Categorie archief: ontwikkelingsfasen

VRIJESCHOOL – De ontwikkeling van het jongere kind (2-5)

.
Loïs Eijgenraam, Antroposofisch Magazine, nr 14 2019

samen spelen, samen delen

Hoe wordt je kind een medemens?

Als ouder kan het je met trots vervullen als je hoort dat je kind zo veel oog heeft voor anderen. Veel kinderen in Nederland groeien op met het motto ‘Samen spelen, samen delen’ – een gevleugelde uitspraak die het kind vanaf een maand of zeven, acht oud thuis of op de kinderopvang hoort. Waarom vinden wij ‘samen en sociaal zijn’ zo belangrijk?

Tijdens een tienminutengesprek op school vertelt de leerkracht je dat jouw kind ‘het zo goed doet in de groep’: het heeft oog voor andere kinderen, het kan goed delen en is bereid een stapje terug te doen omwille van een positief effect op het groepsproces. Kortom, je kind functioneert prima in het sociale. Laten we eerlijk zijn, dit horen we als opvoeders maar al te graag over onze kinderen, toch? Maar op zijn verjaardagsfeestje weigert zoonlief zijn vriendjes te laten spelen met het zojuist gekregen speelgoed. Vreugde slaat om in tranen en een op de grond spartelende peuter… Herken je dit?

Van een eenheid naar enkeling

Het aardeleven van jouw kind kon pas beginnen nadat de symbiotische gehechtheiddraad, die een eenheid mogelijk maakte, werd doorgeknipt. Je kind werd een enkeling. Een kind wordt niet zomaar een enkeling. De eerste twee en een halfjaar is jouw kind hard aan het werk geweest. Het leerde lopen, spreken en denken. Het greep letterlijk alles in de wereld beet om deze te gaan begrijpen. Zo kreeg jouw kind grip op de wereld. Je kind ontdekte rond ongeveer tien maanden dat ‘weg’ niet weg is, maar tijdelijk niet zichtbaar. Door op zoek te gaan naar de bal die achter de kast rolde en deze terug te vinden, groeit in jouw kind het vermogen innerlijk voorstellingen te maken. Een voorstelling zoals de bal, jouw vertrouwde gezicht en de ervaring dat beide opeens weer verschijnen. Omdat jouw kind nog druk bezig is met het ontwikkelen van de eigen binnenwereld, waarin de wereld verschijnt en verdwijnt, passen daar nog geen andere kinderen in die ook die ene bal willen hebben. Jouw kind moet nog gaan ervaren wat een bal is en een verbinding met de bal aan gaan. Deze veilige, innerlijke binnenwereld wordt opgebouwd in een omgeving waar begrip is voor het solitaire, het op zichzelf gerichte gedrag en het solistische, ‘ik met mijn eigen spel’. Dit in vrijheid doorleefde egocentrisme vormt de bouwstenen voor de volgende leeftijdsfase.

Van enkeling naar speelgenoot

Tussen ongeveer twee jaar en vier maanden en vier jaar en negen maanden groeit in jouw kind een verlangen om alle ervaringen die het heeft opgedaan met anderen ‘te delen’. Je kind is ‘ik’ gaan zeggen. Dit geschenk maakt het mogelijk ‘mijn en dijn’ te ervaren. Dit is van mij en dat is van jou. Het solistisch spel groeit naar naast-elkaar- of parallelspel. Er ontstaan korte ontmoetingen. Wat fijn! In het spel verschijnt de fantasie. De ander is niet alleen een ander mens, maar verstaat ook de taal van mijn spel! ‘Dan was jij de vader en dan was ik de moeder en dan pakte jij mijn pop en dan gingen wij…’ Jouw kind bouwt steeds meer ervaring en vertrouwen op in het speelgenoot zijn. Betekent dit dat het alles deelt? Nee. Een dierbare pop of auto is een voorwerp waaraan ontwikkeld wordt wat het betekent om je te verbinden en te hechten aan iets. Tijdens een verjaardagsfeestje moeten toezien dat anderen met jouw geschenken spelen is nog steeds heel moeilijk. En laten we nog een keer eerlijk zijn; deel jij je nieuwe BMW met de buurman?

Van speelgenoot naar individu

Samenspelen is jouw kind steeds fijner gaan vinden. Wat nog fijner is, is samen plannen maken over wat we gaan spelen en hoe we alles vorm gaan geven. Je kind oefent dit vanaf ongeveer vijf jaar. Het ervaart hoe het voor zichzelf kan opkomen, hoe het zich voegt naar de plannen van anderen. Het zelfvertrouwen groeit als bouwsteen voor een gezonde ontwikkeling tot individu. “Van de kleuterjuf hoor ik dat mijn kind het niet altijd goed vindt dat anderen ook nog mee willen spelen. Moet ik mij hier zorgen over maken?” vraagt een vader van een zesjarige kleuterjongen. Vinden wij, volwassenen, het fijn als wij bij een project dat wij met anderen vormgeven halverwege het proces collega’s toegespeeld krijgen die ook nog mee willen doen? Ze zijn geen procesgenoot geweest en verstaan daardoor onze bedoelingen niet of moeizamer. Getuigt het bewaken van het spelproces door zes-, zevenjarigen juist niet van een serieus nemen van de unieke waarde van het samen-spelen en samen-delen?

Van individu naar medemens

Het samen spelen groeit eind kleuterleeftijd uit tot het vermogen coöperatief te willen zijn. Niet ‘ik voor mij eigen’ maar mijzelf inzetten ten dienste van het geheel. Zo is de cirkel rond. Onze kinderen leren ‘samen spelen, samen delen’ als zij in iedere leeftijdsfase mogen doen waar ze goed in zijn en van volwassenen kunnen nabootsen dat de gehechtheidsdraad aan het aardeleven gaat van eenheid -enkeling – speelgenoot – individu – medemens zijn. Een medemens die de aarde eerlijk deelt met alle andere bewoners. 

Loïs Eijgenraam werkt als adviseur bij BVS Schooladvies, gespecialiseerd in kinderen van nul tot zeven jaar. Daarnaast heeft ze haar eigen praktijk voor ouderbegeleiding en opvoedingsondersteuning, Ze is auteur van diverse publicaties over de opvoeding van [jonge] kinderen.

.

ontwikkelingsfasenalle artikelen

menskunde en pedagogiealle artikelen

opvoedingsvragenalle artikelen

Vrijeschool in beeld: alle beelden

.

2914

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

 

Advertentie

VRIJESCHOOL – De ontwikkeling van het jongere kind (1-2-5)

.

Een van de meest menselijke vermogens is het kunnen spreken.
Spreken kunnen we alleen leren door nabootsing. 
Omdat in vroegere sociale verhoudingen de moeder thuis voor het opgroeiende kind zorgde, heeft zich in de taal het begrip ‘moedertaal’ (het Engels heeft ‘de moeder tong!) gevestigd.

Rudolf Steiner gaf al in het begin van de vorige aan hoe belangrijk klanken zijn voor de vorming van bepaalde gebieden in de hersenen. 
Het huidig hersenonderzoek geeft hem daarin gelijk. (Al wordt dat niet zo luid verkondigd, simpelweg omdat men het werk van Steiner te weinig kent).

Zie voor verdere onderbouwing nu: Algemene menskunde voordracht 11 [11-3]
Daarna [11-4]
De inhoud van deze artikelen legt de basis voor wat al jaren met kinderen wordt gedaan vanuit een instinctief gezond gevoel van de ouders/opvoeders.

Vingerspelletjes

Ze zijn van oudsher dé spelletjes om een klein kind zinvolle bewegingen te laten maken bij een tekst. Deze kennen de kinderen in zeer korte tijd uit het hoofd en op deze manier wordt hun woordenschat sterk uitgebreid.

Uit steeds meer onderzoeken blijkt er een wezenlijke samenhang te bestaan tussen de bewegingen die met name door de handen worden gemaakt en de ontwikkeling van bepaalde hersengedeelten.

Rudolf Steiner maakte er in een aantal pedagogische voordrachten al melding van dat handen(arbeid) de hersenen positief vormt.

Daarover meer in het artikel ‘handen en intelligentie’.

Vingerspelletjes kunnen zeker tot en met de kleuterklas, maar ook in de 1e klas doen kinderen nog graag mee, als het geen ‘kleuterdingetjes’ zijn; dat kan vooral in de niet-Nederlandse talen: dan is het ook weer zeer zinnig bewegingen met klanken en woorden te verbinden.

Op deze blog staan ook vingerspelletjes voor peuters en kleuters. Het is niet zo eenvoudig om een duidelijke scheidslijn aan te geven.
Uiteraard moeten de spelletjes voor de baby, het jonge kind dat een beetje zitten kan, eenvoudig zijn.

Een van de bekendste is wel;
.

NAAR BED, NAAR BED! ZEI DUIMELOT

Een spelletje voor de al wat fijnere motoriek: de betreffende vinger moet a.h.w. even apart bewogen worden. Vooralsnog doet de oudere dit, later zal het kind het nadoen (nabootsing!)

Naar bed, naar bed! zei Duimelot
Eerst nog wat eten! zei Likkepot.
Waar halen we ’t vandaan? zei Langelot.*
Uit grootvaders kastje! zei Ringeling.
Dat zal ik verklappen! zei ’t Kleine Ding.

Er bestaan uiteraard allerlei kleinere varianten:
Waar zullen we ’t halen, zei Lange Jaap
Uit grootmoeders kastje, zei Korte Knaap

Soortgelijk:

Duimelot is in het water gevallen,
Likkepot heeft hem er uit gehaald.
Langejaap heeft hem thuisgebracht,
Korteknaap heeft hem te eten gegeven, en
Pinkelink heeft alles aan moeder verteld!

Mellie Uyldert heeft een verklaring voor de verschillende vingers:

Zij zegt dat de vingers de krachtstroom geleiden die door de arm wordt aangevoerd, elk op een verschillende trilling naar buiten, wat samenhangt met het doel, waarvoor de vinger de kracht gebruikt.

In de duim ziet zij het werktuig en uitdrukkingsmiddel van het Ik, de wil en het hart. Bij de duim gaat het om zonnekracht. ‘Duimen’, (op geluk hopen) is dan:  ‘die kracht opladen en daaraan de wens verbinden die door die lading van scheppingskracht kans krijgt om in vervulling te gaan!

De wijsvinger zou met het geloof te maken hebben. De bisschopsring wordt aan deze vinger gedragen: hier zou het om de Jupiterkracht gaan. Jupiter doet vriendschappen ontstaan; als men naar iemand wijst, maakt men al een etherische verbinding met die persoon.

De middelvinger zou verband houden met de erffactoren van het voorgeslacht, met traditie en verplichting en verantwoordelijkheid; men draagt er de zegelring met het familiewapen aan!

Bij het afleggen van de eed, worden wijs- en middelvinger tegelijk opgestoken: men zweert bij God en bij het voorgeslacht!

Tegen het z.g. boze oog of de boze blik maakt men het z.g.. hoorntje: men steekt wijsvinger en middelvinger uiteen gespreid in de vorm van een V omhoog of voor zich uit, weert dus onheil af door de krachten van Jupiter en Saturnus. (Dit heeft niets met de V van Victorie te maken, dat is er later maar bij bedacht!)”

De ringvinger zou de vinger van Venus zijn en met de liefde te maken hebben, de vinger waaraan de trouwring wordt gedragen.

De pink de vinger van Mercurius, ”die speelkameraadschap kan doen ontstaan, men draagt er de ring van de kleine genegenheid aan. Mercurius geeft ons de spraak en de taal. Het valt op, dat in de overeenkomstige versjes in alle Europese talen de pink steeds degene is, die aan het eind van het avontuur zegt: ik zal alles verklappen! In ’t Frans zeggen de moeders ook: mon petit-doigt me l’a dit!

Het is interessant dat de Duim de actieve is, in de zin van initiatiefnemer: ‘Naar bed,, jullie!’ Of hij heeft al iet gedaan en is in het water gevallen. Als we vanuit de drieledige mens kijken, is de duim zeker het meest verwant met de wil. Iemand ‘onder de duim houden’ betekent toch niet meer of minder dan dat je iemand ‘je  wil oplegt’. Het is ook de vinger waarmee wij de grootste drukkracht kunnen uitoefenen en is daarmee zeer ‘ledematenverwant’.
De Duitse antroposofisch art Norbert Glas gaf een jaar of vijftig geleden een serie boeken uit met als kern dat het uiterlijk van de mens iets openbaart van zijn innerlijk. Een titel luidt:Die Hände offenbaren den Menschen‘.
Ook hij koppelt aan de duim ‘de wil’.
Hij verbindt aan de vingers geen planetenkwaliteiten, dat doet Uyldert wel en ze laat de wijsvinger bij Jupiter horen. Een jupiterkwaliteit is ‘denkend het overzicht bewaren’; dat komen we bijv. weer bij Glas tegen.
Het uitlikken van de pan is voor Uyldert ook een jupiterkwaliteit, hij immers ‘geeft ook de levensgenieters!’
De middelvinger schaart zij onder Saturnus: ‘het probleem-denken’ en ordenen in rubrieken; de ringvinger, Venus, zoekt dan weer het genot. Ze zou in alle talen een ril spelen wanneer het om eten gaat.
En de pink, als mercuriusvinger, is de Mercurius als boodschapper van de goden.
Het ‘over-brengen’ komt ook in alle talen voor!

 Voor Uyldert hangt de duim samen met de Zon, en daarmee met het hart. Volgens haar weet de duim alles van het hart en als er door het kind op gezogen wordt, aan ‘gelurkt’, Duimelot = duimelurk!, masseert het zijn gehemelte en de daar boven liggende hypofyse: de klier die o.m. zorgt voor de kennis van de buitenwereld).
Zij refereert nog aan Klein Duimpje dat als zinnebeeldig sprookjesfiguur in heel Europa voorkomt, en in India is er vaak sprake van een mythisch wezen, niet groter dan een duim, zittend op een lotusblad op het water, overeenkomend met Andersens Duimelijntje, en dat betekent overal: de eeuwige lichtvonk in het mensenhart, het goddelijke deel in de mens.

We kennen nog meer gebaren met de duim: we liften ermee; we geven te kennen dat iets goed is: duimpje hoog.
Maar bij de Romeinen betekende ‘duim omlaag’: dood voor de gladiator en wij geven met dit gebaar ook iets afkeuringswaardig aan.
In het kinderspel betekende de duim omhoog: ik pas!

‘Door de duim stroomt de kracht, die ons met het eeuwige leven verbindt en die ons de individuele waarde schenkt, het eenmalige van onze persoonlijkheid.’

