Maandelijks archief: december 2018

VRIJESCHOOL – Legende uit het leven van het kindje Jezus (14-5/6)

.

Er bestaan bij vele volken legenden over het kindje Jezus. Vaak gebeuren er wonderen. Of er wordt in verteld hoe een plant of een dier aan de bijzondere eigenschap komt die wij ervan kennen.
.
Uit Bohemen
.
.

De morenkleur
.

Maria en Jozef hadden de woestijn bereikt. Ze trokken met het kind verder in het beschermende donker van de nacht en hielden zich als het licht werd, schuil achter rotsen of in het struikgewas.

Daar ze overdag door deze onderbrekingen veel tijd verloren en maar een klein beetje verder kwamen, want ’s nachts kon er door de vele inspanningen maar langzaam worden gereisd, moest Jozef ook de lichte dag gebruiken. Dat bracht de vluchtelingen nieuwe angst en zorgen: in deze streken van de woestijn waar ze doorheen kwamen, woonden mensen die een donkere huidskleur hadden en die de zwarte moren werden genoemd. De moeder en het kind zouden overal aan hun vage, sneeuwblanke huidskleur herkend worden, hoewel Maria haar manteldoek dicht om het kind heenwikkelde en het oplichten van haar eigen gelaat beschermend verborg in de plooien. Ze was heel bang voor haar kind – echte een bange moeder – en ze richtte haar biddende hart tot God, dat Hij hen toch niet zou verlaten, hen voor de vervolging zou beschermen.
De hemel verhoorde het smekende gebed – en zie – toen Jozef de volgende morgen wakker werd en brandhout aansleepte om een vuurtje te maken en de bosjes inliep om Maria met een morgenkus te begroeten, schrok hij zich bijna dood, want hem lachte een gezicht tegen dat bijna zo donker was als ebbenhout en het kind was gedurende de nacht veranderd in een morenkind zo zwart als het kolenzwart van de raaf. De man leidde zijn lieve vrouw naar een bron waarin ze zich kon spiegelen en zou weten hoe ze er uitzag. Maria begreep de goedgunstige almacht die over hen was gekomen en een glimlach krulde om haar lieve lippen.
Zo gelukte het om ondanks de hardnekkige achtervolgingen het verre Egypte te bereiken, waar ze bleven tot de dood van Herodes, de kindermoordenaar.

Op een dag echter, haalde een engel Maria en het kind weer terug naar hun geboorteland. En net zo snel als hun huid zwart was gekleurd, werd die nu weer zo blank als tevoren en bloeide de rozerode appelkleur op de marsepeinwangetjes van het kind.

Maar vrome mensen vereren nog altijd in vele landen en op allerlei plaatsen de zwarte Moeder Gods.

Zie ook: Immanuël – Jakob Streit
.

Kerstmisalle verhalen

Kerstmisalle artikelen

Jaarfeestenalle artikelen

Vrijeschool in beeldKerstmis              jaartafel
.

1693

.

Advertentie

VRIJESCHOOL – Legende uit het leven van het kindje Jezus [14-5/5]

.

Er bestaan bij vele volken legenden over het kindje Jezus. Vaak gebeuren er wonderen. Of er wordt in verteld hoe een plant of een dier aan de bijzondere eigenschap komt die wij ervan kennen.
.
Apocrief.
.
.

HET EERBETOON VAN DE DIEREN
.

Bij het vertrek uit Bethlehem, zo wordt in de apocriefen verteld, werd de heilige familie in het begin vergezeld door drie jongens die zich eveneens wilden redden door te vluchten en die zich aangesloten hadden bij vader Jozef. Ook Salome, een meisje, begeleidde Maria en diende haar vol verering. Ze hadden een wagen bij zich die door twee ossen werd getrokken en daarop lagen hun spullen en een ezel waarop de moeder Gods reed en een paar lammeren. Zo waren ze in de prille morgen vertrokken.

Ze kwamen in de buurt van een grot; daar gleed Maria gratieus van haar rijdier en ging op een steen zitten die als een soort zitbank langs de weg lag en ze hield het Jezuskind op schoot. Jozef echter, ging de grot binnen om te onderzoeken of deze geschikt was om hen te herbergen. Maar uit de donkere spelonk stormden vier reusachtige draken naar voren, vreselijk om te zien. Uit hun afgrijselijke bekken siste een dampende adem met giftig-rode slierten, zodat de bloemen op het veld levenloos knakten. Ze spreidden dreigend hun enorme, scherp getande vleugels uit boven hun stekelige lijven en staken hun klauwen met de angstaanjagende nagels naar voren.
De jongens gaven een gil van schrik, zelfs Jozef wankelde geschrokken achteruit en Maria en het meisje stonden van schrik aan de grond genageld.
Het kindje Jezus echter gleed van zijn moeders schoot en stond onverhoeds op eigen benen, zonder angst, onbezorgd voor de draken. En deze lieten hun koppen zakken met een vererende deemoedigheid, hielden hun giftige adem in en vouwden de geheven vleugels tegen hun lichaam, trokken de klauwen in en gingen als tamme honden voor het kind liggen. En ze tilden hun koppen driemaal op als wilden ze hun meester erkennen.
Toen slopen ze als getemd weg. Het kind echter ging voor hen staan en gebood hun dat ze geen mens  kwaad zouden doen.
Jozef en Maria waren heel bang dat hun kind door de monsters toch nog pijn gedaan zou worden. Maar het kind troostte hen: ‘Wees niet bang voor mijn schepselen en denk niet dat ik een zwak kind ben! Ik ben de Heer en voor mij zullen alle dieren tam zijn!’

Toen braken er in het bos twijgen, takken bogen, het struikgewas week vaneen en daar kwamen van alle kanten de dieren uit het woud aan. Uit de palmbomen klauterden de apen nieuwsgierig naar beneden. Uit de dichte struiken renden leeuwen en panters en wilde katten slopen uit de bosjes. De olifanten trompetterden luid en uit de waterstroom kwamen de logge nijlpaarden en de krokodillen. En ze kwamen stilletjes aan en begroetten het kind door hun voorpoot op te tillen en in zijn handje te leggen of, zoals deemoedig de leeuw, de koning van de wildernis, door de uitgestoken handjes van het kind te likken. Er kwamen beren en wolven, de hyena en de luipaard. Ook de tamme dieren verschenen, met hun bulten, kameel en dromedaris en de lama, die wel oppaste om niet te gaan spugen, zoals zijn vervelende gewoonte is en ze gingen allemaal rondom het kind staan dat zonder angst en schroom zich tussen hen bewoog en het streelde de dieren, krabde ze achter de oren, wat ze ook nu nog zo fijn vinden. Toen week pas de schrikbarende angst bij de liefste moeder die nog nooit wilde dieren had gezien. Haar hart raakte de vrees kwijt en klopte weer rustig.

Toen Jozef eindelijk aanstalten maakte om weer verder te gaan, gingen alle dieren mee om hen uitgeleide te doen. De leeuwen liepen eendrachtig met de ezel, de panters met de ossen die de kar trokken en de wolven samen met de lammeren op hetzelfde stuk van het veld. Het kindje Jezus echter reed een stuk van de weg op de rug van een hert en hield zich vast aan het gewei. En een grote schare van alle mogelijke vogels vloog boven hen als koor dat een lofzang zingt en ze maakten liefelijke muziek en jubileerden en prezen de heer die onder hen liep.

Maar toen het avond werd nam het Jezuskind afscheid van al zijn brave begeleiders en zei hun goede nacht en vaarwel. Toen verhieven ze luid hun stemmen als een laatste groet en wensten hun een goede reis en trokken als paar of met z’n drieën of alleen het bos in en zochten hun schuilplaatsen op.

.
Zie ook: Immanuël – Jakob Streit
.

Kerstmisalle verhalen

Kerstmisalle artikelen

Jaarfeesten: alle artikelen

Vrijeschool in beeldKerstmis              jaartafel
.

1692

.

VRIJESCHOOL – Jaarfeesten – Kerstmis- kerstverhalen (14)

.
[14-1] Het vreemde kind
Fr.Pocci: Een verhaal uit Italië
Arm kind klopt aan de deur bij arme mensen. Het krijgt onderdak. Het blijkt het christuskind te zijn. Hij plant een dennentak. Die wordt een boom: de kerstboom. 
V.a. 5 jr.  Voorleestijd: 3 min.

[14-2] De herders
Ruth Sawyer : Over Lucifer en Michaël; Lucifer brengt onrust in de hemel; Lucifer verbannen naar de aarde: Satan; God besluit om Zijn Zoon naar de aarde te zenden; de herders uitverkoren; Michaël komt de herders te hulp; Michaël verslaat de Satan; de herders gaan naar Bethlehem en zingen een lied.
Vanaf 10 jr. Voorleestijd 20 min.

[14-3] De heilige nacht
 Christel Sprengel. Naar een Duits verhaal.
Maria vindt bij de mensen geen onderdak; bij de dieren op een boerderij wel; een broertje en een zusje zijn alleen thuis en wachten op hun moeder; die wil en kan geen Kerstmis vieren; os en ezel brengen de kinderen naar de stal; alle dieren komen; daar vieren de kinderen kerst.
V.a. 6 jr. Voorleestijd 5 min.

