VRIJESCHOOL – Rudolf Steiner – Algemene menskunde (9-1-2-1/1)

.

Enkele gedachten bij blz. 135/136 in de vertaling van 1993.

ALGEMENE MENSKUNDE ALS BASIS VOOR DE PEDAGOGIE

luidt de titel van de vertaling van GA* 293 [1].

De voordrachten die Steiner hield hadden tot doel uiteen te zetten wat vrijeschoolpedagogie omvat.
Van 21 augustus tot en met 6 september 1919 volgden de leerkrachten voor de te beginnen school deze cursus die, naast de in de morgen gehouden voordrachten GA 293, ook nog bestond uit de over de rest van de dag verdeelde cursussen  (GA 294) [2] en (GA 295) [3]

Op blz. 135/136 en verderop in de voordracht – zie daarvoor [9-5] zegt Steiner iets over de ontwikkelingsfasen van het kind.

.

Inleiding

Zoals bekend onderkent Steiner aan de mens de vier wezensdelen: fysiek lichaam, etherlijf, astraallijf en Ik.
Voor meer karakteristieken: Algemene menskunde [vanaf 1-7-2/2]

Het fysieke lichaam wordt 9 maanden voorbereid in het lichaam van de vrouw om dan voor de aarde geboren te worden. 
Het fysieke lichaam is dus een tijd lang omhuld en wordt beschermd tegen de invloeden die ongezond zouden kunnen inwerken op wat er aan het ontstaan is.

Dan vindt de geboorte plaats.

Daarna staat de eerste ontwikkeling bijna volledig in het teken van groei. Niet alleen het voedsel is belangrijk, maar ook de slaap! Wakkerheid is bewustzijn en kost levenskracht. Die levenskracht heeft het kleine kind nodig om zich te kunnen ontwikkelen. 

Van deze levenskrachten zegt Steiner dat ze NIET het gevolg zijn van het fysieke bestaan, maar juist omgekeerd: ze maken het fysieke bestaan mogelijk. M.a.w.: niet de materie brengt het leven voort, maar het leven houdt de materie in stand – tot aan de dood. 
In deze eerste levensfase staat de ontwikkeling dus eigenlijk in het teken van groei, van leven. Het zijn de groeikrachten, de vormende krachten – door Steiner ‘etherkrachten’ genoemd, ook wel de architectonische krachten, de opbouwkrachten.
Het hele etherlijf is er a.h.w. deze eerste jaren vrijwel helemaal voor de fysieke opbouw.
Wie zelf ooit zijn huis ingrijpend heeft verbouwd, weet dat zo’n bouwproces bijna je hele bestaan beheerst. Je bent van ’s ochtends tot ’s avonds bezig en er is nauwelijks tijd voor ontspanning. Het is zo’n beetje het bestaan van: slapen, werken, eten, slapen enz. Geen kunst, literatuur, muziek beoefenen enz. Iets in de trant van Brecht: ‘Eerst komt het vreten, dan de moraal.’

Om het etherlijf – de opbouwende krachten – niet in de weg te zitten, is eigenlijk het opvoedingsdevies voor deze jaren: laat maar gebeuren; laat ‘de natuur’ zijn werk doen; schep voorwaarden waardoor dat zo optimaal kan.

Maar wacht tot het huis verbouwd is. Je mag ook zeggen: gebouwd is.
Wanneer het klaar is, kun je erin gaan wonen. Kun je het gebruiken voor de niet zo fysieke zaken in het leven: al die dingen waarvoor je eerst een omhulling moet creëren.

Het etherlijf omhult a.h.w. het fysieke, zoals de moeder het fysieke omhulde vóór de geboorte.

Is het klaar met die taak, dan geeft het a.h.w. een ‘bewijs’ af: de tandenwisseling.

Rudolf Steiner over de ontwikkelingsfase 7 – 14: de tandenwisseling in

ga 34

Blz. 320/321/322      vert. 26/27/28

Vor der physischen Geburt ist der werdende Mensch allsei­tig von einem fremden physischen Leib umschlossen. Er tritt nicht selbständig mit der physischen Außenwelt in Berüh­rung. Der physische Leib der Mutter ist seine Umgebung. Nur dieser Leib kann auf den reifenden Menschen wirken. Die phy­sische Geburt besteht eben darinnen, daß die physische Mut­terhülle den Menschen entläßt, und daß dadurch die Umge­bung der physischen Welt unmittelbar auf ihn wirken kann. Die Sinne öffnen sich der Äußenwelt. Diese erhält damit den Einfluß auf den Menschen, den vorher die physische Mutterhülle gehabt hat.

Voor de fysieke geboorte ligt die fase van het wordingsproces van de mens, waarin hij totaal omsloten is door een ander stoffelijk lichaam. Hij treedt niet direct als zelfstandig wezen met de stoffelijke buitenwereld in contact. Het fysieke lichaam van de moeder is zijn omgeving. Alleen dit lichaam oefent een werking uit op de mens gedurende deze fase van rijping. De fysieke geboorte bestaat nu juist daarin, dat de stoffelijke omhulling, die het moederlichaam eerst biedt, de mens als het ware vrij laat en dat daardoor de stoffelijke wereld direct op hem kan inwerken. De zintuigen openen zich voor de buitenwereld, die zodoende een invloed op de mens krijgt, welke tevoren van het omhullende moederlichaam uitging.