Voor Uyldert is ‘Duimelot is in het water gevallen’: het goddelijke vonkje, of de geest, valt in de wateren van de ziel bij de incarnatie. ‘Juist zoals de levensgeest in de gestalte van Tyl Uylenspiegel in het water valt. Daar in het menselijk-psychische zou het besef van de goddelijke afkomst te loor gaan, als het geloof van Jupiter (de wijsvinger) het niet uit het water haalde en hogerop in het bewustzijn bracht! – Langejaap, de Saturnusvinger van het abstract denken, brengt hem dan thuis in de begrippen der theologie! Duimelot is daar de immanentie. – Korteknaap, de Venus-vinger, geeft hem te eten: de liefde is het voedsel, dat de eeuwigheid in de mens onderhoudt. – En dat dit gehele proces zo plaats vindt, dat het de oer-vorm van de involutie en evolutie is, van schepping en verlossing, dat wordt door Mercurius onderwezen, van de een op de ander oververteld!’

Zo zouden we dus de diepste en grootste waarheden terugvinden in de eenvoudige beelden en woorden van het kinderrijmpje.

.

Mellie Uyldert: Verborgen wijsheid van oude rijmen

In deze reeks:  [1-2],  [1-2-2]  en [1-2-3]  [1-2-4]

Ontwikkelingsfasenalle artikelen

Opvoedingsvragenalle artikelen

Nabootsing      lopen-spreken-denken      spel      ritme

Vrijeschool in beeldkleuters

.

2800

 

VRIJESCHOOL – De ontwikkeling van het jongere kind (1-2-4)

.

In [1-2],  [1-2-2en [1-2-3werd al gewezen op de grote ontwikkelingswaarde van de interactie tussen (groot)ouders, oudere kinderen en het heel jonge kind.
Taalklanken [zie hier] werken vormend in op de ontwikkeling van de hersenen, die ook ‘groeien’ door aandacht; de woordenschat neemt verbazingwekkend toe.

Alle redenen om met het kind te zingen, te spreken (niet in baby-taal) en te bewegen.
Zonder andere hulpmiddelen dan de menselijke zang- en spreekstem, de menselijke beweging direct nagebootst van de oudere zelf, dus niet van een ‘scherm’ of andere media die de plaats innemen van het directe contact.

Onderstaande spelletjes zijn al jaren oud, maar ‘doen’ het nog steeds.

Draai het wieletje nog eens om

Als ’t kindje in de kinderstoel zit en de ouder er tegenover, kunnen alle bewegingen worden voorgedaan. Natuurlijk doet het kind het niet meteen na, maar als je de handjes en/of armpjes vasthoudt en leidt, komt er een ogenblik dat het kind het zelf doet. 
De armen, in de ellebogen wat gebogen, draaien om elkaar heen. 
Als je dat van je af doet, zoals bij het oprollen van een bolletje touw o.i.d. zal het kind dat hoogstwaarschijnlijk spiegelen en de beweging naar zich toe maken. 
Dus, als je wil dat het kind de beweging ook van zich af leert maken, moet jij ze hoogstwaarschijnlijk naar je toe maken.
Dit geldt voor heel veel bewegingen. 

Draai het wieletje nog eens om,
klap eens in je handjes

Je kan hier viermaal in je handen klappen, op de maat van de volgende regel van het versje.
Dan de handen op heupen:

Zet je handjes in de zij!

dan de handen, met de palmen naar onder, op elkaar boven op het hoofd:

Op je hoofdje allebei!

Daarna zittend heen en weer bewegen, met de handen nog op het hoofd:

Zó varen de schuitjes voorbij!

Muziek en tekst (die weer een beetje afwijkt.)

Uyldert vraagt zich af of deze spelletjes nog een verbinding hebben met een ver verleden, naast natuurlijk de bewegingen die bij ‘een wieltje’ horen: dat draait. Dan hebben we te maken met nabootsingen van bijv. een spinnenwiel. 
Zij herkent echter ook bewegingen die in de oudheid of in oosterse landen gemaakt werden/worden bij godsdienstige plechtigheden en dansen. Ook ziet zij er een voortleven in van rituelen die oefeningen waren voor het scholen van de geest: die bewegingen moesten de krachten van lichaam naar geest beter laten doorstromen.
Uyldert: ‘het draaien van het wieletje is z’n beweging, die tot onmiddellijk doel heeft, de krachtstromen die uit de armen langs de vingertoppen afvloeien, positief en negatief, om elkaar heen te winden, zodat zij door inductie elkaar opvoeren; zo bereikt de levenskracht een hoger potentiaal in het zenuwstelsel en van daaruit in de ziel.
Erbij zingen zou dit zeer bevorderen. 
Klappen zou, door het telkens aanraken van de handen en weer loslaten, de opgewekte stroom onderbreken wat de geestdrift zou verhogen, maar zich ook weer kan ontladen.
Zij ziet ditzelfde terug in het applaus: ontlading om niet te exploderen!
Een versterking van een stroomveldje aan iedere kant van het lichaam ontstaat door de handen op de heupen te plaatsen. 
(Instinctief maken we zo’n handen-in-de-zij-gebaar nog wel, als we tegenover iemand komen te staan en we a.h.w. te kennen willen geven ‘kom maar op!’)
Zo zou de denkhouding bij de ‘denker’ van Rodin voortkomen uit het instinctieve gebaar dat we maken om de overmaat van stroom die door het denken is opgewekt, af te voeren: elleboog op de knie, kin op de bijbehorende hand

Het schommelen ’als de schuitjes’ ziet Uyldert als het met elkaar in evenwicht brengen van de twee stromen die door de gangliën gaan, waardoor de kringloop van kracht door het lichaam bevorderd wordt en ev. stuwingen opgeheven.

Zij ziet dit schommelen terug in wat volwassenen doen die bijv. aan lange tafels gezeten op bepaalde ‘schlagerachtige’ muziek inhaken en meedeinen.
Dit is bijv. nog volop in deze tijd te zien tijdens carnavalszittingen.

0-0-0

Hop Marjanneke

Hop, Marjanneke,
stroop in ’t kanneke,
laat de poppetjes dansen!
Eertijds was de Prins in ’t land,
en nu die kale Fransen!

Dit versje is uit de Franse tijd: Marianne is de Franse maagd, die hier ’de poppen aan ’t dansen’ bracht: de bezetting door de Fransen.  De kale Fransen waren de in lompen gehulde soldaten: de ’sans culottes’!
Weer een versje voor op schoot met de hop-glopbewegingen.

Juf Margot zingt het.

0-0-0

In Den Haag daar woont een graaf

Ook weer een liedje voor op schoot, waarbij de bewegingen worden gemaakt.

In Den Haag daar woont een graaf, 
en zijn zoon heet Jantje;
als je vraagt: waar woont je Pa?
dan wijst hij met zijn handje!
Met zijn vingertjes en zijn duim,
op zijn hoed draagt hij een pluim,
aan zijn arm een mandje
dag mijn lieve Jantje!

Juf Margo zingt het voor.

0-0-0

’t Paardje

’t Paardje stapt, ’t paardje stapt – (rustige beweging)
’t Paardje draaft, ’t paardje draaft! (vlugger!)
’t Paardje galoppeert! galoppeert! galoppeert! (nog vlugger en wilder!)

Het kind zit op een knie. Goed vasthouden. En de bewegingen spreken voor zich.

Uyldert ziet in het hoppen, zoals men dat bij het werkelijke paardrijden óók doet, iets buitengewoon gezonds voor de klieren, die er door worden aangezet: een krachtstroom gaat door het lichaam omhoog. Mensen die bij hun hoofdwerk uitgeput raken, maken soms zelf instinctief een samentrekkende beweging met de anus om de energie omhoog te stuwen. Bij het paard-rijden wórdt dat gedaan. De dagelijkse rijtoer in de vroegte vóór het ontbijt is wérkelijk een middel om jeugdig te blijven!

0-0-0

Paardje, paardje, rij naar stee

Een hop-versje op de knie, met een hoge hop op het laatste woord!

Paardje, paardje rij naar stee,
breng voor ’t kindje koekjes mee!
Koekjes met vier hoekjes,
aan alle kanten even smal!
Raad eens, wie die hebben zal?
’t Kindje krijgt die koekjes al,
als het stout is, niemendal!

0-0-0

Schuitje varen, theetje drinken

De allerkleinsten kunnen op iemands knie zitten. Goed ondersteunen en vasthouden. Heen en weer bewegen. Op het eind kan het kind even worden opgetild en ‘landt’ weer op schoot of knie.

Het kan ook door wat grotere kinderen met elkaar gespeeld worden. Ze zitten tegenover elkaar, benen wijd, armen vooruit en elkaars handen stevig vast. Beurtelings voor- en achterover buigen. Aan het eind loslaten. Het omvallen is de pret!

Schuitje varen, theetje drinken,
varen wij naar de Overtoom,
drinken er zoete melk met room,
zoete melk met brokken –
kindertjes mogen niet jokken!

Bij de Overtoom was een uitspanning, waar men naar toe kon varen over de grachten. Zoete melk met room was toen een traktatie! Of de brokken speculaas-brokken waren, als nu – maar dan reeds in de zomer verkrijgbaar, dan wel dat het versje oorspronkelijk misschien zure melk-met-brokken noemde, dat weten wij niet, aldus Mellie Uyldert.

Een oudere tekst had nog: ’kindje mag wel jokken’.
Jokken betekende toen ‘plezier maken*’. Toen die betekenis verloren, ging werd jokken ‘onwaarheid spreken’.

Het is ook de tijd van de trekschuit*, kennelijk dus óók een nabootsing van het schommelen in de trekschuit.

Uyldert: Bij hoeveel oude volken zien wij niet die schommelbeweging maken tijdens het zingen of intoneren van lange gebeden, hetzij in zittende of in staande houding? – De oudheid wist waaróm -latere volken déden, maar wisten niet meer de reden waarom. Heden ten dage keert het doorzicht in het bewustzijn terug!

Hier wordt het liedje gezongen met een bootje in de hand. (Ik zou geen melluk zingen, maar gewoon melk)

*zie Bert van Zandwijk

0-0-0

Torentje, torentje bussekruit

Bij dit spelletje worden de overbekende bewegingen gemaakt van ‘Olke-bolke’ . De oudere, die met het kind speelt, maakt een vuist (de duim over de vingers heen) en zet deze op de tafel: Torentje! – Nu moet het kind zijn vuistje daar bovenop zetten, om zo de toren op te bouwen: Torentje! – Nu de andere vuist van de oudere daar weer bovenop: Busse – dan de tweede vuist van het kind: kruit! Zo blijft de toren staan.

Wat hangt er uit? Een gouden fluit:
van de bovenste vuist een wijsvinger naar buiten steken.

Een gouden fluit met knopen!

Maar ’t torentje is gebroken!: de vuisten los, laat ze op tafel vallen, de toren rolt dus uit elkaar:

In 1654 ontplofte de kruittoren van Delft, wellicht heeft dat met het ontstaan van het liedje te maken.

Juf Margo zingt het voor (maar maakt geen bewegingen)  (En bussekruit is met T)

Zij heeft nog veel meer gezongen en bij haar hele repertoire staan veel liedjes die, passend bij dit artikel, kunnen worden gedaan.

Ontwikkelingsfasenalle artikelen

Opvoedingsvragenalle artikelen

Nabootsing      lopen-spreken-denken      spel      ritme

Vrijeschool in beeldkleuters

.

2796

 

 

 

 

.

 

 

 

.

 

 

 

.

 

 

 

 

 

VRIJESCHOOL – De ontwikkeling van het jongere kind (1-2-3)

.

taalontwikkeling (dus: hersenontwikkeling) d.m.v. klanken
.

De gezonde instincten van oudere generaties zorgden eenvoudig voor allerlei liedjes, bewegingen, spelletjes om het taalgevoel te stimuleren. Niet zozeer vanuit een ‘weten’ dat dit goed is, maar eerder nog door het simpelweg omgaan met het kind en wellicht ook door het ontbreken van veel prikkels die nu aan het kind gegeven kunnen worden door wat er in de wereld aan bijv. geluid- en beelddragers, speelgoed (dat vaak eerder speel-slecht’ genoemd zou moeten worden enz.

De eenvoudige spelletjes die vroeger ‘voor moeder en kind’ opgetekend zijn, zijn uiteraard ook voor vader en kind van belang.

Mellie Uyldert had hiervoor nog een sterk intuïtief gevoel.
Zij zegt bijv,: 

Wat de spelletjes van ouders of grootouders met het kind op schoot voor dat kind wel betekenen, wordt veel te weinig beseft! Pas in de laatste tijd is men tot de conclusie gekomen, dat kinderen in de zeer hygiënische kinderhuizen, met moderne afgewogen diëten en pedagogisch speelgoed, minder goed gedijen dan kinderen in armoedige woninkjes, die bij hun ouders zijn en die, weliswaar lang niet altijd pedagogisch bejegend, de nestwarmte krijgen, die de instinctieve ouderliefde nu eenmaal geven kan en de geschoolde opvoedingsambtenaar niet!

Tot die nestwarmte behoren de intieme kwartiertjes tussen moeder en kind, na het bad, bij het voeden, voor het naar bed gaan, als een grapje gemaakt, een liedje gezongen, een bewegingsspelletje gedaan wordt. Waarom kraaien de kleintjes van pret bij het paardje rijden op vaders knie, het schuitje schommelen op moeders schoot? – Omdat het kind daardoor deel neemt aan menselijk contact, omdat het voelt dat het erbij hoort, en iets samen met anderen doet, zoals later, als het meespeelt in een orkest of in een toneelstuk, of meewerkt in een bedrijf. Omdat het zich voelt opgenomen in die grote elektromagnetische stroom, die door alle levende schepselen vaart, van de een op de ander overspringend bij elke aanraking, en daardoor tekorten aanvult en overschotten afneemt, voortdurend stimulerend en kalmerend in het ritme dat het eigen ritme is van onze adem, ons hart, onze gevoelens!

Onderhand leert het kind zijn lichaam beheersen, zijn bewegingen richten, het leert zijn eigen rijkje verkennen om het te leren besturen. De tijd, die we spelend aan onze kinderen besteden, is niet weg – integendeel: wij leggen daarmee de grondslag van een evenwichtige samenleving en mensengeluk!

Zie nu bijv. in dit artikel ‘Algemene menskunde’ [11-5-1]  vanaf hier
en [11-4]  

Daar noemde ik het liedje Ozewiezewoze’:
Soortgelijke liedjes:

Ozewiezewoze en meer

Ala, mala, mink, monk
Dit liedje is pentatonisch, d.w.z. het maakt gebruik van 5 tonen zonder de c en de f. Dat geeft een wat dromerig-zweverige stemming.