[14-4] De belofte van de harpspeler
Het prachtige verhaal van de harpspeler die aan zijn gezin belooft met Kerstmis thuis te zijn.
Alle leeftijden. Voorleestijd 10 min.

                                                                         0-0-0

[14-5] Legenden uit het jonge leven van Jezus

Er bestaan veel verhalen over het kindje Jezus. Ze staan te boek als: ‘Jezuslegenden, christuslegenden, christussprookjes’. Als het alleen om Maria gaat, is er sprake van ‘Marialegende’.

Ze spelen zich af tussen geboorte en de vlucht naar Egypte en gaan soms nog over de latere jaren.
Hier is een selectie gemaakt, waarbij niet de legenden zijn genomen die in ‘Immanuël’ van Jakob Streit verteld worden.

Om het zoeken naar de inhoud iets te vergemakkelijken, heb ik afkortingen gebruikt:
M=Marialegende
G=rondom geboorte
V=vlucht
D=daarna

[14-5/1] Het feestelijke werelduur
Het Kind wordt geboren, de wereld houdt de adem in. (G)

[14-5/2] De nachtegaal
De nachtegaal zingt het Kindje in slaap en mag daardoor voor altijd zijn mooie zang blijven laten klinken. (G)

[14-5/3] Het winterkoninkje
Hij helpt de grote Koning en mag zich nu ‘kleine koning’ noemen(G)

[14-5/4] Over het ezeltje dat Maria en het Kind droeg
Op de vlucht toont de ezel zijn dapperheid. Het kruis op zijn rug is zijn beloning (uitgebreidere versie dan bij Streit) (V)

[14-5/5] Het eerbetoon van de dieren
Vele dieren – wilde, tamme, grote, kleine – brengen het kind een groet.  (V)

[14-5/6] De morenkleur
Waarom er ook een donker getinte moeder Maria wordt aanbeden. (V)

[14-5/7] De bron
Een plotseling aanwezige bron brengt redding. (V)

[14-5/8] Het kuiltje in het ei
Waarom er onder de schil een klein kuiltje zit. (V)

[14-5/9] De leeuwerik
Waarom de leeuwerik altijd zo hoog vliegt(V)

[14-5/10] Het wonder in de mantel
Hoe spelt het Kindje redt. (V)

[14-5/11] De kinderen van Herodes
Jezus redt de kinderen van Herodes en hoe de salie geneeskrachtig werd(V)

[14-5/12] De olijfboom
De olijfboom redt en krijgt daarom de beste olie(V)

[14-5/13] Het duizendvoudige loon
Hoe goedgevendheid wordt beloond en gierigheid gestraft(V)

[14-5/14] De gewijde doorn
Hoe de meidoorn beloond wordt.

[14-5/15] De kerstroos
Onbekend. Niet het verhaal van Selma Lagerlof – [14-2]

[14-5/16De vogelmelk
Hoe de vogelmelk aan zijn sterrenbloempjes komt. 

[14-5/17] De lavendel (M)
Waarom de lavendel zo heerlijk geurt (G/M)

[14-5/18] De herder in het verenbed
Wat er gebeurt als het op kerstdag sneeuwt (G)

[14-5/19] De sprekende dieren
Waarom de dieren elkaar in de kerstnacht kunnen verstaan (G)

[14-5/20] Het glimwormpje
Waarom dit kevertje ‘glimwormpje’ heet. (G)

[14-5/21] De sprinkhaan
Hoe de sprinkhaan er kwam. (G)

[14-5/22] De rozen met kerst
Waarom er met Kerstmis witte en rozerode rozen zijn. (G)

[14-5/23] De herderslegende
Hoe Jozef voor het Kindje vuur haalde in de kap van zijn jas (G)

[14-5/24] De roos van Jericho
Aan het eind van de vlucht dank Maria op haar knie\én de hemel die haar zo had bijgestaan. Op die plaats begon een roos te groeien. (V)

0-0-0

[14-6] De kerstroos
Pieter HA Witvliet: Verhaal van Selma Lagerlof over: waar de kerstroos vandaan komt en hoe hij zijn naam kreeg. Ingekorte versie.

[14-7] De dieren van Bethlehem
Tibor Déry?: Aandoenlijk, humoristisch verhaal over de os en de ezel die op hun manier voor het Kind willen zorgen.                               
Vanaf  7jr. Voorleestijd: 23 min.

[14-8] Lichte sneeuwval, windstil weer
Hans Bütow? Oude schrijver gaat naar kerstdienst in de kerk. Waarom weet hij zelf eigenlijk niet. Bij thuiskomst zit er een vreemdeling in zijn huis. Waarom waarschuwt hij de politie niet?
Vanaf 12 jr. Voorleestijd 20 min.

[14-9] Waar liefde is daar is ook God
Leo Tolstoi: Schoenmaker Awdeitsch wacht op Christus. Die komt ook, maar heel anders dan Awdeitsch zich had voorgesteld.
Vanaf 7 jr. Voorleestijd 35 min

[14-10] De ongelukkige waskaars
D. Udo de Haes: Een waskaars in een la, verguisd en geminacht, helpt het licht onder de mensen te verspreiden.
Vanaf 7 jr. Voorleestijd 28 min.

[14-11] De fluit van de herdersjongen
Een herdersjongen krijgt een fluit om die als geschenk aan het Kindje Jezus te geven. Op weg naar de stal gebeurt er met de fluit van alles, waardoor deze steeds meer tonen verliest. Bij het Kind gekomen…o, wonder!
Vanaf 5 jr. Voorleestijd 9 min.

[14-12] De geluksroebel
Nikolaj Leskov
: Een jongen krijgt een geluksroebel. Je kan er alles voor kopen en je geeft hem toch niet uit. Maar er zijn wel dingen die je niet moet doen, dan raak je hem kwijt. Wat doet deze jongen en wat leert hij?
Vanaf 9 jr. Voorleestijd 25 min.

.

 

Kerstmisalle artikelen

Jaarfeestenalle artikelen

Vrijeschool in beeldKerstmis              jaartafel

 

VRIJESCHOOL – Legende uit het leven van het kindje Jezus (14-5/4)

.

Er bestaan bij vele volken legenden over het kindje Jezus. Vaak gebeuren er wonderen. Of er wordt in verteld hoe een plant of een dier aan de bijzondere eigenschap komt die wij ervan kennen.
.

Uit Wallonië.                                 *aangepast (phaw)
.
.

OVER HET EZELTJE DAT MARIA EN HET KIND DROEG
.

Koning Herodes, de wrede tiran, had zijn soldaten er met speren en zwaarden op uitgestuurd en daarmee moesten alle jongetjes, niet alleen die pas geboren waren, maar ook die nog geen twee jaar waren, worden omgebracht.
Want de boodschap dat Christus was geboren, had zich als een lopend vuurtje door het land verspreid en was ook koning Herodes ter ore gekomen. In grote paniek riep hij zijn ministers en zijn geleerde raadsheren bijeen en achter gesloten deuren sprak hij met hen. De overbrengers van de boodachap hadden hem gezegd dat men het pasgeboren kind de ‘koning van de koningen’ noemden en als ‘heer van de hemelse engelen’ begroet en dat zelfs uit de uithoeken van de aarde vorsten en wijzen waren gekomen om het koninklijke kind te eren. De koning maakte zich ernstig zorgen om zijn kroon en om zijn geluk en daarom had hij het bevel gegeven voor de verschrikkelijke kindermoord.
Over het land klonk één groot weeklagen van de moeders, zoals dat nog nooit was vernomen en tegen de bergen weerklonk de klagende echo tot in de hemel.

En de heilige drie personen moesten in allerijl de gezegende geboorteplaats verlaten. Een ver land, buiten het machtsgebied van de koning gelegen, zou het doel van hun vlucht zijn. Maar de weg daarheen was vol moeilijkheden. Hij leidde over ruige, torenhoge gebergten en over onstuimig stromende rivieren en door de eindeloze woestijn met alleen maar zand en verlatenheid, hitte en kou tegelijkertijd. Op hun zwakke voeten zouden de vluhtelingen nooit en te nimmer die lange, lange weg kunnen afleggen. Er moest hulp worden gevonden.

Jozef, de vader, ging naar het paard en vroeg met zijn vriendelijkste woorden, of hij de godsmoeder en het kind op zijn rug wilde nemen en snel met hen ervan door te gaan. Maar het paard had er geen oren naar, het deed alsof het de vraag niet hoorde en trok gezapig de halmen uit de voederbak. Toen kwam Maria haar man te huolp en smeekte, zeggend dat ze vervolgd werden en dat alleen het snelste paard hen voor de woede van Herodes zou kunnen redden. Maar het paard draaide nauwelijks zijn kop om, keek een beetje scheel naar de smekende vrouw en ging weer verder met zijn haver en vermaalde die genoeglijk tussen zijn tanden. *
Maria en Jozef keken elkaar in de bedoeffde ogen en dachten erover wat ze zouden kunnen doen. Toen liepen ze naar het ezeltje en vroegen het aan hem. Hij spitste zijn lange oren, zodat hij goed kon luisteren en hoewel hij nog niet veel van rijden wist, zei hij meteen met vreugde ‘j-jah en liet zijn karige maaltijd in de steek, hoewel hij nog helemaal niet genoeg gegeten had; je zag overal zijn ribben door zijn huid, je kon ze wel tellen. Maar hij nam Maria en het kind geduldig op zijn rug en toen ze in het duister van de nacht de stad uitreden, balkte hij van vreugde dat hij nu als een paard een rijdier mocht zijn.

