijgende wind [Aufwindstelle] zichtbaar door de sterk gerande, ronde wolkenbundels die erboven zweven, de zgn. stapelwolken of cumuli…Ze zijn voor de zweefvlieger de wegwijzer naar de plaatsen waar de wind stijgt. Omdat deze, zoals al opgemerkt, begrensd zijn bij het uitdijen, kun je er alleen in blijven, wanneer je cirkels maakt, alsof je in een onzichtbare reuzenkachel rondvliegt. Hier zijn de buizerds en valken onze leermeester die zonder vleugelslag, steeds rondcirkelend, zich door de warme lucht die van de grond komt en opstijgt, op grote hoogte laten dragen.'[7]
Heel andere factoren vormen het eigenlijke weer. Wat tussen IJsland en de Azoren of de Baltische landen voor het weer bepalend is, zijn heel sterke hoge- en lagedrukwervelingbewegingen, die we tegenwoordig dankzij de satellietopnamen zelf op een beeldscherm kunnen volgen. Het draaien naar rechts gebeurt in het hoge-, naar links in het lagedrukgebied. Deze draaiende bewegingen die voor het noordelijk halfrond gelden, worden tegenwoordig verklaard met de zgn. Corioloskracht.

In een 8e klas kan de aanwijzing voldoende zijn, dat dit proces dat met de aarderotatie te maken heeft, in de bovenbouw later nog ter sprake komt.
Op het zuidelijk halfrond verlopen deze processen in spiegelbeeld, zodat de aarde als geheel de waarnemer die vergelijkingen maakt toch steeds weer aanleiding geeft zich te verbazen en bij alles wat verwarrend lijkt, toch een verborgen harmonie doet vermoeden.
De wolkenvorming en het weer oplossen ervan
Met de leer over de wolken betreden we zonder twijfel een zeer geliefd gebied van de meteorologie, want de vormen vertonen indrukwekkende kenmerken die het de waarnemer mogelijk maken veel voorspellingen te doen.
De volgende voorbeelden maken het begin wellicht wat makkelijk:
op een zonnige morgen klimmen we na een langere beklimming op een alpentop. De zon heeft net het wolkendek doen oplossen, terwijl beneden ons nog een dicht wolkendek ligt, die uiteindelijk door directe warmtestraling omhoog getild wordt. Wij staan op het topje en kunnen nu waarnemen hoe zich door de wind bewogen wolkenflarden in het zonlicht in het niets oplossen. Langzamerhand wordt hierdoor de blik in het dal vrij en ook de aangrenzende bergen worden uiteindelijk zichtbaar. Maar waarheen is het meegevoerde water van de wolken verdampt.
Nu moeten we het begrip ‘dauwpunt‘ gaan bespreken. Wie kent niet het voorbeeld van de koude en de verwarmde badkamer! Wanneer ik namelijk in een koude ruimte een douche neem, sta ik even later in een damp. Alle harde voorwerpen zoals de spiegel, de tegels en armaturen zijn beslagen. Gebruik ik een warme ruimte, dan is er veel minder condens. Wat betekent dat?
Warme lucht neemt meer vocht op. Het dauwpunt krijg je als een temperatuur de relatieve luchtvochtigheid van ongeveer 100 procent bereikt en iedere temperatuur heeft zijn dauwpunt. Zo zal een kubieke meter lucht bij -10 maar 2,4 gram waterdamp opnemen, bij + 20 is dat 9,4 gram. Daalt de verzadigingstemperatuur, dan ontstaat waterdamp en in de onderste luchtlagen worden dauw en nevel zichtbaar en in de bovenlagen wolken. Wordt die temperatuur hoger dan lossen mist en wolken weer op.
