Maandelijks archief: december 2013

VRIJESCHOOL – Jaarfeesten – Driekoningen (12)

.

HOE DE DRIEKONINGEN HUN NAAM KREGEN

Net als met het bepalen van het aantal driekoningen, heeft het geven van een naam veel gesteggel opgeleverd. In de loop der tijden hebben ze onder anderen Magala, Galgalat en Sarachim geheten en Apellinus, Amerus en Damasus. De namen waaronder ze nu optreden aan het slot van het kerstverhaal zijn voor het eerst genoemd eind vijfde eeuw.

De evangelist Mattheüs is de enige die ooit in sobere be­woordingen over het illustere gezelschap heeft geschreven. Maar hij heeft het nooit over koningen gehad, laat staan over een aantal, over kame­len, over grote aantallen hel­pers en noem maar op.
‘In die dagen’, staat in het Nieuwe Testament, ‘kwamen er wij­zen uit het oosten.’ Ondanks deze vaagheid wist de Engelse heilige Beda in de zevende eeuw als eerste enke­le biografische gegevens op te lepelen. Aan de hand daarvan kan worden gecontroleerd of de Driekoningen in het thuisstalleke wel goed van kleur zijn.

‘De eerste moet Melchior zijn geweest’, aldus de benedictijn Beda. ‘Een oude man met grijs haar, lange baard en hoofdharen. Met purperrode tunica, korte groene mantel. De tweede was Caspar, een baardeloze jongeling met roodachtig haar, groene tuni­ca, rode korte mantel en pur­perrode schoenen. De derde met donkere tint en haren en volle baard, Balthasar gehe­ten, had een rode tunica, wit­te korte mantel en groene schoenen.’

Een legende uit de twaalfde eeuw gaf ze een leeftijd: Caspar 20, Balthasar 40 en Melchior 60. Vanaf het einde van de dertiende eeuw werd een vast schema gehanteerd voor de opstelling: grijsaard Melchior voorop, Balthasar als deugd in het midden en daarachter benjamin Caspar.

(Paul Sapens, nadere gegevens onbekend)

Beda laat Melchior  goud geven, Balthasar mirre en Caspar wierook.

In het Oberuferer Driekoningenspel geeft Balthasar wierook, en Caspar mirre. De kleuren van de koningen zijn daarin: Melchior: rood; Balthasar: blauw; Caspar: groen.

.

Driekoningenalle artikelen

Jaarfeestenalle artikelen

Vrijeschool in beeldDriekoningen

.

425-397

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

VRIJESCHOOL – Jaarfeesten – Driekoningen (11)

.

OVER DE GAVEN VAN DE DRIE WIJZEN UIT HET OOSTEN

‘Zij traden het huis binnen en zagen het kind met Maria, zijn moeder, en nedervallend vereerden zij hem. En zij openden hun schatkisten en brachten hem hun gaven: Goud en wierook en mirre. (Mattheüs 2, 11) [1]

In de heilige schrift van het Mattheüsevangelie worden ze ‘wijzen’ genoemd; andere bronnen spreken over magiërs. Het is zeker dat ze – gezien de tijd waarin ze leefden – én wijzen én magiers waren, alsook koningen, priesterkoningen. En ze waren sterrenkundigen:
‘Waar is de geboren Koning der Joden? Wij hebben zijn ster zien opgaan en zijn gekomen om voor hem te knielen’. (Mattheüs 2, 2) [1]

In de 6e eeuw begon de legende die de wijzen uit het Morgenland in koningen veranderde. De 9e eeuw gaf hun dan de algemeen gebruikelijke namen: Caspar, Melchior en Balthasar.

De ‘driekoningendag’, die jaarlijks op 6 januari als ‘Epifanie’ gevierd wordt, ontstond rond 1164, nadat het gebeente van deze drie heiligen van Milaan naar de dom in Keulen was overgebracht. Tot de volksverering droeg in de tweede helft van de 14e eeuw de ontstane ‘Legenda trium regum’ van Johannes von Hildesheim bij.

Richten we ons nu op de in Mattheüs genoemde gaven van de drie wijzen: goud, wierook en mirre, dan noemen we ze als stoffen met een bijzondere religieuze en symbolische betekenis.

Goud werd van oudsher als diepste geheim van de aarde en als een sacraal element gezien, dat welbewust slechts in deze betekenis gebruikt werd.
‘Maar al het zilver en goud, en de koperen en ijzeren vaten zullen den Heere heilig zijn; tot de schat des Heeren zullen zij komen.’ (Jozua 6,19) [2]

Goud is in de Heilige Schrift van het Oude en Nieuwe Testament het meestgenoemde metaal. Het wordt in gelijkenissen gebruikt en als aardse rijkdom, alsmede in zijn bijzondere betekenis voor de tempelbouw in de tijd van Mozes en Salomo en de bouw van het nieuwe Jeruzalem in de Openbaringen:
‘De straat van de stad is louter goud als doorschijnend glas’. (Openbaringen 21, 18) [2]

En bij Job staat er in een gelijkenis:
‘Ja, de Almachtige zal uw overvloedig goud zijn’. (22, 25) [2]

Wanneer later de alchemie, op zoek naar de ‘materia prima’, het goddelijk oerelement, probeerde, rekening houdend met de trillingsfrequenties van alle elementen, goud te maken, dan zag men in dat streven en het proces de aardse creatie van het volmaakte, godkennende bewustzijn.

Was in vroeger tijden het goud alleen bestemd voor de religieuze cultus, al in de tijd van David en Salomo is het ook in bezit van koningen:
‘en zij (de schepen) kwamen te Ofir, en haalden van daar, aan goud vierhonderd en twintig talenten, en brachten het tot de koning Salomo. (1 Koningen 9, 28) [2]

Onmetelijk waren de goudschatten van de heersers in Babylon, Nineve en Persepolis, in India en de voor-Oriënt. India en Lydië (een klein-Aziatisch land aan de westkust, maar ook Arabië – in de tijd van Rome, Spanje, behoorden tot de beroemde goudlanden van de oudheid.

In de symboliek gold goud als zinnebeeld van de standvastigheid en volmaaktheid. In de veronderstelling van zijn bijzondere, verborgen krachten werd het in het Morgen- en Avondland vaak tot amuletten verwerkt. Gedachten van gelijke strekking lagen ten grondslag aan de steeds uit goud vervaardigde insignes van de koningen.

Het goud is steeds in verband gebracht met de zon en wat de organen betreft met het menselijke hart. In het verre oosten gelooft men dat het goud – als ziel van de aarde – deze levend houdt. Ook in het zeewater bevinden zich sporen van goud.

Bij de kribbe in Bethlehem schonken de aanbiddende koningen goud als teken van de eens priester-koninklijke macht van het heilige kind.

De tweede genoemde gift van de drie koningen is wierook; dit werd – aanbiddend – als teken van goddelijke macht geschonken. Vanaf de tijd van Mozes tot de tijd waarin het de uitdrukking van een cultische handeling wordt genoemd, werd en wordt wierook tot op de dag van vandaag daarvoor aangestoken.

De welriekende geur van de wierook steeg in Babylon al op en in de tempelplaatsen van het Oude Egypte. Zoals de naam al aangeeft, werd het gebruikt voor wijding (Duits Weih-rauch), om te offeren, voor de loutering en voor de vergeestelijking van het gebed. Zo beleefd deed het ca 500 jaar na de christelijke jaartelling zijn intrede in de christelijke godsdienst. In de geneeskunde gold wierook ooit als goddelijk medicijn. Vanuit magische voorstellingen geloofde men dat het goede geesten kon aantrekken en slechte verdrijven. Net als het goud, is de wierook met zijn onvergankelijke hars een symbool voor de eeuwigheid en onsterfelijkheid. In onze tijd vinden we het in de christelijke, boeddhistische en islamtische godsdienst, maar ook in het Shintoïsme, om maar een paar wereldreligies te noemen.

Bij Sjatt-al-Arab is een kleine religieuze gemeenschap, de Mandaeërs (gnostici, ‘wetenden’) wier leer en heilige geschriften waarschijnlijk teruggaan tot die van Zarathustra (Perzië, 7e eeuw voor Christus). Zij zien in de wierook zelfs het opstijgen van een goddelijk wezen, van wie zij, in de gedaante van de hoogste godheid van het ‘eerste leven’, verlossing verwachten.

Mirre, als naam afkomstig uit het Arabische murr, dat bitter betekent, is een geelbruine, kruimelig aardse substantie met een aromatische geur en bittere smaak. Het wordt gewonnen uit de hars van rubberachtige, welriekende struiken en bomen uit de Arabische en Afrikaans-Abessinische landstreken. De Griekse geschiedschrijver Herodotos (5e eeuw v. Chr.) bericht: ‘Het verst weg liggen de bewoonde landen in het zuiden van Arabië. Van alle landen groeit daar alleen wierook, mirre, casia, kinamomon (?) en ladanon(?). De Arabieren winnen al deze dingen, behalve de mirre, echt met moeite…’ En Diodor van Sicilië (1e eeuw v. Chr.) zegt o.a.: ‘Het binnenland echter wordt door aaneensluitende bossen bedekt, waarin grote wierook- en mirrebomen staan; bovendien palmen en kalmoes en kaneel en andere planten, die net zo lekker ruiken. Het is echt niet mogelijk om van iedere plant de bijzondere natuurlijke eigenaardigheden op te schrijven en  de intensiteit en de overmaat aan geuren die allemaal tegelijk door elkaar uitstromen. Wanneer de wind landafwaarts waait, gebeurt het dat de welriekende geur die de mirrebomen en andere gelijksoortige gewassen uitademen tot over de aangrenzende zee meegedragen wordt…’

Mirre, herhaaldelijk genoemd in het Oude en Nieuwe Testament wordt hier in de gelijkenis tot geschenk en geneesmiddel alsmede als kostbare en heilige stof genoemd.

‘Gij nu, neem u de voornaamste specerijen, de zuiverste mirre….En maak daarvan eene olie der heilige zalving….En met dezelve zult gij zalven de tent der samenkomst…’
(Exodus 30, 23-25-26)[2]

In de evangeliën wordt mirre driemaal genoemd: de eerste keer bij de geboorte  van Christus – als derde gave van de wijzen uit het Oosten. Hier symboliseert het de macht zieken te genezen. Al in de oudheid gold mirre als een geneesmiddel en was in Egypte al medicinaal bekend.

De tweede keer spreekt Marcus in zijn bericht over de kruisiging van Christus over de mirre:
‘Daar gaven ze hem ( de gekruisigde) wijn met mirre vermengd te drinken, maar hij nam het niet aan.’ (Marcus 15, 23) [1]

Johannes noemt de mirre bij de graflegging van Christus: ‘Ook kwam Nikodemus, hij die voor het eerst in de nacht tot hem gekomen was, en bracht een mengsel van mirre en aloë…’
(Johannes 19, 38) [1]

Mirre nam men in de oudheid, voornamelijk in Egypte, naast de andere stoffen  voor het mummificeren. In de Middeleeuwen werd dit hars – met het oog op de evangelieteksten over het lijden van Christus en zijn dood in verband gebracht. Om zijn aromatische geur en de genezende werking speelde de mirre zowel in Joodse en Indisch-Oriëntaalse, alsmede de in christelijke cultus een wezenlijke rol.

Zeker hebben de drie wijzen uit het oosten – zoals de koningin van Sa’aba die duizend jaar eerder met dezelfde schatten naar Jeruzalem trok, hun doel waarnaar de ster hen leidde op dezelfde weg van de oude wierookstraat bereikt – over Mekka en Medina en Petra, de eens zo beroemde stad van de Nabatanen…..

Ruth Kaeselitz, Der Elternbrief, jrg.onbekend)

[1] Het nieuwe testament, H.Ogilvie 1975
[2] Bijbel, Statenvertaling

.

Driekoningenalle artikelen

Jaarfeestenalle artikelen

Vrijeschool in beeldDriekoningen

.

424-396

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

VRIJESCHOOL – Jaarfeesten – Driekoningen (10)

.

MIRRE

Magie en mirre horen bij elkaar. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de offergaven van de Drie Koningen, die goud, wierook en mirre schonken aan het kind Jezus. Deze magiërs, priester-koningen uit het woestijnachtige thuisland van de mirreplant, kwamen aan met het meest kostbare van hun cultuur. Dat waren, naast het koningsmetaal goud, de aromatische harsen van wierook en mirre. Misschien brachten ze zelfs helemaal geen goud mee, zoals sommige onderzoekers beweren, maar balsem, want in het Arabisch hebben deze twee woorden dezelfde schrijfwijze: dhb. Als dat waar is dan waren het louter plantaardige producten die de koningen schonken.

Hoe dan ook, wierook gaven ze vanwege de heiligheid en mirre vanwege het lijden van het kind, want mirre en lijden horen ook bij elkaar. Het rituele zalven van de doden door de Hebreeërs was in die tijd heel ge­bruikelijk en mirre werd dan ook als symbool gezien voor lijden en dood. Ook toen Christus aan het kruis hing gaven ze hem mirre opgelost in wijn. En nadat hij van het kruis was genomen, werd hij door Jozef van Arimathea en Nicodemus met honderd pond mirre en aloë bedekt.

