.
OMTREKLIJN OF ARCEREN?
In de tekenoefeningen op de vrijschool, begonnen met de ‘rechte en de ronde’ in de 1e klas, tot aan de gecompliceerdere (a)-symmetrische vormen, wordt de lijn als een zelfstandig uitdrukkingsmiddel gebruikt. Ze is hierbij niet tot omtreklijn gedegradeerd die iets uitbeeldt, de contouren vormt van een voorwerp, maar ze is er zelf de de kunstzinnige uitdrukking van. Ze staat op zich; ze blijft op haar eigen terrein.
Deze feiten moet je zeer zorgvuldig onder ogen zien, willen er geen misverstanden ontstaan over de tekenoefeningen die Rudolf Steiner voor de pedagogie heeft gegeven. De verleiding is groot om de lijn als hét middel te gebruiken om iets uit te beelden in bijv. plant- dier- of menskunde.
Het gebied van de ‘pure of zuivere vormen’, waarbij de lijn met haar kunstzinnige beweging, met haar levendige kracht het alleen voor het zeggen heeft. en moet hebben, mag niet verwisseld worden met het tekenen van (af)beeld(ingen) – ook niet van levende vormen (bijv. van dieren).
Iedere keer wanneer Rudolf Steiner over dit gebied komt te spreken, keert hij zich zeer scherp tegen de contourlijn; hij noemt die een onwaarheid, een leugen, die in de schilder- en tekenkunst niet toegepast zou moeten worden.
In de 2 voordrachten ‘Stijlvormen van het organisch-levendige [1] zegt hij: ‘Is de lijn dan waar; is de tekening waar? Eigenlijk niet. Kijk eens naar de lijn van de horizon: die is er wanneer we erboven de kleur van de blauwe hemel en daaronder die van de groene zee vasthouden. Wanneer we boven een blauw hemelvlak schilderen en onder de groene zee, ontstaat de lijn als de grens van beide vanzelf. Wanneer ik echter met een potlood de horizon als lijn teken, is dit eigenlijk kunstzinnige gezien, een leugen.’
En in de Torquai-cursus 1924 [2] staat:
“Wat is er aanwezig. (De omtrek van een gezicht wordt getekend (tek.2). Bestaat zoiets? Zoiets bestaat helemaal niet. Dit bestaat wel (er worden schuine streepjes gezet, tek.3). Nu, enz., er zijn bepaalde vlakken in licht-donker en daaruit ontstaat dan een gezicht. Lijnen tekenen en daarmee een gezicht maken, is een onwaarheid. Dat bestaat helemaal niet.
( ) Maar het kind niet aanleren met lijnen een paard te tekenen of een hond, maar het kind moet een penseel nemen en moet een hond schilderen. Dus in ieder geval niet tekenen. De begrenzing van de hond is er helemaal niet.’
Wie inzicht heeft gekregen in de moderne schilderkunst, zal daarin de contourlijn als een wezenlijk onderdeel van de voorstellingen hebben leren kennen. Zou je bij sommige hooggewaardeerde beelden de omtreklijn weghalen, dan bleef er van de kunstzinnige uitdrukking niet veel meer over. De moderne schilder kan eigenlijk nauwelijks nog zonder de omtreklijn; die geeft zijn beelden kracht; die brengt de kleuren pas tot glans. Maar een zorgvuldig geschoolde waarneming die niet zo lijdt onder onze tijd van techniek, zal met pijn in het hart in de moderne beelden starheid, en skeletachtigheid waarnemen. Het begrenzen of afsluiten van het beeld of de kleurvorm van de omgeving, hangt samen met ons eenzijdig intellectueel bewustzijn, dat er voortdurend op uit is de levende dingen van elkaar te scheiden om er met het verstand bij te kunnen.
We zouden kunnen zeggen dat het scherpe, alles afpalende intellect de contourlijn in de schilderkunst heeft gebracht die daardoor in het gevaar verkeert, te niet gedaan te worden. Zo is ze ook in de tekenkunst, in de voorstellingen met zwart-wit terecht gekomen; alleen met dit verschil dat je niet zo duidelijk merkt, dat ze ook hier niet op zijn plaats is.
We hebben het aan Rudolf Steiner te danken, dat hij niet alleen het schilderen, maar ook het zwart-wit van de contourlijn heeft bevrijd en daarmee beide kunsten weer aan leven geholpen. We moeten niet blind aan deze cultuurdaad voorbijgaan. Het is de daad van bevrijding van de beide kunsten uit het bereik van de dode techniek van het materialisme, van het intellectualisme.
De verlevendiging van het zwart-wittekenen ziet er aanvankelijk, zoals zoveel bij Rudolf Steiner heel eenvoudig uit, zo simpel dat het dikwijls helemaal niet serieus wordt genomen of wordt opgemerkt. Het gaat hierbij om het weergeven van zwart-witnuances die met een bepaalde arceertechniek van rechtsboven naar linksbeneden uitgevoerd wordt. [3]