Wolken zijn net als mist dichte verzamelingen van zeer kleine druppeltjes die zich door afkoeling bij het opstijgen vervluchtigd hebben en die door hun geringe afmeting zweven, door de breking van het licht aan ons oog wit en oplichtend zichtbaar worden. Als druppels kunnen ze zoveel dichter worden, dat ze steeds groter en zwaarder worden, tot ze tenslotte zo zwaar zijn, dat ze door de stroming van de lucht net meer kunnen zweven, maar als neerslag naar beneden komen.
Nu weten we ook dat bij een lagedrukgebied het weer als regel slecht wordt, bij een hogedrukgebied op z’n minst even een poosje mooi. Hoe komt dat?
Bij een opstijgende luchtkolom (lage druk) wordt de lucht afgekoeld, daardoor ontstaan er wolken en uiteindelijk neerslag.
Het omgekeerde vindt plaats bij de neergaande luchtkolom, de hogedruk: hier stijgt de temperatuur en de wolken lossen op. Alleen op grotere hoogten leidt de krachtige zonestraalinwerking ertoe dat er cumuluswolken ontstaan.
Zoals Goethe dit proces beschrijft, horen we van Eckermann in een brief van 22.03.1824:
‘Goethe sprak heel veel over het stijgen en dalen van de barometer die hij de ‘waterbevestiging’ en ‘waterontkenning’ noemde (Wasserbejahung, Wasserverneinung). Hij had het over in- en uitademen van de aarde volgens eeuwige wetten, over een mogelijke zondvloed bij voortdurende waterbevestiging…[8]
Dat zou betekenen:
hoog oplossen van wolken waterbevestiging
laag vormen van wolken waterontkenning
Op dit tijdstip wordt wel duidelijk dat deze lesstof kennis van natuurkundige processen vereist. Luchtdruk, luchttemperatuur alsook dauwpunt maken dat we de vorming van wolken pas dan kunnen begrijpen. Aan de andere kant hoeft de schoonheid van deze natuurprocessen niet voor de 8e-klasser verloren te gaan. Integendeel. Juist de blik voor de verborgen processen van geestelijke oerbeelden, geeft ons de mogelijkheid het onderwijs een kunstzinnig aanknopingspunt te geven.
Toen de Engelse meteoroloog en farmaceut Luke Howard (1772)-1864) zijn wolkenleer gepubliceerd had, was Goethe daar zo door geroerd, dat hij voor hem, om hem te eren, een trilogiedichtte: ‘
‘Darum danket mein beflügelt Lied
Dem Mann, der Wolken unterschied….'[9]
Bij deze trilogie horen ook de strofen over de vier klassieke wolkenvormen die ook hier moeten klinken, omdat ze een voortreffelijk begin vormen van een eerste wolkenleer.
Stratus
Wenn von dem stillen Wasserspiegel-Plan
Ein Nebel hebt den flachen Teppich an,
Der Mond, dem Wallen des Erscheins vereint,
Als ein Gespenst, Gespenster bildend, scheint,
Dann sind wir alle, das gestehn wir nur,
Erquickt, erfreute Kinder, o Natur!
Dann hebt sich’s wohl am Berge, sammelnd breit
An Streife Streifen; so umdüstert’s weit
Die Mittelhöhe, beidem gleich geneigt,
Ob’s fallend wässert, oder lustig steigt.
Inderdaad: stratusvormen ontstaan hoofdzakelijk ’s nachts en ’s morgens. Wat als mist in de onderste luchtlagen zichtbaar wordt, ontwikkelt zich als wolk op grotere hoogte: gelijkmatig, verticaal niet erg groots, op zich vormloos en hangend. Stratuswolken komen tot ontwikkeling waar vochtige lucht opstijgt.
Cumulus
Und wenn darauf zu höhrer Atmosphäre
Der tüchtige Gehalt berufen wäre,
Steht Wolke hoch, zum herrlichsten geballt.
Verkündet, festgebildet, Machtgewalt,
Und, was ihr fürchtet und auch wohl erlebt,
Wie’s oben drohet, so es unten bebt.