Corni, corni, cornette

De spin Wiedewin

De vogeltjes zingen

Dimme-dimme duisje

Du-du, ik zeg du
Voor de u kan je uiteraard alle klinkers nemen

Een, twee, hupsakee

Eun(e)-deun(e)-dip

Haken en ogen

Hela, hola

Iep-sliep

Ikke-pikke-porretje

In de nacht, ay-ah-ah

In galop, hop-hop

In mijn holletje

In plantona

Isme, krisme, krasme

Issie, dissie, dou

Kara-kara, kiet-kiet-kiet

Kling klang klingeklang

Klippe-klap, klippe-klap

Klokjes klingelen o zo teer

Klokkenlied

Li la larm

Li-li lekkere li

Likke, lakke, lorrepottr

Merel, mees en molenwiek

Miene, manne, muis

Olke, bolke, rubisolke

Ora vivat

Ozewiezewoze

Ri-ra-roets

Ringelingelingeling

Rom-bom-bom

Rondertdebonder

Snater, snetter

Spin, spin, spinnetje fijn

Tiereliere, let-let-let

Tierelierelier

Tikke, tak

Ting, tingeljng

Ting tingelingeling

Tok-tok-tok, daar zijn de kippen

Trararetje

Trippel, trappel

Turelure

Twiet-twiet-twiet

Vogeltje, wiedewiet

Wiede, waaie, windje

Wipperde wip

Dit is een keuze voor het doel bovenbeschreven. De liedhes staan alle op ‘Vrijeschoolliederen, bij de leeftijd 4 – 6.

Wanneer het kind wat ouder is en kan zitten, zijn er nog veel liedjes waarop allerlei bewegingen kunnen worden gemaakt. Ook dat is zeer stimulerend voor bepaalde hersengebieden, dat nu veel meer aangetoond kan worden dan vroeger.
Maar het is net of vroegere generaties dit ‘gewoon’ wisten en zo zijn er uit het verleden vele (vinger)spelletjes, liedjes blijven bestaan.

Ontwikkelingsfasenalle artikelen

Opvoedingsvragenalle artikelen

Nabootsing      lopen-spreken-denken      spel      ritme

Vrijeschool in beeld: kleuters

.

2792

.

.

VRIJESCHOOL – Ontwikkelingsfase en ziekte

.
Dr.Med. H.K.Mittelstrass, kinderarts, Weledaberichten nr.137 december 1995

.

ONTWIKKELINGSFASEN EN AANLEG VOOR ZIEKTEN IN DE EERSTE DRIE LEVENSPERIODES VAN ZEVEN JAREN

.

Elk jaar gedenken wij met Kerstmis de geboorte van het Jezuskind dat de Christus wordt, die wij als de Verlosser vereren. Als wij zijn levensgeschiedenis overzien, zoals die aan ons is overgeleverd, dan gebeuren er rondom de geboorte van het kind wonderbaarlijke dingen: de drie Koningen kwamen van verre. Zij begrepen de gebeurtenis vanuit de sterren. De herders beleefden die in hun harten en zij ontwaarden de hemelse heerscharen boven het heilige kind. Na de doop in de Jordaan begint echter pas de werking van Jezus van Nazareth, die zijn discipelen als de Christus herkennen. Nu stelt hij zelf tekenen. Wat ligt daartussen? Wij vernemen over de vlucht naar Egypte, een terugtocht in het verborgene. Daarna de terugkomst naar Galilea, die zo begenadigde streek van Israël, die los staat van het politieke leven van Jeruzalem. Daarna zien wij een uniek oplichten van hetgeen later zichtbaar zal worden, als de twaalfjarige Jezus, op de drempel van de kindsheid naar het jongelingschap, de Schriftgeleerden in verbazing brengt voor zijn leer en uitlegging van de Schrift in de tempel. In de stilte voltrok zich het rijpen, daarna kwam het begin van zijn taak op aarde.

Op die manier voltrekt zich ook de rijping van ieder mens. Er zijn vele jaren voor nodig, ongeveer twee decennia, tot wij diegenen zijn, die in het leven vormgevend ingrijpen, om onze taken op aarde te volbrengen. Het zijn jaren van leren, rijpen, groei en verandering. Vanaf onze geboorte zijn wij wel fysiek aanwezig, toegerust met een ontembare levensdrang, na een geheimzinnige, in het verborgene van de moederschoot zich voltrekkende voorbereiding, maar… hoe hulpeloos zijn wij niet? Wij hebben deel aan de wereld, hebben echter de krachten, de substanties van die wereld nodig, bovenal de andere mensen om op te groeien, te rijpen en uiteindelijk zelfstandig te worden.

Deze ontwikkelingsfase vertoont naast continuïteit duidelijk markante punten waar nieuwe eigenschappen en impulsen tevoorschijn komen, misschien alleen maar terloops zichtbaar worden, om dan weer in de stroom van de voortschrijdende ontwikkeling onder te duiken.

Dergelijke in het oog lopende punten herkennen wij in de vroege kindsheid gemakkelijker als zij gepaard gaan met zichtbare lichamelijke veranderingen. Later worden zij minder duidelijk, als zulke veranderingen nog slechts psychisch-geestelijke ontwikkelingen weergeven, die wij dus ook met andere waarnemingsorganen moeten observeren. Wij zien een groot, ongeveer zeven jaren omvattend biologisch en biografisch ontwikkelingsritme, dat op zich zelf in fasen is geleed.

Er zijn twee kenmerkende gebeurtenissen na de geboorte waardoor wij fysiek tot verschijning komen.

De eerste is het tijdstip van de tandenwisseling, die de kleuterfase afsluit en altijd al als het juiste ogenblik van de schoolrijpheid werd beschouwd, omdat er nu kennelijk nieuwe mogelijkheden en vaardigheden ontstaan.

De tweede is het intreden van de puberteit omstreeks het 14e jaar. Met de lichamelijke verandering van de geslachtsrijpheid ontwaken nieuwe zielenkrachten, die vrij komen en die zich naar de medemens en de wereld keren.

Rondom het 21e jaar is de menselijke gestalte voltooid. Het is de tijd van de volwassenheid. Daarna kan de mens het ”wij” beleven en in de wereld actief worden.

Tussen deze overgangen om de zeven jaren ligt het doorbreken van de eerste tanden in het zuigelingenstadium omstreeks de 6e maand. Vanaf nu kan ook vaster voedsel dan alleen de zoete moedermelk worden verdragen; het kind wil zich gaan oprichten. Als het één jaar is kan het dat. Daarop volgt het leren lopen. De wereld wordt groter. Het kind wil die wereld gaan begrijpen en ervaren. Na een eerste begin van de mogelijkheid om te denken ontvonkt met ongeveer 2½ jaar het ik-bewustzijn, waarmee dan allengs het continue zelfbewustzijn, de mogelijkheid van het zich-herinneren gepaard gaat.

Lichaamsbeheersing (wie beheerst wie?) en leren gaan geweldig vooruit. Het lichaam groeit op in fasen van afwisselend strekken en vullen. De kindsheid is door iets betoverends omgeven. Het echt-slechte bestaat niet. In de omgang met het kind krijgen wij eerbied voor hetgeen daar zienderogen opgroeit en rijpt onder onze zorgzame handen. Met ongeveer 9 jaar wordt die harmonie dikwijls haast onmerkbaar plotseling verstoord, als ons vragen, twijfel omtrent de ouders en opvoeders uit de droeve, resignerende blik van het kind tegemoet komen. Deze vertroebeling van onze relatie met het kind en van het kind met ons wordt verhevigd als wij beleven, hoe rondom de puberteit driften loskomen, verdorvenheid de ziel gaat beproeven, krachten in tegenstelling tot hetgeen de opvoeder en de wereld beogen, de vrije loop trachten te krijgen om dan weer te worden gebruikt voor lichamelijke en geestelijke prestaties die van een verbazingwekkende zekerheid getuigen en die vooral blijken in de adolescentie – vooropgesteld dat de jonge mens de juiste gelegenheid krijgt om lichaam, ziel en geest te voeden en te trainen. Maar rondom het 18e, 19e jaar komt er een nieuwe breuk als opeens gedurende een zekere tijd een opeenvolging van blunders en pech ontstaat waaruit de adolescent dan ontwaakt, gerijpt door de ervaring, dat niet alles zomaar vanzelf gaat en teleurstelling – waardoor het begrip voor de omgeving wordt verdiept – wordt ervaren; wij zien de mens nu volwassen worden. Wij vermoeden iets van de worsteling tussen opbouwende groeikrachten en vormgevende afbrekende krachten in de jonge mens, tot ten slotte na vele metamorfosen de bij hem passende gedaante met de daaraan inherente vermogens voor ons staat.

Het kan na het hierboven beschrevene duidelijk zijn, dat dit verloop van de menswording in ritmische ontwikkelingsfasen verloopt. Aan die fasen, waarin plotseling nieuwe resp. oude vermogens in veranderde gedaante tevoorschijn komen, gaan tijden van voorbereiding vooraf, waar in het verborgene de aanleg ontstaat voor hetgeen later verschijnt.

Wij weten, dat de stappen in een ontwikkeling vaak pijnlijk zijn en het beeld van ziekten vertonen. Uit de waarneming daarvan en het weten daaromtrent dringt zich de gedachte op, dat ziekten – vooral gedurende de kinderjaren- de uiting van ontwikkelingsfasen of op zijn minst de heftige poging om een ontwikkeling door te maken zijn, die zonder de inspanning van een ziekte niet mogelijk zou zijn geworden.

In het hierna volgende worden enkele typische ziekten met betrekking tot de verschillende levensfasen beschreven die deze gedachte kunnen illustreren.

Ziekten in de eerste zeven jaar

In de eerste zeven jaren spelen infectieziekten de hoofdrol. Zij zijn zo kenmerkend voor deze leeftijd, dat ze kinderziekten worden genoemd. Met de krachten van de nabootsing, waarover het kind op deze leeftijd beschikt en die bij de infectieziekten aan het fysieke lichaam gebonden optreden, verwerft het zich als resultaat van de ziekte de immuniteit, d.w.z. het kan niet een tweede keer zo’n ziekte krijgen. Het kind krijgt dus iets wat helemaal van hemzelf is: het vermogen om zich zelf in stand te houden.

Het beleeft, gekluisterd aan zijn lichaam, een proces, dat al in de ziel in de fase van het nee-zeggen, van het eerste ik-bewustzijn, is begonnen. Zulke ziekten, die van binnenuit via het zweten met hoge koorts, door de huid worden afgeleid, treden op in een fase van lichaamsverandering en groei. Na mazelen, roodvonk, waterpokken wordt tegelijk met de roofjes en korsten de oude huid afgelegd. Het kind komt als herboren tevoorschijn met zijn nieuwe vaardigheden, vooreerst nog een beetje uitgeput door de worsteling, op den duur echter versterkt. Het beschikt over nieuwe vaardigheden, heeft belemmeringen uit het verleden zoals bijv. gebrek aan eetlust en bedwateren overwonnen.

Ziekten in de tweede zeven jaar

Terwijl in de eerste zeven jaren deze ziekten de totale mens met hoge koortsen doorgloeiden, waarvoor men eigenlijk niet bevreesd behoeft te zijn, hebben de typische en veel voorkomende ziekten van de tweede fase van zeven jaren eerder een vluchtig nauwelijks vatbaar functioneel element. Het totaal van de wisselende symptomen vatte Holzapfel als schoolziekten samen: buikpijn, braken, diarree, verstopping, hoofdpijn, pijn in de ledematen, steken in de hartstreek, ademnood, duizeligheid wisselen elkaar af. De arts zal, als hij organische manifestaties zoekt, nauwelijks iets vinden wat van belang is.

Terwijl het lichaam in de eerste zeven jaren steeds meer gevormd werd, moet het zich nu aan uiterlijke omstandigheden aanpassen. Dat lukt niet zonder dat ook het zielenleven, dat nu ontstaat hierbij betrokken is. Wij denken hierbij eraan, hoe schrik de adem doet stokken en het gelaat doet verbleken, toorn het gezicht rood laat worden en vreugde het hart sneller laat kloppen. Aldus kunnen wij meevoelen, wat in deze levensfase het voornaamste element is, dat wordt getraind en leiding geeft: de ziel, die gebruik maakt van de lichamelijke functies, wier kenmerk is heen en weer te pendelen tussen vreugde en smart, moed en angst, sympathie en antipathie, instemming en afkeuring en die in het gezonde heen-en-weer schommelen tussen de polen niet in de stilstand het evenwicht zoekt en vindt. In de eerste zeven jaren vinden wij uiterlijke oorzaken voor het optreden van de kinderziekten die worden “nagebootst”. Zij zijn een welkome aanleiding om de wil te activeren, die het kind van top tot teen doortrekt. Opdat dit goed gebeurt, behoeven wij als artsen en opvoeders hier niet veel aan toe te voegen.

In de gezondheidsstoornissen van de basisschoolleeftijd hebben wij eveneens uiterlijke aanleidingen die uitgaan van het ouderlijk huis, de civilisatie, de voeding, een tekort aan ritme in het dagverloop, intellectuele overbelasting, een overmaat van zintuigelijke indrukken. Een hulp, die wij ter overwinning van de stoornissen kunnen bieden ligt op het psychische vlak om het heen en weer gaan tussen twee uitersten weer op gang te brengen of tot de juiste maat te herleiden. Het pendelen heeft echter ook ten doel een evenwicht tot stand te brengen. Ondersteuning daarvan bestaat in een gezonde opvoeding, zoals die te vinden is in de vrijeschoolpedagogie. Wie zich daarmee bezig houdt scherpt ook zijn blik om de genoemde uiterlijke aanleidingen van de stoornissen te kunnen herkennen en verschaft aan ouders en opvoeders de mogelijkheid om de kinderen te helpen.

Ziekten in de derde zeven jaar

Als de puberteit zich aankondigt als een overgang van de 2e naar de 3e fase van zeven jaren, met een versnelling van de wasdom, in lichamelijke zwaarte vallen, rijping van geslachtsorganen, verandert ook het kenmerk van de typische door de leeftijd bepaalde ziekten: botnecrose, slechte lichaamshouding, vetzucht treden op en verkondigen, dat in de toekomst ziekten anders, meer aan de organen gebonden zullen zijn. Als wij bedenken, hoe verbonden met crises in het ziels- en wilsleven de fase van de puberteit bijna door iedereen wordt beleefd, dan wordt ook begrijpelijk, dat nu werkelijk de levensloop beïnvloedende storingen kunnen optreden, als deze overgang niet gelukt.

Nemen wij in dit verband de steeds meer in de puberteit optredende drift om te vermageren of een ander gedragspatroon (verslaving aan drugs, alcohol, nicotine etc.), wat in onze tijd een overgroot vraagstuk wordt, dan wijzen deze ziekten wat hun kiem betreft naar eerder liggende stadia. Niet in de eerste plaats in de directe omgeving, het heden, liggen de oorzaken van de ziekten, zoals dat bij de voorafgaande leeftijdsfasen voornamelijk het geval was; veeleer zijn die dan te vinden in factoren uit het verleden. Zij beïnvloeden de actuele situatie en werpen een drempel op voor de toekomst. Deze ziekten zijn misschien nog de uitdrukking van de wil tot zelfgenezing, van de poging om stadia van de ontwikkeling in te halen, maar door de ernst van de ziekte wordt toch duidelijk, dat zij uit zichzelf niet meer tot genezing in staat zijn. Veeleer kan men vermoeden, dat er beschadigingen zullen overblijven, als er niet energiek wordt ingegrepen en geholpen van buiten af door opvoeders en genezers.