Ze trokken weg: voorop liep vader Jozef, blootshoofds in zijn oude jas met capuchon en hij droeg aan zijn lange stok een zak met gereedschap. In zijn hand hield hij ook nog een oude, bijna kapotte stallantaarn om de weg te vinden en op de maat van zijn vermoeide stappen, prevelde hij een gebed. Het leidsel waar het lastdier aan liep, had hij aan de gordel van zijn mantel geiknoopt.
De moeder in haar wijde blauwe mantel, zat op de ezel, nee als een koningin op een troon zo mooi rechtop zat ze en het kind hield ze in de zachte koestering van haar armen, boog het hoofd naar hem en sprak het liefkozend toe met de liefste woordjes. Zo trokken ze weg.

Op de lange reis echter raakte de rug van de ezel door het slechte zadel gewond. Vliegen kwamen in zwermen op de bloedige wond af. Niemand wist raad of kon helpen. Maar vol geduld droeg de ezel zijn last en verdroeg de pijn en klaagde niet als het voedsel karig was of er niet was. Soms af en toe kreunde hij een beetje voor zich uit: Ach-i-jah!.
Ze kwamen bij een oase en daar stond bij een boom een muildier dat voedsel in overvloed had: een hele zak vol die over zijn halster lag. ‘Geef onze arme ezel een beetje van je overvloed’, kreeg hij als vraag. ‘Heb zelf niet genoeg!’, mompelde het muildier. ‘Ga dan in Gods naam met ons mee en draag deze vrouw en haar kind een poosje tot de wond van de ezel is genezen.’ ‘Om Gods wil, draag jullie last zelf maar. Een ezel is een ezel!’ Ja, dat was het antwoord van het muildier.

God hoorde het echter en zag hoe verlaten de Zijnen waren.  Hij nam hem zijn zegen af. Tot vandaag de dag kan het muildier geen jongen krijgen.

De heilige drie moesten, zoals ze gekomen waren, de harde reis weer aanvaarden.
Maria had het kindje de borst gegeven en een druppeltje van haar moedermelk was naar beneden gedropen, precies op de wond van de ezel die leed, maar niet klaagde. De bloedige wond sloot zich ter plekke en was heel en gezond. Toen dankte vader Jozef  God in de hemel en bad en maakte het teken van het kruis – en zie – het kruisteken viel neer op de rug van de ezel en bleef daar op zijn vel staan als een groot donker teken dat van ezel tot ezel bleef bestaan en dat beschermt tegen gevaar.
De hele tijd door is de ezel geduldig en bescheiden gebleven. Op zijn reis door de woestijn leerde hij genoegen nemen met distels en karige kost en het smaakte hem beter dan het paard de beste haver.

In zijn bescheidenheid is hem het harde leven niet te zwaar geworden en zo heeft hij het in de wereld ver gebracht en is er trots op wanneer men een dom mens ‘ezel’ noemt.
Hij weet wel beter wat een echte ezel is.

.

Zie ook: Immanuël – Jakob Streit

.

Kerstmisalle verhalen

Kerstmisalle artikelen

Jaarfeestenalle artikelen

Vrijeschool in beeldKerstmis              jaartafel

.

1691

.

VRIJESCHOOL – Legende uit het leven van het kindje Jezus (14-5/3)

.

Er bestaan bij vele volken legenden over het kindje Jezus. Vaak gebeuren er wonderen. Of er wordt in verteld hoe een plant of een dier aan de bijzondere eigenschap komt die wij ervan kennen.
.
Uit Frankrijk,       aangepast (phaw)
.

OVER HET WINTERKONINKJE
.

Het winterkoninkje is een van de schepseltjes die men in het hele land ‘Gods lievelingsdieren’ noemt.
Het winterkoninkje sliep in de kerstnacht in zijn piepkleine nest. Toen hoorde hij van ver weg, zo half in een droom, een stem die vertelde dat deze nacht het Jezuskind op aarde was gekomen en in Bethlehem in de stal in een houten kribje lag.

Toen sprong  de winterkoning met één sprongetje uit de veren, strekte een paar keer zijn vleugels en ging ogenblikkelijk op reis. Snel als de wind kwam hij aangevlogen, vond de stal en het kind, ging op de rand van het kribje zitten, maakte buiginkjes en kwetterde een echt zondagsliedje als welkomsmelodie voor het liefelijke kind.

Nu zag het winterkoninkje echter hoe ellendig en armoedig het harde strobed in de kribbe was en hij zong snel zijn liedje uit, haastte zich de deur uit en was weg. Uit het bos droeg hij in zijn kleine snavel ijverig zacht mos op een hoopje en uit zijn eigen nest haalde hij de mooiste donsveertjes om voor  het pasgeboren kind een zacht bedje te maken.

Toen het kleine vogeltje onderweg was, kroop een dikke spin uit een oude balk, spon een dunne webdraad en maakte een web, vlak boven het gezichtje van het kind. De moeder schrok en veegde de draden weg, want ze was bang dat die in zijn oogjes zouden komen en hem pijn doen. Maar de spin vond dat niet erg en begon meteen opnieuw met het spinnen van haar draden en snel had ze een fijn netwerk klaar dat als een sluier over het gezicht van het kindje lag.

Dat zag het winterkoninkje dat net met een plukje donsveren aangekomen was en dat hij in het kripje wilde stoppen.

==het legende gaat zo verder dat het winterkoninkje de spin opvreet. 
Er zijn meer van dergelijke situaties in deze christus- of jezuslegenden.
Ik heb die stukjes altijd aangepast naar iets positiefs: ik wilde bij de kinderen niet de indruk wekken dat dieren om wat voor reden dan ook, veroordeeld zouden worden of slecht gevonden. (Zodat je ze rustig dood kan maken?).
In deze legende laat ik het zo aflopen:==

De spin was niet bang van het winterkoninkje en maakte haar web af dat nu als een heel teer en zijden weefsel de kou tegenhield, zodat het kind geen bevroren wangetjes zou krijgen. Maria zag het en was blij en zij dankte de beide helpers. Omdat het winterkoninkje de Koning van de wereld zo had geholpen in deze bittere winterkou, mocht hij voortaan ook de naam ‘koning’ dragen. Winterkoning. Maar omdat hij zo klein en lief is, noemen de mensen hem liefkozend ‘winterkoninkje’. De spinnen maken nog altijd de prachtigste kleedjes die van zilver lijken als ze ’s morgens met dauw bedekt door het ochtendzonnelicht worden beschenen.

.

Zie ook: Immanuël – Jakob Streit

.

Kerstmisalle verhalen

Kerstmisalle artikelen

Jaarfeestenalle artikelen

Vrijeschool in beeldKerstmis              jaartafel

.

1690

.

VRIJESCHOOL – Legende uit het leven van Jezus (14-5/2)

.
Er bestaan bij vele volken legenden over het kindje Jezus. Vaak gebeuren er wonderen. Of er wordt in verteld hoe een plant of een dier aan de bijzondere eigenschap komt die wij ervan kennen.
.
Uit Malta.
.

DE NACHTEGAAL
.

Uit de stille hut klonk het lied van Maria. Het was haar nooit teveel om het Jezuskind in slaap te wiegen. Ze zong over de engelen en over de hemel, over God de vader, over de schoonheid van de wereld en over de naderende lente. Zij vertelde hem over de liefde en over het leed. Als een zacht luiden van klokken kwam het over haar lippen en steeds zachter en stiller klonk de melodie, tot het kindje sliep.
Maar op een dag kwamen de klanken nog maar met moeite uit Maria’s keel en klonken gebroken. Ze had nachten lang gezongen, haar keel deed pijn en het lukte haar niet het kind de slaap te brengen, hoeveel moeite ze ook deed en zacht het kribje wiegde, zoals sindsdien alle moeders met een wiegje doen.

Toen klonk er plotseling uit een hoekje waar de grote dakbalken en het dak bij elkaar komen, gezang. Daarboven zat een kleine vogel. Die had heimelijk naar alle liedjes van de moeder Gods geluisterd waarmee zij het kindje in slaap wiegde. Nu fladderde het vogeltje naar beneden en ging op de schouder van Maria zitten en begon te zingen en te jubileren, zo mooi, zo fijn, dat je het eigenlijk niet kan beschrijven. En snel en rustig waren de oogjes van het kind toegevallen, alsof zijn moeder hem in slaap had gezongen.