Het zijn de wolken van midden op de dag, wanneer het licht en de warmte het grootst zijn. Goethe: ‘Dit zijn nu die prachtige verschijnselen die eigenlijk pas de naam wolk verdienen.'[10]
Dan op een andere plaats: ‘ De cumulus neemt het middengebied in, daarin wordt eigenlijk de strijd voorbereid of de hogere lucht of de aarde de overwinning gaat behalen. Dit gebied heeft de eigenschap dat het weliswaar veel vocht op kan nemen, alleen niet in een volledige oplossing.'[11]
Cirrus
Doch immer höher steigt der edle Drang!
Erlösung ist ein himmlisch leichter Zwang.
Ein Aufgehauftes, flockig lost sich’s auf,
Wie Schaflein trippelnd, leicht gekammt zu Hauf.
So fliefit zuletzt, was unten leicht entstand,
Dem Vater oben still in Schoss und Hand.
Omdat er op grote hoogte voortdurende luchtbewegingen zijn, gaan ook daar steeds weer vochtige luchtmassa’s omhoog. Hier worden ze echter ook sterk blootgesteld aan de invloed van de zonnestraling: het water verdampt weer – en condenseert meteen door de lage temperaturen. Er zal boven de cumuluswolk in veel gevallen een fijne mist worden gevormd die voornamelijk uit fijn verdeelde ijskristallen bestaat.
Cirruswolken verplaatsen zich onder invloed van de hoge snelle stromingen meestal ook sneller dan de cumuluswolken, ze gaan voorop. Dit kan je vooral ’s avonds waarnemen en voor de voorspelling is dat van groot belang. Cirruswolken zijn vooral avondwolken.
Wolkenschets van Goethe. Aan de achterkant eigenhandig gedateerd: 10 mei 1816. Boven de oostelijke bergen bij Jena. G
Nimbus
Nun lasst auch niederwärts, durch Erdgewalt
Herabgezogen, was sich hoch geballt,
In Donnerwettern wütend sich ergehn,
Heerscharen gleich entrollen und verwehn!
Der Erde tätig-leidendes Geschick! –
Doch mit dem Bilde hebet euren Bliek:
Die Rede geht herab, denn sie beschreibt;
Der Geist will aufwärts, wo er ewig bleibt.
Nimbuswolken zijn regenwolken en met hen met elke dag rekening worden gehouden, wanneer, zoals het Goethe het formuleert, de aardekrachten er met de overwinning vandoor gaan: ‘Als het onderste gebied wint dat geneigd is de grootste vochtigheid naar zich toe te trekken en voelbare druppels te produceren, dan zakt de horizontale basis van de cumulus, de wolk wordt tot stratus, ze hangt en trekt gelaagd verder en eindelijk valt ze dan in regen naar beneden; samen heet dat nimbus.'[12]
Dergelijke wolken worden wanneer ze dalen weer min of meer vormloos. Wanneer ze uiteindelijk regen brengen, hangt van verschillende factoren af. We kennen allemaal dagen wanneer de hemel schuilgaat achter een heel dicht wolkendek en het ondanks dat, toch niet regent. De condenskernen van de druppeltjes kunnen door de stromingen in de wolk zelf vastgehouden worden, omdat er geen hoger hangende wolken zijn. Zijn er echter ijswolken die heel kleine kristallen laten vallen, dan veroorzaken deze in de diepere lagen een plotselinge afkoeling en dan hebben we plotseling een wolkbreuk.
Nu kan er gesproken worden over dauw, rijp, hagel en stofhagel.