(Het bezwaar dat deze techniek al door de oude meesters werd gebruikt en dus niets nieuws behelst, berust op onwetendheid op het gebied van het tekenen. De oude meesters gebruikten die alleen als achtergrond voor schaduwpartijen die bij het verdere werk door erover liggende, in een andere richting gearceerde vlakken weer verdwenen. Vandaar dat we ze alleen aantreffen bij schetsen en niet afgemaakte bladen, maar wel vaak van een bijzonder mooie werking).
Iedere van tevoren getekende – al is het maar een aanduidingsgewijze schetsmatige – contour moet zoveel mogelijk worden vermeden om een te vroege fixatie te vermijden. Dat vraagt beslist veel moed en vertrouwen in het kunstzinnig wordingsproces en tegelijkertijd worden met de meer gevoelsmatig bepaalde vermogens heel heldere bewustzijnskrachten opgeroepen bij dit kunstzinnige.
De tekenmethode van nu werkt uit een instinctief gevoel; eerst komt de omtreklijn, bij de modernisten dikwijls zwaar, vanuit een soort lichamelijke vitaliteit, die begrenst de dingen meer of minder subjectief-temperamentvol en verdeelt zo het vlak, vormt allereerst de ‘compositie’. Met behulp van een omtrekgeraamte wordt ze het uitgangspunt voor het beeld dat aan het ontstaan is, terwijl de nieuwe methode afziet van de zekerheid van het dragende geraamte en moedig vanuit een plek beginnend het vlak verovert. De compositie wordt nu het resultaat. Een totale ommekeer van een kunstzinnig wordingsproces is ontstaan. De oude methode legt de verdeling van de beeldvlakken door contourlijnen vanaf het begin vast en al het verdere uitgevoerde werk, of het nu in zwart-wit is, of in kleur – is min of meer alleen nog een opvullen van de verdeelde vlakken.
Op deze manier komt er vanaf het begin iets onwrikbaar stars in de beeldcompositie dat de kunstenaar door een zo groot mogelijke persoonlijke techniek levendiger probeert te maken.
De schraffeermethode daarentegen kan niets vastleggen, nergens in het beeldveld iets begrenzen; ze laat aan de fantasie nog lang speelruimte binnen het ontstaansproces van een beeld; het beeld kan daardoor tot het klaar is nog groeien en rijpen.
Om zo in het niets van een vlak, zonder aangrijpingspunten van een lijn, te werken, heb je moed nodig en om de licht-donkerwaarden met behulp van een zorgvuldig arceren uit te voeren: geduld.
Maar we moeten ook nog naar iets anders kijken.
Wanneer bij het tekenend weergaven van een ding, zij het vanuit het temperament, zij het met een dunne, vage, zij het met een zwierige, zij het met een uitgesproken harde lijn, gecontoureerd wordt, om het even of het meer naturalistisch is, dan wel in abstracte zin, snelt de kunstenaar a.h.w. te sterk het ding zelf binnen. Steeds, in ieder geval met het beginnen van een object binnen een omtreklijn is het gevaar verbonden, dat je je verliest in het teveel ding worden en niet genoeg bij het kunstzinnig objectieve blijft. Daartegenover staat het arcerende tekenen dat het ding alleen maar aanstipt omdat het alleen de vlakachtige licht-donkerwaarden wil laten verschijnen en nooit de begrenzing van het ‘teveel ding worden’ overschrijden kan. Het wordt op technisch vlak door de eigen methode beschermd tegen het onkunstzinnig naturalistische.
Wat meestal als moeilijk wordt ervaren en waardoor velen ervoor terugschrikken, is de onafhankelijkheid van het arceren van de vorm van het ding. Je moet steeds weer je best doen (wat echter wakker maakt) om je niet te laten beïnvloeden door de vorm wat de richting van de arceringen betreft. Maar daarin ligt ook het verfrissende en het tot objectiviteit komen van deze methode.
Zo bestaat bijv. de opvatting dat je het krachtige groeien van een boom in de stam alleen maar kunt uitdrukken , wanneer je de lijntjes met de groeirichting van de stamt mee laat gaan. Dat je je dan hier niet alleen in de vorm verliest, maar ook nog in inwendige levensprocessen die met het kunstzinnig weergeven helemaal niets te maken hebben, wordt in zijn geheel niet opgemerkt.