Nu zweeg het vogeltje en legde zijn kleine snavel achter het roze oor van Maria, alsof hij haar een kus wilde geven. Toen wilde hij opvliegen. Maria streelde hem over zijn bruinige, zijden veertjes: ‘Klein vogelhartje!’ fluisterde ze, ‘vanaf nu draag je mijn stem in je en je kent al mijn liedjes en je zal ze nooit vergeten, zodat je de mensen kan vertellen van verdriet en blijdschap en van het verlangen naar vrede en geluk. Klokjes en zilveren klanken zullen in je kleine keel wonen, jubel en juichen, welluidende trillers. Vlieg en zing!

En vanaf dit uur zingt de nachtegaal met de goddelijke stem van Maria. ’s Avonds, als de tijd aangebroken is waarop men de kinderen in een zachte sluimer wiegt, zit hij in de struiken en kwinkeleert, jubelt, zingt, lacht en huilt. Dan vallen bij de kleine kinderen de oogjes dicht, bij de grotere kinderen komen de mooie gedachten en de verliefden kussen elkaar als ze de liederen van de mariavogel horen. En het water stroomt kalmer, vogels en dieren luisteren en zelfs de bomen houden hun geritsel in. En alles en iedereen wiegt het vogellied in slaap en brengt de droom. Ja, zelfs die stervende zijn gaan gemakkelijker naar hemelse huis, zo prachtig kan de nachtegaal zingen.

Zie ook: Immanuël – Jakob Streit, waarin deze legende in kortere vorm is opgenomen.

.

Kerstmisalle verhalen

Kerstmisalle artikelen

Jaarfeestenalle artikelen

Vrijeschool in beeldKerstmis              jaartafel

.

1689

.

VRIJESCHOOL – Kinderboekbespreking (13)

.

Er zijn heel veel kinderboeken.
Ze zijn en worden door allerlei recensenten besproken. Die hebben allemaal een opvatting of een boek mooi, goed, enz. is.

Er staan vaak illustraties in. Ook die worden mooi, dan wel minder mooi of zelfs lelijk gevonden. Maar hoe geldig zijn deze criteria. Smaken verschillen en als ze opvoedkundig beoordeeld worden, spelen allerlei mensbeelden, bewust of onbewust, ook hun rol.

De kinderen zelf vormen de grootste maatstaf. Als een boek telkens voorgelezen en of bekeken moet worden; als het ‘met rode oortjes’ wordt gelezen, verslonden, zelfs, dan weet je dat de schrijver of illustrator een snaar heeft weten te raken die nog lang naklinkt. Ook de kinderen hebben een smaak en het ene zal dit, het andere dat boek fijner vinden.

In de artikelenreeks ‘Kinderboekbespreking’ op deze blog zal er een aantal de revue passeren.

Pieter HA Witvliet

NIKKIE EN SANNE GAAN NAAR DE MARKT

Satomi Ichikawa laat broer en zus Nikkie en Sanne kennis maken met de wereld om hen heen. In hun kielzog hun kleine broertje Ta-taj. Nikkie en Sanne mogen voor het eerst, alleen, naar de markt om inkopen te doen. Uiteraard valt er veel te leren: hoe alles heet: bij de groentenkraam, bij de visboer, bij de fruitkoopman, bij de mandenmaker die ook speelgoed verkoopt.
De mooi verzorgde, kleurrijke tekeningen van Harriet Laurey laten niet alleen zien wat er te koop is, maar op de bladzijde ernaast, waar alles vandaan komt.

‘Sanne mag de bloemen voor mama uitkiezen. Ze moeten een goudgeel hartje hebben, vindt Sanne. En een kransje van blaadjes eromheen. Net als de bloemen die ze zelf altijd tekent. Ze kijkt en kijkt, en kiest een grote bos margrieten. En dan vraagt ze aan de bloemenvrouw: ‘Vertel nog eens van toen u klein was?’

Opnieuw van de schrijfster een boek dat je vele fijne uren! zal geven met het kind aan wie je voorleest of vertelt.

3-8 jr

Boek: Bij de uitgever uitverkocht, maar de moeite waard om er de 2e-hands markt voor af te struinen. Soms, zoals nu: 26-12-18, staat het te koop.

Over de leeftijd

Over illustraties

Kinderboekbesprekingalle titels

Kinderboekbesprekingalle auteurs

.

1688

.

VRIJESCHOOL – Legende uit het leven van het kindje Jezus (14-5/1)

.
Er bestaan bij vele volken legenden over het kindje Jezus. Vaak gebeuren er wonderen. Of er wordt in verteld hoe een plant of een dier aan de bijzondere eigenschap komt die wij ervan kennen.
.
Uit de apocriefen
.

Het feestelijke werelduur
.

Tegen het uur dat Jezus, het christuskind, in een grot het licht van de wereld zou aanschouwen, ging de heilige Jozef, de aardse metgezel van de goddelijke moeder, op pad om een barmhartig mens te zoeken die in deze nacht de moeder Gods met zijn hulp zou kunnen bijstaan. Jozef haastte zich over de heide en toen hij daar zo liep, viel er plotseling een onverklaarbare stilte over de wereld.
Hij bleef staan en keek omhoog naar de verre hemel en zag boven zich dat het gesternte opeens stilstond. De voortgaande sterren en planeten hielden hun gang in op hun weg die door God was voorbestemd, de vallende sterren vielen niet naar de aarde en de maan bleef zilverwit bewegingsloos hangen op zijn plaats aan het firmament. De vleugels van de vliegende vogels bleven als verlamd in één houding en zij zweefden – alsof Gods hand ze vasthield – op één plaats.

Toen Jozef vol verbazing weer voor zich keek, ontwaardde hij een groep herders die op de grond rond een etensschotel lagen om te eten. Maar hun handen bewogen niet en hielden de rand van de schotel vast: wie zijn voedsel aan het kauwen was, kauwde niet meer, wie iets wilde pakken, pakte niet meer en wie een stukje in zijn mond wilde stoppen, deed dat niet, maar allen blikten ze naar de hemel.
Er werden schapen opgedreven en ze bleven zomaar, zonder bevel, staan en de herder hief zijn stok op om ze verder te laten gaan, maar zijn arm werd stijf en de stok raakte de schapen niet aan en bij de honden stokte hun geblaf in de keel.

Aan de oever van de stroom stonden dieren om te drinken. Maar het stromende water stroomde plotseling niet meer en lag er als bevroren bij en de bekken van de bokken bogen wel naar omlaag, maar dronken niet. De ruisende wind die met de bladeren speelde, ging liggen en waaide niet meer en de fluisterende wouden werden heel stil. Grassen en halmen, gestreeld door een windzucht, bleven in een deemoedige buiging staan en de vallende blaadjes bereikten de aarde niet.

De stenen die eens klein en nietig waren, maar in de loop van de tijden groot en groter waren geworden en rotsen en bergen vormden, bijna hemelhoge bergen, groeiden niet meer en bleven voor altijd zo groot als ze op dit uur waren.

Het was alsof de hele wereld zijn adem inhield.

En opeens nam alles weer zijn loop. Want op dit ogenblik was de vreugde van God voor de mensen op aarde gekomen en alles wat leefde, vierde dit feestelijke ogenblik.
De sterren hernamen hun loop langs de eeuwige baan en het water kabbelde weer verder en je hoorde het heldere klateren bij de bron. Waar de aarde met sneeuw bedekt was, smolt die en verdween plotsklaps en het gras kwam op en blaadjes ontvouwden zich en in een oogwenk tooide de aarde zich met een groen kleed. Bloemen gingen open en toonden hun verborgen kleurige kelken en stonden daar met verbaasde gezichtjes. Een onvruchtbare appelboom die nog nooit had gebloeid, werd op dit ogenblik gewekt en ontbotte en ontvouwde haar wit-roze bloesem; nog diezelfde nacht droeg ze rijpe vruchten, net als de gezegende wijnranken van Engaddi die op dit geboorte-uur tegelijk bloeiden en rijp werden.

De vogels begonnen te zingen en te kwinkeleren alsof het lente ging worden. Vlinders werden wakker, spanden hun bont besprenkelde vleugels en de hommels en bijen zoemden en de ijverige mieren waren druk in de weer. Gejubel en gejuich verspreidde zich als het zonlicht over de aarde zo snel als gedachten gaan. In de Spaanse landen verschenen tegelijkertijd drie zonnen aan de hemel, ze naderden elkaar en werden één in een groot licht en bewezen daarmee tegelijkertijd dat het drievuldige tot eenheid wordt. 

Aan de overkant van de Tiber, zo vermeldden de documenten, ontsprong in Rome een bron die geen water, maar olie voortbracht, dat als een symbool voor de volheid van de genade de hele geboortedag lang vanaf de oever de rivier in stroomde.

In de heidense landen weken de standbeelden van de vreemde goden van hun sokkel en bogen.

Een groot meer ging wild tekeer in het Hongarenland en veroorzaakte uit vreugde een grote branding.

Zo gebeurde op dit uur overal op aarde wonder boven wonder. De nacht was in alle landen ter wereld licht als een dag vol zonneschijn. Een ongekende glans welfde over de aarde als om te laten zien dat ook de zielen die in duisternis leven deel kunnen hebben aan het licht van het heil en de vreugde en dat de echo van de jubel tot hoog in de hemel kan doordringen.