De jonkvrouw Myrrha
Hoe sterk mirre met lijden is verbonden bewijst ook het verhaal van de prachtige jonge vrouw met de naam Myrrha, beschreven door de Romeinse dichter Ovidius (43 v. Chr. tot 17 na Chr.). In het tiende hoofdstuk van zijn Metamorphosen beschrijft hij hoe het meisje hope­loos verliefd wordt op haar eigen vader en niets liever wil dan met hem de liefde bedrijven. Verteerd door schuldgevoel wil ze zelfmoord plegen, maar haar voed­ster verijdelt op het laatste moment de zelfmoord door vader en dochter door een list bij elkaar te brengen. Zij weet vader Cinyras met wijn te benevelen en als hij die nacht alleen in bed ligt brengt zij het meisje naar hem toe, zonder haar identiteit te onthullen. Vele nachten brengen ze met elkaar door en uiteindelijk is Cinyras zo nieuwsgierig naar die heerlijke jonge vrouw, dat hij een toorts aansteekt om haar te kunnen zien. Dan schrikt hij zich een ongeluk en gaat met getrokken zwaard achter het vluchtende meisje aan om haar te vermoorden. Myrrha weet te ontsnappen naar een ver land waar het droog en woestijnachtig is. Daar brengt ze negen maanden door. Hoogzwanger is ze van haar vader en ze wil niet langer als mens door het leven gaan. Daarom smeekt ze de goden om haar een andere gedaante te geven en die wens wordt verhoord. Myrrha verandert in een doornige struik die voortaan haar naam zal dragen en ze huilt bittere tranen. Die druipen van haar takken in de vorm van kleine glins­terende bolletjes hars die opwellen uit de diepten van haar hout. Na vreselijke pijnen, geholpen door de maangodin, scheurt zij overlangs open en komt er het mooiste kind uit dat de wereld ooit heeft gekend: Adonis. Zijn schoonheid heeft hij mede te danken aan de gewoonte om zich met mirre in te zalven en zo mooi is hij dat zelfs de godin van de liefde op hem verliefd wordt. Myrrha kan haar zoon niet vasthouden en ze moet voorgoed afscheid van hem nemen. Vanwege dat verdriet blijft ze altijd bittere tranen wenen.

Tranen
Tot zover dit verhaal, waarin enkele opmerkelijke waarheden over de mirreplant worden verteld. Inder­daad lijken de harsdruppels op tranen. Ze ontstaan in harsgangen in het hout en druppen door kleine poriën in de schors naar buiten. Ook gebeurt het regelmatig dat de stam of de dikke takken van de struik overlangs open scheuren waarbij er veel hars naar buiten loopt. Deze kostbare hars zag men in de oudheid als de schone jongeling Adonis en dat geeft wel aan hoeveel belang er aan deze hars werd gehecht. In de Zuid-Arabische landen bracht mirrehars zeer veel geld op. Overal was behoefte aan deze hars, in erediensten van tempels in Egypte tot in Griekenland, waar de mirre tijdens het bewind van Alexander de Grote rond 330 voor Christus is aangekomen. Talrijk waren de rookoffers met zowel mirre als wierook, haar familielid waarmee de plant vaak in één adem wordt genoemd. Het ging om offers voor de goden, om boze geesten te verdrijven en om de doden te eren. Verder werden in profane diensten ook rookoffers opgedra­gen aan levende mensen en was de verfrissende en prikkelende geur van de hars welkom op feesten. De Egyptenaren gebruikten mirre bovendien voor het balsemen van hun mummies, voor gebruik in schoon­heidsmiddelen en parfums en voor het verzorgen van het gebit.

Iemand die veel waarde hechtte aan mirre en haar schoonheid ermee in stand hield, was de oogverblin­dende Nefertete, vrouw van de farao Echnaton (rond 1570 v. Chr.). Zij bewaarde de mirreharsen in stenen kastjes die later zijn gevonden. Als er gasten kwamen in het paleis kregen die een zalfkegel op het hoofd. Dat was een mengsel van dierlijk vet met mirrehars en andere geurende kruiden. Door de warmte van het hoofd smolt de hars en liep druppelsgewijs door het haar en over de schouders van de gasten. Op die manier wandelden er van geur druipende mensen door het paleis…

Mummies
Mirre had ook een religieuze betekenis, gezien het veelvuldige gebruik van de hars in de oude Egyptische zonnestad Heliopolis, op de plek waar nu Caïro ligt. Daar werd dagelijks mirre verbrand op het hoogtepunt van de middag als de zonnegod zijn hoogste kracht had bereikt. Daarbij gebruikten de priesters een speciaal mengsel van kruiden, dat ze ‘kyphi’ noemden. In de zuidelijker gelegen plaats Karnak, aldus de inscripties op de tempelmuren aldaar, was het gebrui­kelijk deze rookoffers te brengen tijdens de zons­opkomst.

Zoveel mirre gebruikten de Egyptenaren dat de lucht langs de Nijl zwanger was van deze geur. Niet alleen de hars, ook complete bomen werden geïmporteerd en in de tempeltuinen geplant. Daarmee kon de hars worden gewonnen die in grote hoeveelheden nodig was om de doden mee te mummificeren. Kilo’s mirre gebruikten de balsemers om de buik-, borst- en schedelholtes van de overleden farao’s en hogepriesters te vullen. Toen in 1922 het graf van Toetanchamon werd geopend kwa­men er verzegelde stenen kruiken en potten te voor­schijn die bij opening nog steeds sterk geurende mengsels bezaten van mirre en andere harsachtige stoffen. En dat tweeëndertig eeuwen later! Deze sub­stanties bleken voor 90 procent uit dierlijk vet en voor 10 procent uit mirrehars en andere kruiden te bestaan. Zelfs heilige dieren werden gebalsemd met mirre en rozemarijn, vanwege de conserverende werking van deze planten. Dat was ook aan de middeleeuwers bekend, want daar schreven de geneesheren soms mummie-extracten als medicijn voor tegen de meest uiteenlopende kwalen. Dat waren aftreksels van de zwachtels van mummies, die ooit waren gedrenkt in een waterige oplossing van mirreharsen. Bij het medicinaal voorschrijven van deze ‘mummie-lappen’ hadden de middeleeuwers de magie van de mummie op het oog, maar het is ongetwijfeld de gunstige werking van de mirre geweest die de geneeskracht veroorzaakte.

Kromme struik
De struik van de Commiphora myrrha is zeer doornig vanwege de scherpe takdorens (takken in de vorm van een doren) die haaks op de stengel staan en de plant een grillig uiterlijk verlenen. De gehele plant kan zo’n twee meter hoog worden en vertakt zich zeer sterk. Soms, afhankelijk van de groeiplaats, komen er ook boomvormen voor die vijf meter hoog kunnen worden. Bij de struikvormen is de hoofdstam meestal gebogen en ziet de plant er uit als een ‘vrouw die krom staat van de barensweeën’ (Ovidius). Aan de takdorens zit­ten de kleine, tot twee centimeter lange blaadjes, die aan de voet nog twee kleine zijblaadjes dragen en vaak met zijn drieën voorkomen.

De bloemen zijn klein en groenig-wit van kleur, al­thans bij deze soort, want er zijn ook mirresoorten met rode of gele bloemen. Ook zijn er doornloze soorten. Het geslacht mirre bevat maar liefst 250 soorten en de systematiek daarvan is zelfs voor de kenners inge­wikkeld. Van Zuid-Afrika, via de oostkust van Afrika, Saoedi-Arabië en het Midden-Oosten tot in India komt de mirre voor, en tot in de jaren tachtig van de twintigste eeuw werden er nog nieuwe soorten ont­dekt. De geslachtsnaam Commiphora bestaat uit twee delen: het Griekse woord ‘kommi’ (denk aan gom en gummi) betekent kleefstof en ‘phoros’ betekent ‘dragen’.

De ‘kleefstofdrager die myrrha heet’ (Commiphora myrrha) groeit in de droge woestijngebieden als wilde plant en heeft waarschijnlijk Somalië als land van herkomst. Daar is ‘molmol’ de plaatselijke naam voor zowel het gewas als de hars. Tegenwoordig zijn het vooral Ethiopië en Zuid-Arabië die de struiken op com­merciële basis in plantages kweken. Voor het winnen van de hars, die bij de zeer hoge woestijntemperaturen zacht wordt en vanzelf naar buiten sijpelt, worden niet alleen de ‘parels’ van de takken gehaald, ook de stam wordt aangesneden. Dat gebeurt vooral in het heetst van het jaar, in juli en augustus. Net als bij de rubberbomen lopen de harsgangen langzaam leeg. Is de boom eenmaal aangesneden, dan moet hij zes tot vierentwintig maanden met rust worden gelaten.  Zo niet, dan droogt de plant uit en sterft.

Verschillende tranen
De harsdruppels uit het hout, die in de mythologie zo mooi tranen heten, komen in twee soorten voor en die dragen in de handel de inheemse Arabische namen.
De ‘heerabol’ is een ruwe, roodbruine en grote klont hars, terwijl de ‘bisabol’ zachter is, geler en helderder.
Meer als barnsteen. In een handjevol mirrehars zitten deze twee soorten door elkaar en je kunt ook allerlei tussenvormen ontdekken. Van deze hars bestaat ongeveer 3 tot 10 procent uit de vloeibare mirreolie, die steeds stroperiger wordt bij veroudering. Deze etherische olie is de geurcomponent die wordt gewonnen door de hars op te lossen in vet. Het harsige deel, ongeveer 35 pro­cent, kan in alcohol worden opgelost en de rest (60 procent gom) is oplosbaar in water. Dat laatste is goed te merken als je een klontje mirre in de mond steekt, want meteen lost er iets van de hars op en dat geeft de scherpe en bittere smaak, die de Arabieren ‘myr’ (is ‘bitter’) noemen. Deze bittere looistoffen trekken de slijmhuid van het tandvlees en de mondholte samen en gaan ontstekingen tegen.

Medicinale plant
Mirre is al in de oudheid als geneesplant gebruikt voor een veelheid aan kwalen. Mondinfecties, kiespijn, hoofdpijn en ontstekingen van de slijmvliezen worden daarbij regelmatig genoemd. Verder zijn vooral ook de desinfecterende en wondgenezende werking bekend, die is toe te schrijven aan de looistoffen in de hars, maar ook aan de wondafdichtende werking die niets met de looistoffen te maken heeft. Als de hars namelijk over de wond is gewreven blijft er een dun laagje als een soort vernis op de huid achter. Hierdoor is de rand van de wond extra beschermd en afgedekt waardoor de genezing vlotter verloopt. In de Afrikaanse volks­geneeskunde vindt deze desinfecterende werking van mirre nog steeds toepassing. Ook als gorgelwater en tandverzorgingsmiddel is de mirre een gewaardeerd medicijn.

Waarschijnlijk hebben geiten in de woestijn de mirre als mondmedicijn niet nodig, maar ze zijn dol op de blaadjes ervan. Tijdens het vreten druipt de hars in hun vacht en als de dieren genoeg hebben komen ze met sijpelende baarden uit de struiken te voorschijn. Geiten hebben ook op een andere manier iets met mirre te maken. In de oudheid werd namelijk hun huid ge­bruikt om er de mirre in te persen. Daardoor bleef de geurende olie in de hars aanwezig, omdat het niet kon verdampen door de huid heen.

Hooglied
Tot slot enkele fragmenten van het bekendste loflied op de mirre en wel het Hooglied van Salomo, uit de bijbel. Telkens grijpen de twee geliefden uit dit lied naar de mirre, als zinnebeeld voor eikaars schoonheid waaraan de plant ook een bijdrage levert. Het zalven van hoofd en handen met mirre verhoogt immers de schoonheid en daarom zijn de liefdesscènes doorsijpeld van deze hars:

‘Mijn geliefde is mij een bundeltje mirre, rustend tussen mijn borsten’ (1:13)

‘Ik stond op om mijn geliefde open te doen, mijn handen dropen van de mirre, mijn vingers van vloeiende mirre op de greep van de grendel1 (5:5)

‘Zijn wangen zijn als balsembedden, perken van kruiden, zijn lippen zijn leliën, druipend van vloeiende mirre’ (5:13)

Gebruik bij Weleda
De mirre die Weleda gebruikt komt uit het zuid­oosten van Ethiopië. Mirre groeit hier in boomvorm in het wild op vlaktes, in heuvels en in de ber­gen. Het is een droog gebied waar weinig andere gewassen groeien. Mensen uit de omgeving hebben gezamenlijk een bedrijf opgezet om de hars te ver­zamelen. Dat gebeurt vanaf november tot februari door met een mes in de boom te kerven, zodat de hars eruit loopt. Daarna gaat de hars naar een sorteerstation waar vrouwen in een hal mirregom naar grootte en zuiverheid sorteren. Het zijn de grote bruine brokken die Weleda ontvangt. Op de productieafdeling voegt een medewerker alcohol bij de klompen waardoor de hars vloeibaar wordt. Weleda gebruikt alleen de hars om tinctuur van te maken. De gom en etherische olie worden niet ge­bruikt. Mirretinctuur werkt desinfecterend, ontstekingsremmend en weefselversterkend in Weleda ’s Tandvleesbalsem, Ratanhia Mondwater, Ratanhia Tandpasta, Calendula Tandpasta, Planten Tand­pasta, Saline Tandpasta, Voetbalsem, Aftershave Balsem en Aftershave Lotion.

mirre1

mrre 2

(Uit ‘Flora’s kus’ , Weleda Zoetermeer, 2000.)

Het gebruik van myrrhe* gaat tot ver in de oudheid terug. Zij wordt in Oud-Indische, Perzische, Egyptische en Griekse bronnen genoemd, eveneens in de Bijbel en de Koran. Uit al die over­leveringen blijkt, dat myrrhe steeds iets zeldzaams en kostbaars was wat nooit voor profane doeleinden werd gebruikt. Het rookoffer met myrrhe was even gebruikelijk als dat met wierook. Men maakte genezende zalven en pleisters met myrrhe. Ook bij de vervaardiging van zalfoliën en kosmetische preparaten werd zij gebruikt.

Wat is dat voor een geheimzinnige substantie, die zo hoog in aanzien stond dat zij naast goud en wierook tot de offerrande van de priesterkoningen in Bethlehem behoorde en toch tegenwoor­dig bijna is vergeten?

In de droge, hete kustgebieden aan weerszijden van de zuidelijke Rode Zee groeien de myrrhe voort­brengende planten, op karige bodem verspreid, op matige hoogte. Het zijn maar een paar meter hoge, met sterke dorens bezette struiken of kleine bomen. Deze hebben krachtige, korte gekrom­de takken. Zij vertonen wat kleine, eenvoudige of drietallig gestelde bladeren en hebben slechts onaanzienlijke bloempjes. Uit de gladde, dunne bast van de takken druipt vanzelf of na een inker­ving een stroperig sap, dat in de open lucht hard wordt. Sinds onheugelijke tijden wordt dit met grote moeite geoogst. Het is duidelijk, dat het steeds maar om kleine hoeveelheden ging. De myrrhe als handelswaar werd vroeger door karavanen over lange trajecten getransporteerd. Myrrhe bestaat uit gele tot roodbruine, doorschijnende brokken met een typische geur en bitter-aromatische smaak. Onderzoek toont aan dat de myrrhe een emulsie is, die voor een groot deel uit plantengel (gom) en een klein gedeelte hars bestaat, dat etherische oliën en bitterstoffen bevat. Tengevolge hiervan is myrrhe zowel in water als in alcohol oplosbaar. Daardoor wordt dan wel de bijzondere compositie teniet gedaan.
Het is gebleken, dat de myrrhe een desinfecterende, samentrekkende werking heeft, waarvan in allerlei farmaceutische bereidingen gebruik is gemaakt.