Vanaf welke leeftijd kun je het arcerende tekenen oefenen? Strikt genomen, zoals het eigenlijk bedoeld is, pas na het 14e jaar, wanneer naast de vooropgestelde innerlijke aanwezigheid van licht-donkerproblemen in de ziel, er ook technische vaardigheid voor dit tekenen is. Minder strikt, aangepast aan de mogelijkheid van de kinderen, kan het ook op de basisschool gedaan worden. Bij de kleinere kinderen tot de 3e, 4e klas waarbij het hoofdzakelijk gaat om het illustrerend weergeven van verhalen die gehoord zijn, kun je het beste oliekrijtjes nemen die ook met de brede kant te gebruiken zijn.
Ik ben op de onderstaande inhoud ingegaan op het eind van dit artikel. (In blauw)
Vanaf klas 4 wanneer ook getekend wordt n.a.v de zaakvakken, in de dier- en menskunde, hoort het bij de stof het blad niet meer kleurig ‘bont’, maar in één kleur, behorend bij het voorwerp te behandelen. Dat zou de eerste stap kunnen zijn om vanuit de kleurenwereld naar het licht-donker over te gaan, maar nog binnen de wereld van de kleur. Later zou je wellicht over kunnen gaan op het warme roodkrijtstift dat wel al mooi licht-donker tot uitdrukking brengt, maar nog in een licht scala. Het zwart als eigenlijk middel voor het tekenen kan pas volledig gebruikt worden na het 14e, wanneer zielenkrachten ontwikkeld zijn die het zwarte in evenwicht kunnen houden.
Hoe kun je nu te werk gaan binnen de dierkunde, om bijv. een dier weer te geven, wanneer er een karakteristieke beschrijving aan vooraf gegaan is.
Er zijn veel verschijnselen in het dagelijks leven die onze fantasie prikkelen en vleugels geven; de bekendste daarvan is wel een met wolkenflarden bedekte hemel. Wie heeft niet eens geprobeerd in de zich voortdurend veranderende wolkenvormen alle mogelijke vormen te zien. Er zal nauwelijks een kind te vinden zijn dat daarbij niet razend enthousiast werd en een beeldend kunstenaar.
Wat is echter het geheim van dit proces? We hebben te maken met flarden die voortdurend van vorm veranderen en in ons de kunstenaar mobiliseren. Maar deze zich veranderende flarden kunnen we met behulp van het arceren met gemak zelf scheppen, daarvoor hoef je geen ‘kunstenaar’ te zijn.
Je kunt bijv. een of ander vlak arceren; dat kun je dan horizontaal uitbreiden tot een langwerpige vorm die op de romp van de meeste dieren lijkt. Wanneer ik die vorm aan de ene kant nog verder uitwerk tot een punt (kop), de andere kant op tot een lang dun ding (staart) teken ik naar boven waar kop en romp elkaar ontmoeten twee kleine verhoginkjes (oren) en van onderen vier kleine streepjes (poten) en zo ontstaat er vanzelf een muis.
Dit voorbeeld wil geen recept zijn om een muis weer te geven, maar om te laten zien hoe uit het zich veranderende vlak op een fantasievol kunstzinnige manier het motief zichtbaar wordt. We beginnen niet met een vage voorstellingsgedachte van de muis, maar met het vlak en veranderen dit zo (net zoals een wolk verandert), tot het kunstzinnige motief steeds zichtbaarder wordt. Alleen deze manier van werken is in overeenstemming met het vermogen van het kind in de basisschool, iets te maken. Het ziet en ervaart de voorwerpen nog niet als plastisch met contouren, maar veel meer als een schilderachtig vlak. Het eigenlijke ‘leren zien’, het omvatten van de voorwerpen met de kruisrichtingen van het oog en in het bijzonder het ‘leren zien’ m.b.t. het tekenen, ontstaat pas na het 14e jaar.
Deze muisjes komen in de kunstzinnige vormgeving tot leven, als de vlakken uit het licht-donker van het hele vlak naar voren komen, dus de dieren in samenhang met hun omgeving.
Hoe verschillend een vlak met behulp van een fantasievol scheppend zien uitgewerkt kan worden, kunnen de voorbeelden laten tonen die nog met veel meer uitgebreid kunnen worden. Ze kunnen je erop attent maken hoe veel variaties en mogelijkheden tot omvorming in zo’n eenvoudig vlak zitten.
(Bij deze beelden was het niet de bedoeling een motief door ‘uitsparing’te laten ontstaan (dus door eerst de omgeving te arceren).