En er was niets wat levend of dood was, dat niet deelnam aan het heiligste ogenblik waarop gevierd werd dat het goddelijk kind op aarde was gekomen.

Zie ook: Immanuël – Jakob Streit

.

Kerstmis: alle verhalen

Kerstmis: alle artikelen

Jaarfeesten: alle artikelen

Vrijeschool in beeld: Kerstmis              jaartafel

1670

.

.

VRIJESCHOOL – Rudolf Steiner over pedagogie GA 308

.

In 2016 vertaalde ik voor deze blog Steiners GA 308.

Uitgeverij Pentagon heeft in overleg gebruik gemaakt van die vertaling voor de uitgave van deze GA.:

Prijs: € 25,–

Uitgeverij Pentagon

Rudolf Steiner op deze blog: alle artikelen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

VRIJESCHOOL – Driekoningenspel- regie-aanwijzingen (5)

.

In 1991 verscheen bij Rudolf Steiner Verlag in Dornach, Zwitserland,

WEIHNACHTSPIELE AUS ALTEM VOLKSTUM
DIE OBERUFERER SPIELE

KERSTSPELEN UIT DE OUDE VOLKSCULTUUR

DE SPELEN UIT OBERUFER

Meegedeeld door Karl Julius Schröer
Toneelscènes van Rudolf Steiner

Uitgave met daarbij regie-aanwijzingen volgens de enscenering in D0rnach.

De verklarende tekst in groen is die van het boek, in blauw van mij. De spreektekst is de gangbare tekst zoals die in Den Haag werd gebruikt. Wanneer nodig, afgekort met GT. De afkoring DH betekent: zo zag ik dat in Den Haag in de jaren 1970. De schetsen zijn ook ‘Haags’. Wanneer er sprake is van ‘rechts of links’ is dat steeds vanuit de zaal gezien.

HET DRIEKONINGENSPEL UIT OBERUFER

Het vorige artikel eindigde met het lied van Maria: ‘Ade, ade, nu…..
DH: page brengt krukje en geschenken rechts in de coulissen en neemt zijn plaats weer in. Dan wordt het donker. 

De duivel schuift de Herodestroon het toneel op, legt er een verhoging achter voor de engel en in de troon een buidel geld. Extra: de duivel springt naar voren en komt terug met de troon die hij met tumult en veel gedoe op het voorste midden neerzet. Achter de troon een verhoging. Dan een geldbuidel, rinkelt met de munten en legt die in een hoekje van de troon. Hij buigt listig naar Herodes en gaat terug naar zijn plaats, linksachter.

Koning Herodes komt met lakei op. Extra: koning Herodes komt naar voren en gaat op de troon zitten, de lakei brengt het grote zwaard en zet het ertegen. 

GT: Duivel brengt de zetel van Herodes. HJerodes treedt op met lakei en hoofdman.

Oudere tekst: duivel brengt de zetel van Herodes en wist die af met zijn staart. Herodes treedt op met lakei en hoofdman, die aan weerskanten van zijn troon blijven staan.

DH: duivel brengt troon, bankje, mandaat, zwaard en geldzakje.

Coningh Herodes spreeckt: 

Schoon ic met sorghen deet bedencken
hoe dat ic rycklic sou beschencken
de wysen uytet oostenlant
mit sluwheyt en mit rapper hant
als oock den nieuen coninck goet,
so speur ic doch in mynen moet
dattic van haorlie ben bedroghen
en sy my hebben veur geloghen.
In anghsten leef ic gruwbaorlyck
dat also dra myn coninckryck
gering wort en heyt ofgedaan.
Nu ist van node ras beraen
hoe offic deuse saeken wend
dat ic behouden mgh myn regiment,

mgh=tikfout=magh

ick sin het eene en voort het aer,
’ck wick ende weegh hoe ic dien coninck dacr
mogt vatten, en gestaegh bedenck
wat ic hem bieden sal veur een geschenck.
’ck wilt soetjens an ende oock mit loosheyt doen
gelyck de vos besluyt een malsch kapoen,

besluyt=tikfout=besluypt

dan dryft hy listighlic syn spel
en doet het vanghen alte wel;
gelyck de kat do muys verslindt,
soo willic om gaon mittet kint.

Hij steunt met ziojn hoofd op zijn handen en denkt na. Staat op.
GT: duivel fluistert hem iets in het oor. DH: duivel komt tecoorschijn, blaast hem iets in’t oor, zichtbaar boven hem. Duivel af.

Seer plotslyc staot my nu veurt oogh
hoe of ict kinde vatten moogh:
met myn krygsvolck willick gezwind
om brenghen so menich cleyne kint,

Oudere tekst: het toneel wordt donker, Herodes blijft sterk belicht.

in gantse Judea brengh ic voorwaer
de knegtkens om ’t leven alle te gaor;
wat deert my of int gantse lant
de moeders kryten moord ende brand,

Maria is gaan staan en loopt langzaam op de achtergrond links over het toneel, komt dan naar voren, zodat ze bij het begin van het lied iets links van Herodes aangekomen 

soo ick myn ryck slechts cost beerven
niet en geraecke int verderven.

Maria is tijdens het spreken van Herodes gaan staan, loopt langzaam achter op het toneel, komt dan naar voren, loopt langs Herodes voorbij en gaat weer zitten. Extra: de hoofdman loopt dicht naar Herodes toe. Maria begint te zingen en loopt dwars over het toneel om Herodes heen en gaat weer zitten.

Maria gaet tot Herodes en singht: (No. 11)
Oudere tekst: zij is van den achtergrond gekomen, zingt links van Herodes staande en gaat voor hem heen in een boog naar haar plaats terug.
DH: Maria staat op na ‘brand’ en loopt om Herodes heen. Frontaal. Herodes kijkt haar niet aan, =visioen=schermt wel gezicht wat af, wegdraaiend voor het volle licht dat op Maria staat. Passeert hem eerst links. Lakei en hoofdman wijken opzij, wanneer accoord van lied klinkt.

Maghtighe coningh, gedenckt aan barmherticheyt,
dat ghyt eenmaal niet rouigh en syt
so ghy vergiet der onschuldighen bloet,
bedenkt, maghtighe coninck, wat ghy doet.

Hoofdman en lakei zijn gekomen. De lakei houdt het mandaat vast.

Herodes spreeckt:

Herodes leunt alsof hij verstard is, als zag hij een visioen- op deleuning van zijn troon, starend voor zich heen. Wanneer Maria klaar is met zingen, valt de verstarring en spanning weg en knikt hij ineen. Hoofdman en lakei die achter hem staan, hebben steeds gespannen naar hem gekeken en schrikken nu zeer, omdat ze niet weten wat ze van de gebaren van herodes moeten deniken, wanneer hij losbarst: 

Packt u gezwind van hier, dwazin!
wat laot ghe u mit mynen saeken in?
benomen wort my ’t regiment
sooc niet en spoede dit onheyl wend.
Wout ghy my dan verordineren?
een coninck en salmen niet regeren!

Variant: de hoofdman komt op. Kleine pauze. 
Met gewone stem verder.

Ghy knegten hebt vernomen wel
uws heren ghebieden ende beveel:

Herodes gaat staan.

siet hier het conincklyc mandaat
soo’ck opterstont uytveerdighen laet;
tot alle landpaelen condighet af,
elk hem er nae righte op swaerste straf.

Oudere tekst: condightet, elck

Oudere tekst: hij geeft den hoofdman een rol met een groot zeger eraan bengelend. Hoofdman rolt het stuk uit en leest. DH: als dorpsomroeper, objectief.

Hoofdman neemt mandaat over, rolt het uit, kijkt erin, gaat een paar passen opzij en leest krachtig aan het publiek voor. Tijdens het lezen begint hij te stotteren bij de gruwelijkheden en hij komt bijna niet meer uit zijn woorden.

Hooftman spreeckt mandaat:

Haor conincklycke majesteyt
deur een gestrengh mandaat bevelen heyt
dat men om brenghe alle knegtkens cleyn

Oudere tekst. DH: Jonas komt naar voren en luistert angstig, op hielen lopend.

Oudere tekst: knegtjens

so twoujaerigh en daor onder syn.

twou=tikfout=tweu=

Hier en sal niet baeten goet noch geldt,
also heytet onsen heer coninck bestelt.
Een yeder die het ghebot sal weerstreven
salt boeten mit haaf, goet ende leven.

Judas komt naar Herodes; spreekt zeer karikaturaal Joods: Extra: hij schudt het hoofd, alsof hij de inhoud niet begrijpt. Terwijl de hoofdman het mandaat voorleest, is de Jood Judas langzaam achter zijn rug naderbij geslopen en heeft hem met ontzetting op zijn gezicht aangehoord. DH: leest mee. Nu schreeuwt hij:.

Oudere tekst: Jonas. GT: Judas comt tot Herodes en spreeckt:

DH: klsgend

O, wee o, wee het felle mandaat!
des coninghs magt over ons leven gaet,
onse kinderkens moetens worren gedoot?

worrden=tikfout=worren

ach, wat salt gheven smert, pyn ende noot I

Herodes spreeckt:

Bevelend de arm uitstrekkend:

Dit woort sy aestonts mitter doot bekocht,

aestonts=tikfout=aenstonts

grypt hem, hy worde int prisoen gebrogt.