Van de toepassing daarvan in vroegere tijden is alleen nog hier en daar myrrhetinctuur bij de be­handeling van ziekten van het tandvlees en de slijmvliezen in de mond en keel overgebleven. Het vermoeden bestaat, dat de myrrhe op den duur in de vergetelheid raakte omdat ze op een heel bij­zondere manier met de constructie van de mens in vroegere tijden in relatie stond. Want wat is het typische van de werking van de myrrhe? Die is consoliderend duurzaam en aards makend, conserverend van aard.

Myrrhepoeder was in het oude Egypte een belangrijke substantie voor het balsemen van de gestor­venen. Dat heeft de moderne mens niet meer nodig; hij is meer dan genoeg een aards wezen geworden. Alleen waar ontstekingen de tendens tot oplossing te sterk laten worden, zijn ook nu nog werkingen, zoals hierboven beschreven, op hun plaats.

De myrrhe, die in de kerstgeschiedenis een rol speelt, herinnert ons eraan, dat de mens liefdevol kan ingaan op de taak van zijn aardse bestaan, maar daarbij niet zijn geestelijke oorsprong moet vergeten om daardoor aan het materialisme ten prooi te vallen.

(Dr Rainer Muller, bioloog, Weledaberichten nr. 149, dec. 1989)

*Mirre staat hier nog in de oude, niet meer gangbare spelling.

.

Driekoningenalle artikelen

Jaarfeestenalle artikelen

Vrijeschool in beeldDriekoningen

.

423-395

 

 

 

 

 

 

 

.

VRIJESCHOOL – Kerstspelen – Alle artikelen

.
Rudolf Steiner over de Kerstspelen:
GA 274: toespraken

0-0-0

Inleiding

Algemene aanwijzingen
over de spelen; uit Steiner ‘dramatische cursus’; uit Müller “Spuren auf dem Weg”; over het ‘dialect’, muziek, op het toneel: links/rechts; voor/achter; achtergrond van bepaalde scènes uit alle 3 de spelen

Algemene aanwijzingen
waarschijnlijk Willem Veltman over: mysteriespel; plaats boom; bank schriftgeleerden; plaats Eva in de company; dramatische gebaren en bijbehorende spraak; episch, lyrisch, dramatisch; voorbeelden bij figuren uit de 3 spelen.

Paradijsspel: alle artikelen

Herdersspel-Geboortespel: alle artikelen

Driekoningenspel: alle artikelen

ACHTERGRONDEN waarin alle drie de spelen ter sprake komen:
.
Achtergronden van de Kerstspelen
Carel Eckhart over: de voorbereidende stemming; oorsprong van de spelen; korte karakteristiek van paradijsspel – Vadermotief, episch; kerstspel – Zoonmotief, lyrisch, driekoningenspel – Geestmotief, dramatisch; het getal 3 en 4

Over de kerstspelen
P.C.Veltman over: hoe werd in Oberufer gespeeld; korte karakteristiek van de 3 spelen en veel rollen; wie of wat is de duivel; het kwaad.

Kerstspelen en Kerstmis
P.C.Veltman
over: ontstaan van lekespelen en van het spel uit Oberufer.

De Kerstspelen
P.C.Veltman over: geschiedenis van het kerstspel in ’t algemeen; over dat uit Oberufer.

De kerstspelen uit Oberufer
Marijke van Hall over: raak je erop uitgekeken?; paradijsspel: episch, geboortespel: lyrisch, driekoningenspel: dramatisch.

Over de boodschap van de Kerstspelen
Johannes Tauz over: korte achtergrondschets.

Voor de opvoering van het kerstspel uit Oberufer
Ernst Bindel over: korte achtergrondschets.

[5] Onze Kerstspelen
C.R.Klinkenberg
over: Thornton Wilder en ‘het toeval’; de ‘toevallige’ ontdekking van de spelen door Schöer; de waarde en de kracht van het beeld.

Leopold van der Pals
C.Rens-Portielje over Van der Pals die de muziek schreef bij de Kerstspelen.
Van der Pals zelf aan het woord.

Literatuurlijst
.

Kerstmis: alle artikelen

Jaarfeesten: alle artikelen

Vrijeschool in beeld: Jaarfeesten

.
422-394

.

.

VRIJESCHOOL – Jaarfeesten – Driekoningen – goud

.

Artikelen over ‘goud’ vind je bij: mineralogie

Zie voor ‘goud’ (en andere metalen) het boek ‘Levende metalen’ van L.F.C. Mees, hier te downloaden.

.

Driekoningenalle artikelen

Jaarfeestenalle artikelen

Vrijeschool in beeldDriekoningen

.

421-394

 

 

 

 

 

 

 

 

.

VRIJESCHOOL – Jaarfeesten – Oudjaar

.

Hoewel ‘oudjaar’ geen jaarfeest is dat op de vrijescholen wordt gevierd, horen onderstaande activiteiten voor sommige gezinnen en in sommige streken van het land tot de activiteiten in de gang van het jaar.

TOEKOMSTKIJKEN

Loodgieten op oudejaarsavond

Oudejaarsmiddag zet in met één grote bedrijvigheid: de laatste ingrediënten voor de maaltijden worden, in karton­nen en manden, binnengehaald – mor­gen is immers ‘zondag’ – de lucht van oliebollen en kaarsen hangt in het huis, gemengd met dennengeur. Blokken voor het haardvuur worden aange­sleept en opgestapeld, een zakje antracietnootjes ernaast, de grote grijze zinken teil uit de schuur gewrikt, een stevige soeplepel (aluminium) bij de haard gelegd, loodbrokken pakklaar. We gaan toch lood gieten? Een oud stuk kleed voor de haard zal geen overbodige voorzorgsmaatregel blij­ken.
In afwachting van de gasten wordt de haard al aangestoken, als het zover is, zal een laag rood-smeulend vuur nodig zijn. Uit de andere kamers worden half opgebrande kaarsen in veelvormige kandelaars aangedragen en evenals de kerstboom, van nieuwe kaarsen voorzien. Na een ‘makkelijke’ maaltijd wordt in de keuken de laatste hand gelegd aan allerlei lekkers voor het middernachtelijk souper. ’t Huis vibreert van activiteit! Als de gasten met spannende pakjes ter opluistering van deze avond gearriveerd zijn, wordt een ‘heiligen’ legende of iets anders, ons dierbaar, voorgelezen bij het licht van de kerstboom.

We duimen dat bel en telefoon dit rus­tige uur niet zullen verstoren. Het doet goed samen stil te luisteren, de kring van gasten en familieleden gade te slaan bij het kaarslicht, de beelden uit het verhaal voor je te zien. Napra­ten over het voorgelezene komt aan de orde, de kinderen popelen om hun ge­luk te gaan beproeven met het loodgieten.
Wie mag het eerst? We tellen af en de uitverkorene mag de soeplepel, waar hij een loodbrok in legt, boven het vuur houden. Tal van goede raad begeleidt deze eersteling: ‘Kijk uit, ’t is levensgevaarlijk als je morst, pak die handschoen, ezel, je brandt zo je vingers. Is er genoeg water in de teil en de weg tussen haard en teil niet ver­sperd door op de grond staande kopjes en glazen, kandelaars die haast omval­len, ledematen van gezinsleden, die juist een goed plekje vlakbij de teil kozen om alles van de eerste rang af te volgen? Niet zo lang in ’t vuur, de le­pel smelt straks nog!’ Snel smelt het lood, een zware brij ligt in de lepel. Nu flink en doortastend naar de teil lopen – goed kijken – mikken – gooien -sschwt – ’t is gebeurd. Wat zal het zijn? Onmiddellijk stolt het lood in het koude water en de eerste gooier vist voorzichtig met z’n hand zijn creatie uit het water. Ooo’s en aaa’s vullen de ruimte, ’t lijkt wel een boot – ach wel nee, beneden lijkt het op een kip. Net iets voor jou, een soort vliegtuig! Snelheid en richting gaven vorm aan het gesmolten lood, in één handomdraai werd een persoonlijk karakter aan de egale vloeistof gegeven. – Nu de Bijbel – waar ligt ie nou? De ‘gieter’ krijgt de grote statenbijbel in de hand, wordt geblinddoekt en slaat dan de Bijbel open. Met een potlood zonder punt, zo makkelijk te vinden in een groot gezin, wordt een regel aangewezen in de tekst. Soms ver­dwaalt een hand zó erg dat bijsturen geboden wordt. Blinddoek af en nu hardop lezen!

De ouderen van ’t gezelschap moeten soms helpen om de tekst voor te lezen en de netelige situatie’s, die het Oude Testament beschrijft, wat te omzeilen. ‘Dat slaat op jou – ‘k snap er niks van – goed onthouden hoor!’ Dan is de vol­gende al aan de beurt. Met verhitte ge­zichten, waar spanning op te lezen staat, geven de gieters de lepel aan de volgende ‘afgetelde’ speler door tot iedereen aan de beurt is geweest. Na verloop van tijd staat van allen een kunstwerk op de schoorsteenmantel. Ja, ze zijn echt allemaal anders, dat is zeker. Er zijn een paar favoriete scheppingen die duidelijk de vorm hebben van boot, hoofd, vleugel, bloemkool. ‘Jij wou toch zo graag varen. Jij houdt toch zo van lekker eten!’ Het vuur hoeft niet meer aange­wakkerd te worden, de stemming is warm genoeg. De schade van ’t loodgieten valt mee – wat kaarsvet op tafel, ja, kijk uit, ook op de grond, wat meer schroeiplekken op ’t oude kleed voor de haard, een enkeling die aan z’n hand likt (‘toch niet echt verbrand, hè?’).

“k Hoor al knallen, laten we de ramen open zetten, straks gaan de klokken luiden’. Vuurpijlen trekken een spoor naar de ‘hemel, lichtballen spatten boven de huizen uiteen – de torenklok­ken luiden – goede wensen – omhel­zingen – dan horen we, zo echt Rotter­dams, de boten in de havens met hun gefluit het nieuwe jaar welkom heten. Veel later vertrekken de gasten met hun loodproduct en wij kijken nog even naar onze eigen maaksels – dan slapen en dromen op deze nieuw­jaarsmorgen.

Terugkijkend op zo’n viering, nu vele jaren geleden, vraag ik me af, of we zwaar tilden aan onze loodgietsels met bijbehorende bijbeltekst – ik dacht ’t niet, ’t was een heerlijk gedoe, vol spanning en plagerijen. Wel komen associatie’s met lood – lekkende goten door de loodgieter bijgelapt met lood, de oude loden buizen in onze keuken die tenslotte toch vervangen werden door buizen van plastic – bij mij boven. In de Winkler Prins staat te lezen dat de loden buizen door de Romeinen aangelegd, de eeuwen trotseerden. Oude houten kisten voor theeverpak­king gevoerd met dun-loden voering om de smaak te garanderen. Een lood­lijn construeren – zekerheid gevend voor de verdere tekening. Uit ’t lood geslagen – dan slinger je maar heen en weer. Steeds duidt lood op het behou­dende, wars van elke verandering. Lood voor kogels, (stukjes hagel op je bord uit een stuk haas, patrijs enz.) met als doel ’t bewegende doelwit voor altijd te verstijven. Ook lood in de ‘haute couture’, in dunne schijfjes ge­naaid in plooien van de zijde of het fluweel om de diepte van een decol­leté te garanderen, dan wel als kleine kralen in de zoom van een wijde rok genaaid om bij het walsen de rokken wel te laten zwieren maar té speelse vlucht van de meters stof in te tomen.

Lood in ’t taalgebruik – een loodzware slaap, de eigenlijke verkwikking
ont­breekt – met lood in de schoenen er­gens heengaan – de fantasie, de leuke invallen zijn spoorloos. Van een lood­zware maaltijd heb je zelfs ’s nachts nog last.

Als in de natuur de onweerswolken zich opstapelen en een loodgroen-grijze kleur de hemel voor ons oog af­sluit, dan is zwaar weer op komst. Onheilspellend – de vogels, zoeken dekking in en onder de struiken, tot de loodgrijze wolken zich ontladen in een wolkbreuk.

Willen we bij het oudejaars-loodgieten niet een geheim ontfutselen aan dat lood, dat zelf zo iets behoudend, ja onontkoombaar vaststaands heeft? Willen we niet een stukje zelf – zeggingsschap hebben in onze eigen toe­komst, een ‘eigen hand’ in het lot? We nemen de kans waar, we gooien het door toevoeging van hitte gesmolten lood, richting en vaart met eigen hand bepalend, in ’t water en weten met het weer gestolde resultaat weinig te be­ginnen. Vervangt de bijbeltekst wel­licht de verklaring van de oude zieners die onze gietsels konden duiden en een sluier konden oplichten voor onze lotgevallen in het nieuwe jaar?
.

(Wendela van Mansvelt, Jonas 8/9, 15-12-1978)

loodgieten

Nodig:
tweedehands lood
een grote pan of emmer
een stevig oud pannetje of pollepel

Werkwijze:
smelt een stukje lood in het pannetje of de pollepel – het zal niet lang duren voor het vloeibaar is.
Daarna ieder op zijn beurt wat lood in de emmer met water gieten.
In het water zullen dan vormen ontstaan die je fantasie  aan het werk kunnen zetten: ze doen je ergens aan denken, wijzen op iets wat in de toekomst verborgen ligt.

heksverbranding

is zeker zo spectaculair als vuurwerk

maak een heks – zoals je een vogelverschrikker maakt:
oude kleren gevuld met stro.
Deze heks krijgt een schort voor en in haar schortenzakken stopt ieder die aanwezig is een briefje – anoniem – met zijn of haar slechte eigenschappen.