Deze ziekten van de derde zevenjaarperiode blijken in tegenstelling te staan, tot de typische ziekten van de voorafgaande periodes. Van de eerstgenoemde ziekten krijgt men de indruk, dat zij gunstig zijn voor de ontwikkeling. De later optredende ziekten lijken die te remmen, af te snijden. Als wij nauwgezet andere ziekten nagaan, die behalve de genoemde in de eerste twee periodes van zeven jaren optreden, dan kunnen wij misschien in toenemende mate ook in eerdere levensperiodes dergelijke belemmerende ziekten ontdekken.

Daardoor rijst de vraag: wat zijn de voorwaarden voor het ontstaan van zulke ingrijpende en uiteindelijk vernietigende ziekten? Als men nagaat, wat jonge mensen, die verslavingsgedrag vertonen, tevoren hebben meegemaakt op hun ontwikkelingsweg, dan ontdekt men dikwijls krenkende en storende gebeurtenissen, die hoogst persoonlijk zijn en niet over één kam geschoren en vereenvoudigd kunnen worden opgesomd – gebeurtenissen, die schreden op de ontwikkelingsweg bemoeilijkten of onmogelijk maakten. Men denkt aan het ontbreken van kinderziekten, van nestwarmte in de eerste kinderjaren, intellectuele overbelasting in de schooltijd, vervelende leraren i.p.v. ontmoetingen met een enthousiasmerende, kunstzinnige persoonlijkheid die voor het kind een dierbare autoriteit wordt.)

De vraag naar de voorwaarden van de ontwikkeling-belemmerende ziekte in de derde zevenjaarperiode roept de vraag op naar de voorwaarden voor de ontwikkeling van een levend wezen in ’t algemeen.

In de planten- en dierenwereld ziet men, dat in elke ontwikkeling levenswetten een rol spelen. Men kan ze als volgt formuleren:

1e: dat de ontwikkeling naast een continuïteit een ritmische geleding in de tijd vertoont.
2e: dat met dit ritme in de tijd ook ritmisch zich voltrekkende gedaanteverwisselingen gepaard gaan (metamorfosen).
3e: dat ontwikkelingsfasen en veranderingen in het verborgene worden voorbereid in een beschermende omhulling.

De eerste beide gezichtspunten vonden wij reeds in de voorafgaande beschouwing. Het noemen van ziektefasen diende ter verduidelijking daarvan. De derde wetmatigheid werd ook reeds vermeld.

Wij willen daar nog enkele gezichtspunten aan toevoegen met de bedoeling de oorzaak van die de ontwikkeling remmende ziekten van de derde zevenjaarperiode na te gaan en misschien een bijdrage te leveren, hoe dit soort ziekten aan te pakken.

Ziekte is geen levensuiting van planten en dieren als het milieu intact is. Ziekte wordt echter in toenemende mate mogelijk door de mens, die het milieu ook van deze levende wezens verandert en is voor ons een signaal om zorgvuldiger met het milieu om te gaan. De plant verbergt voor onze blik de voorbereiding voor de volgende ontwikkelingsfase onder de schutbladeren van de knop. Het dier verbergt in het ei de larf. Die verpopt zich tot de rups een vlinder wordt. Het dier bouwt nesten, maakt holen, trekt zich in het struikgewas terug of het wordt in de kudde door de volwassen dieren omringd. Elke keer worden omhullingen gevormd in de bescherming waarvan stappen in de ontwikkeling worden gedaan. Voor zover die lichamelijk zijn kunnen wij ze zien, meten, wegen. Psychische ontwikkeling blijkt uit het gedrag. Die volgt meestal op lichamelijke veranderingen, zoals men door subtiele waarneming ook na de duidelijke keerpunten van de tandenwisseling, de puberteit nog kan zien. Ook psychische ontwikkelingsetappes hebben ter voorbereiding omhullingen, afzondering nodig. Wij mogen dit afleiden uit het voorafgaande betoog. Deze omhullingen, in de bescherming waarvan psychische, geestelijke en lichamelijke ontwikkelingen worden voorbereid, behoeven niet zichtbaar, moeten echter werkzaam zijn.

Laten wij niet vergeten, dat wij in tegenstelling tot de dieren kunstmatige verwarming door kleren en woningen nodig hebben. Vergeten wij ook niet de psychische omhulling die het gezin aan het zich in wording bevindende zielenwezen van het kind geeft. Daarbij komt nog de omhulling van de moedertaal voor het denken, die een klas, een schoolgemeenschap, een functionerende buurtschap kunnen geven om geestelijke en sociale vaardigheden te trainen, opdat daarna een eigen zielspatroon, het eigenlijke wezen van de mens, zich met behulp van de culturele omhulling kan ontwikkelen.

Als wij het wezenlijke van omhullingen nader beschouwen, dan wordt duidelijk dat die beschermende organen niet alleen naar binnen en naar buiten afsluiten. Ze zijn ook doorlaatbaar.

Die doorlaatbaarheid is echter ook gefilterd: de pop van de vlinder laat heel bepaalde werkingen door van buitenaf, bijv. bepaalde frequenties van stralingen uit een breed spectrum, die voor de wordingsprocessen van belang zijn; andere worden afgewezen.

De omhullende lagen zijn gevoelig voor licht, warmte en vochtigheid, zij beschermen tegen koude en droogte.
Wij zien nu in de omhullingen eigenschappen die onze huid ook heeft, die ons van de buitenwereld afschermt, maar tevens signalen van buiten naar binnen overbrengt in een gefilterde vorm. Omhullingen beschermen. Zij zijn noodzakelijk in de ontwikkelingsweg van levende wezens. Wij gaan beseffen, omdat omhullingen noodzakelijk zijn, hoe kwetsbaar de ontwikkeling van levende wezens in ’t algemeen is, vooral in het stadium van de gedaanteverwisseling, als de oude omhulling is afgeworpen en de nieuwe toestand nog niet is gevestigd.

Langs deze weg kan duidelijk worden, hoe gevoelig voor stoornissen een ontwikkeling is, als omhullingen niet te juister tijd zijn ontstaan of de bescherming die zij kunnen bieden, ontijdig is aangetast of te laat werd opgelost. De ervaringen en waarnemingen in het dierenrijk vertellen ons echter ook: hoe eerder zich ontwikkeling in het onbeschermde milieu voltrekt, des te lager is de graad van de uiteindelijke organisatie. Dieren hebben bijv. geen culturele omhullingen ontwikkeld, zij blijven dus in de soort gevangen.

Een te vroeg geboren kind heeft de intensieve inzet van artsen en verpleegsters nodig om in leven te blijven. Het krijgt een kunstmatige omhulling in de gedaante van een couveuse. Dikwijls vertoont het zijn leven lang de sporen van een te vroege geboorte, bijv. cerebrale bewegingsstoornissen, waaruit blijkt, dat een rijping niet in rust werd volbracht, maar hals over kop moest worden ingehaald in een onnatuurlijk milieu buiten de beschermende en voedende moederlijke lichamelijke omhulling. De liefde van de moeder biedt weliswaar hulp in de eerste weken tegen het ’t leven bedreigend gevaar, maar is op zichzelf niet toereikend.

Evenzo kan het leven in de hoogste mate in gevaar komen of voortijdig uitblussen, als niet op tijd die tot dusver voedende en vormgevende omhulling wordt afgestoten, als de geboorte dus niet tot stand wil komen en een kunstmatige beëindiging van de zwangerschap voor het te lang gedragen kind noodzakelijk is.

Beide stoornissen aan het begin van een leven zijn oerbeelden van ziekten door een te vroeg of een te laat, zoals die op elke trede van de ontwikkeling mogelijk zijn, waarbij een te vroege geboorte laat zien, wat het betekent om op de toekomst vooruit te lopen: het heden en het verleden moeten worden ingehaald. Het te lang gedragen kind laat zien, hoe vernietigend en de toekomst onmogelijk makend het kan zijn, als het verleden te lang wordt vastgehouden.

Wij willen dus de mens beschouwen als een wezen, dat omhullingen heeft. Laten wij onze blik scherpen voor het feit, hoe dat is, waar hij littekens heeft, waar omhullingen ontbraken, als wij naar hem kijken zoals hij nu is. Maar wij willen tevens ook ontdekken wat er nu nodig is. Er wordt een appel op ons gedaan onze wil te activeren, tevens te zoeken naar wegen om hulp te bieden. Want wat doen wij als iemand gewond is? Wij maken een kunstmatige omhulling, wij verbinden de wond, opdat onder die bescherming de totaliteit weer kan ontstaan.

Met Kerstmis wordt elk jaar ter herinnering aan de geboorte van Jezus een beroep op die kant van ons wezen gedaan, dat liefderijk zich naar de medemens zou willen keren. Zou de kersttijd niet ook het juiste tijdstip zijn om met een innerlijke oefening te beginnen, n.l. dat men de medemens als een in omhullingen zich openbarend wezen ziet?

.

Ontwikkelingsfasen: alle artikelen

Opvoedingsvragen: alle artikelen

Vrijeschool in beeld: alle beelden

.

2645

.

VRIJESCHOOL – Ontwikkelingsfasen

.
Henk van Oort, Motief 196, okt. 2015

Worden wie je bent

Ontwikkelingsfasen en geheime opdrachten van een kind

Elke ouder zal zich op enig moment wel eens verbaasd hebben over een onverwachte opmerking, een gebaar, een blik of een prestatie van zijn of haar kind. Op zo’n bijzonder moment lijkt de erfelijkheid even afwezig. “Dat heeft hij niet van mij,” zegt de vader dan misschien, hetgeen direct gevolgd wordt door “Maar van mij ook niet!” door de moeder.

Wie oog heeft voor dergelijke momenten in het leven van het opgroeiende kind zal moeten concluderen dat elk mens iets heel eigens heeft. Door de erfelijkheid heen straalt iets zeer persoonlijks. Het woord ‘per-soon’ betekent zoiets als ‘doorheen klinken’. Wat door het geërfde lichaam heen klinkt is de persoonlijkheid of het ‘Ik’.

Bij de geboorte krijgt dit ‘Ik’ gedurende het toekomstige leven de kans aan het werk te gaan in aardse omstandigheden. Het komt zelf uit de geestelijke wereld en heeft een tijdje nodig om te wennen aan de totaal andere situatie. Dat ‘tijdje’ is de periode waarin de opvoeders dit gewenningsproces van zo’n kleine twintig jaar mogen begeleiden. Als we die opvoedingsperiode nader bekijken kunnen we drie aparte perioden onderscheiden.

ZEVENJAARSPERIODEN

Bij de geboorte van het fysieke lichaam is de mens na een groeiperiode van negen maanden in het lichaam van de moeder op aarde beland. “Precies op mijn verjaardag!” zei een kind ooit. Het kleine fysieke lichaam is aanwezig, maar wordt nog niet volledig beheerst door het ‘ik’. Het leven op zich lijkt de overhand te hebben. Alles beweegt, spartelt en maakt lawaai. Alleen het hoofdje lijkt overgeleverd aan de zwaartekracht. Bij het verschonen van een luier zweven de beentjes haast in de lucht. Deze omhulling van pure levenskracht waarmee het kind nog omgeven is, wordt het etherlichaam genoemd. Voor het gewone oog is het onzichtbaar. Als een soort ei is het fysieke lichaam nog omgeven door een beschermende etherische laag. Dit etherlichaam is tijdens de eerste vijf, zes, misschien zeven jaren, bezig met de verdere opbouw van het groter wordende lichaam. In het etherlichaam zijn de vormmodellen onzichtbaar aanwezig die tijdens de groei als het ware worden gevuld met fysieke substantie. Het kind heeft het er maar druk mee en zou eigenlijk niet gestoord mogen worden tijdens dit uiterst belangrijke proces. Als na ongeveer zeven jaar dit proces is voltooid, vindt er een tweede geboorte plaats: het etherlichaam wordt zelfstandig. Dit moment wordt gemarkeerd door de tandenwisseling. We kunnen nu dus zeggen dat het kind een eigen fysiek lichaam heeft én een eigen etherlichaam.

Na het zevende jaar gaat de ontwikkeling verder, want er is nog een derde systeem dat het kind in kiemvorm in zich draagt. Het lijkt wel een vergaarbak waarin vele voor het oog uiteenlopende kwaliteiten aanwezig zijn: beweging, gevoelens van honger en dorst, verdriet en blijdschap, gevoel voor geluid, seksualiteit, en nog veel meer. Die vergaarbak wordt het astrale lichaam genoemd. Tussen globaal het zevende en het veertiende levensjaar wordt er druk gewerkt om dit astrale lichaam zelfstandig te maken. Bij het bereiken van de geslachtsrijpheid wordt het eigen astrale lichaam geboren. Na deze derde geboorte heeft het kind dus het fysiek lichaam, het etherlichaam en het astrale lichaam.

Dan volgt de laatste fase van, zeer globaal zeven jaar, waarin gewerkt wordt aan de geboorte van het ‘Ik’. Na de geboorte van de persoonlijkheid, van het ‘Ik’ rond het eenentwintigste levensjaar, kan de mens zelfstandig het leven op aarde vorm geven. We kunnen dus spreken van vier geboorten: van het fysiek lichaam, het etherlichaam, het astrale lichaam en het ‘Ik’.

Processen

Van groot belang is nu dat de opvoeder in elk van deze perioden oog heeft voor de processen die zich erin afspelen.

In de eerste zeven jaar na de geboorte is het van belang dat de vorming van de fysieke organen ongestoord kan plaatsvinden. Dit betekent dat de levenskrachten die daarvoor nodig zijn niet op een ander gebied ingezet zouden moeten worden. Als we het kind te vroeg blootstellen aan intellectuele inspanning, zoals zeer vroeg leren lezen of schrijven, dan worden levenskrachten weggetrokken uit die opbouwprocessen. Allerlei volwassen redeneringen waarin kinderen betrokken worden, zuigen levenskracht weg. De etherische omhulling zou onbeschadigd moeten blijven totdat de fysieke organen klaar zijn. De inrichting van de kleuterklassen en de eerste klas van de vrijescholen weerspiegelen deze etherische omhulling.

In de tweede zevenjaarsperiode ontdekt het opgroeiende kind dat niet alles koek en ei is op de wereld. Het kind ontdekt dat de krachten die in de wereld een rol spelen ook in hemzelf aanwezig zijn. De opvoeder probeert zo veel mogelijk een evenwicht te laten zien tussen de opbouwende en de afbrekende krachten.