( )
Alles wat we het kind aanbieden, werkt door tot in het fysieke. Door de groeikrachten wordt het een deel van het lichaam dat opgebouwd wordt. Omlijnde tekeningen hebben net zo’n werking als dode begrippen, als iets wat onbuigzaam is, afgepaald, wat niet mee veranderen kan, dat niet meegroeien kan in het jeugdige organisme en tot ballast wordt. Daarom is het zo belangrijk dat, wat in een kind te vroeg al vastomlijnd en schematisch geworden is (boompjes, huisjes, enz.) door kleur (schilderen) en het arcerende tekenen van vlakken weer gaat stromen, in beweging komt. Door de tegenwoordige, hoogst schadelijke invloed van de omgeving, komt het kind te vroeg in een verhardingsproces. En steeds meer en duidelijker zal de toekomst laten zien hoe heilzaam en verbeterend kan werken, wat Rudolf Steiner voor het schilderen en tekenen aangegeven heeft.
Bij mijn weten heeft de manier van werken die Fröbe hier in 1954 propageerde, niet tot een algemeen gebruikte methode van het tekenen op de vrijeschool geleid.
In het boek van Jünemann/Weitmann: ‘Die künstlerische Unterricht in der Waldorfschule’: wordt de arceertechniek alleen genoemd voor de bovenbouw; in Jünemanns boek over bordtekenen staan geen illustraties met arceertechniek.
Anke-Usche Clausen besteedt er in haar boek: ‘Zeichnen = Sehen lernen veel aandacht aan, maar vanaf eind klas 7! en vooral voor de bovenbouw.
In haar ‘Schöpferisches Gestalten mit Farben’ komt de arceertechniek, dus met kleur, niet voor.
Dat wil niet zeggen dat er geen vrijeschoolleerkrachten zijn die de leerlingen in de onderbouw, met kleur, de arceertechniek laten gebruiken.
In deze tekening uit ‘De Vrije School‘ is overduidelijk een streepjestechniek te zien. Een kind komt daarop niet zelf.