Hooftman spreeckt tot Judas:

DH: hoofdman pakt hem beet.

Ghy booswicht, wildy den coningh weerstreven,
tsal u costen haaf goet ende leven,
ist niet beter de kinderkens sturven alleene,
als dat wy algaeder verdurven mit eenen?

De hoofdman legt zijn zwaard met de punt in de nek van Judas en brengt hem zo weg. Het toneel wordt donker. Je hoort de Jood jammerlijk schreeuwen. Het toneel wordt weer licht. Extra: hij houdt zijn zwaard met de punt in de rug van Judas en stoot hem voor zich uit dwars over het toneel naar rechts, waarbij de Jood jammerlijk schreeuwt. Als hij ‘af’ is, wordt het even donker. Wanneer het weer licht wordt, zit Herodes en de lakei staat achter hem. Hoofdman en soldaat zijn vanuit de achtergrond weer op het toneel, op hun zitplaatsen.

GT: Hij legt de punt van het zwaard tegen de hals van de jammerende Judas en brengt hem weg. Oudere tekst: Hij legt de punt van het zwaard tegen den hals van den jammerenden  Jonas en voert hem van het toneel.
DH: idem, naar links achter. Hoofdman gaat zitten.

P a u s e
In boek en oudere tekst staat ‘pauze’ niet; het is niet anders dan het ogenblijk waarop het donker wordt en weer licht.

Herodes spreeckt:

Loopt lackey, bringht my opt termyn
den also getrouen hooftman myn.

De hoofdman komt met de soldaat: Extra: Lakei springt weg en haalt de hoofdman en de soldaat.

GT en oudere tekst: Lakei haalt den hooftman. DH: soldaat komt ook mee.

Herodes tot hoofdman. Extra: Herodes staat op, laat zich door de lakei een groot zwaard geven.

Herod.es spreeckt:

Siet hier, hooftman, neemter dit sweert

DH: Herodes geeft hem zwaard.

ende vier dusend manschap mit haor test gheweer
ende gaot heen overt geberregt mit spoet

Hij gaat vlakbij de hoofdman staan en spreekt hem bezwerend toe.

end’ alle knegtkens cleyn ombringhen doet!
Neemt, segghic u, geenderlei steeckpenninck an,
want op straffe des levens comtet u staen:
doodt ghy de kinderkens alle ghelyck,
meughense erm syn, jonc ofte ryck;
soldye schenck ic u tweevoud,
lonen salc u mittet rode gout.

De laatste twee zinnen moeten zeer indringend worden gesproken!

Hooftman spreeckt:

Zwaait bloederig met het zwaard:

Dat conincklycke majesteyt
te deuser uer bevolen heyt
hebbic mit vreuchden ane geheurt,
oock wel vernomen weurt veur weurt:
Ic doent u sweren by hoochste trou, volgaeren sulcx volbrenghen sou
want myn gantse sin ende moet
rigtig hier nae haeken doet.
Ic wilde ic hadse veur my staen.
‘ck en soude wis niet ledich staen
doch met dit sweert soudic gezwind
ombrenghen so menigh cleyne kint!

wild met het zwaard slaand

het hert int lyf my lagchen doet

Oudere tekst: lagchen

als ic sien druypen ’t rode bloet;
dan lykentet een brulochte
daorse veul kalvers en koebeesten slogten.

kleine pauze

Wel an, mit haesten ic my bereyt
te doen dat my conincklycke majesteyt
ernstlyc gheboden hcyt. Lackey, ccomt ras,

DH: loopt naar lakei

slaot ghy mit myn er oock op los:

Lackeye spreeckt:

Ja heer, van stond aen willic houen ende steken
so veul ic can; ‘ck laot my niet besteken.

DH= steekpenningen aannemen, boektekst: ka mensch sull mi derstecha=lijkt mij toch ‘neersteken’ te betekenen.

Hooftman spreeckt:

Ic sien een drom knegten ende trawant,
Ic meen tsy een colfjen nae haorlie hant:
wel nu, heer coninck, hebt goeden moet,
wy sellen vergieten het kinde syn bloet.

Pauze. Duister. De kompany staat op en kijkt gespannen naar de soldaten. Wanneer deze terugkomen, gaat de kompany geschrokken zitten. De soldaat en de lakei hebben een zwarte kinderpop in hun hand. Extra: ze gaan -er staat: vooraan links weg. Als aanduiding van links en rechts staat aan het begin van de aanwijzingen, dat er vanuit de positie van de acteur gesproken wordt. Dat zou hier betekenen, dat ze vanuit de toeschouwer, van wie uit ik steeds de richtingen heb benoemd, nu rechts vooraan afgaan.
Het toneel wordt donker. De hele kompany staat op, kijkt, wat voorover gebogen van hun plaats naar de ingang op de achtergrond links – zie boven – en wanneer het toneel weer verlicht wordt, ziet men ze zo staan. De soldaten stormen van links – zie boven – achter het toneel op, hebben kleine poppenrompjes bij zich, zwaaien met hun zwaarden. En bij de aanblik daarvan laat de kompany zich dodelijk geschrokken op hun plaatsen terugvallen. Hoofdman en soldaat lopen voorop, gaan rechts en links staan van de troon. Koning Herodes zit in peinzende houding.

GT: De komany staat op en staart hen na. Oudere tekst: zij gaan stampend achter het tooneel. Herodes blijft in gepeins verzonken. De kompany staat op van de banken’allen staren naar denzelfden kant. DH: hoofdman, soldaat en lakei marcherend af. Hun stampen moet versterven. Zodra ze weg zijn, staat kompany op en staart naar links (vanuit toeschouwer). Stappen zwellen weer aan, kompany wendt hoofd af en gaat zitten.

Hooftman gaet binnen ende spreekt:

Conincklyc majesteyt, nu gheeft wel agt;
een maol hondert dusend vier en veertigh en acht
heb ic mit eygcr hand omt lyf gebrogt,
wel nu, heer coninck hebt goeden meet,
wy deden vergieten het kinde syn bloet.

Herodes maakt afwerend gebaar

GT en oudere tekst: werpt een pop voor ’s Konings voeten. DH: idem

Krygsknecht somt en spreeckt:

somt-tikfout=comt

Tagentig dusend is myn getal
die ic bragt om tleven over al,
den deusen deet ic ’t losten packen  hij zwaait met de poppenromp zonder hoofd

losten=tikfout-lesten

en deet hem wip! synen kop af hacken.

Werpt Herodes de pop voor de voeten. GT en oudere tekst en DH: idem.
In DH. heeft alleen deze pop geen hoofd.

Lackeye spreeckt:

conincklyc majesteyt, merckt an dit wigt
hoe ic desselfs mandaat hebt uyt gerigt:
twee dusend heb ic er gebragt omt leven
en deusen an syns moeders borst gegrepen.

De lakei werpt ook zijn pop voor de voeten van Herodes. GT en oudere tekst DH: idem.

Coningh Herodes spreeckt:

Maakt een afwimpelend gebaar.

Hebt danck ghy knegten al drieën ghelyck,
ic wil u schencken myn halleve ryck!

Alle drie af. GT: Hoofdman, krijgsknecht en lakei af De duivel komt en brengt een zwarte duivelspop met rode tond mee. Extra: alle drie naar hun plaats. Herodes zit in zichzelf verzonken op zijn troon. De duivel springt tevoorschijn, hij heeft in zijn arm een klein, zwart duivelskind met rode tong en lange staart, gaar links van Herodes staan.

Duyvel spreeckt: GT: draagt een kleine duivel. Oudere tekst: draagt een kleine duivel met staart en rode tong. DH: idem.

Ghenadighe coninck, bin oock weerom gecomen
en heb myn kinders oock mit genomen,
die hebben haorselfs dorren vermeten
uut minen sack de braetworst te eten;
eer dat ics gonne een bete brood,
eer slanic ’t neer en ’t leyt morsdood.

slanic=slaenic

Hij legt het duivelskind op de grond, slaat er stevig met zijn vuisten op. Dan pakt hij het bij een oor, zwaait het boven Herodes en springt weer weg.

GT: werpt hem neer en gaat af. Oudere tekst: Hij schudt de zemelen eruit en laat het vallen. DH: iets dergelijks waarbij er een soort stof uit de duivelspop om het hoofd van Herodes dwarrelt. Herodes went zich af.

Hoofdman, soldaat en lakei komen terug. GT: Hoofdman, krijgsknecht en lakei komen op. Oudere tekst: Hoofdman, krijgsknecht en lakei komen op. en gaan weer bij Herodes staan.

Hooftman spreeckt:

Coninclyc majesteit, ic bid om verschoningh:
wy en vonden niet den nieu geboren coningh,

Herodes richt zich met een ruk op en staart de hoofdman aan. Zijn spanning loopt op, gedurende de tekst.

of wy oock sochten naer ende veur,
van den coninck en hebben me niet geheurt;
alevel alle knegtkens cleyn
so tweujaorigh en daor onder syn
bragtenme oa nae ’s heren woorden;
ic meene ’t is volbragt geworden.