In het leerplan van de vrije scholen zien we bijvoorbeeld in de vierde klas de Germaanse mythologie met de Godenschemering waarbij het er niet kalm aan toegaat, maar die wel eindigt met de mens die het heft zelf in handen neemt en verder leeft. Uit de Griekse mythologie wordt in de vijfde klas het verhaal van Odysseus verteld die met eigen gedachtekracht, niet meer geholpen door de goden, ontsnapt aan de Cycloop. En in de zesde klas zien de leerlingen hoe de Romeinen meesters zijn in het bedwingen van de zwaartekracht in al hun bouwwerken. De godenwereld is voorlopig verdwenen: de mens is al weer verder op de aarde geland.

In de derde zevenjaarsperiode vindt een verdere verkenning plaats van de aardewereld, aan de hand van bijvoorbeeld de grote ontdekkingsreizen en de wereldliteratuur. Biografieën van belangrijke personages ondersteunen het spiegeleffect dat deze verhalen kunnen hebben op de opgroeiende mens. Het langzaam indalende ‘Ik’ wordt een bedding geboden waarin dit proces zich optimaal kan voltrekken. Alle lesstof ondersteunt zo de ontwikkeling van het kind.

Elk mens wordt geboren met een soort rugzakje dat vol zit met vooralsnog geheime opdrachten. Het is prachtig als dat rugzakje helemaal geopend kan en mag worden. Alle goudschatten mogen het daglicht zien. Als de opgroeiende mens een omgeving wordt geboden waarin met wijsheid de hierboven besproken ontwikkelingsfasen worden begrepen, dan pas kan de opvoeder zeggen: “Welkom, je mag hier worden wie je bent!” 

.

Rudolf Steiner over ontwikkelingsfasen: alle artikelen

Ontwikkelingsfasen: alle artikelen

Algemene menskunde: mensbeeld vanaf [7-1] 

2386

./

/

/

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Wat op deze blog staat

VRIJESCHOOL – Ontwikkelingsfasen

.

Hoe kunnen antroposofische inzichten in de ontwikkeling van het kind helpen bij de dagelijkse opvoeding. Hester Anschütz beschrijft als moeder en vanuit de praktijk hoe dat voor haar is.

 

Hester Anschütz in Motief nr. 186, 2014

Kinderen en hun levensfasen

SPIEGELTJE, SPIEGELTJE AAN DE WAND…

‘Waar is de handleiding?’, vroeg ik mij na de geboorte van onze zoon af. Want daar stond ik dan, ons pasgeboren kind koesterend in mijn armen en ineens was ik verantwoordelijk voor deze andere mens, voor zijn gezondheid en zijn welzijn. Die verantwoordelijkheid kan soms behoorlijk beangstigend zijn. Die handleiding heb ik de afgelopen drie jaar niet gevonden. Die moet je als ouder zelf schrijven, heb ik gemerkt. Gelukkig vond ik daarbij bronnen ter inspiratie om eruit te putten. Zoals de antroposofie bijvoorbeeld.

Wie een kind onder zijn hoede krijgt, als ouder, verzorger, juffie of meester voelt in meer of mindere mate de verantwoordelijkheid om dit kind aan de hand te nemen om zijn eerste stapjes te zetten op zijn levenspad. In het antroposofische mens- en wereldbeeld vind je een omvattende visie van waaruit je dit kunt doen. Rudolf Steiner, grondlegger van de antroposofie, gaat in zijn visie uit van een geestelijke wereld waaruit wij allen afkomstig zijn en waar we na onze dood naar terugkeren. Deze gedachte is al bepalend voor hoe je met kinderen omgaat. Als je aan een onsterfelijke ziel van elk mens gelooft, dan richt je je in de opvoeding niet alleen op de materiële verzorging van een natje en een droogje, maar ook op niet-zichtbare aspecten als de ziel of de beschermengel van een kind. Bij het verzorgen en opvoeden van kinderen vind ik antroposofie een waardevolle bron van kennis. Zonder de inbreng uit antroposofisch gedachtegoed vind ik het leven voor kinderen vaak kaal. Niet doordat versieringen en slingers uit het leven zijn weggelaten, maar doordat de kern van waaruit je met kinderen leeft, ontbreekt.

Spiegel

Kinderen houden je als geen ander een spiegel voor, maar of je met wat je in die spiegel ziet ook iets doet, is aan jou. Dat is niet altijd gemakkelijk. Je hoort uit de mond van je kind komen die je letterlijk zelf gebruikt, en het zijn meestal niet je mooiste zinnen. Als wat je hoort je niet bevalt, kun je met behulp van antroposofie goed aan de slag. Antroposofie heeft niet voor niets als kerngedachte dat je je altijd kunt blijven ontwikkelen als mens. Ik ervaar elke keer weer, hoe waardevol dit in de praktijk is en hoe sterk het kan werken, ook in sociaal verband.

Een bevriende vader komt met zijn vierjarige zoon bijvoorbeeld steeds weer in een gevecht terecht wie van hen het laatste woord heeft. De vader ergert zich groen en geel aan zijn brutale zoon. Zou hij zich verdiepen in wat bij de ontwikkeling van een vierjarige hoort -zoals het nabootsen van alles wat hij om zich heen ziet en ervaart – dan zou hij begrijpen dat zijn zoon daarom soms eigenwijs en brutaal is en dat hij dit niet doet om zijn ouders te pesten. Mogelijk zou de vader een volgende keer in zo’n situatie rustig kunnen blijven, het laatste woord aan zijn zoon laten en zo de sfeer een stuk prettiger houden.

Religieuze opvoeding

Maar zoiets vraagt tijd om over jezelf na te denken en niet iedereen heeft daar altijd zin in en dat is ook goed zo. Tegenwoordig zetten ouders zichzelf en elkaar vaak genoeg onder druk om aan vele eisen te voldoen, eisen om de perfecte ouders te zijn. Antroposofie kan dit zelfs verergeren en dat vind ik een valkuil waar je je bewust van moet zijn. Als je vanuit het antroposofische mensbeeld met kinderen omgaat, zou je kunnen gaan denken dat je de dingen beter weet dan anderen. Dat kan nooit de bedoeling zijn geweest van Rudolf Steiner, dat je je beter voelt dan anderen. Hij benadrukt vooral dat je de dingen die je hoort en leest zelf zou moeten onderzoeken of ze waar zijn en dat kan dus iedereen alleen voor zichzelf doen, nooit voor anderen. Volgens Steiner is de kern van het opvoeden van een kind hem te helpen een moreel mens te worden. De mens heeft een gevoel voor goed en kwaad en dit onderscheidt hem van de andere levenwezens op onze planeet. Volgens Steiner ontwikkelt een kind moraliteit door middel van religieuze opvoeding en van kunst. Of deze beweringen waar zijn, kan ik nog niet zeggen, omdat mijn zoon nog geen vier jaar oud is. Over een jaar of vijftien weet ik pas of zijn eigen morele gevoel goed werkt. Maar ik ervaar wel dat religieuze handelingen bij jonge kinderen diep naar binnen gaan. Zoals bij dagelijkse rituelen als het aansteken van een kaarsje bij het slapengaan, het zeggen van een spreuk en het zingen van een lied. Ik merk dat kinderen je handelen nadoen. Als ik met respect en mededogen met de mensen om mij heen omga, doen zij mij na. Ook dat is religieuze opvoeding.

Nabootsing

Kunst vind je overal in het leven. Van hoe je je huis inricht (mooie kleuren roepen bij kinderen gevoel voor schoonheid wakker) tot wat je gezamenlijk doet (zingen, muziek maken) tot het speelgoed dat je aanbiedt (natuurlijke materialen om de zintuigen, en vooral de tastzin, te prikkelen). Maar ook het ritme van een dag, een week, een jaar via de seizoenen en het vieren van de jaarfeesten, brengen het melodische en het kunstzinnige in het leven. Deze elementen zijn zeker in de eerste zeven jaar van een mensenleven belangrijk. Volgens het antroposofische mensbeeld ontwikkelt een kind in die periode zijn fysieke lijf en zijn organen. Kernwoorden in deze jaren zijn ‘nabootsing’ en ‘een voorbeeld zijn’. Alles wat een kind met zijn zintuigen in zijn omgeving ervaart, werkt op hem in – zowel zichtbaar als onzichtbaar. Hoe ik me voel, zie ik meestal direct in mijn kind. Ben ik moe en lamlendig, dan wordt hij vaak onhandelbaar. Ben ik opgewekt en vol energie, dan loopt hij naast me te zingen.

Wezensdelen

Volgens de antroposofische visie wordt na de eerste zeven jaar het etherlichaam van een kind geboren. In dit wezensdeel huizen zijn gewoontes, geweten, geheugen, karakter en temperament. Deze fase vraagt een andere, nieuwe benadering van de opvoeder. Zo ongeveer na de tandenwissel wordt een kind open om via het woord iets in zich op te nemen; hij is zogezegd schoolrijp. Abstracte verhalen komen nog niet zo goed aan, omdat die zich op het verstand richten, maar beeldende verhalen bereiken de ziel, het communicatiemiddel van het etherlijf. Een kind zoekt in deze fase volwassenen voor wie hij respect en eerbied voelt en hij doet hen na. Dat vraagt van ons, volwassenen, dat je voorleeft hoe je met eerbied met alles wat leeft omgaat.

Als na veertien jaar het etherlichaam is gevormd, volgt nog het ontwaken van het astraallichaam, waarin onze behoeftes en gevoelens huizen. De wil van een kind wordt wakker. Als het is gelukt om in de jaren voor de puberteit een gezond gevoel voor moraliteit te ontwikkelen, kan een kind op deze basis zijn wil laten werken. Om na nog eens zeven jaar de morele stuurmanspet aan het hogere ‘ik’ te geven. Dan is ook de rol van de opvoeder uitgespeeld en kan een mens zijn eigen ontwikkeling ter hand nemen.
.

Plaatsing met toestemming van de schrijfster en Motief, waarvoor dank.
.

Ontwikkelingsfasen: alle artikelen

Opvoedingsvragen: alle artikelen

Menskunde en pedagogie: alle artikelen

Vrijeschool in beeld; alle beelden

.

2283

 

 

 

 

 

 

.

VRIJESCHOOL – Ontwikkelingsfasen (1-13)

.
Arianne Collee in Puur Kind Weleda herfst 2005 nr. 16
.

Opvoeden kan zo eenvoudig zijn

Welk soort indrukken is voor baby’s, peuters en jonge kleuters belangrijk? En wat voor speelgoed en uitstapjes zijn zowel gezond voor hun ontwikkeling als leuk? Hoewel dit in grote mate ook van het karakter van je kind af hangt (is hij een drukke doener of juist een stille dromer), bestaan er wel degelijk enkele basisadviezen die voor ieder kind gelden. Aan pedagoge Hanne Looij gevraagd daaruit een kleine greep te doen.

‘Hoe kan ik mijn kind het beste laten opgroeien?’ Waarschijnlijk’ stelt iedere ouder zich die vraag bij het eerste kind, om wellicht onmiddellijk daarna in de stress te schieten. Want wat moet je lezen en wie moet je het vragen? Hanne Looij kent het probleem. Haar advies is simpel: ‘Houd het eenvoudig en zorg voor warmte, ritme en kwaliteit, zeker in de eerste jaren. Hoe jonger een kind is, hoe belangrijker de verzorging van zijn lichaam. Om zich in zijn lichaam thuis te kunnen voelen, vraagt je baby vooral om warmte en geborgenheid.

Bij baby’s overlappen lichamelijke en innerlijke warmte elkaar overigens. Om bijvoorbeeld de innerlijke warmte en genegenheid te kunnen beleven van een  liefdevolle aai, heeft je baby ook de lichamelijke warmte nodig van voldoende warme kleding. Een wollen dekentje, een kruik in de wieg en prettige kleding zijn in dat opzicht dus net zo belangrijk.’ Hoewel er natuurlijk niets gaat boven een oprechte knuffel. ‘Aanraken is een hele kunst. Een zachte aanraking met aandacht heeft een heel andere kwaliteit dan een handeling uit routine. Ook van het verschonen kun je een moment maken van intens contact. Een kind voelt de warmte als je echt met hem bezig bent.’

Gebruik je ogen, neus en oren

Van alle kleintjes is de baby zonder meer het meest gevoelig voor indrukken. Hanne: ‘Een baby neemt de kwaliteit van indrukken heel precies waar, omdat hij ongelofelijk open is en zich niet zelfstandig kan afschermen voor indrukken van buitenaf. Bovendien heeft hij nog geen denk- en interpretatiefilters zoals wij, dus hij hoort, ziet en voelt alles tegelijk. En omdat zijn lichaam zo open en gevoelig is, reageert het hele lijfje: zijn ademhaling, zijn bloedsomloop, werkelijk alles doet daarbij mee.’

‘Ik zeg altijd tegen jonge ouders: je kunt natuurlijk niet op alle indrukken die je kindje opdoet invloed uitoefenen. Maar probeer ze thuis in ieder geval zo veel mogelijk te beperken. Twee of drie speeltjes tegelijkertijd in de box, blijkt meer dan genoeg te zijn. Alleen dan kan een baby zich op het speelgoed concentreren, het leren kennen en zich ermee verbinden. Je kunt bijvoorbeeld na iedere voeding iets anders in de box leggen, waardoor je baby verschillende vormen en materialen leert kennen. En zoek die speeltjes niet alleen met je ogen uit, maar ook met je handen, want als je voor jezelf kleren koopt, kies je ook niet alleen met je ogen! Je laat je handen over de stof heengaan en soms haal je hem even langs je wang. Probeer dat ook eens met speelgoed. En gebruik je neus en je oor. Hoe klinkt het bijvoorbeeld als je er tegen aan tikt of het zachtjes laat vallen? En hoe ruikt het?’

Zelfs een grasspriet is interessant ‘

Voor alle baby’s en (jonge) kinderen geldt dat vooral die indrukken waarde hebben die puur zijn en natuurlijk en geen tegenstrijdige signalen afgeven,’ vertelt Hanne. ‘Die sluiten aan bij hoe zij zelf zijn: oorspronkelijk. En daarom willen ze er contact mee hebben. Dat maakt het voor baby’s en kinderen ook zo fijn om buiten te zijn en de natuur te ervaren. Innerlijk herkennen ze zich onbewust in alles wat er in de natuur te vinden is. Het stralende van de zon, de heftigheid van een onweersbui, de traagheid van een slak en de snelheid van een konijn. Ze voelen zich daarmee verbonden. Met iets dat echt en levend is maken ze gemakkelijk contact, dat staat dichtbij.’

Natuurlijk laat je een baby de natuur anders beleven dan een peuter. Hanne: ‘Voor een baby is het heerlijk om vanuit een beschutte plek naar de wolken, de blauwe lucht of de blaadjes aan de bomen te kijken. En voor de wat oudere baby valt er in het zand of op een grasveldje een heleboel te beleven!’ Ouders van een dreumes, peuter of jonge kleuter adviseert Hanne Looij er regelmatig op uit te trekken: ‘Het is zalig voor een kind om een ouderwetse boerderij te bezoeken. Denk eens aan de geur van koeien, de warmte die ze uitwasemen in een stal en de totaal andere sfeer in een kippenhok. Als een kind dit kan ervaren en ziet waar de melk en de eieren vandaan komen, bevestigt hem dat in zijn oorspronkelijke gevoel dat er een natuurlijke samenhang is tussen mens, dier en natuur.

