.
In 1991 verscheen bij Rudolf Steiner Verlag in Dornach, Zwitserland,
WEIHNACHTSPIELE AUS ALTEM VOLKSTUM
DIE OBERUFERER SPIELE
KERSTSPELEN UIT DE OUDE VOLKSCULTUUR
DE SPELEN UIT OBERUFER
Meegedeeld door Karl Julius Schröer
Toneelscènes van Rudolf Steiner
Uitgave met daarbij regie-aanwijzingen volgens de enscenering in D0rnach.
Toen ik met dit spel in de jaren 1970 op de Haagse vrijeschool meespeelde, heb ik gedurende een aantal jaren allerlei aantekeningen gemaakt.
Vaak werd het spel geregisseerd door Noor Gerretsen. Haar ouders hadden het spel in het prille begin ook in Dornach gezien en vanuit een zekere herinnering volgde Noor allerlei ‘oorspronkelijke’ regie-aanwijzingen. Een menigsverschil over het een of ander werd vaak beslecht met: ‘Ja, maar het is Angabe.’ Deze Angabe=aanwijzing=zou dan van Steiner zelf afkomstig zijn.
Nu de spelen ook al weer zo’n 100 jaar opgevoerd worden (vanaf 1915) – over de hele wereld – kan het niet anders of er doen zich veranderingen voor. Meestal geen grote, maar toch, die afwijken van wat hier gezegd wordt. Zolang deze het beeld niet verstoren of het juist ten goede komen, lijkt me dat geen probleem.
Het kan bijna niet anders dan dat in zo’n lange tijd ‘toevallige vondsten’ een eigen leven zijn gaan leiden en ook in de ‘Angabesfeer’ terecht zijn gekomen.
De verklarende tekst in groen is die van het boek, in blauw van mij. De spreektekst is de gangbare tekst zoals die in Den Haag werd gebruikt. Wanneer nodig, afgekort met GT. De afkoring DH betekent: zo zag ik dat in Den Haag in de jaren 1970. Wanneer er sprake is van ‘rechts of links’ is dat steeds vanuit de zaal gezien.
HET PARADIJSSPEL UIT OBERUFER
Deel 1: vanaf het begin: lied nr. 1; boompjesdrager; engel; t/m lied 2
Deel 2:: na couplet 8 van lied nr.2 (Adam formeert hij): godvader schept Adam; lied nr.3 Adam erkent; schepping Eva; in het paradijs; lied 4: ‘Nu leefden se’.
Deel 3: Na lied nr 4: Al nae der slanghe wijze: duivel; lied nr. 5; Eva verleidt Adam; lied nr. 6: ‘Sy gaf oock’
Deel 4: de spot van de duivel over de verleiding; Adam en Eva worden door Godvader ter verantwoording geroepen; lied 7 ‘Toen joegh’; de engel Gabriël krijgt de opdracht ze uit het Paradijs te verdrijven. Lied 8 ‘Soo joech’, tot de duivel opkomt.
Dit deel (5) duivel met ketting, bestraffing door Godvader; nawoord engel en beëindiging van het spel.
Na de verdrijving uit het Paradijs is de toneelsituatie zo:
Adam en Eva wandelen langzaam links op het toneel; Godvader zit op zijn troon; duivel achter de boom. Engel zit. Boompjesdrager staat rechts vooraan.
Duivel komt op:
In DH rammelend met een ketting. Volgens wijlen Willem Bruning, destijds muziekleraar in Den Haag, komt de duivel springend, a.h.w. ‘golvend op.
In Dornach was hij al een keer met de ketting opgekomen (3-4) en die lag voor op het toneel. Er staat nergens dat hij die weer meeneemt en er opnieuw mee opkomt; ook is er geen melding van dat hij de ketting opraapt. Er staat alleen: de duivel (Schwarzengel! = zwarte engel) komt op en spreekt, dicht aan de rand van het toneel, fixeert het publiek:
Duyvel spreeckt:
GT: lck heb die beyden sluw bedroghen.
se uyt het paradys geloghen:
maer nu wilc sien waer ickse oan vinden
omse met myn kettingh tsaem te binden.