Veel volkse uitspraken kunnen daarbij helpen. [13]
Dat tegenwoordig de vier klassieke wolkensoorten voor de moderne meteorologie niet voldoende zijn, hoeft helemaal niet weggelaten te worden. Internationaal zijn er 10 wolkensoorten geclassificeerd. *
Weersgesteldheid en prognose
Nu volgen een paar voorbeelden, want er zijn verschijnselen aan de hand waarvan zich weersveranderingen laten voorspellen>
Stromingen op grote hoogte: veerwolken (cirrus) zijn voorboden van wat er met het weer gaat gebeuren en moeten altijd aandachtig waargenomen worden. Wanneer dergelijke wolken zich in de namiddag of de avond als draden in de lengte gaan vertonen, betekent dit dat er op grotere hoogten een krachtige luchtstroom aanwezig is en daardoor een verandering in het weer over een groot gebied. Als de stroming westelijk is, betekent dat een min of meer snelle nadering van een warmtefront met regen.
Ook moet je goed kijken naar de trekrichting: ‘Als regel wordt het op de plaats van de waarneming alleen maar slecht weer, wanneer de veerwolken de trekrichting van de middelhoge of de lagere stratus- of stapelwolken doorsnijden…..een weersverandering komt er niet, wanneer de stroming over de grond en hoger in dezelfde richting samen of tegen elkaar in, wegtrekken. [15]
Hier geldt de vuistregel: De hoogtestroming bepaalt de ontwikkeling van het weer.
Cumuluswolken:
De kleinere, in de loop van de ochtend zich weer oplossende stapelwolk vormt een bestendiging voor een overheersende toestand van mooi weer. Toenemende warmte doet de vochtopnamecapaciteit van de lucht toenemen (‘waterbevestiging’). Pas de gelijkblijvende stapelwolk met toenemende rafelrand aan de bovenkant, voorafgegaan door een snel groter worden in de hoogte, duidt op onweer.
Stratuswolken
Nu moet je erg op de windrichting letten: vooral wind die uit het westen komt brengt ons de stratuswolk, de oostenwind meestal de cumulus. Wanneer de hoge bewolking sluierachtig daalt en het tot de vorming van grijze stratuswolken komt, houdt dit een kouder worden van de lucht in en het condenseren van de luchtvochtigheid (‘waterontkenning’). Dit echter zijn duidelijke tekens voor het begin van slecht weer, op z’n laatst de volgende dag.
Nimbuswolken
Hoe heftiger de regen naar beneden komt en hoe groter de druppels, des te korter duurt het. Verder trekkende, laaghangende bewolking na aanhoudende regen wijzen niet op een weersverandering: de lucht erachter is vochtig en koud en is niet in staat de wolken op te lossen.
Nog meer punten om op te letten bij het voorspellen, kunnen hier alleen maar aangestipt worden:
Als regel komen luchtbewegingen bij mooi weer ’s avonds tot rust. Wakkert de wind daarentegen op deze tijd aan, dan kun je een verandering verwachten. Vooral het draaien naar het zuiden tot het noordwesten doet onbestendig, naar regen neigend weer vermoeden. –
Ook kleurrijke schemeringsverschijnselen en een blauwe hemel zijn indicaties voor voorspellingen. Zo is bijv. extreem donkerblauw, gepaard gaand met een bijna meer dan helder zicht, een teken van een labiele weerstoestand omdat de lucht op dat ogenblik weinig vertroebelingsdeeltjes (water) bevat, wat een impuls tot evenwicht oproept. De plotselinge weersverslechtering met storm en neerslag blijft meestal niet uit.
Als we een keer na zonsondergang onderweg zijn, kun je de vraag stellen naar de nachtelijke aanwijzingen: een blinken en fonkelen van sterren duidt nl. op turbulente processen in de aardatmosfeer. Na een periode van mooi weer wijst dit op een omschakeling in de lucht die vaak slecht zicht tot gevolg heeft. Rustig sterrenlicht en goed zicht wijzen op een stabiele toestand die in koudere jaargetijden tot vorst leidt.