Voor wie geen (kinder)boerderij in de buurt heeft, is het stadspark een praktisch alternatief, want ook daar valt veel te beleven. Hanne: ‘Een park is een prima plek voor een kind om de seizoenen aan den lijve te ervaren en daarmee de kringloop van het leven zelf. In de herfst kan het door de bergen met bladeren rennen en zich verwonderen over hun prachtige kleuren. Een krans vlechten van madeliefjes, genieten van vlinders en andere insecten kan in de lente en zomer. En in de winter kun je veel lol hebben in de sneeuw, maar ook in de regen valt er veel te beleven. Jonge kinderen die goed zijn aangekleed, hebben daar geen enkele moeite mee; ze vangen de regendruppels met hun tong op, stampen lekker door de plassen en roeren met een stokje in de modder. En ze vinden het heerlijk om van alles te verzamelen: kastanjes, stokken, madeliefjes, beukennootjes of mooie bladeren die je eerst een voor een in de lucht gooit om te zien hoe ze, allemaal verschillend, naar beneden dwarrelen.’

Terug in je herinnering

Heb je als ouder niet altijd zin om naar buiten te gaan? Neem dan de natuur je huis in! ‘Speelgoed hoeft niet uit de speelgoedwinkel te komen,’ is Hanne’s ervaring. ‘Dennenappels, kastanjes, veertjes: je peuter of kleuter kan er uren zoet mee zijn! Maar misschien helpt het ook als je buiten zo nu en dan probeert mee te kijken met de ogen van je kind. Wellicht ontdek je dan ook een prachtige hut in wat tegen elkaar gezette takken. Kinderen beleven de dingen grootser en intenser dan wij. Een peuter kan eindeloos naar een rupsje kijken; er valt voor hem zoveel aan te beleven.

Ga je eigen jeugdherinneringen maar eens na. Wat ooit een berg was, lijkt nu een heuveltje. Als volwassene benader je het leven meer met je hoofd en minder met je zintuigen. Dus maak je zintuigen weer eens gevoelig en wakker. Hoe was het ook alweer om met je voeten door de modder te baggeren? Denk niet meteen ‘bah, vieze blubber’, maar doe je ogen dicht en voel eens wat er in je benen gebeurt.

leder kind heeft tijd en ruimte nodig om de wereld te ontdekken en alle indrukken te verwerken. En wat voor een maaltijd geldt, geldt ook hier voor: het goede moment, gezonde ingrediënten en liefdevolle aandacht doen eten.’.

Hanne Looij is oprichtster van Bride, Bureau voor het kleine kind dat nascholingsactiviteiten aanbiedt voor leidsters van pedagogische instellingen en cursussen organiseert voor ouders (info@bureaubride.nl). Tevens is zij auteur van het boek Caleidoscoop van een levende pedagogie, waarin zij uitgebreid ingaat op een aantal basale pedagogische thema’s en deze aanvult met talrijke praktijkvoorbeelden.

Dit boek is in eerste instantie geschreven voor leidsters op kinderdagverblijven, maar ook voor ouders toegankelijk.

.

ontwikkelingsfasenalle artikelen

Menskunde en pedagogiealle artikelen

opvoedingsvragenalle artikelen

.peuters en kleutersalle artikelen

.

2188

 

 

VRIJESCHOOL – Peuters-kleuters – de kindertekening (6)

.

Joyce Honing en Petra Weeda, Weleda Puur Kind, lente 2004 nr. 13
.

In zijn tekeningen vertelt het kind altijd de waarheid

Kinderen zijn dol op tekenen. Vanaf het moment dat ze een krijtje kunnen vasthouden, zetten ze vol enthousiasme hun krabbels op – en naast -hun vel papier. Als ze wat groter zijn tekenen ze met de tong uit de mond en blosjes op de wangen hun fleurige, soms minutieus uitgewerkte huisjes, boompjes en beestjes. Kindertekeningen zijn meestal ontroerend. Maar ook onthullend. Ze laten zien hoe een kind zichzelf en de wereld om hem heen ervaart.

Met opgetogen verwondering kan een peuter de afdruk van zijn eigen voetjes of schoentjes in het zand van het strand bekijken. Als hij dan voorzichtig terug stapt in zijn sporen, is het alsof hij een stukje van zichzelf terugvindt dat hem anders zou zijn ontglipt. Tekenen is voor een kind van een jaar of twee-drie net zoiets als een voetafdruk maken in het zand. Hij laat zijn hand met het krijtje over het papier gaan en laat daar een afdruk van zichzelf op achter. Hij tekent onwillekeurig niets anders dan zijn eigen beweging.

Afhankelijk van hun aard bewegen kinderen zich natuurlijk heel verschillend. Die verschillen vind je dan ook terug in hun tekeningen. De ondernemende, gespierde peuter zal zijn krijtje in zijn vuist klemmen en er op los ‘tekenen’, het hele papier bedekkend met stevige krassen. Een tenger kind met wakkere zintuigen en wat houterige bewegingen maakt kriebelige frummeltjes op de vierkante centimeter, liefst in het uiterste hoekje van zijn blad papier. De mollige peuter die niets liever doet dan rustig zijn eten en indrukken zitten verteren, trekt met grote voldoening wijde, ronde vormen over het papier terwijl het lichte, springerige kind zijn hand met het krijtje telkens als het ware vanuit de lucht op het papier laat neerkomen om daar een vrolijke wirwar aan stipjes achter te laten. Of je kind nu cirkels, stipjes of krassen maakt, het zijn allemaal gezonde tekengebaren voor een twee- à driejarige. Wat zijn tekening toont, is de afdruk van zijn bewegingszin, het zintuig waarmee je kind plezier in zijn bewegingen ontwikkelt. Wat zo’n tekening voorstelt, valt er niet uit op te maken en dat is in deze fase ook totaal niet relevant.

Woivenkïndjes

Rond een jaar of vier zullen de tekeningen van je kind in een andere fase belanden.

Hij begint te ontdekken dat tekenen ook met beelden, en dus met taal, te maken heeft. Steeds vaker zal hij je, al tekenend, zijn verhaal willen vertellen. Hij zet nu niet meer alleen zijn lichamelijke beweging op papier, maar ook zijn innerlijke bewegingen. Bovendien gaat hij ook in toenemende mate de bewegingen van andere wezens tekenen. Zoals Joost in zijn geel/blauwe krastekening. ‘Dat is een wolf,’ vertelt hij terwijl hij een stevige donkerblauwe lijn midden over het papier trekt. ‘De wolf is boos,’ vervolgt hij, en zet een lichtblauwe kras aan het einde van de streep. Rechts boven de streep belanden een paar donkerblauwe en gele kriebeltjes. ‘Kindjes.’

Op de vraag of het mensen- of wolvenkindjes zijn, antwoordt hij beslist: ‘Wolvenkindjes, en ze doen niet wat de wolf zegt. Ze moeten hun hol in, maar gaan rondrennen.’ En daar gaan ze, met het gele krijtje rennen ze over het papier. ‘En ik zal je laten zien wat de wolf doet,’ zegt hij terwijl hij met heftige blauwe krassen de boze wolf om en door het geel laat lopen. Ik vraag of de boze wolf misschien ook bang is. ‘Ja, boos en bang. Want er is een grote mammoet.’ Onder de wolf verschijnt een grote rechthoekige vorm: de mammoet. ‘En die mammoet wil de wolven vertrappen,’ zegt hij terwijl hij verticale strepen over de boze wolf trekt. ‘Dus de wolfjes moeten in het hol.’ Maar, zo vertelt Joost verder, het lukt de wolf niet om ze in het hol te krijgen. Dan komt de mammoet. Hij neemt de kleine wolfjes allemaal mee – er belanden allemaal stippen linksboven de grote wolf – en gaat bij ze liggen om ze te beschermen. Dan is de tekening klaar. En het verhaal ook. Wat de tekening duidelijk maakt, is dat Joost intussen heel goed weet wat gevoelens als geborgenheid en onveiligheid betekenen en dat hij daar ook mee probeert om te gaan.

Tekeningen vormen een heel directe toegangspoort tot de belevingswereld van je kind, ook als er van een duidelijke voorstelling nog geen sprake is. Op de tekening van Joost zul je tevergeefs zoeken naar iets dat lijkt op een wolf of een mammoet. Aan de tekening alleen heb je dus niet genoeg als je te weten wilt komen wat je kleuter innerlijk beweegt. Je zult met hem mee moeten gaan terwijl hij met zijn kleurtjes over het papier reist. Nodig hem uit om te vertellen door voorzichtig vragen te stellen. Knoop daarvoor aan bij de elementen die je kind zelf aandraagt. Doe geen suggesties over wat zijn tekening voorstelt, want hij zal ogenblikkelijk jouw beeld oppakken en dus niet meer zijn eigen verhaal vertellen.

Kasteel op pootjes

Yuri is iets ouder dan Joost. Hij zit met zijn tekeningen in een tussenfase. Hij tekent niet meer alleen beweging, maar heeft de beweging ook nog niet zover losgelaten dat het tot een duidelijk omlijnde voorstelling komt.
Terwijl hij een cirkel tekent met allerlei streepjes er omheen, vertelt hij dat dit een kasteel is dat in het water staat. ‘En als er gevaar komt, komen er pootjes onder het kasteel die het uit het water omhoog tillen. Dan kan niemand meer naar binnen.’
In Yuri’s kasteel woont een prinses en in het kasteel liggen overal geraamtes van dode mensen met daar tussenin schatten. Er is een zwarte ridder maar die wil volgens Yuri niet worden getekend.
Yuri laat zien dat hij wel weet dat hij binnenin verdriet en narigheid heeft, maar ook dat hij weet dat daar schatten verborgen liggen. In een van zijn volgende tekeningen, die hij zacht aaiend met zijn kleurpotlood over het papier maakt, tekent hij een huis waarin een oude man woont. In het huis woont ook een draak, maar het huis ziet er toch uit als een veilige, besloten plek. Yuri heeft er een niet al te grote opening in gelaten, zodat de man het huisje kan verlaten en ook weer naar binnen kan. Links van het huis tekent hij een vogel die alles ziet en hoort. De vogel woont buiten het huisje en dat moet ook, want daar bewaakt hij (het kringeltje linksboven) een onzichtbaar kistje met een onzichtbare sleutel.

Evenwicht herstellen

Dat ‘onzichtbare kistje’ van Yuri kan je verleiden tot een symbolische duiding.
Maar via symbolen kom je meestal bij een meer algemeen geldende betekenisgeving terecht, terwijl je juist het verhaal van jouw kind wilt leren kennen. Omdat hij zichzelf nog niet kan waarnemen, is hij niet in staat realistisch te verwoorden als iets hem verdrietig maakt of dwars zit.

Wat hij wel kan is een zielig poesje tekenen dat pijn heeft aan zijn pootje. In het poesje herkent hij zijn eigen gevoel en hij vertelt daarmee dus iets over zichzelf.

Vaak lost het kind zijn verdriet of frustratie op door een helend element in de tekening te brengen. Sommige kinderen, zoals Joost, hebben daar iets geweldig groots als een mammoet voor nodig, anderen, zoals Yuri, een tere vogel die dag en nacht een onzichtbaar kistje bewaakt.

Als je kind zelf de veiligheid in zijn tekening niet kan herstellen, kun je hem helpen door hem een beeld aan te reiken. Bijvoorbeeld een holletje voor een klein muisje. Het kind dat zich om welke reden dan ook niet helemaal veilig voelt, zal dat holletje meestal helemaal afsluiten. Je zou hem dan kunnen vertellen dat het muisje dan geen eten kan zoeken. Als je een kind al tekenend kunt laten ontdekken dat je een holletje kan tekenen waar het muisje in en uit kan gaan en waar toch de poes niet kan komen om hem te pakken, is hij vaak enorm opgelucht. Alsof hij door dat beeld begrijpt dat hij die beweging innerlijk ook kan maken.

Koppoter

Tot zijn vierde jaar oriënteert een kind zich al bewegend in de ruimte. Zijn tekeningen zijn dan vrij chaotisch. Na zijn vierde gaat hij ordening in die chaos aanbrengen. Als eerste ontstaat er een hemel met de zon.
Daaronder zal hij meestal al vrij snel een ronde vorm tekenen met een stip erin: de eerste aanzet tot een menselijk wezen.

Het kind begint blijkbaar te beseffen dat je hoog en laag hebt en dat hij zelf, als mens, bij laag hoort. De ronde vorm krijgt vervolgens een stokje naar beneden, alsof hij in de aarde wordt geplant. Al lijkt het misschien een bloem, in feite heeft hij zijn eerste koppoter getekend. Al snel daarna zal hij aan weerszijden van het steeltje een stokje tekenen met aan het uiteinde ook een soort zonnetje: armen en handen. In diezelfde periode tekent het kind vaak zijn eerste huisje. Ook dat ziet er in het begin meestal uit als een zwevende cirkel met iets erin. Hoeveel verschillen er ook mogen zijn tussen kindertekeningen, voor alle kleuters geldt dat hun eerste koppoters en hun eerste huizen nog boven de grond zweven. Meestal pas rond hun zevende jaar zullen ze hun huizen op vaste bodem zetten.

Huisjes tekenen

Als een kind een huis tekent, kun je zeggen dat hij een beeld neerzet van zijn eigen lichaam. Hij tekent hoe hij zich in zijn lijfje voelt en hoe hij daarmee zijn plaats in de wereld vindt. De huizen en kastelen op tekeningen van grote kleuters zijn wat dat betreft vaak zeer onthullend. Als de huizen te open zijn, met te veel ramen een te grote deur of helemaal geen deur, als er geen pad naar het huis loopt of buiten geen levend wezen te bekennen is, dan vertelt een kind daarmee iets over zichzelf dat hij meestal op geen andere manier kan uiten. Als ouder kun je daarop inspelen en het gevoel van geborgenheid proberen te herstellen of, zoals in het geval van Thijs, hem juist wat minder in de watten te leggen.

Als de huizen op de tekening van je kind een dak en een deur hebben, als er gordijnen voor de ramen hangen en rook uit de schoorsteen komt, als er in de omgeving van het huis mensen of dieren zijn, een weggetje en een boom die bloemen of vruchten draagt, dan zegt je kind daarmee dat hij goed in zijn vel zit, dat hij een intieme binnenwereld heeft waar het warm en goed is, maar dat hij zich ook in de buitenwereld prettig voelt.

.

Kindertekening – Michaela Strauss

De kindertekening ontwikkeling en uiting – Karen Mortensen
.

Kindertekeningenalle artikelen

Peuter en kleuteralle artikelen

Vrijeschool in beeldpeuter-kleuterklas

.

2185

.