Für eine geistige Weltauffassung, wie sie von der Geistesfor­schung vertreten wird, ist damit wohl der physische Leib ge­boren, noch nicht aber der Äther- oder Lebensleib. Wie der Mensch bis zu seinem Geburtszeitpunkte von einer physischen Mutterhülle, so ist er bis zur Zeit des Zahnwechsels, also etwa bis zum siebenten Jahre von einer Ätherhülle und einer Astral­hülle umgeben. Erst während des Zahnwechsels entläßt die Ätherhülle den Ätherleib. Dann bleibt noch eine Astralhülle bis zum Eintritt der Geschlechtsreife. In diesem Zeitpunkt wird auch der Astral- oder Empfindungsleib nach allen Seiten frei, wie es der physische Leib bei der physischen Geburt, der Ätherleib beim Zahnwechsel geworden sind.

(Wanneer er in de tekst een gekleurd woord staat, is dit een woord waarnaar vanuit een ander artikel gelinkt werd.)

Een zodanige wereldbeschouwing als die, welke de antroposofische geesteswetenschap representeert, ziet in het hierboven beschrevene slechts de geboorte van het fysieke lichaam, echter nog niet die van het ether- of levenslichaam.
Evenals de mens tot aan het tijdstip van zijn geboorte omhuld is door het fysieke moederlichaam, zo is hij tot aan het moment, dat de tandenwisseling goed doorzet, dus ongeveer tot het zevende jaar, omgeven door een etherisch en astraal omhulsel. Pas gedurende het proces van de tandenwisseling vormt zich uit de etherische omhulling een zelfstandig etherlichaam, dan blijft er nog een astraal omhulsel tot aan het begin van de geslachtelijke rijping. In deze periode wordt
het astrale of gewaarwordingslichaam eveneens naar alle zijden vrij, zoals het stoffelijk lichaam bij de fysieke geboorte en het etherlichaam bij de tandenwisseling vrij zijn geworden.

Bis zum Zahnwechsel können Eindrücke, die an den Ätherleib kommen sollen, diesen ebenso wenig errei­chen, wie das Licht und die Luft der physischen Welt den physischen Leib erreichen können, solange dieser im Schoße der Mutter ruht.
Bevor der Zahnwechsel eintritt, arbeitet am Menschen nicht der freie Lebensleib. Wie im Leibe der Mutter der physische Leib die Kräfte empfängt, die nicht seine eigenen sind, und innerhalb der schützenden Hülle allmählich die eigenen ent­wickelt, so. ist es mit den Kräften des Wachstums der Fall bis zum Zahnwechsel. Der Ätherleib arbeitet da erst die eigenen Kräfte aus im Verein mit den ererbten fremden. Während die­ser Zeit des Freiwerdens des Ätherleibes ist der physische Leib aber schon selbständig. Es arbeitet der sich befreiende Ätherleib das aus, was er dem physischen Leib zu geben hat. Und der Schlußpunkt dieser Arbeit sind die eigenen Zähne des Men­schen, die an die Stelle der vererbten treten. Sie sind die dich­testen Einlagerungen in dem physischen Leib, und treten daher in dieser Zeitperiode zuletzt auf.
Nach diesem Zeitpunkt besorgt das Wachstum der eigene Lebensleib allein. Allein, dieser steht jetzt noch unter dem Ein­flusse eines umhüllten Astralleibes.

Tot aan de tandenwisseling kunnen bepaalde indrukken, die op het etherlichaam zouden moeten werken, dit lichaam evenmin bereiken, als licht en lucht uit de stoffelijke wereld het stoffelijk lichaam bereiken kunnen, zolang dit nog in de moederschoot geborgen ligt. Voordat de tandenwisseling begint, heeft het etherlichaam als vrij krachtencomplex nog geen zelfstandige werking op de mens. De krachten, die het fysieke lichaam in de moederschoot ontvangt, zijn geen eigen krachten, deze worden pas binnen het beschermende omhulsel ontwikkeld. Zo is het ook het geval met de groeikrachten tot aan de tandenwisseling. Het etherlichaam ontplooit aanvankelijk zijn eigen krachten binnen de samenhang van een geërfd, vreemd krachtencomplex. In deze periode, waarin het etherlichaam vrij wordt, is het fysieke lichaam echter reeds zelfstandig. Bij het proces van losmaking ontplooit het etherlichaam die eigen krachten, welke het schenken moet aan het fysieke lichaam. En deze arbeid vindt zijn afsluiting in de vorming van het vaste gebit van de mens, dat in de plaats komt van het overgeërfde melkgebit. Dit ‘eigen’ gebit is de dichtste stoffelijke afzetting in het fysieke lichaam en daarom komt het in deze periode het laatste te voorschijn. Na dit tijdstip gaat de groei uit van het eigen levenslichaam alleen.

Blz. 328/329   vert. 40

Mit dem Zahnwechsel streift der Ätherleib die äußere Ätherhülle ab, und damit beginnt die Zeit, in der von außen erzie­hend auf den Ätherleib elngewirkt werden kann.

Met het wisselen van de tanden bevrijdt het etherlichaam zich van de etherische omhulling en daarmee begint de fase, waarin van buitenaf opvoedend op het etherlichaam gewerkt kan worden.
GA 34/321-329
Vertaald/28-40

.

*GA= Gesamt Ausgabe, de boeken en voordrachten van Steiner

[1] GA 293
Algemene menskunde als basis voor de pedagogie
[2] GA 294
Opvoedkunst. Methodisch-didactische aanwijzingen
[
3] GA 295
Praktijk van het lesgeven

Algemene menskunde: voordracht 9 – alle artikelen

Algemene menskundealle artikelen

Rudolf Steineralle artikelen op deze blog

Menskunde en pedagogiealle artikelen

.

2249

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.