Tot slot van de opsomming kan ook de vraag naar de kosmische aanwijzingen behandeld worden. De meeste meteorologische boeken trekken de invloed van de maan op het water niet in twijfel, maar wijzen er tegelijkertijd op dat de directe invloed van de maan op het weer tot nu toe niet ondubbelzinnig kon worden bewezen'[16]
In zijn laatste voordracht voor de werknemers aan het Goetheanum spreekt Rudolf Steiner over het weer over een langere periode en hoe dat ontstaat, o.a. over zonnevlekken, maanknopen en de loop van Venus. Dat is allemaal, zoals hij uitlegt, niet zonder invloed, maar voor de gewone waarnemer vermengt zich dat allemaal: ‘Maar er zijn zoveel dingen waar het weer van afhangt, dat men dit niet meer kan overzien….-het wordt te gecompliceerd, omdat het zo door elkaar loopt.'[17]
Goethe wilde onaardse invloeden van het weer helemaal niet onderzoeken, omdat deze, in tegenstelling tot de aardse invloed, volgens hem, niet tot heldere uitspraken leiden: ‘Voor wie ernstig bezig is, blijft niets anders over dan dat hij tot het besluit moet komen dat hij maar ergens in het midden moet gaan zitten en dan maar kijken en zoeken hoe hij de rest vanuit de periferie kan behandelen.'[18]
Dit standpunt van Goethe voor de leer van het weer is tegelijkertijd ook onze eigen methodische instap in dit vak: de waarnemende mens vormt het middelpunt, die wat er in de natuur gebeurt, leert verbinden met fysische wetten. Het weer is gecompliceerd, maar voor de 8e-klasser een passende uitdaging die ze midden in het leven doet staan. ‘Het hele onderwijs moet kennis van het leven opleveren’ (Lebenskunde muss aller Unterricht geben)**. Met deze woorden heeft Rudolf Steiner in het voorjaar van 1919, nog voor de vrijeschool er was, de opdracht van een moderne opvoeding beschreven en het onderwijs opgevat als ‘een kennen van het leven’, het is het motief van de vrijeschoolpedagogie geworden.
De weerswetmatigheden gelden voor de hele aardbol. Daardoor ontstaat de mogelijkheid een brug te slaan naar de aardrijkskunde.
Met het voorbeeld van een meteorologische vergelijking tussen Oost en West eindigt het artikel over de meteorologie.
Moessons en weerfronten
Onvergetelijk blijft voor iedere Europese reiziger die naar Oost-Azië reist de werking van de moesson in de periode van grote hitte, wanneer de regen a.h.w. door geopende sluizen naar beneden komt. Deze gebeurtenis is met niets in Europa te vergelijken! Maar de meeste reizigers weten nauwelijks, dat ze te maken hebben met periodiek wisselende hoge- en lagedrukwerkingen, alleen zijn die reusachtig groot geworden.
Wat wij voor het verschil van opwarming van land en zee binnen 24 uur in het klein hebben geleerd, vind je op onze aardbol gespiegeld in het groot en voltrekt zich in jaarritmen. [19].
Oost-Azië kent twee vormen van moesson, de zomer- en de wintermoesson, vergelijkbaar met een in- en uitademing van een heel continent. Dit wordt hieronder in het kort uitgelegd:
In het voorjaar wordt over het binnenland van Azië de lucht door de bodemverwarming omhoog gestuwd, dit des te sterker, naarmate de ondergrond warmer wordt. Boven Centraal-Azië ontstaat dus een krachtige, naar omhoog wervelende luchtkolom. Vanaf de zeeën die om het zuiden en het oosten van Azië stromen, komen de onderste luchtlagen in beweging en volgen de zuigstroom die ze naar Centraal-Azië ‘slurpt’. Er ontstaat wind vanaf zee. Het water van die zeeën wordt onstuimig, de lucht zuigt zich sterk vol met waterdampen. Nu kunnen de steeds groter wordende wolken die een wilde reis naar Centraal-Azië beginnen, enorme watermassa’s vasthouden.