VRIJESCHOOL – Ontwikkelingsfasen – peuter en spel

.
Mirre Bots, Weleda Puur Kind, herfst 2006 nr. 18
.

Saai voor ons is spannend voor kinderen

Op het consultatiebureau komt het spel van kinderen meestal slechts terloops aan de orde, maar hoe een kind speelt, zegt veel over hoe hij de wereld tegemoet treedt. Van jongs af aan leren kinderen spelenderwijs hun lichaam, de omgeving en de wereld ontdekken. Ze doen dat vooral met hun lijf, hun zintuigen en fantasie. ‘Ze hebben maar weinig nodig om helemaal in hun spel op te gaan,’ zegt José Davina, verpleegkundige op antroposofisch consultatiebureau Hypericon in Nijmegen.

‘Zet een peuter met een pan, zeef en pollepel in de zandbak en hij is uren zoet. Elk kind dat aan de rand van het strand zit met water en zand om zich 22 heen, zal meteen beginnen met waterwerken aanleggen. Of het nu twee of acht jaar is, dat maakt eigenlijk niets uit. Een kind is van nature nieuwsgierig en wil ontdekken. Die nieuwsgierigheid en ontdekkingsdrift zorgen ervoor dat het kind zich steeds verder ontwikkelt: motorisch, emotioneel en sociaal.

Een baby die in de box ligt met een paar speeltjes om zich heen zal daar op een gegeven moment naar reiken. Hé, hij heeft iets beet. Hij voelt eraan, kijkt ernaar, stopt het in zijn mond en opeens heeft hij het in zijn andere hand: zomaar van hand gewisseld! Een peuter kruipt rond in de kamer, trekt zich op aan de bank omdat hij rond wil kijken en komt zo tot staan.’

Alle aardappels in een doos

‘Deze lust tot ontdekken breidt zich steeds verder uit naarmate een kind.ouder wordt. In zijn eerste jaar doet hij alles voor de eerste keer en ontdekt hij zijn eigen lichaam. Van een tot twee jaar begint hij met geven en nemen, halen en brengen, verzamelen en ordenen.
Alle aardappels moeten in een doos, de blokken op elkaar. Een paar bakjes, een tasje en een karretje om mee te lopen zijn dan bij uitstek geschikt om cadeau te geven, want daar kunnen ze eindeloos van alles indoen en uithalen.

Om zijn motoriek en zijn balanceervermogen te helpen ontwikkelen, doen een schommeltje in de deuropening of een hobbelpaard goede diensten. Een moeder van een vierjarige die moeite had met balans houden op haar fiets, heb ik aangeraden haar dochtertje te laten steppen. Ze kan daarop beter haar evenwicht vinden en als ze het onder de knie heeft, ervaart zij een machtig gevoel van vrijheid.’

WiI je ook een stukje?

‘Vanaf een jaar of drie zie je het sociale aspect bij een kind iets belangrijker worden. Een kind gaat “ik” zeggen; wordt zich meer bewust van de ander. Het is de tijd van de alsof-spelletjes: hij doet of hij een taart bakt en vraagt zijn ouders: “Wil je ook een stukje?” En hij doet iedereen en alles na. Geef je kind een zeem of stofdoek en hij poetst met jou als ouder mee.

In spel met andere kinderen, doet een kind van drie dat vooral nog “parallel”, dus ieder kind speelt voor zich. Pas vanaf een jaar of vier betrekken kinderen elkaar in hun spel en komt de interactie op gang: jij bent de vader, ik ben de moeder. Of: als jij even die doek vasthoudt, zet ik die stoel zo en maken wij een tent.’

Houd het saai

‘De fantasie van een kind is eindeloos en om deze te voeden, is niet veel nodig. Wat voor een volwassene misschien saai lijkt of eenvoudig, is voor jonge kinderen prima. Ik kan met een peuter naar buiten lopen en voorzichtig op een boom kloppen om te kijken of de kaboutertjes thuis zijn. Daar gaat hij helemaal in mee. Een kind kan eindeloos kijken naar een gefiguurzaagd kaboutertje dat achter een boom vandaan loopt, doordat ik een touwtje beweeg.

Soms zegt een moeder op het spreekuur tegen mij: Mijn kind speelt niet. Ik heb zoveel speelgoed voor hem, maar het doet hem niets. Misschien is het dan te veel en kan hij niet kiezen of zich op één ding concentreren, antwoord ik dan, en zou je hem wat minder moeten aanbieden. Dat blijkt vaak te helpen.

Dat er kinderen zijn die zich van nature vervelen, geloof ik eerlijk gezegd niet.

Zij hebben dan eerder een fantasie- of concentratieprobleem. Een ouder die steeds tegen zijn kind zegt “wat speel je fijn”, haalt hem daarmee eigenlijk uit zijn spel. Hij hoeft zich daar niet bewust van te zijn, het is voor hem gewoon dat hij speelt. Op het einde van de dag is daar een beter moment voor. Dan kun je samen met je kleuter terugkijken op de dag en hoe deze is geweest.

Kinderen worden vaak op jonge leeftijd, mede door tv en computer, al de volwassen wereld ingetrokken en dat is jammer, want het blokkeert hun fantasie. Een goed tegenwicht is om hun rijke fantasie en vermogen tot improviseren te stimuleren. Een pop, auto, blokken, lappen en een doos, het is prima speelgoed voor de eerste levensjaren.

En een bal. Dat is een van mijn favoriete cadeaus voor een eenjarige. Een kind kan hem voelen: of hij klein of groot is, hard of zacht, hij kan ermee rollen, gooien en je kunt er als ouder en kind leuk mee samen spelen: op de grond met gespreide benen zitten en je rolt de bal op en neer. Geheid dat je kind iedere avond samen met de bal wil spelen.’

.

Spel: alle artikelen

Ontwikkelingsfasen: alle artikelen

Peuters/kleuters: alle artikelen

Vrijeschool in beeld: kleuterklas

.

2157

VRIJESCHOOL – Rudolf Steiner – Algemene menskunde -voordracht 9 (9-1-1-1/12)

.

Enkele gedachten bij blz. 135/136 in de vertaling van 1993.

ALGEMENE MENSKUNDE ALS BASIS VOOR DE PEDAGOGIE

luidt de titel van de vertaling van GA* 293 [1].

De voordrachten die Steiner hield hadden tot doel uiteen te zetten wat vrijeschoolpedagogie omvat.
Van 21 augustus tot en met 6 september 1919 volgden de leerkrachten voor de te beginnen school deze cursus die, naast de in de morgen gehouden voordrachten GA 293, ook nog bestond uit de over de rest van de dag verdeelde cursussen  (GA 294) [2] en (GA 295) [3]

Rudolf Steiner over de ontwikkelingsfase van 0 – 7 jaar 

in de voordrachtenreeks:

Erziehung und Unterricht aus Menschenerkenntnis

GA 302A

Voordracht 2, Stuttgart 16 sept. 1920

Blz. 29   vert. 29

Im wesentlichen wird der Mensch bis zum 7. Jahre mehr von plastischen und weniger von musikalischen Kräften, das heißt, weniger den Organismus durchglühenden musika­lischen und sprachlichen Kräften durchsetzt.

In wezen is de mens tot aan zijn 7e jaar meer doortrokken van plastische dan van muzikale krachten, dat wil zeggen minder van de het-organisme-doorgloeiende krachten van muziek en taal.
GA 302A/29    
Vertaald/29

Voordracht 4, Stuttgart 22 sept. 1920

Aus den geistigen Welten herein kommt, ich möchte sagen, auf einer Art astralischen Flügeln, die Ich­heit des Menschen. Wenn wir das Kind zunächst in den ersten Lebens­jahren betrachten, wie es sich entwickelt, wie es Grad für Grad aus seinem tiefen Inneren die Physiognomie an die Oberfläche des Leibes bringt, wie es immer mehr und mehr die Gewalt über seinen Organismus bekommt, so ist das, was wir da sehen, im wesentlichen die Ein­verleibung des Ich.

Als we de mens vanuit zijn constitutie bestuderen en het zo verkregen inzicht vervolgens aanwenden op de mens in wording, op het kind, dan blijkt het volgende: vanuit de geestelijke werelden komt het lk-wezen van de mens, laat ik zeggen, op ‘astrale vleugels’ binnen. Als we in eerste instantie de eerste levensjaren van het kind bestuderen, hoe het zich ontwikkelt, hoe het de fysionomie stap voor stap uit de diepten van zijn innerlijk naar de oppervlakte van het lichaam brengt, hoe het steeds meer de macht over zijn organisme verkrijgt, dan is wat we daar zien in wezen de inlijving van het Ik.
GA 302A/54
Vertaald/54

Denken Sie nur, nach dem, was wir betrachtet haben, ist die Entwicklung des Kindes von der Geburt bis zur Geschlechtsreife ein Ineinander­spielen der kosmisch-plastischen Kraft mit der kosmisch-musikalischen Kraft. Dieses Ineinanderspielen geschieht natürlich in den allermannig­faltigsten Variationen.

Bedenkt u alleen maar het volgende: volgens de dingen die we hebben bekeken is de ontwikkeling van het kind vanaf de geboorte tot aan de puberteit een in elkaar spelen van de kosmisch-plastische kracht en de kosmisch-muzikale kracht. Dit in elkaar spelen gebeurt natuurlijk in de meest uiteenlopende variaties
GA 302A/61
Vertaald/61

.

*GA= Gesamt Ausgabe, de boeken en voordrachten van Steiner

[1] GA 293
Algemene menskunde als basis voor de pedagogie
[2] 
GA 294
Opvoedkunst. Methodisch-didactische aanwijzingen
[
3] GA 295
Praktijk van het lesgeven

Over de werking van de omgeving op een kind: zie het ‘hersenvoorbeeld‘ in dit artikel.

Rudolf Steiner over spel

Over de werking van tv op kleine kinderenopvoedingsvragen onder nr. 19  m.n. [19-10]
.
Algemene menskunde: voordracht 9 – alle artikelen

Algemene menskundealle artikelen

Rudolf Steineralle artikelen op deze blog

Menskunde en pedagogiealle artikelen

.

2145

 

VRIJESCHOOL – Ontwikkelingsfasen (1-12)

.
Marjolein Wolf, Weleda Puur Kind, herfst 2006 nr. 18
.

De eerste zintuiglijke ervaringen:

een prachtig samenspel

Direct na de geboorte maakt een baby aanstalten de wereld om zich heen te ontdekken. Al zijn zintuigen leveren hieraan een bijdrage in een prachtig samenspel. Geef je hem de tijd om op ontdekkingstocht te gaan terwijl je hem rustig observeert, dan zul je versteld staan van de wijze waarop zijn zintuigen met elkaar in verbinding staan.

Het is wonderbaarlijk maar waar: binnen een uur na de geboorte begint een baby al zijn zintuigen te gebruiken. Een van de meest fascinerende ontdekkingen van de laatste tijd is dat een pasgeboren baby op eigen kracht de borst van zijn moeder kan vinden. Hierbij gebruikt hij om te beginnen zijn smaak- en reukvermogen. De geur van het vruchtwater zit nog aan de handjes van de baby. Als ouder kun je dan ook zien hoe hij vaak vrijwel direct na de geboorte zijn handjes naar zijn mond brengt. De smaak en de geur van het vruchtwater leiden hem vervolgens naar de tepel van de moeder, die een olieachtige substantie bevat die qua smaak en geur vergelijkbaar is met vruchtwater. Wordt een baby direct na de geboorte op de buik van de moeder gelegd, dan maakt hij binnen een half uur aanstalten om op reis te gaan naar de tepel. Om zijn kleine neusje te volgen gebruikt hij zijn ogen en zijn tastzin. In nauw contact met de huid van de moeder baant hij zich tastend een weg in de juiste richting. Zijn ogen zoeken daarbij die van de moeder. Haar stem, die hij zich nog zo goed herinnert uit de baarmoeder, kan hem extra aanmoedigen bij het vinden van de juiste koers. Daaruit blijkt dat ook zijn gehoor al meedoet bij het leveren van zijn allereerste topprestatie. Heeft hij de plaats van bestemming bereikt, dan vinden zijn lippen automatisch de tepelhof en begint hij te zuigen. Niet zelden kijkt een baby daarbij op naar het gezicht van de moeder en maakt oogcontact met haar.

Het hele proces is een prachtig samenspel van alle zintuigen: geur en smaak, tast, kijken en luisteren. Het laat zien dat al deze zintuigen met elkaar in verbinding staan. Het is gebruikelijk om een baby vlak na de geboorte aan de tepel aan te leggen. Maar als je als ouders de tijd neemt om hem zelf op
ontdekkingstocht te laten gaan, en hem rustig observeert, zul je versteld staan van de wijze waarop hij al zijn zintuigen inzet om zijn doel te bereiken.

Communiceren via je tastzin

Een van de belangrijkste zintuigen die de baby vlak na zijn geboorte tot zijn beschikking heeft, is de tastzin. Het is het zintuig dat zich – ruim voor de geboorte – als eerste ontwikkelt. Al in de baarmoeder voelt het ongeboren kindje dat hij omringd wordt door warmte, vloeistof en weefsel. Als je hem in de baarmoeder voelt bewegen, is hij zijn omgeving al tastend een beetje aan het verkennen. Eenmaal geboren gebruikt hij de tastzin volop om de wereld om hem heen te ontdekken. De huid, het zintuig van de tastzin, vormt de grens tussen het eigen lijfje en de buitenwereld. Door te bewegen ontdekt de baby waar zijn eigen lichaam ophoudt en de rest van de wereld begint. De huid bevat een grote hoeveelheid receptoren; reden waarom een baby het zo fijn vindt om aangeraakt, geknuffeld en gemasseerd te worden. Onderzoeken hebben zelfs aangetoond dat baby’s die niet worden vastgehouden en aangeraakt ernstige lichamelijke en emotionele problemen kunnen krijgen. Communicatie via de tastzin is dus van levensbelang voor een pasgeboren kindje.

Vooral de handen, de lippen en de tong bevatten veel tastreceptoren. Daarom houden baby’s er ook zo van om op hun duim te zuigen. Via de tastzin neemt een baby ook andere belangrijke zaken waar: de temperatuur van zijn omgeving, de structuur van het materiaal van zijn kleertjes, druk of pijn. Zodoende kan hij aangeven dat hij het te warm of te koud heeft of iets hem op een andere manier niet bevalt.

Ook met andere zintuigen verkent de baby de wereld om hem heen. Hoewel hij nog geen duidelijke contouren kan onderscheiden, volgen zijn oogjes al snel vormen en kleuren. Hij zal op geluiden reageren door zijn hoofd in de richting van het geluid te bewegen of zich te ontspannen als hij bijvoorbeeld de stem van zijn moeder hoort. Het geluid van zijn moeders stem kent hij namelijk al vanuit de baarmoeder en dit geluid geeft hem een veilig en vertrouwd gevoel.