Om 24.00 u wordt de heks verbrand en de slechte eigenschappen verbranden mee!

(bron onbekend)

.

Jaarfeesten: alle artikelen

VRIJESCHOOL in beeld: jaarfeesten

.

420-394

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

VRIJESCHOOL – Jaarfeesten – Driekoningen (9)

.

DRIEKONINGEN

Achtergronden

Drie Koningen worden de wijzen (of magiërs) uit het Oosten genoemd, die volgens het verhaal van Mattheüs 2:1-12 een ster volgden tot in Betlehem, om Jezus te begroeten als de pasgeboren koning der Joden en hem hun geschenken, goud, wierook en mirre, aan te bieden.

Op grond van het feit dat er sprake is van drie gaven, concludeerde men dat er drie koningen zouden zijn geweest. Sedert de 9de eeuw vindt men hun namen vermeld: Kaspar, Melchior en Balthasar. Volgens middeleeuwse commentaren vertegenwoordigen zij de drie bijbelse mensenrassen der Semieten, Chamieten en Jafetieten en een van hen (Kaspar) wordt door middeleeuwse kunstenaars als neger afgebeeld. Volgens een legende uit de 12de eeuw zouden hun relieken door de Heilige Helena naar Constantinopel zijn overgebracht en na diverse omzwervingen in Milaan terecht zijn gekomen. In 1164 vond een plechtige overbrenging (translatio) plaats naar de Dom van Keulen (Driekoningenschrijn). Het driekoningenfeest wordt gevierd op 6 januari (Epifanie) als onderdeel van het feest van de Verschijning des Heren. In de volksmond wordt het feest Dertiendag (dertien dagen na Kerstmis) genoemd. De Germanen waren bevreesd voor de dertien nachten tussen Kerstmis en Drie Koningen omdat dan geesten zouden rondwaren. Vandaar het gebruik van het slaan met zwepen om de geesten te verdrijven en vruchtbaarheid op te wekken, waaraan het lopen met fakkels en lantaarns herinnert, waarbij de kinderen ter herinnering aan de Drie Koningen papieren kronen opzetten en een verlichte ster aan een stok dragen en een sterrelied zingen.

In het zuiden bestaat nog de gewoonte het driekoningenbrood of de bonenkoek te eten. Wie de boon aantreft is die dag koning.
In Italië wordt Drie Koningen gevierd als ons Sinterklaasfeest.

Drie Koningen en de vrijeschool
Met het feest van Drie Koningen is aan de meest intensieve tijd van feesten in de jaarkring een einde gekomen.
We maken ons evenals de natuur op voor een nieuwe ordening. De geboorte van het Christuskind geeft de aanzet daartoe. De invulling ervan is aan onszelf voorbehouden.

Het zijn de herders die de herder eren in het Kind. Het zijn de koningen die de koning eren in hetzelfde Kind. Het goud symboliseert de koninklijke macht, de wierook de vluchtigheid van de wereldse macht en de mirre, de balsem die bij begrafenisrituelen wordt gebruikt, staat voor het sterfelijk zijn. Immers God neemt de gedaante aan van de sterfelijke mens. In een andere gedachtegang kunnen we de mirre zien als symbool van het terugdringen van het zintuigelijke leven, de wierook als het scheppen van innerlijke ruimte voor het zich ontwikkelende zieleleven en het goud als symbool van de innerlijke liefde.

Een verhaal
De kinderen kennen ongetwijfeld het verhaal van de drie wijzen, de koningen uit het Oosten, die de ster volgen naar Bethlehem en uiteindelijk de kribbe aantreffen met daarin het kind Jezus.

We zouden u willen voorstellen als aanvulling hierop het verhaal ‘De vierde wijze uit het Oosten’ voor te lezen. In boekvorm wordt het uitgegeven door East-West Publications in Den Haag. Eerder verschenen bij Holkema en Warendorf in 1905 en oorspronkelijk uitgegeven door Harper & Bros in 1895 onder de titel The story of the other wise man1.

DE VIERDE WIJZE UIT HET OOSTEN
Dit bekende en geliefde verhaal vertelt van de zoektocht van de Zoroastrische hogepriester Artaban, die het teken aan de hemel heeft gezien dat er in het land van Judea een koning geboren zal worden, die een groot licht zal brengen voor de zoekende wereld. Hoewel hij behoort tot de Zoroastrische religie, beseft hij de grote betekenis van dit teken aan de hemel. Daar geen van zijn vrienden hem durft te vergezellen, besluit hij alleen te gaan naar dat verre land, dat onder Romeinse overheersing zucht, om er de koning, die geboren zal worden, zijn eer te bewijzen. Wel hoopt hij zich onderweg te kunnen voegen bij de wijze magiërs Kaspar, Melchior en Balthazar, die de reis eveneens maken, maar dat zal helaas niet lukken.

Hij verkoopt zijn bezittingen en koopt er drie kostbare juwelen voor om aan de jonge koning te schenken. Zo gaat hij op reis. Hoe zal hij op de proef gesteld worden en hoe zal hij uiteindelijk, aan het eind van zijn krachten en op onverwachte wijze, toch de koning vinden en het Licht ontvangen, waarnaar hij zijn hele leven heeft gezocht.

Daarover vertelt dit prachtige verhaal, dat terecht in de Engelstalige wereld reeds sedert vele tientallen jaren een van de meest geliefde kerstverhalen is.

 

(bron onbekend)
.

Driekoningenalle artikelen

Jaarfeestenalle artikelen

Vrijeschool in beeldDriekoningen

.

419-393

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

VRIJESCHOOL – Jaarfeesten – Driekoningen (8-1)

.

DRIEKONINGEN IN DE KLEUTERKLAS

Het kerstfeest met de kinderen was een hoogtepunt en tevens de afsluiting van de adventweken. Vol overgave en eerbied speelden de kinderen het kerstspel nu voor het Kerstkind zelf. Het tweede gedeelte van de morgen zaten wij met elkaar rond de feestelijke tafel, waar ieder kind zijn eigen koekhuisje weer zag staan met een lichtje erachter. Wij smul­den van het kerstbrood, de mandarijnen en het mooie kerstkoekje. Aan het eind van het feest gingen de kinderen naar huis met een doos vol schatten, de kerstvakantie tegemoet.

Driekoningenfeest op 6 januari: Toen de kleuters ’s morgens op school kwamen, keken zij meteen naar het tafeltje waarop de kerstgroep staat. Sommigen zuchtten ervan, want daar stonden ze, de drie koningen, gekleed in rode, blauwe en groene mantels. En meteen ont­stond er een gesprek over welke koning nu toch echt voorop moest lopen. ‘Eerst de rode koning, want die is het oudst’, zei een jongen. En zo hebben wij het dan gedaan.

Wat werd er voorzichtig geproefd van het driekoningenbrood. Stel je voor dat je de boon per ongeluk opat zonder het te merken!

En toen mochten de drie gelukkigen met de mooie fluwelen mantels hun tocht maken door de klas, terwijl wij zongen:

vorsten zijn wij uit landen ver
Casper, Melchior, Balthasar;
Ster van Bethlehem; licht in Bethlehem,
Wijs de weg ons, gouden ster.

De gaven, goud, wierook en mirre werden aan het kindje gebracht. Zo zongen en speelden wij het driekoningenspel. En wij gaan ermee nog de hele maand januari door, zodat elke kleuter een keer een van de koningen kan zijn.

Met 2 februari sluiten wij de hele kerst- en driekoningstijd af. Van de restjes kaars maken wij kleine sterretjes, die wij brandend in een schaal met water laten drijven. Dat gebeurt op deze dag die ‘Maria Lichtmis ‘ wordt genoemd; de dag waarop na lange wintermaanden voor het eerst weer zonlicht door het kerkvenster op het altaar viel. Elders heet deze dag wel Moederaardedag of Vrouw Holledag: de zon begint weer hoger te stijgen, en de dagen worden lichter; de eerste bodes van de lente laten zich zien, sneeuwklokje en toverhazelaar – de aarde begint weer uit te ademen.

 (I. Vonk – D. Bakker – T.Koopman, nadere gegevens onbekend)

.

Driekoningenalle artikelen

Jaarfeestenalle artikelen

Vrijeschool in beeldDriekoningen

.

418-392

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

 

VRIJESCHOOL – Jaarfeesten – Driekoningen (7)

.

DE VIERDE KONING

Een hoge, stralende vrieslucht, kristal­lijn blauw en doorschijnend boven het Hollandse polderlandschap, sneeuw op de velden die knerpt en knistert onder je voeten, overal sloten en vaarten die het land doorsnijden – en in al die slo­ten is het kabbelende water gestold, bevroren. Het water, het eeuwig bewegende, het altijd stromende water, ligt stil, althans aan de oppervlakte. Een dikke laag zwart-glanzend ijs heeft de oevers aan elkaar ‘gekit’. Er is geen scheiding meer, je kunt ‘over het wa­ter’ lopen, het draagt je, maar het is wel verraderlijk glad! Dan komen de mensen, groot en klein, jong en oud, en zij  binden de schaat­sen onder. Ze gaan staan, wat onwen­nig, doen een paar stappen, krassen met de schaats op het ijs als om te voelen of het wel houdt. Maar dan ge­ven ze zich over aan die verrukkelijke glijvlucht die ‘schaatsen’ heet. Zij bewegen zich over de spiegelende ijsvlakte met een soepelheid en gemak of zij geen aardezwaarte kennen, met een elegantie zoals zij nimmer laten zien als ze op hun twee voeten lopen over de aarde

Het ijs is zo’n tussending: het is geen water, maar het is ook geen vaste grond. En het is iedere winter weer een verrassing met hoeveel gemak de stijve, wat plompe, onelegante Hol­lander de kunst van de gladde ijzers beheerst. Het is werkelijk of hij in­eens een ander mens wordt, of hij vleugels krijgt en altijd maar door zou kunnen glijden naar verre horizonten. Op het ijs wordt de Hollander een dichter met zijn voeten, met zijn hele lichaam.

Zo kan het zijn in januari, de maand genoemd naar de god van de Romei­nen, Janus met de twee aangezichten, staande boven de stadspoort, gericht naar buiten en naar binnen, of naar verleden en toekomst. Voor velen is het de moeilijkste maand van het jaar, want het stralende vriesweer laat vaak op zich wachten. De winter is pas be­gonnen, van de stijgende zon is nog niets te merken. De dagen lijken grau­wer en somberder dan voor Kerstmis. De kerstboom wordt opgeruimd, het groen is weg, het rood en wit en goud verdwijnt, de gezellige spulletjes van de kersttijd worden opgeborgen tot de volgende decembermaand. De kaal­heid van ons huis maakt ons bedroefd. En toch kan ons soms hetzelfde over­komen als in de herfst, als we de zo­mertooi van de bomen omlaag zien dwarrelen. Ook aanvankelijk een vaag gevoel van treurnis om die ‘ont-hul-ling’, om die steeds grotere ‘naakt’-heid. Maar dan is daar soms ineens, in een helder ogenblik, dat overweldi­gende gevoel dat je door het wegvallen van de ‘sluiers’ een ‘uit-zicht’ krijgt, het zicht wordt helder. Je kan probe­ren te gaan zien wat voor je ligt, wat komen gaat. Datzelfde machtige ge­voel kan je ook overkomen in januari.

In de kersttijd leefden we in het nu, het warme, innige, stralende heden, en we zijn er allemaal door verkwikt. We zijn ondergedompeld in ‘voedend’ wa­ter en we duiken nu weer op in het volle daglicht. We hebben gedronken uit de eeuwig verjongende bron, en nu moeten we weer verder. Kerstmis, het eerste deel van de kerst­tijd, valt in het oude jaar. Wij putten kracht uit de steeds opnieuw beleefde en door-leefde ‘her-innering’ van de gebeurtenissen 2000 jaar geleden. Als we ieder jaar opnieuw open en eerlijk ons ‘emmertje’ neerlaten, dan zullen we ervaren dat het steeds gevuld weer omhoog komt uit de bron, en dat frisse bronwater hebben we hard no­dig voor de tijd die komt. Het feest van Driekoningen, van Epifanie dat is ‘de Verschijning (van de Heer)’ ligt in het nieuwe jaar. Het dwingt ons vooruit te kijken. We wil­len zo graag naar het licht blijven om­zien en wegdromen in heimwee naar een verloren paradijs. En dan blijkt dat we toch moeten omdraaien en moedig de schaduw van de toekomst tegemoet zien. De overgang van het Oude naar het Nieuwe jaar in het mid­den van de kersttijd helpt ons die om­mekeer innerlijk mee te maken. En als ons dat eens een keertje lukt, dan kan dat ons tegelijk wat houvast geven voor het Driekoningenfeest.

Op 6 januari vieren we het feest van de drie ‘magoi’, zoals de Griekse tekst zegt, van de Wijzen uit het Oosten. Het tweede aspect van deze dag is de doop in de Jordaan, de Verschijning van Christus in Jezus van Nazareth, het eigenlijke Epifaniasfeest dat in het Oosten eeuwenlang als hét geboorte­feest werd gevierd. In het Westen werd deze Verschijning ook beleefd als een eerste oplichten van de wederkomst van Christus. Het derde aspect is de bruiloft van Kana: het veranderen van water in wijn door Jezus. Als we het evangelie van Johannes opslaan, kun­nen we er een vermoeden van krijgen waarom dit gebeuren ook bij deze dag hoort: ‘Deze daad die Jezus te Kana in Galilea volbracht, was het begin der tekenen. Hij bracht zijn lichtwezen tot verschijning en zijn leerlingen begon­nen in hem te geloven’ (Joh. 2. vol­gens de vertaling van Ogilvie). Ook hier ontmoeten we dat woord verschijning’.