In de herfst draait de moessonwind en blaast nu uit de tegenovergestelde richting, want de woeste, steenachtige gebieden van Hoog-Azië koelen nu veel sneller en heftiger af dan de warme zee daaromheen. De koude, zware lucht stroomt nu uit dit ijzig koude gebied van Hoog-Azië naar de warme zeeën. De wintermoesson brengt koelte en droogte en het stof van de Gobi-woestijn die alle belangrijke voedingszouten bevat en alleen maar begoten hoeven te worden om goede oogsten te krijgen.
Een van de eerste onderzoekers van Oost-Azië die zich met de moessons bezighield, was Ferdinand von Richthoven (1833-1905), wiens eerste reis naar China in 1867 die hij in opdracht van de Pruisische regering maakte, door zijn eigen onwetendheid over de gevolgen van de moesson, letterlijk ‘in het water viel,’
Het volgende jaar maakte hij deze fout echter goed door de moessonwolken steeds voor te blijven en voor zijn onderzoekswerk vond hij ideale omstandigheden. Later schreef hij in zijn boek: ‘China. Resultaten van eigen reizen en de daarop gebaseerde studies.’ [20]:
‘Het land is zo groot en strekt zich door zoveel klimaatzones uit, dat je iedere tijd van het jaar kan benutten om de reis te maken zonder regen, wanneer je de streken goed uitzoekt. Dit voordeel is een wezenlijk gevolg van de buitengewone regelmaat waarmee de periodieke verandering van het jaargetijde en de regen in China plaatsvindt en dat zou nauwelijks weleens in een ander land op dezelfde manier aan de hand kunnen zijn.’
Als je de geweldige regens van de zomermoesson, en ook de stof- en zandstormen van de wintermoesson indrukwekkend hebt beschreven, dan heb je als leerkracht een goede gelegenheid om het ritmische jaarverloop van de Aziatische mens en zijn cultuur beleefbaar te maken. De Europeanen zijn deze weersverschijnselen vreemd. Zomer- en wintermoesson hebben zo’n kracht dat ze alle andere windsystemen opheffen of opslokken.
Heel anders zijn de weersverhoudingen op het tegenovergestelde noordelijke halfrond. Noord-Amerika heeft geen moesson. Het is het continent van de weerfronten. Op onze Europese breedte is het weer in de eerste plaats een vereffening tussen warme en koude lucht. Koude lucht heeft de neiging zich op bodemhoogte uit te breiden, warme lucht daarentegen streeft naar omhoog: ‘Daar bij het naderbij komen van een koufront de warme lucht omhoog gaat en bij de nadering van een warmtefront de warme lucht langs de koude lucht stroomt, gaan beide weerstoestanden gepaard met de vorming van wolken en in de meeste gevallen met het ontstaan van regen.'[21].
Het eigenlijke front ligt tussen warme en koude lucht in. Nu is het interessant te zien dat dergelijke warme en koude luchtmassa’s in Europa als regel maar langzaam van karakter veranderen. In Noord-Amerika verloopt dit ‘naast elkaar’ echter veel dramatischer, vooral omdat er geen beschermende bergen in oost-westelijke richting lopen. In tegendeel: de steile, noord-zuid lopende bergen vormen juist openingen voor de polaire stromingen’, zoals de meteorologische onderzoeker H. von Ficker [22] geformujleerd heeft. Wat is daarvan het gevolg voor mens en landschap?