Springt op, loopt woedend heen en weer voor zijn troon.

Herodes spreeckt:

Daor ghy hem niet en hebt gedood
staet vast dat hy uytet ryck ontvlood.
Nu is myn leven schier verloren        houdt zijn hoofd in beide handen
mids dat een nieuen Got hier is geboren!

DH: op ‘selfs’ staat hij op.

selfs willic sien waorc hem can vinden,
ay, costic hem in Betlermc in den stalle vinden!

Hij schudt de gebalde vuisten. Dan valt hij terug in zijn troon en zinbkt ineen. Kleine pauze.

GT: oudere tekst en DH: Hoofdman en krijgsknecht af.

P a u s e:

0 smart, o bittere smart
hoe is my bangh omt hart.

Hij slaat zijn kroon af. Hoofdman en soldaat hebben met met verbazing aangekeken.

Lackeye spreeckt:

Een appel end een mes bringht haestiglyc
dattic myn here laefenis reick.

De duivel brengt het. Hoofdman en soldaat af. Extra: de duivel springt naar de lakei en reikt hem een mes met op de punt een appel. Die brengt de lakei naar de koning, die het echter meteen weer laat vallen. Hoofdman en soldaat af.

De engel gaat op de verhoging achter de troon staan. De ster gaat naar beneden. In de andere hand heeft hij een vlammenkroon. Extra: intwussen is de engel gaan stgaan, loopt tot achter de troon, gaat op de verhoging staan. Hij laat de ster dalen, zodat die links van Herodes komt.

GT: Duivel brengt een appel, die de Lakei aan Herodes geeft. Oudere tekst: duivel brengt een appel op de punt van een mes en geeft ze aan de lakei, deze aan Herodes. De engel komt tot achter den zetel op een kleine verhoging staande. DH: idem, met hellekroon in de hand. Lakei loopt weg.

Enghel singht, aghter Herodes staande (No. 12)

Herodes zit star, met visionaire blik.

Herodes, Herodes, ghy snoode tyran,
wat deden d’onnoosle kindjens u an,
dat ghy so deet verderven ?

so=tikfout=se

wagt, nu coomt ghy de doot te sterven.  DH: bij ‘wacht’ de ster naar beneden, naast Herodes. De Mariafiguur is onzichtbaar. De hellekroon ia nog ongezien.

Herodes spreeckt:

Met afnemende kracht in zijn stem.

Wat helle glans heeft my omvacn,
ach, ach, myn leven heyt gedaen,

Weer gewonere stem:

loopt, lackey, bringht my opt termyn
den also getrouen hooftman myn.

Hoofdman en soldaat komen.

Herodes spreeckt:

Siett aan hooftnan, neemt dit present

Hij neemt de buidel met geld. DH: geeft hem aan de hoofdman.

wilt u vereren al veur myn end
het tydlic goet hebbic te seer geagt
dies heeft den duyvel my ten val gebragt:

DH: hoofdman werpt buidel weg

nu vaer ic henen in abrahams hof.

GT: Hij zinkt ineen, zijn kroon valt af. OT: idem; hij leunt in zijn zetel achterover. DH: lt hoofd naar rechts vallen, kroon valt af.

Enghel spreeckt:

Ghy hellegheesten wagt hem of,
en voert hem ’t uwaert, tot u nest,
die staeg u diener is gheweest
en kleedt hem als een coninck schoon
en set hem op de hellecroon.

Herodes blijft in deze houding. Zet hem de kroon op en gaat terug. Extra: de engel zet Herodes die intussen zijn gouden kroon kwijt is, een vlammenkroon op het hoofd. Herodes zinkt voor dood in zijn troon terug. De engel gaat naar zijn plaats.

GT: de engel zet hem een kroon met vlammen op.

Hooftnan, Lakeye en Krygsknecht spreecken:

Hoofdman, lakei en soldaat hebben van de engel niets gemerkt en alleen maar vol verbazing naar Herodes gekeken. Als ze hem zien instorten, zeggen ze alle drie tegelijk:

Wat baet de hoghe troon
wat schepter ende croon
schepter en regiment
tgaet alles ras ten end.

Ze gaan naar hun plaats. GT: af, Engel eveneens. OT: De engel gaat langzaam naar zijn bank. DH: idem, maar de knechten gaan eerst weg. 

De duivel komt en spreekt. Extra: de duivel heeft intussen grote zwarte vleugels omgehangen; in de pauze die nu ontstaat, hoor je hem roepen: bix-bax, ruach-raps, hi-hi. Ook hoor je vreselijk gerammel met eem ketting. Dan springt hij tevoorschijn, gaat links van Herodes staan, raakt hem tweemaal aan met zijn vinger op de schouder op het woord ‘bukt u’. Herodes gaat steeds verder naar links in zijn troon, starend naar de duivel.

DH: geen vleugels en ketting. Komt op verhoging achter hem staan en raakt hem aan op:

Duyvel comt ende spreeckt:

Buckt u Joostjen, buckt u,
Doet u an suere melleck versaeden
en hebtet vet in de kan gelaten.

OT: gelaeten

Beide handen afwerend naar de duivel:

Herodes spreeckt:

O duyvel, laet my langher leven,
een juck swart ossen sallic u gheven!

Duyvel spreeckt:

Neen ic, neen u wilc alleen.  Op ‘u’ tikt de duivel Herodes met de vinger

Herodes spreeckt:

0 duyvel, laet my langher leven,   Smekender
een span swart rossen sallic u gheven!

Duyvel spreeckt:

Neen ic, neen, u wilc alleen.

Herodes spreeckt:

In vertwijfeling vooroverzinkend

0 duyvel, laet my langher leven,
myn halve ccninckryck salllc u gheven!

Duyvel spreeckt:

Ei, wat sullemne stryen gins en weer,
onser syt ghe naor alte seer!
daor comen er meerdere nogh hy myn i
n de hellepyn,
ghy en sultet alleenlich niet syn!
Wagt, efkens sien of ghe oock swaor syt.

De duivel springt rond de troon, pakt herodes bij de kraag en sleurt hem bij de laatste woorden van de troon. Extra: hij gaat achter de troon langs naar de andere kant en pakt Herodes bij de kraag. DH: achter de troon op verhoging, bij katten en ratten tilt hij H als een marionet van de een naar de andere kant. Op ‘rits, rats’ sleurt hij hem van de troon en neemt hem mee naar linksachter.

Span ic an een paor katten    DH: ruk naar rechts

krachtige ruk – Herodes klampt zich vast aan de troon

Span ic an een paor ratten      idem, krachtiger DH: ruk naar links

Span ic an een muysenpaar: Hier is herodes bijna opgetild uit zijn troon. DH: rechts en weg.

rits, rats, mit hem ter helle vaor.

Af met de kermende Herodes, terwijl het toneel donker wordt. Extra: Bij de laatste ‘rats’ trekt hij hem met een grote zwaai naar achter, waarbij herodes een vertwijfelende kreet uitstoot. Het toneel wordt donker. Als het weer licht wirdt, komt de hoofdman naar voren, staart even naar de lege troon.

GT: en OT: af met Herodes.

Hooftnan spreeckt:

OT: ziende dat de troon leeg is. DH: heel andere stemming dan eerst.

Ach, wat heeft myn heer coninck bedreven,
dat hy de kinderkens stond nae ’t leven,
hadde ic het, lacie, eer bedacht,
ic en hadde se wis niet om gebragt,
ach cost icx nogh erlanghen,
an den hoochsten boom mogt ic wel hanghen!

Hij maakt het gebaar van opgehangen

OT: maakt een gebaar van worging

ach cost icx nogh bedencken,
in de diepste see mogt ic wel sincken!

Maakt het gebaar van verdrinken. OT: idem.

Doch wil ict op myn heer coninck wreken
en met dit sweert my selven deursteken.

De hooftman zinkt neer op de troon. Donker, pauze.Extra: hij staat voor de troon en terwijl hij zich doorsteekt, zinkt hij in de troon. Donder, pauze. De kompany staat op, de hoofdmasn sluit zich aan, allen door de zaal en zingen. Grote ommegang.

GT: hy doorsteekt zich. OT: hij valt neer op den zetel van Herodes. Het wordt helder licht. De kompany staat op en gaat door de zaal. Hoofdman sluit zich aan. DH: idem

Kompany singht, ommegaende (No. 13)

DH: duivel houdt herodes vast.

Wilt singhen end jubileren
Jesu den massiae,

massiae=tikfout=messiae

die de wereldt doet regeren,
is een soon Mariae
en leyt in het krebbeken
by ’t osjen end eselken.
Suja, suja, suja, suja, kindekyn,
ick ben u, ghy syt myn.
Jubelt springhend, jubelt singhend
hodie, hodie, hodie
is gehoorn Christus sone Mariae, Mariae
en heeft van ons of genomen alle leed, alle leed, alle wee.
Helpt ons spoede tot u comen
Helpt ons spoede tot u comen
O Christe
O Christe.