Hoe kunnen we deze dag nu beleven als een ‘hoogtijdag’? In welke richting moeten we dan zoeken? Als je met kinderen te maken hebt, ligt de uiterlijke viering voor de hand. De taart of de appelkoek met de boon erin hoort bij deze dag. Je kunt er ook drie bonen in stoppen: twee witte en een bruine. Wie de bruine treft in zijn stuk koek, wordt met een zwart gebla­kerde kurk ‘geverfd’. Een ceremonieel dat ieder jaar met vreugde tegemoet wordt gezien! Rondlopen in een geïmproviseerde ommegang door het huis, mantels aan, kronen op, geschenken die met beide handen zorgzaam wor­den meegedragen. Als het kan, een en­gel voorop, en in een hoek wacht Maria devoot tot het zingende groepje haar heeft bereikt. Een mooie plaat, een tekening, een transparant, een ver­haal, een lied: het helpt allemaal om de viering van deze dag gestalte te ge­ven.

De oudere kinderen op de vrijescho­len echter zien het Driekoningenspel uit Oberufer, en daarin ontmoeten zij dan datgene waar wij als volwassenen ineens grond onder de voeten voelen: Herodes, de duistere koning der Joden. In het koninklijke paleis te Jeruzalem ontmoeten de drie wijze priester­koningen het boze, en zij weten het niet. De ster die hen leidde en richting gaf, zijn ze tijdelijk uit het oog verlo­ren. Merkwaardig dat dit kon gebeu­ren. Het is of de stad, het aardse Jeru­zalem, deze verzameling van mense­lijke bouwwerken, van menselijk leven in al zijn mogelijkheden, het zicht op de ster heeft verduisterd. De drie
ko­ningen zijn het spoor bijster. Zij laten zich tijdelijk leiden door de menselijke gedachte, dat de pasgeboren koning der Joden die zij zoeken, wel zal wo­nen in het paleis van de hoofdstad. Het is opvallend, dat er in het evange­lie van Mattheüs staat geschreven: ‘Toen Herodes dat hoorde, ontstelde hij en geheel Jeruzalem met hem’ (Matth. 2). Blijkbaar was de macht van Herodes groot. De invloed van zijn zwart-magische praktijken hing als een donkere schaduw over de stad. De drie Wijzen zochten een helder licht dat de hele omgeving zou overstralen. Wat zij aanvankelijk vonden, was een ontzag­lijk grote schaduw. De eeuwenoude profetieën van het volk Israël wezen hen echter weer de goede richting. Zij keerden om en verlieten de stad. ‘En zie, de ster die zij hadden zien op­gaan, ging hun voor, totdat zij boven de plaats bleef staan waar het kind was. Het stralende, koninklijke licht dat zij zochten, was op aarde nog niet zichtbaar in zijn volle luister. De ster wees hen echter de weg naar het aller­eerste kleine lichtpunt dat op aarde geboren was vanuit dat grote, hemelse licht. Het straalde als een kaarsvlam in de nacht en wierp grote schaduwen.

Tot tweemaal toe, ontmoeten de drie koningen uit het Oosten een vierde koning: Herodes, de donkere koning in Jeruzalem, en het kind Jezus in Bethlehem, de koning van het licht, vlak bij elkaar.

In de literatuurgeschiedenis is sprake van nog een andere vierde koning, die door de wereld trekt in het voetspoor van de drie Wijzen uit het Oosten. Ook hij heeft de ster gezien, en hij gaat op weg in groot verlangen. De schatten echter, die hij meeneemt op zijn tocht als gave voor het hemelse kind, schenkt hij weg aan mensen in nood. Hij is bedroefd dat hij straks met lege handen voor zijn Heer zal staan. Pas later, veel later beseft hij dat zijn gaven goed gebruikt zijn en te rechter plaats aangekomen. Hij was ge­hoorzaam aan de stem van zijn mede­lijdend hart. Waar hij tranen zag, heeft hij getroost; waar hij honger ontdekte, wilde hij voeden; waar hij pijn ont­moette, heeft hij geholpen zoveel in zijn macht lag. Hij heeft naar eigen keus gehandeld met de geschenken die bestemd waren voor zijn Koning. Maar het blijkt aan het eind van zijn leven, dat hij ongeweten gehandeld heeft in overeenstemming met het we­zen van diezelfde Koning. Het was of hij iedere keer dat een mens in nood zijn pad kruiste, handelde in koninklij­ke opdracht. Dit wordt hem alles pas bewust bij het sterven, en het is ook tenslotte in de dood dat hij zijn Heer ontmoet.

De drie koningen, zijn ‘voor-gangers’ die hij nooit inhaalt, knielen neer bij het kind en bieden hun edele geschen­ken aan: goud, wierook en mirre. Zij staan voor ons als een ideaal. Onze werkelijkheid lijkt meer op de zwerf­tocht van de vierde koning. Er is één troost: de wijzen uit het Oosten volg­den een ster aan de hemel. De vierde koning kon deze ster niet meer waar­nemen sinds zijn vertrek uit het vader­lijk huis. Hij kon echter de ster in zijn eigen hart ervaren, en zo was deze hem toch tot een ‘leid-ster’. Wij zijn als de vierde koning, we leven in het nu, we zijn onderweg. Achter ons ligt wat geweest is, we kunnen er­naar kijken en ervan leren. Voor ons ligt wat komen zal, maar die toekomst moeten we ons niet te ver weg denken. Het heden daartussen ligt niet vast, het stroomt, het is voortdurend in wording. Het is de wisselwerking tus­sen toekomst en verleden, en dat he­den zijn wij.

Net als de drie koningen zullen wij vaak schaduwen zien. Maar het is merkwaardig dat wij pas beseffen hoe donker die schaduwen zijn, als wij het licht ontdekken dat die schaduw werpt. En dat ‘ont-dekken’, dat op­lichten van de sluier, gaat niet zonder voorbereiding. Wij hebben er meestal een heel leven voor nodig. Uit het ver­leden kennen we de richting, en ieder van ons heeft een ‘leid-ster’, die hem bij een kruising van wegen de juiste keuze kan ingeven. Zijn wij bereid om te luisteren? En zullen we eens weten of het licht van onze ster deel uit­maakt van dat grote Licht, waarover gesproken wordt op het feest van Epifanie?

Laat ons dan zingen met de ziener Johannes (Openbaring. 4):

Heilig, heilig, heilig
zijt Gij, Heer, onze God,
de al-omvattende
Gij die waart,
Gij die zijt,
Gij die komen zult.

(Marieke Anschütz, Jonas 10, 12-01-1979)

.

Driekoningenalle artikelen

Jaarfeestenalle artikelen

Vrijeschool in beeldDriekoningen

.

417-391

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

 

VRIJESCHOOL – Jaarfeesten – Driekoningen (6)

.

VAN KIND TOT KONING

De smalle invalsweg van de grote stad was erg druk. Geparkeerde auto’s aan beide kanten van de straat, fietsen, bromfietsen, autoverkeer. Gelukkig kon niemand echt hard rijden. Toen gebeurde het. Een kind, niet ou­der dan drie jaar, liep de stoep af, re­gelrecht de straat op. Het liep rustig, als in een droom, het keek niet links of rechts, alleen voor zich uit naar de overkant. Daar wilde het heen. Het kind liep wat zoekend en tastend alsof het niet zelf liep, maar door een groter iemand achter hem ‘gestuurd’ werd. Er was een ruimte om het kind heen, een wijde beschermende tovercirkel die zich met het kind meebewoog in een aarzelende zigzaglijn over de straat.

Het kind bereikte veilig de overkant en verdween tussen de geparkeerde auto’s. Niets had het kind gedeerd. Het was alsof binnen die ruimte waar­in het kind overstak, de tijd bleef stil­staan. Er was geen tijd, er was alleen een vleug van eeuwigheid. Daarom­heen stroomde het verkeer verder. Hoevelen hebben het lichtende spoor van de engel gezien?

Op de avond van de 24e december staan we aan de oever van een breed, stil water: de twaalf heilige nachten. We dalen af in de stroom, we worden gedragen door het water, en als we aan de andere oever aankomen, zijn we een ander mens geworden. In het midden van de stroom ligt het keer­punt, van oud naar nieuw. Het is het punt waar de reus Offerus merkte dat hij Christ-offerus was geworden, een
‘Christus-drager’.

De ontmoeting met de Koning die hij zocht, was anders dan hij zich had voorgesteld. In gehoorzame dienst­baarheid, had hij de reizigers over de rivier gedragen op zijn sterke schou­ders, omdat op die plaats geen brug was of boot.

Hoe voelt dat: gedragen worden? Dat zijn we vergeten. Als kind werden we gedragen, van de trap, over het hek, langs de weg. We weten niet meer hoe dat voelt, die totale overgave, dat vol­strekte vertrouwen. Toch zou je zoiets weer kunnen beleven; tijdens de tocht over dat stille water van de twaalf hei­lige nachten. Als je je openstelt voor de gave van de Kerstnacht, kun je je ‘gedragen’ voelen door de macht van een liefde die de grootste is in heel de wereld.

Die eerste dagen na het geboortefeest van het Christuskind, leef je in een soort droomtoestand. Het is of de tijd stilstaat. Dat duurt tot het keerpunt van oudjaar. Met de overgang naar het nieuwe jaar, is het of we wakker ge­schud worden. We krijgen weer grond onder de voeten, we naderen de ande­re oever.

Wat is de stemming anders geworden als we zijn ‘aan-geland’ op 6 januari! Daar staan we dan, verlaten en in de kou, lijkt het. Hoe moeten we nu ver­der?

Dan komen ons daar in het heldere daglicht drie wijze koningen tegemoet met hun rijke geschenken: goud, wierook  en mirre. Dan ineens besef je waar het om gaat: tot hier toe werden we gedragen door een stroom van licht en warmte. Nu moeten we zelf ‘dra­gers’ worden. We hebben ontvangen wat in oneindige goedheid aan de we­reld geschonken is. Nu moeten we proberen zelf ‘schenkers’ te worden, zelf te leren geven, en ook te weten wat je geeft en hoe je geeft, zoals de drie wijze koningen uit het Oosten.

(Marieke Anschütz, Jonas 8/9, 15-12-1978)

 

Driekoningenalle artikelen

Jaarfeestenalle artikelen

Vrijeschool in beeldDriekoningen

.

416-390

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

VRIJESCHOOL – Jaarfeesten – Driekoningen (5)

.

DE PLANETENSTAND VAN BETHLEHEM

‘Waar is de koning der Joden, die geboren is? Want wij hebben zijn ster in het oosten gezien’

‘Toen nu Jezus geboren was te Bethlehem in Judea, in de dagen van koning Herodes, zie, wijzen uit het Oosten kwamen te Jeruzalem en vroegen: ‘Waar is de koning der Joden die geboren is? Want wij hebben zijn Ster in het Oosten gezien en wij zijn gekomen om Hem hulde te bewijzen’.
Toen koning Herodes dit hoorde maakte hij zich zorgen en heel Jeruzalem met hem. (-) Toen riep Herodes de wijzen in het geheim en deed bij hen nauwkeurig navraag naar de tijd, dat de Ster geschenen had. En hij liet hen naar Bethlehem gaan (-). Zij hoorden de koning aan en reisden weg en zie, de Ster die zij hadden gezien in het Oosten, ging hun voor, totdat zij kwam en stond boven de plaats, waar het kind was.’

De evangelist Mattheüs is de enige van de vier evangelisten die melding maakt van een ster, die de wijzen uit het Oosten de weg zou hebben gewezen naar de pasgebo­ren ‘koning der Joden’, ofschoon ook andere oude geschriften in dit verband spreken van een heldere ster. Wat was die ster?

We kunnen beweren dat de ster een bo­vennatuurlijk verschijnsel was. Een wonder dus. In dat geval is alle verdere discussie overbodig.

Maar er is alle aanleiding te denken aan een verklaarbaar hemelverschijnsel. De wijzen uit het Oosten waren hoogstwaar­schijnlijk afkomstig uit Babylon. Gezien hun belangstelling voor sterrenkundige ver­schijnselen moeten het welhaast priester-astrologen zijn geweest, geleerde mensen die de hemel nacht na nacht bestudeerden om daarin tekenen te zien die van invloed konden zijn op het bestaan van de mens op aarde. In die tijd waren astronomie (weten­schap) en astrologie (bijgeloof) nog sterk met elkaar verweven.

Mogelijkheden
Er zijn in principe drie serieuze sterrenkundige mogelijkheden:

□   De ster was een ster die plotseling zeer opvallend werd;

□   De ster was een komeet, ook wel ‘staart­ster’ genoemd; en

□   De ster was een uitzonderlijke samenstand van planeten.

Om te kunnen onderzoeken of een van deze verschijnselen zich rond Christus’ ge­boorte heeft voorgedaan, moeten we eerst weten wanneer Christus werd geboren.

De Bijbel geeft daar geen uitsluitsel over. Mattheüs zegt dat Christus werd geboren ten tijde van Herodes’ heerschappij. Maar wanneer precies?

Onze huidige christelijke tijdrekening werd ingevoerd door Dionysius Exiguus, een monnik die in de zesde eeuw in Rome werkte. Tot die tijd werden jaren geteld vanaf 17 september 284 (volgens onze hui­dige kalender), toen Diocletian us door zijn troepen tot keizer van Rome werd uitgeroe­pen.

In 525 brak Dionysius met deze gewoonte toen hij nieuwe paastabellen samenstelde. Hij begon het jaar 1, uitgaande van 25 de­cember- (wat toen al de datum van kerstmis was), zes dagen later: 1 januari van het jaar 1 AD (Anno Domini).

Uit de Bijbel weten wij dat Herodes stierf tussen een maansverduistering en de vol­gende (joodse) Pasen. Het lijkt het meest waarschijnlijk dat het hier gaat om de maansverduistering in de nacht van 9 op 10 januari van het jaar 1. Negentig dagen later vond het joodse Paasfeest in dat jaar plaats.

Supernova
Dit alles betekent dat Christus voor het jaar 1 geboren moet zijn. Het meest waar­schijnlijk lijkt – op basis van de huidige in­formatie – 3 of 2 voor Christus (al klinkt dat wat vreemd in dit verband).

We weten nu dus, dat we goede gronden hebben te zoeken naar bijzondere hemel­verschijnselen die zich voltrokken twee of drie jaar voor het begin van onze jaartel­ling.
Was de Ster van Bethehem een ‘nieuwe’ ster die plotseling opvlamde en zo een op­vallend verschijnsel aan de hemel werd? In dit geval spreken we van een nova of super­nova (latijn: nova is nieuw).