Verder is de smaak al ten dele ontwikkeld. Het is bekend dat baby’s van zoete smaken houden. Krijgen ze iets zoets op hun tong, dan beginnen ze enthousiast te sabbelen en ontspant vaak het hele lijfje.

Hoe kun je de werking van de zintuigen bij je pasgeboren baby waarnemen? Dat is eigenlijk heel eenvoudig, als je er maar af en toe de tijd voor neemt. Ga eens een paar minuten naar hem staan kijken. Pak hem niet op om hem te knuffelen, maar observeer hoe hij reageert op prikkels als geluiden en beelden. Wat gebeurt er als je tegen hem praat? Beweegt hij dan zijn hoofdje en andere delen van zijn lijfje? Zoeken zijn ogen je gezicht, proberen ze oogcontact te maken? Tasten zijn armpjes en beentjes om zich heen? Je zult zien dat zijn zintuigen druk in de weer zijn om de wereld om hem heen te ontdekken. Aan zijn gezichtsuitdrukkingen zul je ook zien welke prikkels hij als aangenaam ervaart en welke niet. Zo leer je je baby beter kennen en kun je nog beter inspelen op zijn specifieke behoeften.

‘Toen hij net geboren was had S veel last van darmkrampjes. Daarom gaf ik hem homeopathische druppeltjes. Ik merkte al snel dat hij de zoete smaak daarvan heerlijk vond. Hij begon dan heel stevig te sabbelen met zijn mondje en werd er meteen rustig van. En toen hij zijn eerste prikje kreeg, heb ik hem een klein slokje Roosvicee gegeven. Dat hielp. Het leidde hem duidelijk af.’ *

‘Toen S geboren was, werd hij voor zijn eerste voeding bij mij aan de borst gelegd. Niet lang daarna lag hij een keer op mijn buik en begon hij zich uit zichzelf naar mijn borst toe te bewegen. Hij was op een instinctieve manier op zoek naar mijn tepel om te drinken en vond vanzelf zijn weg. Dat vond ik zo mooi, echt heel schattig.’ *

‘Ik merkte al heel snel dat S op mijn stem reageerde. Zodra hij mijn stem hoorde, zag ik dat hij me met zijn oogjes ging zoeken. Ook als hij muziek hoorde zag ik dat hij reageerde. Hij lag dan heel aandachtig te luisteren.’ *

*Citaten van de moeder van S.

 

Bron: M.H. Klaus, Je wonderbaarlijke baby. –

.

Ontwikkelingsfasenalle artikelen

Opvoedingsvragenalle artikelen

.

2042

.

 

VRIJESCHOOL- Ontwikkelingsproblemen (6)

.
Als die o zo belangrijke motoriek zich moeizaam ontwikkelt

Marjolein Wolf in Weleda Puur Kind, lente 2004 nr. 13
.

Alles wat leeft is doortrokken van beweging en ritme. Kinderen gaan zich vanaf de geboorte steeds genuanceerder bewegen en uitdrukken. Eerst leren ze rechtop staan en lopen, dan spreken en denken, hoewel deze ontwikkeling voor ieder kind net iets anders kan verlopen. Voor sommige kinderen is het zelfs fijn als je ze er een handje bij helpt. Dat kan met euritmietherapie, een wat zwaar klinkende term voor een speelse vorm om de ontwikkeling van kinderen te stimuleren.

Ik ben een muisje met hele kleine snorhaartjes

Zo maak je motoriek sappig en leuk!

‘De pannenkoek rolt en de pannenkoek rolt.’ De euritmietherapeut  huppelt samen met K van zes in het rond. Ze spelen dat ze pannenkoeken zijn en zingen er het pannenkoekenlied bij. Ze springen en maken draaiende bewegingen met hun armen om het rollen van de pannenkoek na te doen. Tot ze iets tegenkomen op hun pad: een koe. Plotseling zijn ze allebei een koe. Met weidse armgebaren geven ze aan hoe dik de buik van de koe is. De koe zegt dat hij best trek heeft in een heerlijke pannenkoek. Zonder moeite verplaatsen de therapeut en K zich weer in de pannenkoek. Ze kruisen hun armen voor hun borst en maken de koe duidelijk dat zij niet van plan zijn hem als lekker hapje te dienen. ‘Nee!’ klinkt het uit twee monden. Dan rollen ze samen verder. Het volgende wat zij op hun pad tegenkomen is een paardje. Ook het paardje zou best een pannenkoek lusten. K kruist opnieuw zelfverzekerd haar armpjes voor de borst: ‘Nee!’ Bij het verder rollen komen ze allerlei andere dieren tegen. Poes Piedewiet bijvoorbeeld. Pannenkoek K geeft duidelijk aan zich ook door hem niet te laten opeten. De dieren die het pad van de pannenkoeken kruisen worden steeds kleiner. Op het laatst komt er een klein muisje naar hen toe. Met hun vingertjes bij hun mond geven therapeut en K aan hoe klein de snorhaartjes van het muisje zijn. Hoe schattig het diertje ook is, de pannenkoeken zijn niet voor hem bestemd. Want daar komen de stampende kindertjes aan. En ja, dan moet de denkbeeldige pannenkoek er toch echt aan geloven. Therapeut en K maken allebei kauwbewegingen en van de pannenkoek wordt daarna niets meer vernomen.

Het is onnodig aan K te vragen of ze het spelletje leuk vindt. Zelden een pannenkoek gezien die zo straalt van trots en plezier. Het is moeilijk voor te stellen dat K ooit bij de therapeut binnenkwam als een introvert en gespannen kindje. “K komt bij mij vanaf haar tweede,” vertelt de therapeut na afloop van de sessie. “Toen ze hier kwam zat haar motoriek helemaal op slot. Het eerste half jaar heb ik haar alleen maar ritmisch gewiegd. Ik maakte cirkelende bewegingen met haar lijfje in mijn armen. In het begin was haar lichaam helemaal verkrampt. Maar op een zeker moment ontspande ze zich langzaam en begonnen haar beentjes mee te gaan in de beweging.”

Apetrots!

“We waren apetrots!” vult K’s moeder aan. “We hadden al veel meegemaakt met K. Ze werd zeven weken te vroeg geboren. Niet lang na haar geboorte kreeg ze problemen, Ze wilde niet eten en groeide nauwelijks. Daarom kreeg ze sondevoeding. Ook op andere gebieden stagneerde haar ontwikkeling. Mijn man en ik bezochten allerlei artsen, specialisten en therapeuten met haar. Ze hadden allemaal hun mening over het gebied waarin ze gespecialiseerd waren. Ze vergeleken K vaak met leeftijdgenoten en legden haar langs de meetlat van de “normale ^ ontwikkeling”. Maar wat heb je aan zo’n meetlat? Wij vroegen ons af wie K nu echt was. Zo kwamen we op doorverwijzing van de huisarts bij het therapeuticum terecht, waar K zowel fysiotherapie als euritmie kreeg.” De therapeut legt uit dat zij als euritmietherapeut vaak nauw samenwerkt met een fysiotherapeut. De twee vakgebieden vullen elkaar aan. “Terwijl fysiotherapie een ingang zoekt in de ontwikkeling via de tastzin en massage, stimuleert de euritmie het leven, de stromende bewegingen in het lichaam. De antroposofie gaat ervan uit dat in het menselijk lichaam verschillende soorten krachten werkzaam zijn. Er zijn krachten die uit de aarde komen: dat is waar de fysiotherapie mee werkt. De heileuritmie werkt met de zogenaamde “vormkrachten” die uit de hemel komen. Om dit te begrijpen kun je het menselijk lichaam met een beukennootje vergelijken. In zo’n klein nootje zit een hele beuk besloten. Er zal nooit een eik uit groeien. Zo is het met een kinderlijfje ook. Bij de geboorte ligt de hele individuele ontwikkeling erin besloten. Die ontwikkeling is heel persoonlijk. Daarom kun je mensen bijvoorbeeld ook herkennen aan hun manier van lopen. De wijze waarop iemand zich beweegt is even persoonlijk als diens handschrift.”
Euritmie stimuleert de vormkrachten, zodat de individuele ontwikkeling ook werkelijk gaat plaatsvinden. In het geval van K stagneerde deze ontwikkeling omdat zij in haar jonge leventje al veel vervelende ervaringen had gehad. Er was telkens in haar geprikt voor de sondevoeding, slangen erin en eruit. De therapeut: “Dan krijg je als kleintje de indruk dat je lijfje niet echt een fijne plek is om in te wonen. Met de euritmietherapie laten we haar ervaren dat de aardse wereld ook heel mooi kan zijn. We spiegelen haar de aangename kant van het leven. Daarmee nodigen we haar uit om lekkerder in haar lijfje te komen. Hoever we komen zien we wel. Ze hoeft nergens aan te voldoen. We accepteren haar zoals ze is.”

Fysieke en psychische klachten

De therapeut krijgt op haar praktijk kinderen met uiteenlopende problemen. Zij helpt kinderen die slecht eten of slapen, bij wie de motorische ontwikkeling stagneert, maar ook kinderen die bedplassen, erg verlegen of juist buitensporig druk zijn. Fysieke en psychische problemen liggen bij kleine kinderen vaak dicht bij elkaar. Euritmie heeft voor de uiteenlopende klachten verschillende technieken. De therapeut legt uit hoe ze er met euritmie toe heeft bijgedragen dat K op een zeker moment is gaan eten. “We hebben spelletjes gedaan waarbij K met haar hele lijfje de beweging van de spijsvertering nabootste. Eten is iets uit de buitenwereld tot je nemen. Het is een beweging van buiten naar binnen.”
De therapeut gaat samen met K in een treintjeshouding zitten. Tuf tuf, doet het treintje. Als het bij een halte stopt, doen de therapeut en K hun armen wijd, alsof ze hun deuren openen voor mogelijke passagiers. Nadat er iemand is ingestapt geven vier armen aan dat de deuren weer dicht gaan. K en de therapeut tuffen verder, om even later weer met open armen een buitenstaander binnen te laten. “Je opent en je neemt terug,” verklaart de therapeut. “Zo maak je je lichaam vertrouwd met de natuurlijke bewegingen van de stofwisseling. De spijsvertering wordt wakkerder.’ ‘Op soortgelijke wijze hebben we de spraakontwikkeling van K gestimuleerd. Ook het praten kwam bij haar relatief langzaam op gang. Als je gaat praten moet je gezicht een steeds fijnere motoriek gaan ontwikkelen. Bij het pannenkoekenspel komen wij steeds kleinere dieren tegen. Bij de koe maken we grote bewegingen om zijn dikke buik aan te geven. Het muisje heeft daarentegen een heel klein mondje, waarbij we met heel kleine bewegingen van onze vingers het praten aangeven. De dieren hebben ook allemaal verschillende uitdrukkingen. Zo maak je de motoriek van het gezicht sappig en leuk. We hebben het pannenkoekenspel eindeloos herhaald om dit steeds te oefenen.” Eindeloos herhaald of niet, als het aan K ligt mag het pannenkoekenspel nog wel even doorgaan. Moeilijke woorden als spraakontwikkeling en euritmietherapie zeggen haar niets. De therapeut? Dat is gewoon die lieve mevrouw die elke week leuke spelletjes met haar doet!

.

Meer info: Nederlandse vereniging voor euritmie therapie

Ontwikkelingsproblemen – onder opvoedingsvragen: alle artikelen

.

2131

 

VRIJESCHOOL – Rudolf Steiner over ontwikkelingsfasen – alle artikelen

.

In 1906 spreekt Rudolf Steiner voor het eerst over de ontwikkelingsfasen van een kind. In 1907 verschijnt zijn eerste pedagogisch werk(je) op schrift: ‘De opvoeding van het kind (in het licht van de geesteswetenschap [in sommige vertalingen: ‘in het licht van de antroposofie’]

Met name in de pedagogische voordrachten die vanaf 1919 gehouden worden, komen de fasen met grote regelmaat ter sprake. 
Zoals we dat vaak bij Steiner zien, worden er telkens weer andere gezichtspunten aan toegevoegd of het onderwerp vanuit een ander standpunt belicht.

In GA 293 komen ze in voordracht 9 aan de orde. Rond zijn uitspraken daar, worden zijn overige opvattingen over de ontwikkelingsfasen gegroepeerd.

Hier zullen de verwijzingen volgen:

(1e) ONTWIKKELINGSFASE 0 – 7  JAAR

Algemene menskunde [9-1-1]

Uit de pedagogische voordrachten de belangrijkste opmerkingen over de wezenlijke aspecten van deze fase: 
kind en voorgeboortelijke wereld; kind een en al zintuig; kind eenheid van lichaam, ziel en geest; nabootsing; moraliteit; ziekmakende omgeving; het imponderabele

Op deze blog wordt ook op andere plaatsen over de ontwikkelingsfasen gesproken door auteurs die daaraan artikelen wijdden. Zie daarvoor:
.

  Ontwikkelingsfasenalle artikelen

.

Algemene menskundealle artikelen

Rudolf Steineralle artikelen op deze blog

Menskunde en pedagogiealle artikelen

Vrijeschool in beeld: alle beelden

.

2121

.

VRIJESCHOOL – Schoolrijpheid – alle artikelen

.

[1] Wanneer is een kind schoolrijp
Hannie Rienks over: essentie: veranderingen op lichamelijk en geestelijk gebied; vb. daarvan; verschil in de kleuterklas bij de jongere en oudere kleuters; verschil in spelen; in opruimen; verschil in tekenen; in luisteren naar een verhaal; welke vaardigheden heeft de schoolrijpe kleuter; individuele verschillen.

[2] Schoolrijpheid
Onbekend over: veranderingen bij de kleuter: lichaamsverhoudingen, tanden, bewegingen, spel; verschil jongste en oudste kleuters; concentratie, vaardigheden; verschil in tekeningen; rijpheid in denken, voelen en willen; 

[3] Wanneer is een kind schoolrijp?
Geri Arentzen over: rijpheid is groeien; uitingen van de vormkrachten inde groei; veranderingen, o.a. tanden en spel; verschil jongste en oudste kleuter; verschil in tekeningen; 

[4] Schoolrijpheid
Aart van der Stel over: de ontwikkeling van een kind, is geen rechte lijn, gaat met sprongen/fasen; lopen, spreken, denken; het ontstaan van het Ik; spel; ontwikkeling naar doelgerichte wil; zijn de groeikrachten ‘vrijgekomen’?

[5] De kleuter naar de eerste klas

 

Van kleuter naar eerste klasser

 

Zie ook een interessant gezichtspunt van Ewald Vervaet i.v.m. het leesvaardigheidsvermogen van kleuters.

Ook van hem: wat is schrijf- en leesrijpheid

I.v.m. dyslexie en leren lezen, in dit artikel veel criteria bij schoolrijpheid

Kleuters: alle artikelen

Ontwikkelingsfasen: alle artikelen

Opvoedingsvragen: alle artikelen

Vrijeschool in beeld: alle beelden

.

2111

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.