Hij gaat op Adam en Eva af en legt de ketting op hun schouders, trekt hem samen en trekt ze beiden, terwijl ze zich hevig verzetten, voor de troon van God
DH: Hij gaat op Adam en Eva af en draait de ketting rond hun middel, waarbij Adam ongezien het begin van de ketting vasthoudt. Duivel komt met beide uiteinden van de ketting schuin rechts achter Adam en Eva te staan en begint te trekken, richting troon.
Bij ‘Heer rechter’ steekt duivel zijn arm rechts omhoog (dus zijn eigen linker arm) en schreeuwt, terwijl hij aan de ketting rukt, maar ook Adem en Eva soms wat naar voren duwt. Adam en Eva reageren op deze bewegingen.
Dornach: hij trekt aan de ketting. Adam en Eva laten zich als zakken schudden, zakken door de knieën en beven als espenblad.
Heer rechter, heer rechter, eeuwiche schand
over Adam en Eva in kettingh en band.
lek weet ghy en scheltse de schuld niet kwyt.
sy sullen syn vermaeledyt.
In sondighe wereldt gestooten voor goet,
so my treffelyck gevallen doet.
Te daghe en te nacht sallic mit haer syn,
daer jammer is ende groote pyn.
Hij blaast heftig, voor en achter/idem
Daer blaes ick van agter en veuren int vuur;
In myn helle hebbense rust noch duur.
Ick poock er de vlammen vlytigh aen
datse mit my sweeten tsaem
en sullen eeuwelyc daer branden.
Zijn stem is gaandeweg schreeuweriger geworden met als hoogtepunt:
Niemand en rukte z’ uyt mynen handen!
D: trekt de kettingeinden weer bij elkaar en wil Adam en Eva meenemen
Godvader gaat energiek staan en wijst gebiedend naar de duivel/idem, met strenge (lage) stem:
God de Heer spreeckt:
GT: Pack u wegh satan, ghy helle hond!
D: duivel laat de ketting vallen, Adam en Eva luisteren nieuwsgierig met grote belangstelling. De duivel sluipt naar de boom en naast de troon van Godvader bij de woorden
welck schandelyck woordt quam uyt u mondt.
Stof ende aerde sy voortaen u spys,
In Den Haag heeft de duivel de ketting nog steeds vast, al trekt hij daar niet meer aan. Bij ‘op uw buyck’ laat de duivel de ketting los en valt plat voorover.
en tegen der creaturen wys,
wyl ghy dit quaade hebt gedaen,
sult ghe op u buyck al’ daghen gaen.
Siet hoe is Adam thans soo ryck,
geworden eenen god geiyck,
D: Adam en Eva kijken elkaar aan, ook bij de volgende woorden
daer hy het goed en quaadt beseft,
wanneer hy syne handen heft
D: hij houdt de ketting omhoog
DH: hij houdt zijn armen en handen omhoog. Dit zou een soort Grieks gebaar zijn, i.t.t. het christelijke gebaar waarbij de handen gevouwen zouden worden. Geen verdere info.
en leeve in alle eeuwicheidt.
Een kleine pauze. De duivel gaat weer staan. De kompany formeert zich met de boompjesdrager voorop, als ze het toneel verlaten; op het toneel is de volgorde: engel, Godvader, de duivel, Adam met de ketting en Eva achteraan.
DH: op het toneel: engel, Godvader, Eva, Adam, met ketting, en de duivel.
De plaats van Eva verschilt aanzienlijk. De uitleg is dat Eva na de zondeval als vrouwelijk element dichter bij God blijft. De man wordt dieper in de zondeval gestoten. Ook bij de appel gebeurt er pas wat als Adam erin bijt.