In werkelijkheid gaat het niet om een nieuwe ster, maar juist om een ster die een heel leven van miljoenen of miljarden jaren achter zich heeft en met een reusachtige ex­plosie aan haar einde komt.

Het lijkt onwaarschijnlijk dat de ster een nova geweest is, Er zijn namelijk geen su­pernovae van rond het begin van de jaartelling bekend. Maar er is nog een reden waarom een supernova onwaarschijnlijk is als verklaring voor de Ster van Bethlehem: de ster was niet door Herodes gezien. Het ging dus mogelijk om een verschijnsel dat alleen voor ingewijden duidelijk was.

In 1302 schilderde de Italiaanse kunste­naar Giotto di Bondone een fresco in de Are­nakapel te Padua: de Aanbidding der Wij­zen. Op dat schilderij is de Ster van Bethle­hem te zien als staartster.

Giotto was geïnspireerd door de verschij­ning van de komeet van Halley een jaar eer­der, dezelfde komeet die ons in 1986 met een bezoek vereerde. (De komeet werd overi­gens pas eeuwen later genoemd naar de En­gelse astronoom die ontdekte dat het hier om een periodiek verschijnsel ging).
Kan de Ster van Bethlehem een komeet geweest zijn?
Kometen, brokken van stof en ijs, draaien om de zon – net als de aarde en de andere planeten. Maar een komeet heeft meestal een zeer langgerekte baan die hem tot ver buiten het rijk van de negen planeten voert. De meeste kometen hebben zelfs zulke lange banen dat ze als eenmalig worden be­schouwd.
De komeet van Halley vereert ons elke 76 jaar met een bezoek. Hij wordt dan ook al sinds voor het begin van onze jaartelling gevolgd.

Opgeblazen
Gezien het feit dat kometen ons toch nog altijd op miljoenen kilometers afstand pas­seren, zouden we ze nooit zien, ware het niet dat ze zich geweldig opblazen als ze in de buurt van de zon komen. De komeetkern wordt daar opgewarmd, het ijs verdampt tot gas en de kop omringt zich met een uiterst dunne maar zeer uitgebreide gassluier. Die weerkaatst het licht van de zon en zo kunnen we de komeet zien, terwijl hij zich richting zon spoedt.
Door de druk van deeltjes die van de zon af vliegen (de zogenaamde zonnewind) wordt het gasomhulsel naar achteren uitge­rekt. Daarom is de staart van een komeet altijd van de zon afgericht.

Zijn er kometen zichtbaar geweest rond 2 voor Christus? Daar zijn geen
overtui­gende aanwijzingen voor. De heldere ko­meet van Halley verscheen in augustus van het jaar 12 voor Christus. Maar dat is veel te vroeg om in het kader van dit verhaal van betekenis te kunnen zijn.
En er is nog een belangrijke reden waarom de Ster van Bethlehem zeer
waar­schijnlijk géén komeet is geweest: kometen werden door verschillende culturen altijd gezien als onheilsbrengers. Ze verkondigden de dood van vorsten of de komst van ram­pen, en dus niet de geboorte van koningen.

Samenstand
Blijft over de laatste mogelijkheid: een bijzondere samenstand van (heldere) planeten.
Astrologen in het tweestromenland die beroepshalve de bewegingen van de plane­ten nauwkeurig in de gaten hielden, zou dat zeker zijn opgevallen. Is er derhalve rond het begin van onze jaartelling een samenstand geweest waaraan een bijzondere be­tekenis kon worden gehecht?
Samenstanden treden regelmatig op, maar ze zijn lang niet altijd spectaculair. Ze worden veroorzaakt door het feit dat de planeten om de zon lopen, weliswaar in dezelfde richting, maar met verschillende snelheden.
Omdat ook de aarde zelf om de zon draait, lijken voor ons de bewegingen van de planeten aan de hemel tamelijk grillig. Soms bewegen ze in oostelijke richting om dan plotseling stil te gaan staan en weer naar het westen te bewegen. De situatie is dan te vergelijken met die van raceauto’s op concentrische banen.
Wanneer de aarde (op de binnenbaan) een planeet als Mars of Jupiter (op een bui­tenbaan) passeert, lijkt het alsof Mars en Jupiter niet meer naar voren, maar naar achteren bewegen ten opzichte van de achtergrond (de vaste sterren).

Planetarium
Vroeger, toen men nog dacht dat de aarde het onwrikbare middelpunt van het heelal was, had men geen goede verklaring voor dit merkwaardige gedrag van de pla­neten, hetgeen hun eigengereide ‘goddelij­ke’ karakter alleen maar leek te onderstre­pen.

Was er een bijzondere samenstand van planeten rond Christus’ geboorte? Met be­hulp van de wetten van de hemelmechanica kunnen we terugrekenen naar die tijd. Com­puters doen dat razendsnel. En tegenwoor­dig beschikken we ook nog over een unieke tijdmachine: het planetarium.
In een planetarium (zoals het Zeiss Pla­netarium Artis in Amsterdam) kunnen we niet alleen de sterrenhemel, maar ook de bewegingen van zon, maan en planeten nauwkeurig nabootsen. En dat, in principe, voor elk willekeurig tijdstip.

We kunnen onze ‘tijdmachine’ dus laten terugdraaien naar het jaar 2 voor Christus en dan zien we inderdaad een heel opval­lende samenloop van planeten optreden. In feite gaat het om een reeks samenstanden, zo uniek dat die zich in onze twintigste eeuw niet een keer voordoen.

Koningsplaneet
Wat gebeurde er precies?
Ons verhaal begint op 12 augustus van het jaar 3 voor Christus. Toen kwamen de hel­dere planeten Jupiter en Venus zeer dicht elkaar aan de hemel: op maar eenzevende van de schijnbare middellijn van de maan.
Gezien vanuit Babylon stonden de plane­ten zij aan zij, laag in het oosten, voor zons­opkomst. Zo’n samenstand is zo bijzonder dat de priester-astrologen in Babylon zich ongetwijfeld onmiddellijk gingen afvragen wat dit te betekenen had.

Daar kwam nog bij dat de samenstand plaatsvond in het sterrenbeeld de Leeuw en de leeuw was het symbool van Juda. Jupiter en Venus stonden vlakbij de helderste ster van de Leeuw, Regulus, de Koningsster. En Jupiter werd door de Babyloniërs als de Koningsplaneet beschouwd.  Maar de symboliek werd nog dramatischer, toen Jupiter in de volgende weken richting Regulus ging bewegen: de Konings­planeet naderde de Koningsster. Later passeerde Jupiter Regulus en bewoog lang­zaam verder naar het oosten. Maar toen het winter was geworden leek Jupiter zich te bedenken en begon weer westwaarts te be­wegen richting Regulus. Op 17 februari van het jaar 2 voor Christus vond opnieuw een passage op korte afstand plaats.
De wijzen moeten perplex zijn geweest bij het zien van deze voor hen volslagen on­verklaarde hemelse manoeuvres. Een paar weken later draaide Jupiter opnieuw om.
De wijzen wisten al dat er een derde samenstand op komst was en die gebeurde op 8 mei 2 voor Christus.
Zo’n drievoudige Jupiter-Regulussamenstand is een tamelijk uitzonderlijk iets. In onze tijd vond er een plaats in 1979/80, maar de volgende zullen we pas weer in 2039 kun­nen zien.

Rakelings
Maar het beste moest nog komen. Nadat Jupiter dus al drie keer rakelings langs Regulus was gegaan, kwam in juni Venus ach­ter de zon te voorschijn om langzaam richting Jupiter te gaan bewegen.
De wijzen moeten zich in een sfeer van gespannen verwachting hebben afgevraagd hoe dicht de planeten elkaar zouden naderen.
Ze werden niet teleurgesteld. Op 17 juni kwamen Jupiter en Venus zo dicht bij elkaar dat ze vanuit Babylon niet meer als afzonderlijke hemellichamen konden worden gezien.
Ze waren het dichtst bij elkaar om 20.51 uur, toen het al donker was en de indruk­kende combinatie als een stralend licht bo­ven de westelijke horizon schitterde. Tot een uur later – toen ze ondergingen – ston­den de planeten als een hemelse briljant aan het uitspansel, richting Jeruzalem van­uit Babylon gezien.

Al met al was het een even opvallend als zeldzaam hemelverschijnsel dat in de ogen van de wijzen wel iets zeer bijzonders moest betekenen. In onze tijd kwam de laat­ste bedekking van twee planeten voor in 1818 en pas in 2065 zullen onze nazaten weer zoiets kunnen zien. De priester-astrologen waren waarschijnlijk op de hoogte met de joodse profetieën, gezien het feit dat de jo­den tijdens hun ballingschap in Babylon ver­keerd hadden.

De wijzen trokken daarop naar het acht­honderd kilometer verderop gelegen Jeru­zalem om navraag te doen en door Herodus te worden doorgestuurd naar Bethlehem (tien kilometer ten zuiden van Jeruzalem), de plaats die in de
profetieën was genoemd.

Hypothese
Als de hypothese correct is ligt de waar­schijnlijke datum van Christus’ geboorte in de zomer van het jaar 2 voor Christus.
Sinds de Duitse astronoom Johannes Kepler zich in de zeventiende eeuw afvroeg wat de Ster van Bethlehem was, hebben legio astronomen dat na hem gedaan. En onze generatie zal waarschijnlijk niet de laatste zijn die zich over deze kwestie het hoofd breekt.
Maar wat de Ster ook in natuurkundige zin is geweest: zij blijft een teken van licht en hoop in een duistere wereld.

Altijd maar weer.

Jaar in jaar uit.

giotto di bondone123471-004-51DDA81F

De aanbidding van de wijzen – Giotto di Bondone

(Piet Smolders, De Gelderlander, 16-12-1989)

.

Driekoningenalle artikelen

Kerstspelenalle artikelen

Jaarfeestenalle artikelen

Vrijeschool in beeldDriekoningen

 

.

415-389

 

 

 

 

 

 

 

.


VRIJESCHOOL – Kerstspelen – Driekoningenspel

.

Magchiel Matthijsen, DRIELUIK, mededelingenblad van Zeister vrijeschool, datum onbekend
.

KERSTSPELEN – DRIEKONINGENSPEL

Met de opvoering van het Driekoningenspel is aan de meest intensieve tijd van feesten in de jaarkring een einde gekomen, en ietwat oneer­biedig kan het gevoel opkomen ‘nu dan weer tot de orde van de dag te kunnen terugkeren.’ Zo is het echter niet, juist dankzij het inten­sieve vieren van deze feesten en dankzij het er lange tijd voor- en ‘nabereidend’, mee omgaan, begin je te merken, dat er daardoor pas zo­iets als ‘orde’ van de dag kan zijn.

Zonder deze momenten van de jaarfeesten zouden immers de dagen geens­zins met orde verlopen,  integendeel,  een overgeleverd zijn aan de on­geordende bewegingen van de natuur, van weersgesteldheden, van de at­mosfeer zou het gevolg zijn. Een leven, waarin de stemmingen van het zielenleven zich zouden opvolgen als wolkenflarden die aan de zon voor­bij trekken, of als de steeds wisselende temperaturen van het water. Het ordenende bewustzijn danken we echter aan een sfeer, die weidser is dan de directe levenssfeer van de aarde, de sfeer van de hemellichamen, van de kosmos – waarin ook de betekenis van het woord ‘orde’ ligt opgesloten.
Hierop kan het Driekoningenspel ons wijzen, wanneer immers de alles omverwerpende gebeurtenis van de geboorte van het Christuskind zich in Palestina voordoet, waardoor een nieuwe orde der dingen ontstaat, dan is het niet een plotseling geruis door de bomen, of een schokken van de aarde, die ons dit wereldgebeuren meedeelt, maar een uit wereldruimten stralende ster ‘so noyt en wiert gesien’. Juist omdat deze gebeurtenis in de tijd een nieuwe orde schiep, moest de afspiegeling, daarvan zich groots en weid in de ruimte voordoen.

Het is misschien mogelijk vanuit een bepaald gezichtspunt nog een korte blik op deze Drie Koningen te werpen, om te zien hoe in hun komst naar Bethlehem, en met name in de geschenken, die zij uit hun landen mee­brengen van oudsher de eenheid van deze Drie Koningen werd beleefd.
De drie afzonderlijke Koningen representeerden van dat geheel slechts een facet; zo sterk sprak die eenheid tot de verbeelding van het volk, dat in de legenden, die zich rond deze figuren sponnen, Balthasar, Kaspar en Melchior als onafscheidelijk werden gezien, van het moment dat de afzonderlijke wegen hen tezamen had gebracht tot en met het moment van de dood toe, waar de reeds gestorven en begraven Baltha­sar en Melchior in hun graf opschuiven en plaats maken, wanneer de jongere Kaspar komt te sterven en in hetzelfde graf wordt bijgezet.

Tegenover hen stonden de Herders, niet ‘de drie Herders’, hoewel door de volksspelen in de 15e eeuw langzamerhand een zekere indivi­dualisering is opgetreden, waardoor enkele van hen een naam kregen – die weliswaar niet in de legenden voorkomt, maar die ons in de loop der tijden haast even vertrouwd in de oren is gaan klinken als die van Kaspar, Balthasar en Melchior. Maar net zomin als de geschenken van de Herders hun betekenis ontlenen aan de veredeling, die zij door de bewerking van mensenhanden hebben ondergaan – immers wol, meel, melk en het lam (gaven, die niet in de Evangeliën worden ge­noemd) zijn geschenken, die uit de directe levensgemeenschap van de Herders met de natuur voortkomen (de natuur schenkt als het ware door de herders heen), zo zijn het niet de individualiteiten die de geschenken aanbieden, waar het hier om gaat. Hier is het geschenk eerder ‘voorwendsel’ voor de allerarmsten, voor hen die niets bezitten, om het licht van het Christuskind te mogen aanschouwen, in de stal te mogen zijn en niet met lege handen te hoeven staan.

Met de geschenken, die de allerrijksten brachten, en die met grote zorg waren uitgezocht, heeft zich begrijpelijkerwijze al vrij vroeg een symbolische betekenis verbonden.