De gearceerde randen doen voor mij wat gekunsteld aan, vooral wanneer je het vergelijkt met deze:

Ook bij het weeergeven van de letter zelf, heb ik mijn grote twijfels of je dat wel op deze manier moet doen:

Ook al begint het schrijven met tekenen, als de letter eenmaal zichtbaar is geworden, moet deze ook ‘geschreven’ worden, d.w.z. 1 vertikale lijn (de rechte!) van boven naar beneden; de 2e (rechte) van rechtsboven naar de vertikale toe en vanuit het raakpunt een rechte schuin naar rechts beneden, dus zoals de rode hierboven. Stoppen bij het raakpunt en dan weer opnieuw aanzetten ‘ergens’ op de schuine is een overbodige beweging vanuit de latere schrijfbeweging. Waarom zou je kinderen iets aanleren wat ze later weer moeten afleren!
De vraag is dus of je deze techniek in de onderbouw moet gebruiken.
Ik heb er zelf wel mee geëxperimenteerd, maar heb het snel losgelaten. Hoewel ik de techniek voor het zwart/wit heel mooi vind, komt deze m.i. pas volledig tot zijn recht als je werkelijk in staat bent bijzonder fijn te nuanceren in de zwart/wit tinten. Het vermogen daartoe ontstaat echt pas rond de puberteit en Clausens tijdstip: eind 7e klas lijkt me in de juiste richting gaan.
De muis en de leeuw in bovenstaand artikel vind ik voor 9 à 10-jarigen toch te star, vooral als je de techniek vergelijkt met die van Clausen die bij het tekenen veel meer vanaf de beweging werkt, wat veel dichter bij het kind van die leeftijd staat:

In het leesboek ‘Zonlicht‘ staan ook gearceerde illustraties: A.J.Miedaner maakte er, maar ook staan er enkele in van leerlingen van de Zeister vrijeschool:

In onderstaande tekening (uit ‘De Vrije School’) is ‘gewoon’ getekend en is voor mij meer ‘des kinds’ dan de bovenstaande.

Nog kunstzinniger vind ik de tekeningen uitgevoerd met de wasblokjes:
(Uit: Schöpferisches Gestalten mit Farben)

Dat neemt niet weg dat de expressie in een arceertekening ook heel mooi kan zijn, mits je de techniek beheerst en dat doe je eigenlijk pas (ver) na het 14e jaar:
(Uit ‘Zonlicht’)
Ik wil er niet te ‘zwart-wit’ over doen. Er kunnen altijd motieven zijn waarom jij het voor een kind of een aantal kinderen juist vindt om in de onderbouw met kleur te arceren. Maar al met al concludeer ik wel dat het arceren als zwart-wittechniek een prachtig middel is om jongelui in de puberteit waarin de wereld vanuit de ziel zo zwart-wit kan worden beleefd, als pedagogische hulp te leren omgaan met ‘zwart-wit’.
In het genoemde ‘Zonlicht’ staan ook een paar zwart-witillustraties:

Ook bijv. in de delen ‘Zonnegeheimen‘ van D.Udo de Haes (uit deel 2):

Groot talent op dit gebied: Assja Turgenieff

In ‘Kindheitslegenden‘ Jakob Streit.
In ‘Der Dreigliedrige Mensch‘ van L.Vogel heeft Alfred Stolle illustraties gemaakt met deze arceertechniek:

Ik denk dat wanneer je op deze manier in bijv. de 8e klas delen van het skelet tekent, je niet meer zo snel vergeet hoe een voet eruit ziet; of een ribbenkast.

meer
Maar die kan ook weer zo:

Hier is de wart-wittechniek a.h.w. een toegepaste bij een vak. (Uit ‘De Vrije School’)
Uiteraard is deze techniek vanaf eind 7e en verder tot in de 12e (d.w.z. wanneer de vrijeschool tot in de hoogste klas echt vrijeschool kan zijn) mede een deel van het tekenonderwijs.
Zie daarvoor bijv. voor klas 9: Hell-Dunkel-Zeichnen im 9. Schuljahr auf dem Hintergrund der Schwarz-Weiss-Kunst Dürers;
10e klas: Umsetzen von Schwarz-Weiss in Farbenphantasie,
in ‘Die künstlerische Unterricht in der Waldorfschule’
[1] Voordrachten van 28 en 30 december 1921 in GA 287-290. Hoe opnieuw uitgegeven niet duidelijk.
[2] GA 311/133-134
Vertaald
[3] zie artikel van Assja Turgenieff
6e klas: zwart-wittekenen [1] [2]
VRIJESCHOOL in beeld: 6e klas -zwart-wittekenen – alle beelden
1005
.
Vind ik leuk:
Like Laden...