Kompany singht afgaende:
Lied 10:
O heilighe drievuldicheydt,
o goddelyck regiment,
aen doot, duyvel en oock de hel
quam nu voor goet een end.
Ghy hebt het eeuwich leven
ons allen weergegheven.
Nu syt gepresen alsoo seer!
die ons’ gedachten kent, de heer,
syn rijck wil hy ons gheven.
Dornach: de kompany is weer voor het toneel aangekomen en gaat zitten. De engel geeft het zwaard aan Godvader *, daarna gaat hij het toneel op. De boompjesdrager staat weer midden voor het toneel.
DH: kompany komt weer op toneel (links) en vormt een boog van links naar rechts, de engel komt naar voren:
Engel spreeckt:
Achtbaere, seer vroede goetgunstige heeren,
Hier is weer het groeten 3x: midden, rechts, links/DH groet 1x
oock deugtsame vrouwen ende jonckvrouwen in alle eere, idem/idem
wilt altegaer niet euvel duyden
dat wy ons spel vertoonden voor uluyden,
vriendelijk
van hoe god al dingen heyt gemaeckt
mitgaeder de menschen bloot ende naekt;
die schiep hy deur ’t goddelyck raetsbesluyt
nae syn gelyckenis, uyt eene aerdenkluyt
en gafse ‘t paradys tot woon,
den hof van Eeden alsoo schoon.
Maor de slangh mit haore listigheyt
heeft Adam ende Eva verleyd
datse overtraden gods gebod
en aten dat god verboden hadt.
So synse gecomen in angst ende noot,
ten leste geslaeghen mit eeuwiche doot,
dit zeer benadrukken
tot den barmhert’ gen god syn Soon liet nederdaelen
die veur ons menschen deed losgeld betaelen.
‘k Bid soo wy quamen veuls te cort
’t ons niet en aengerekend wordt.
Maar alles dat wy schuldich bleven
onze onkunde mach syn toegeschreven:
hiermee elckeen het alder best betracht’
soo wenschen me van god almachtich ‘n goede nacht.
Engel maakt nog 3x een diepe buiging. De boompjesdrager, met het boompje voor zich, doet deze mee. Ze gaan nu allen op het toneel, volgorde: engel (is daar al) Godvader, boompjesdrager, Adam, Eva, duivel; staand in rij maken zij nog een diepee buiging en gaan achter op het toneel weg.
Na ’n goede nacht’ zeggend ‘ buigt de kompany en loopt op het laatste lied, dit herhalend, door de zaaldeur van de hoofdingang de zaal uit.
*dit suggereert dat de engel tot nu toe het zwaard steeds heeft gedragen. Iik heb geen concrete aanwijzing waar het zwaard in DH bleef; ik dacht dat de engel het na gebruik aan Godvader teruggeeft die het op zijn beurt aan de duivel geeft die het weer achter de boom plaatst.
einde
Deel 1: vanaf het begin: lied nr. 1; boompjesdrager; engel; t/m lied 2
Deel 2:: na couplet 8 van lied nr.2 (Adam formeert hij): godvader schept Adam; lied nr.3 Adam erkent; schepping Eva; in het paradijs; lied 4: ‘Nu leefden se’.
Deel 3: Na lied nr 4: Al nae der slanghe wijze: duivel; lied nr. 5; Eva verleidt Adam; lied nr. 6: ‘Sy gaf oock’
Deel 4: de spot van de duivel over de verleiding; Adam en Eva worden door Godvader ter verantwoording geroepen; lied 7 ‘Toen joegh’; de engel Gabriël krijgt de opdracht ze uit het Paradijs te verdrijven. Lied 8 ‘Soo joech’, tot de duivel opkomt.
Dit deel (5) duivel met ketting, bestraffing door Godvader; nawoord engel en beëindging van het spel.
.
Verdere aanwijzingen voor het paradijsspel bij:
Kerstspelen: alle artikelen
.
1943
.