Dat in dit kind een Koning geëerd werd, die over de gehele wereld zou regeren met Goddelijke macht, kon alleen worden uitgedrukt in het G O U D, in een gouden appel. Dat deze heerschappij berustte op de Goddelijkheid van deze Majesteit, en dat aan deze Godheid hulde ge­bracht moest worden, werd zichtbaar in de zich vervluchtigende rook van de W I E R O O K, en dat deze God, die met zijn geboorte op aarde het lot van de mens, van de sterfelijkheid van de mens op zich nam, vond zijn weerspiegeling in de M I  R R E,  die vanouds bij elk begra­fenisritueel werd gebruikt.  Zo vond in deze drie geschenken het aardse antwoord, de bevestiging van de geboorte van dit Goddelijk menselijk wezen plaats.

Melchior schenkt in onderwerping aan de Majesteit van de nieuw gevonden Koning het goud,  hopend op genade.
Kaspar schenkt de mirre, roemend en prijzend het wonder van de geboorte van het Goddelijke in een teer, broos, menselijk lichaam -‘hoe is U woningh so arrem bestelt.
Balthasar schenkt de wierook en eert daarmee de hoogste Goddelijke Held en Koning.
Maar meer kunnen deze geschenken voor ons zijn, wanneer ze worden
gezien als een tijdeloze afspiegeling van onze groeiende verhouding tot het hogere;  wanneer de mirre het beeld wordt van het terugdringen van het zintuiglijke leven,  van het afsterven voor de steeds wisselende indrukken van buiten, wanneer in de wierook tot uitdrukking komt hoe. door een innerlijk ruimte maken, inhouden in de ziel kunnen worden opgenomen en kunnen groeien, en hoe van daaruit in het goud,  de liefde, die als dank voor de nieuwe innerlijke openbaring kan oplichten, wordt uitgedrukt. Zo spraken de middeleeuwse schrijvers nog over de beteke­nis van deze gaven.

Wanneer in dit verdere verloop nog iets over de Drie Koningen afzon­derlijk gezegd wordt, geschiedt dat niet aan de hand van een middel­eeuwse schrijver, maar aan de hand van een voordracht van Rudolf Steiner.
Steiner bespreekt in een pedagogische voordracht, hoe de drie verschillende logische functies, het voorstellen, het oordelen en het besluiten, die de mens met zijn zielenorganisme uitvoert, en waarin we respectievelijk de zielenactiviteiten van het denken, voelen en willen werkzaam zien, hoe we min of meer gewend zijn deze drie functies in de hersenen gelokaliseerd te zien, waardoor een oefenen van deze vermogens dientengevolge in het verleden als een scholen van het exact-logische, causale denken werd gezien. Steiner wijst erop, dat dit niet juist is, dat eigenlijk alleen de functie van het voorstel­len aan het denken, aan het hoofd in directe zin is gebonden, terwijl de grondslag van het oordelen bijvoorbeeld niet in de hersenen is te vinden, maar in armen en handen. ‘In werkelijkheid oordelen wij met onze armen en handen.’ En zoals de armen en handen niet het oordeel, maar de activiteit van het oordelen mogelijk maken, zo zijn het volgens Steiner de benen en de voeten, die samenhangen met het vermogen om besluiten te nemen. Los van de betekenis, die deze inzichten hebben voor een opvoedkunst, die zich de ontwikkeling van deze vermogens ten doel stelt- een heel nieuw licht wordt hierdoor bijvoorbeeld op een vak als handvaardigheid of euritmie geworpen – kan ons aan een korte beschouwing over de Drie Koningen iets van de waarheid van een der­gelijk, niet direct  controleerbaar gezichtspunt duidelijk worden. 

Vanuit een werkelijk kunstzinnig scheppingsproces, dat van een inspiratief beleven van de waarheid is doortrokken, moet in het tot leven brengen van deze drie gestalten zichtbaar worden, hoe de drie verschil­lende zielenhoudingen van deze wijzen zich ook in hun denken op ver­schillende manieren uitten.

Er zullen zo vanuit de kunstzinnige oerbron, van waaruit aan deze
personen in de middeleeuwen gestalte werd gegeven, al vanzelfsprekend
verschillen ontstaan al naar gelang een sterker benadrukken van het
voorstellende, oordelende of besluitende karakter, dat het denken van
deze Koningen eigen is.

De werkelijke inspiratie en de waarheid van waaruit deze middeleeuwse spelen kunstzinnig vorm kregen, stond er echter borg voor, dat deze elementen niet als een abstract gegeven of een theorie aan ons ver­schijnen.

Ze zijn niet aan de figuren ‘opgehangen’, integendeel, er wordt
zichtbaar, hoe dit verschillend gerichte denken uit een levend beeld van de verschillende geaardheid van deze Koningen voortsproot, en hoe tot in hun spreken en bewegen dit principe op de wijze, zoals dit door Rudolf Steiner werd beschreven, onbewust in hun scheppingen vorm kreeg. Hoewel het niet in de bedoeling kan liggen de Kerstspelen tot vrij gebied voor schriftgeleerden te verklaren, van het bovenstaande hier tot slot een enkel voorbeeld.

Melchior is de enige Koning door wie de directe waarneming van de ster wordt beschreven; uitvoerig neemt hij waar en bouwt het inner­lijk beeld op, waarvan hij het raadsel ter oplossing, de mathemati­cus te duiden geeft.
Op grond van zijn waarnemen en doorzien van de situatie draagt hij in het verdere verloop mogelijke oplossingen aan. Zo verbindt hij telkens een oude situatie met een nieuwe. Wanneer de ster verdwenen is, het optrekken naar Jerusalem; na het bezoek aan Herodes het verder trekken naar Bethlehem, enzovoorts, maar in de stal spreekt in zijn herinnering het beeld van Herodes, tot wie de Koningen zouden terugreizen: hij brengt het heden met wat direct vooraf ging in verbinding. Zo rijgen de beelden, de voorstellingen zich aaneen, en wanneer het denken zijn zekerheid eenmaal gevonden heeft, brengen de v r a g e n van dit hoofdgebonden denken: welk geschenk, welke weg? hem niet van zijn stuk.                     .

Balthasar, de oudste der koningen, treedt nooit als eerste op, hij
laat de anderen voorgaan, heeft een situatie nodig waarop hij deze
met de zijne vergelijkend, kan reageren. Er moet al een soort
herkennen zijn, dan kan hij vanuit hartenkrachten oordelen en bezit hij
zijn zekerheid; hij weet het passende geschenk, en waar ‘twee wegen’
zijn, de juiste weg. Hij weet, dat op de plaats waar de ster stilstaat
het kind zich bevindt. Het is dan ook Balthasar, die ten afscheid in
de stal de zegen uitspreekt en daartoe armen en handen uitspreidt.
Hier, op dit gebied heeft zijn oordelen een zekere mate van vrijheid
in het bewegen geschapen, of anders gezegd, het vrije bewegen van
armen en handen in gebed, offeren en zegening leidt bij Balthasar tot
de innerlijke zekerheid in het oordeel.

Kaspar is de enige Koning, de jongste, die op weg trekt zonder dat uitgesproken werd waarheen. Zijn vertrouwen in de ster is voldoende. Het jong zijn verklaart iets van zijn spontaan, direct reageren – zo soms neigend naar het naïeve – en zijn vermogen tot het zich verwon­deren uit zich in al zijn ontmoetingen met mensen. Bethlehem wordt niet genoemd. Hij draagt zijn doel in zich, in een diepere, haast onbewuste laag, van waaruit hij, op het moment van de plotselinge twijfel, van de ‘dwaligh’ ruw wordt losgerukt.

De bede van Kaspar is er een om de ‘regte baen’. Zijn voeten moeten immers de weg kunnen blijven volgen. Daaruit ontspruit dan de besluitkracht, waarmee hij zich actief met de wereld om zich heen kan verhouden.

Zö zien we deze Koningen vóór ons, in hun voortbewegen en voort­schrijden ervaren we een levendigheid en een vrijheid, die ons bewust kunnen maken hoe willekeurig en krom onze eigen banen meestal zijn, hoe star ons voor of tegen, ons ja of nee, en hoe sprin­gerig en vluchtig, ons denken.

Een dergelijke beschouwing kan opnieuw, vanuit één bepaalde gezichts­hoek duidelijk maken welke grote wijsheden er in de Kerstspelen ver­borgen zijn, en richt de blik op de bron van waaruit dit weten is voortgekomen.

.

Driekoningenalle artikelen

Kerstspelen: alle artikelen

Jaarfeestenalle artikelen

Vrijeschool in beeldDriekoningen

.

414-388

.

VRIJESCHOOL – Jaarfeesten – Driekoningen (4)

.
Driekoningen: alle artikelen
.

EPIFANIE; EEN WAAKZAAM WACHTEN

Het is laat in de namiddag van een winterse dag. Ik sta te strijken voor de glazen deur naar het tegelterras. Je hebt daar zo’n heerlijk uitzicht op de tuin en intussen doen je handen het vertrouwde werk. De stapel strijkgoed slinkt al aardig. Zo nu en dan laat ik de strijkbout rusten op het rooster om te genieten van de zonsondergang. Dit huis is zo gebouwd, dat we ’s mor­gens aan de voorkant de zon zien op­komen achter de huizen aan de over­kant, en dat de achterzijde, de donke­re, koele kant van het huis, gericht is naar het westen. Een warm oranje licht doet de winterse takken en twij­gen van de bomen zwart en kantig af­steken tegen de lucht. Bij helder weer zijn de hemel en de aandrijvende nachtwolken gekleurd, lang nadat de zon is ondergegaan. Ik kijk ernaar, en ik weet dat de zon na een lange nacht weer zal terugkomen.

Met Hemelvaart ging de zon onder voor de discipelen op de Olijfberg. Tien dagen later, met Pinksteren, voel­den zij in zich de groeiende zekerheid branden dat Hij die voor hen als een zon was geweest, eens terug zou ko­men ‘op de wolken des hemels’. Maar zij wisten ook dat zij in de tussenlig­gende tijd hard moesten werken om zijn Woord te laten klinken in de duis­ternis van de wereld. En zolang de gloed van de nu onzichtbare zon hun hemel kleurde, konden zij geestdriftig spreken over wat zij hadden gezien en gehoord. Als apostelen trokken zij de wereld in.

Zeven maanden na Hemelvaart valt de eerste martelaar onder de stenenregen van een woedende volksmenigte. Stefanus is zijn naam. De schriftgeleerden in de synagoge redetwisten met hem, maar ‘zij waren niet bij machte de wijs­heid en de geest waaruit hij sprak, te weerstaan’ (Hand. 6). Tenslotte wordt hij voor de Hoge Raad gebracht. Valse getuigen verdraaien zijn woorden. ‘En allen die in de Raad zitting hadden, richtten hun blik op hem en zagen zijn gelaat als het gelaat van een engel.’ Stefanus houdt een rede die in kort bestek de wordingsgeschiedenis van het Joodse volk weergeeft. Hij verwijt de leiders van het volk dat zij de gees­telijke inhoud van de wet van Mozes verloochend hebben. Deze openlijke aanval op het ondoorzichtige bouwsel van wetten en wetjes wekt de woede van zijn tegenstanders zodanig, dat Stefanus aan het volksgericht wordt overgeleverd. Vlak voordat de dodelij­ke stenen hem treffen, roept hij uit: ‘Zie, ik aanschouw de hemelen die zich openen, en de Zoon des Mensen staan­de ter rechterhand Gods.’
De dag die wij gewoonlijk Tweede Kerstdag noemen, is gewijd aan deze apostel, aan deze ‘uitgezondene’ (van Grieks stello = zenden). In de kerst­nacht stond de ster boven de plaats waar het Kind geboren werd. Na Golgotha heeft het licht van de ster gestalte aangenomen. Het is die lich­tende gestalte die zich aan Stefanus openbaarde.

Dat is het begin van de twaalf heilige nachten, die merkwaardige rij van
‘restdagen’ die de Babyloniërs al kenden. Zij maken het oude maanjaar tot zon­nejaar. Je zou ook kunnen zeggen: ze zijn de kwintessens van het hele jaar en tegelijk de bron van leven waardoor het jaar opnieuw kan inzetten, zowel in geestelijk-spiritueel als in natuurlijk opzicht.

Als deze rij dagen sluit op 6 januari, ontmoeten we weer de ster, maar nu als
leid-ster voor de drie Wijzen uit het oosten, daar waar de zon opkomt. Het vieren van de 6e januari stamt al uit heel oude tijden. Volgens de oude Egyptische kalender begon op die dag een nieuw zonnejaar, een nieuwe ‘aeoon’. In de kerken van het Oosten werd in de eerste eeuw van onze jaar­telling deze dag gevierd als de geboor­tedag des Heren of anders gezegd: de dag van de Epifanie, dat is de dag van de verschijning van de Heer. Pas in de 4e eeuw heeft het Oosten het ons
be­kende en vertrouwde kerstfeest over­genomen, en omgekeerd werd in het Avondland de 6e januari toegevoegd aan de kersttijd. Een wijs besluit, waar­door het lichamelijke en het kosmische aspect elkaar in evenwicht houdt. Op Driekoningendag placht men met gewijd krijt het nieuwe jaar te schrij­ven op de deuren, met daaronder drie grote letters: C – M – B. Dat was de af­korting van een Latijnse zegenspreuk: Christus mansionem benedicat, dat wil zeggen: Christus zegene deze woning! In de volksmond zou daaruit ontstaan zijn de namen van de drie koningen: Caspar, Melchior en Balthasar. In het Mattheüsevangelie staat over hen geschreven: ‘Toen dan Jezus ge­boren was te Bethlehem in Judea, in de dagen van koning Herodes, zie, toen kwamen priesterwijzen uit het Oosten te Jeruzalem. En zij zeiden: ‘Waar is de pasgeboren Koning der Jo­den? Wij hebben zijn ster zien opgaan en zijn gekomen om voor hem te knie­len.’