Tussen twee polariteiten vindt een voortdurende uitwisseling plaats. ‘Koude golven en warme golven’ (cold and hot waves) staan voortdurend tegenover elkaar en maken langer durend weer onmogelijk. Temperatuurschommelingen van 30 graden van de ene op de andere dag zijn niets ongewoons. In de ‘plains’, het vlakke land, gaat de koude, stormachtige luchtval dikwijls met sneewuval gepaard, ze worden ‘blizzards’ genoemd. Juist een dergelijke koudeval heeft grote gevolgen, omdat die tot Florida en de Golf van Mexico kan komen en planten en kudden kan doen bevriezen. Dit alles behoort bij de ‘nothers’, zoals deze koude-invallen in Amerika worden genoemd. Omgekeerd kunnen warme luchtstromen nog in oktober (‘Indian Summer’) ver tot in Canada komen, die ook ’s nachts niet afkoelen, omdat de zware vochtigheid van de lucht de nachtelijke uitstraling verhindert.
De voortdurende wisselwerking van hitte en vorst, droogte en vochtigheid heeft zijn stempel gedrukt op het aangezicht van het continent. Pas wanneer dergelijke samenhangen worden opgemerkt, worden bijv. de reusachtige hoeveelheden steen ten oosten van de Rocky Mountains begrijpelijk, alsmede de overal sterke erosiewerking. Vele gebergten zijn in de loop van eonen tot hun kristalkern blootgelegd, wat uiteindelijk aan het grandioze landschap van Monument Valley zo indrukwekkend is te zien. Materie laat in Noord-Amerika dikwijls zonder meer haar gezicht zien.
Dit kan een 8e-klasser alleen begrijpen wanneer er vakoverschrijdende samenhangen worden gemaakt, De volgorde van de perioden
natuurkunde → meteorologie → aardrijkskunde
geeft ons de mogelijkheid verder te gaan dan de vertrouwde Europese omstandigheden; weerskundige verschijnselen worden verdiept en belangrijke verschillen tussen twee zo aan elkaar tegengestelde continenten in hun spanningsverhouding getoond.
Tot slot wordt het volgende voorstel gedaan:
De natuurkunde kan via de aeromechanica uitmonden in meteorologie die net langer dan twee weken duurt en dan voortgezet wordt met een geografische vergelijking van Oost-Azië en Noord-Amerika, waarbij dan ook andere samenhangen van beide werelddelen goed kunnen aansluiten.
Noten:
1. Cotta’sche Goetheausgabe 1960, Bd. 20, S. 776.
2 a.a.O., S. 889.
3. Zu beziehen: z.Zt. z. B. Versandhaus Paul Schrader & Co., 28182 Bremen.
4 GA 295, S. 167. vertaald/153
5 H. J. Press: »Spiel, das Wissen schafft«.
6 Cotta, S. 931.
7 Hanna Reitsch: »Fliegen mein Leben«, 1951.
8 Cotta, S. 904.
9 Cotta, S. 814.
10 Cotta, S. 783.
11 Cotta, S. 809.
12 Cotta, S. 809.
13 Günter D. Roth: Wetterkunde für alle, 1977. BLV München.
14 Deutscher Wetterdienst, Seewetteramt Plamburg – Wetterkundliche Lehrmittel.
15 G. D. Roth, S. 52 f.
16 G. D. Roth, S. 28.
17 GA 354, S. 180.
18 Cotta, S. 913.
19 H. J. Flechtner: Du und das Wetter, 1940, S. 127.
20 Band I, Berlin 1877.
21 G. D. Roth, S. 188.
22 H..v.Ficker: Wetter und Wetterentwicklung (Bd.15) Berlin 1972>
*’Kunde’ is kennis, maar ook het vermogen om..’Uit de vele voordrachten waarin dit ter sprake komt, gaat het Steiner er altijd om dat het kind van nu, later als volwassene ‘goed in de wereld staat’; weet heeft van allerlei, maar ook weet te leven. Dat is m.i. ‘kunde’. (phaw)
.
Nog een artikel over het weer in klas 8
Een mooi artikel over wolken in poëzie en schilderkunst
.
8e klas
.
8e klas natuurkunde: alle artikelen
8e klas: alle artikelen
natuurkunde: alle artikelen
.
1663
.
Vind ik leuk:
Like Laden...