Over de voorgeschiedenis van hun tocht vertellen ons de legenden. Op de grens van Indië verhief zich een mach­tige berg, die de hoogste ter wereld werd genoemd. Zijn top ving de eerste stralen van de opkomende zon, en aan het einde van de dag lagen de dalen al in het donker als de bergtop nog gloei­de in het avondrood. In een der grot­ten woonde een wijze profeet Balaam met zijn leerlingen. Eens stond hij op een berghelling, terwijl de dag ten ein­de liep. De profeet hief zijn handen op en riep uit: Ík zie een ster opgaan! Er zal een kind geboren worden, dat als vredesvorst de wereld zal regeren. De ster zal zijn komst overstralen en zijn weg verlichten.’

Toen de zon onderging, stierf de oude profeet, maar zijn voorspelling werd in vele landen vernomen. En zo begon het lange wachten op de beloofde ster. Ook de drie wijze koningen hoorden ervan en zij verlangden zeer de ster te zien opgaan. Waakzaam waren zij, een leven lang, en daardoor waren zij wak­ker op het moment dat de ster, stra­lend als de zon, aan de hemel ver­scheen, en zij aanschouwden hem, ie­der in zijn eigen rijk.
Zijn ook wij niet als koningen in een eigen rijk, ieder van ons? Laat ons dan een waakzame torenwachter aanstel­len die ons waarschuwt als in het nach­telijk duister de eerste tekenen zicht­baar worden van het komende Licht.

.

(Marieke Anschütz, Jonas 10, 11-01-1980)

.

Driekoningenalle artikelen

Jaarfeestenalle artikelen

Vrijeschool in beeldDriekoningen

.

413-387

 

.

 

 

VRIJESCHOOL – Jaarfeesten – Driekoningen (3)

.
Driekoningen: alle artikelen
.

TEVERGEEFS DE BLIK OMHOOG

‘Waar is de koning der Joden, die geboren is? Want wij hebben zijn ster in het oosten ge­zien en wij zijn gekomen om Hem hulde te bewijzen’.
.. en zie, de ster die zij hadden gezien in het oosten ging hun voor totdat zij kwamen en stond boven de plaats waar het kind was. Toen zij de ster zagen verheugden zij zich met zeer grote vreugde’.
Zo bericht ons Mattheüs over de geboorte van het Kind.

Wie zijn het die de gebeurtenissen aan de hemel aflezen die voorbereidend zijn voor het keerpunt van de mensheidsgeschiedenis? Traditioneel worden ze aangeduid met ‘Ko­ningen’. Maar moeten we daarbij denken aan koningen in de staatkundige betekenis van het woord? Ze worden ook wel priester­koningen genoemd of magiërs: wijzen die het sterrenschrift konden lezen.

Over die ster is veel geschreven: Wat zou­den de Koningen gezien hebben? Een komeet, een Nova (nieuwe ster), een bijzondere samenstand van planeten?
De vraag welk ver­schijnsel aan de hemel te zien was op het moment van de geboorte van het Jezuskind is belangwekkend.
In het kader van dit artikel is het niet aan de orde ons in de sfeer van het astrologische rekenen te begeven. Het reke­nend benaderen van de hemelverschijnselen past bij de nadagen van de astrologie, als het direct imaginatieve lezen van het sterren­schrift niet meer mogelijk is. De Priester-Koningen hebben niet gerekend: ze hebben gezien en ze wisten wat ze zagen: ‘Zijn ster’.

Het ligt voor de hand aan te nemen dat de wijzen een bijzondere verhouding tot de ster­renhemel hadden. Mogen of moeten we hen astrologen noemen? Het lijkt me niet. Dat is een te gekleurd begrip geworden: het zou niet terecht zijn de Koningen te verbinden met een begrip dat in onze tijd emotioneel gekleurd is, in die zin dat men zich op ver­schillende gronden voor of tegen de werkwij­ze en de uitgangspunten van de astrologie kan uitspreken. Het zou niet juist zijn dat dit oordeel ook de Priester-Koningen waarvan Mattheüs spreekt zou treffen. Rudolf Steiner heeft erop gewezen dat we hier te maken hebben met de allerlaatste ver­tegenwoordigers van een oude sterrenwijs­heid; zij namen imaginatief de beelden waar die grote gebeurtenissen op aarde aankondig­den. Voor het bewustzijn van de wijzen werd het Kind uit de kosmos geboren en verbond zich op een bepaalde plaats met een aardelïchaam.

Wat kunnen wij in deze tijd beginnen met zulke beelden uit een ver verleden? Een schouwen dat de kosmische achtergrond van dit Jezuskind kon waarnemen, maar dat ei­gelijk toen al, 2000 jaar geleden, een ver­mogen uit het verleden was.

Misschien kan dit verhaal ons helpen om ons te realiseren dat de geboorte van elk mensen­kind een achtergrond heeft waarvan we ons vaak niet meer vanzelfsprekend bewust zijn. Als wij de geboorteverhalen uit de evangeliën lezen, zien we dat de gebeurtenissen zich ei­genlijk in een soort grensgebied, drempelgebied afspelen. We vinden een precieze aardse lokatie, maar tegelijkertijd krijgen we er een onaards gevoel bij; een niet aardse, geestelij­ke wereld is de eigenlijke omgeving, de spiri­tuele omhulling en achtergrond van deze grootse geboorte. De aardse kant van het ge­boorte-verhaal uit Mattheüs is ons welbe­kend. Die aardse kant ervaren we heel duide­lijk bij elke geboorte in onze omgeving. Het is ook het aardse aspect van het menszijn dat we steeds aan onszelf en aan de ander het meest ervaren. Het verhaal van de ster maakt het beeld van de mens compleet: we kunnen ons proberen voor te stellen dat elke geboor­te ook een sterrengebeurtenis is, dat achter elk mensenbestaan een lichtende ster staat. Maar hoe neem je die waar? Waar aan de hemel moet je kijken? Ik denk dat je je blik tevergeefs omhoog richt. Het zicht op de wereld achter de ster­renhemel – als beeld – is ons niet meer moge­lijk. We staren in de duisternis tussen de ster­ren.
De grote opgave waarvoor we staan is omgekeerd aan die van de Koningen. Zij her­kenden het Kind aan zijn ster, wij moeten le­ren door de ander heen zijn ster te zien. Daar­voor moeten we niet vanaf hoge verlaten plaatsen de hemel afzoeken.

De kosmische werkelijkheid is in de mens tot aardewerkelijkheid geworden, of, misschien beter gezegd, is er in ondergedoken. Achter de nu zichtbare aardse werkelijkheid van de mens staat een voorgeboortelijke sterrenwerkelijkheid. Als we ons hiervan bewust zijn, weten we ook dat we datgene wat als gebeur­tenissen naar een mens toekomt of wat als daden van hem uitgaat, tegen een andere achtergrond moeten zien dan alleen tegen het decor van de aardewerkelijkheid.

Geboren worden uit sterrenwerelden wil zeg­gen, zich verbinden met de aarde, vanuit de wereld van de geest. Dat is het ‘Ex Deo Nascimur’ van de oude Rozekruiserswijsheid. Het is het bewustzijn uit goddelijke hoogten in de aardezwaarte neergedaald te zijn. Het vieren van het kerstfeest in deze zin kan een hulp zijn het bewustzijn van de geest­werkelijkheid van de mens, elk jaar opnieuw in ons geboren te laten worden.
.

Rinke Visser, Jonas 8/9 19-12-1980

.

Driekoningenalle artikelen

Jaarfeestenalle artikelen

Vrijeschool in beeldDriekoningen

.

412-386

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

 

 

VRIJESCHOOL – Jaarfeesten – Driekoningen (2)

Driekoningen: alle artikelen

.

VAN KERST TOT DRIEKONINGEN

De periode tussen 25 december en 6 januari wordt sinds de synode van Tours in 567 de tijd van de Heilige Twaalf dagen genoemd. Ook is het in diverse streken van Europa gebruikelijk geworden, te spreken van de 12 Heilige Nachten. Het woord ‘heilige’ is een christelijke toevoeging aan de bena­ming van de periode die in voor-chris­telijke tijden kortweg de Twaalf Nach­ten heette.

Denkt men sinds de invoering van het christendom in deze streken aan een tijd, gewijd aan de brenger van het Licht, in voor-christelijke tijden ervoer men in de donkere winternachten niet alleen de nabijheid van de goede krach­ten uit de geestelijke wereld, ook boze geesten waarden rond, de mensen schrik en vrees aanjagend.
We kunnen, op weg geholpen door de antroposofie, proberen een
zingeving te vinden voor deze bijzondere periode van het jaar. Een zingeving die mogelijk een stukje van de afstand tus­sen christendom en ‘heidendom’ kan overbruggen.

In voor-christelijke tijden was de win­tertijd in onze streken gewijd aan de god Wodan, met name in zijn kwaliteit als god van het dodenrijk en god van de vruchtbaarheid. Het aan hem opge­dragen feest, was het bekende Julfeest. De duur van dit feest stond vast: het was de tijd die verliep tussen volle maan en nieuwe maan: een halve syno­dische omloop. Het tijdstip waarop de Jultijd begon, was niet als kalenderda­tum vastgelegd. Het was, net zoals dat met de paasdatum nu nog het geval is, gekoppeld aan de stand van de zon in de dierenriem, en aan de onderlinge relatie van zon, aarde en maan. Als de zon zijn meest zuidelijke stand in de dierenriem had bereikt – de kort­ste dag van het jaar – vierde men het winterzonnewende feest. De Jultijd begon bij de eerstvolgende volle maan na de zonnewende, en eindigde op de daarop volgende nieuwe maan. Het schijnt overigens dat er ook streken waren, waar de Jultijd begon op de [tekst weggevallen] na de kortste dag komende nieuwe maan en eindigde met de daaropvolgende volle maan. Waarschijnlijk ligt hier ook de oorzaak, van het merkwaardige ver­schijnsel dat de traditie van de Heilige Nachten niet overal in Europa gelijk is: in bepaalde streken zijn het de nachten van Kerst tot Driekoningen, in andere gebieden sluiten ze direct aan op 21 december, of, weer anders: ze liggen allemaal in januari. Maar toch: oor­spronkelijk een beweeglijk feest, waar­van begin en einde aan de sterrenhemel werden afgelezen. Over de duur van het feest nog het volgende. Men kende voor het jaar twee indelingsprincipes: een indeling in dertien maanden, gebaseerd op de maanomloop, en een indeling in twaalven, overeenkomstig de zonsomloop. Als de dertien maan-maanden van 27 dagen om waren, had de zon zijn baan nog niet voltooid. Daar wa­ren nog 14 dagen voor nodig. Die veer­tien dagen is de duur van de Jultijd. Pas later met de vastlegging van de kerstdatum is ook de tijd van de Hei­lige Nachten vastgelegd: de periode van Kerst tot Driekoningen. Daartussenin ligt de viering van de jaarwisseling.

Voor veel mensen begon overigens nog heel lang het nieuwjaar pas echt met Driekoningen. Men noemde die dag: Het Grote Nieuwjaar. De periode tus­sen Kerst en Driekoningen noemt men in bepaalde Duitse streken nog steeds ‘Zwischen den Jahren’. Nog heel lang hebben op het platte­land gebruiken stand gehouden, die een heel directe samenhang hebben met de oude Jultijd: met wierook werd het hele huis uitgerookt om boze geesten te verdrijven (Rauchtage), of men liep met zonne- en maanwielen door het dorp. Een duidelijke verwij­zing naar de kosmische oorsprong van het feest.

De Germaanse mythologie vertelt ons, dat Wodan zich niet alleen als de
bren­ger van de vruchtbaarheid aan de mensen manifesteerde, maar ook als de god van de doden: aan het hoofd van het ‘Wilde Heir’, een leger bestaande uit gestorvenen, trok hij in de Twaalf Nachten rond. Vreemde figuren trok­ken mee op deze wilde jacht door de lucht, soms zelfs dwars door de hui­zen: demonen, spookdieren, ja zelfs Vrouw Holle.

Wat moet je daar nu van denken in onze tijd? De oude Germaanse ritue­len zijn deels verdwenen en vergeten, deels opgegaan in Sinterklaas-, Kerst-, Oudjaar-, en Driekoningengebruiken. Maar is daarmee de realiteit die achter de oude gebruiken schuil ging: de nabijheid, de ervaarbare nabijheid van de geestelijke wereld, ook verdwenen, ook voltooid verleden tijd?

Steiner spreekt er meerdere malen over dat de mensen met een sterke
verbon­denheid met de natuur, ook nu nog kunnen ervaren dat ze in deze bijzon­dere tijd van het jaar in verhoogde mate ontvankelijk zijn, open staan voor spirituele indrukken. Maar voor de meeste mensen uit onze westerse cultuur is deze verbinding verbroken. Enerzijds mag je dat misschien cultuur­beschadiging noemen, anderzijds is het het onvermijdelijke gevolg van de bewustzijnsontwikkeling van de mens. De vanzelfsprekende, oude banden met de natuurwereld zijn verbroken; nieuwe wegen naar de spirituele ach­tergronden van kosmos en mensheid moeten bewust gezocht worden. De wetenschap dat we in de tijd van de Heilige Nachten ‘de stroom mee hebben’ kan ons daarbij wellicht te hulp komen.

Kleinschaligheid is een modebegrip aan het worden. Toch wil ik het hier
ge­bruiken. Het geeft iets aan van mense­lijke maat, van eigen maat. Persoonlijk zoek ik het graag in het kleine, als het om grote dingen gaat. In de tijd van de Heilige Nachten houd ik me graag bezig met die dingen die in het afgelopen jaar een beetje aan je bewustzijn zijn ontsnapt: de kleine toevalligheden, de dingen die je niet afmaakt, de gevolgen van eigen hande­len en doen.

Dat geeft een heel bepaald gevoel met betrekking tot het oude jaar, maar ook tot de tijd die voor je ligt. Het is alsof je, wat het oudejaar betreft nog net iets opvangt, een glimp van wat zich in het bijna duister verschool. En juist dat glimpje wil gezien worden, ontstoken in het grote Nieuwe jaar.

(Rinke Visser, Jonas 8/9, 15-12-1978)

.

Driekoningenalle artikelen

Jaarfeestenalle artikelen

Vrijeschool in beeldDriekoningen

.

411-385

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.