De kompany staat weer in een kring adchter de engel. Wanneer de engel uitgesproken is, komen allen naar voren en buigen. Extra: bij het slot van het gezang zijn allen weer op het toneel achter de engel. Deze komt naar voren in het midden.

OT: de kompany stelt zich op het tonneel in een halve kring op. De engel staat vooraan in het midden.

De engel spreekt tot slot:

Aghtbaere, seer vroede, goetgonstighe heeren, 3x buigen l, m, r
oock deugtsaeme vrouen en.de jcnevrouen in alle.ere,  idem
Wilt altegaer niet euvel duyden
dat wy ons spel vertoonden voor uluyden,
’ck bid so wy quamen veuls te cort,
’t ons niet en aengerekend wort
maer alles wat wy schuldich bleven,
onse onkunde mach syn toegeschreven:
Hiermet elckeen het allerbest betracht,
so wenschenme van Got almachtig een goede nagt.

Nu lopen allen in een rechte lijn naar voren, naar het voetlicht, staan op een rij en buigen naar het publiek. De engel is naar rechts gegaan en leidt ze dan achter op het toneel af.

DH: ‘een goede nacht’ wordt door de spelers herhaald, tijdens het buigen. Men ging door de zaal en de hoofddeur naar de gang.

.

vorige delen:

Deel 1 – GT blz. 1 t/m 4: Kaspar: ‘En hope voor het kind..”

Deel 2 – GT blz. 4 beginnend met lied nr. 1 en ommegang t/m ‘daor bleve de starre stil staen, blz. 6

Deel 3 – GT blz. 6 beginnend met ‘Ter tyt Herodis regiment’ t/m ‘met onsen vreuchdensanck’ blz. 13

Deel 4 –  GT blz. 13 beginnend met ‘Verlaet o heer’ t/m blz. 17 Maria: ‘van hier en tot het veer Egyptenlant’

.

Kerstspelenalle artikelen

.

1686

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

 

 

 

 

VRIJESCHOOL – Driekoningenspel- regie-aanwijzingen (4)

.

In 1991 verscheen bij Rudolf Steiner Verlag in Dornach, Zwitserland,

WEIHNACHTSPIELE AUS ALTEM VOLKSTUM
DIE OBERUFERER SPIELE

KERSTSPELEN UIT DE OUDE VOLKSCULTUUR

DE SPELEN UIT OBERUFER

Meegedeeld door Karl Julius Schröer
Toneelscènes van Rudolf Steiner

Uitgave met daarbij regie-aanwijzingen volgens de enscenering in D0rnach.

De verklarende tekst in groen is die van het boek, in blauw van mij. De spreektekst is de gangbare tekst zoals die in Den Haag werd gebruikt. Wanneer nodig, afgekort met GT. De afkoring DH betekent: zo zag ik dat in Den Haag in de jaren 1970. De schetsen zijn ook ‘Haags’. Wanneer er sprake is van ‘rechts of links’ is dat steeds vanuit de zaal gezien.

HET DRIEKONINGENSPEL UIT OBERUFER

Het vorige artikel eindigde met de ommegang (nr.5) van de hele kompany door de zaal. De spelers ziju weer op hun toneelplaats aangekomen. De duivel geeft het teken tot zitten. 

Boek: De duivel schuift de Herodestroon weg en gaat naar zijn plaats. De page zet een bankje voor Maria neer,  iets links van het midden, Jozef en Maria gaan naar hun toneelplaats. Nu gaan de engel en de koningen staan. De engel loopt over het toneel en staat weer links vooraan. Dan gaan de koningen lopen. Extra: Na deze ommegang is de kompany weer op het toneel gekomen bij hun plaatsen, De duivel springt naar voren en draagt de troon van Herodes weg. Nu gaat de page staan, neemt een klein bankje en zet dat op de rechterhelft van het toneel, dan gaat hij weer zitten. Maria gaat staan, gaat naar het bankje en gaat zitten. Jozef staat, leunend op zijn stok, achter haar. De engel gaat langzaam naar voren, blijft iets over het midden van het toneel staan, alsof ze verder wil gaan. De drie koningen gaan staan en stellen zich links op het toneel op.

GT: Duivel verwijdert den zetel van Herodes. Pagie brengt een krukje voor Maria. Engel, Maria, Josef en de drie Koningen op.

Boek en GT: Kaspar spreekt; DH: alle 3 koningen

C. Kaspar spreeckt:

Verlaet o heer
ons nemmermeer !
verlight onse oghen inder noot
dat wy niet en eynden in de doot,
geley ons, heer op regte baen
dat wy alhier niet en dwaiigh gaen
en leert ons de gheboden ayn.            kleine pauze

Oudere tekst: de engel heeft zijn plaats, links vooraan, weer ingenomen.

C. Melchior spreeckt:                     om zich heen kijkend

Welc deuser twee paden macht regte syn ?

De engel is tijdens deze woorden van Melchior naar Maria en Jozef gegaan  Extra: de engel loopt verder en gaat achter Jozef en Maria staan.

C. Balthasar spreeckt:

Siet, hier de star doet stille staen,
laet ons inden stal tottet kinde gaen,

Buigingen

Got moet u groeten, lief maegdelyn,
is hier dien wy soecken, het kindekyn?

Maria singht (No. 6)

Hier leyt dien ghy soeckt, goe heren myn,
in doecken gewonnen het kindekyn.

De koningen gaan weer naar voren, rechts. Extra: de koningen buigen, richten zich weer op elkaar, gaan iets meer zijwaarts staan.

C. Melchior spreeckt:

Nu welaen!
opgedaan ons geschenck ende offer
wieroock, mirre endet roue gout.

De page komt en pakt de staven aan; daarna brengt hij de koningen hun geschenken. Dan blijft hij opzij, rechts, staan en houdt de staven vast. Extra: de page komt, buigt diep voor de koningen, eerst voor de rode koning (Melchior), pakt van hen plechtig de staven over, gaat terzijde staan, dan geeft hij hen de geschenken, Melchior het eerst, dan de twee anderen, voor ieder maakt hij een buiging en treedt terug. Hij neemt de staven en blijft terzijde staan. De koningen staan met hun geschenken in hun handen.

GT: Pagie op. Hij neemt van elken koning den staf en reikt hem een offerschaal.
Oudere tekst: pagie neemt de staf van de drie koningen, reikt hun elk een tinnen schaal, (die vanaf het begin van het spel vóór op het toneel jebben gestgaan) en blijft in de nabijheid, terzijde.

DH: Page komt. Buigt met gekruiste armen voor Melchior. Melchior reikt hem zijn staf aan. Page pakt deze aan en brengt hem weg, tussen de coulissen. Komt terug met het goud. Neigt licht en overhandigt. Koning Melchior neigt, page buigt. Dit zo bij de andere twee ook

C. Melchior singht: (nr.6)  DH: alle drie

Psallite unigenito
Christo, dei fillio
psallite redemptori,
domino puerulo,
jacenti in praesepio.

De coninghen singhen:

Wie onser sal den eersten syn ?

C. Kaspar spreeckt:

Als oudsten sy aan U die ere;
treet toe wy volleghen u gheren.

C. Balthasar spreeckt:

U coomt sy toe, gae ghy te veuren.

C. Melchior spreeckt:

An ere en is my niet geleghen;
ic gae mit Got, niet langh gewagt
en ’t kinde nieue jaer gebragt.

Boek: Koning Melchior knielt voor Maria, offert. Extra: zij richten zicht tot Maria en Jozef. Koning Melchior komt iets naar voren, knielt.

 

GT: C. Melchior knielt, doet offeren:

Gegroet syt ghy o heiligh kint,
geloeft sy Got dattic u vindt,

geloeft=tikfout=gelooft

van verre reyse comen wy
u ane treffen te regter ty,

Ic wil u offeren ’t rode gout,  zet het geschenk vóór Maria neer; DH: idem

ic bid my in genae behout.         buiging
Brenght troulyck groot het kinde teer
en hebt het oudren hooch in eer.
Voorwaer, gh’en sultet niet beclaghen
en neemt voor lief myn luttel gave.

Buigt nogmaals diep, gaat staan, doet een stap terug.
Oudere tekst en DH: blijft geknield zitten

C. Kaspar’s offeringhe:   knielt 

O edel coningh, o edel heldt,
hoe is u woningh so arrem bestelt,
wie mogt u soecken in den stal,
is dit u conincklycke sael ?

Oudere tekst: coninclycke

een star heeft my tot u geleyt
dien lof on ere moet eyn geseyt.
Veel edel coningh t’aller stond
sallic u prysen mit mijnen mond
en roenen wyt ende breit u name;

oudere tkest: naem

so wilt veel edel heldt ontvaen
de vrugt myns lands, de mirre goet

oudere tekst: lants

Hij zet zijn geschenk voor Maria neer, kruist zijn armen over de borst. DH: zet geschenk neer

nu bidde ic dat ghy my behoet
bewaert int regte Betlem my,
in uwen naeme ic henen ty.

Staat op, een beetje achteruit. 

Oudere tekst: blijft knielend. DH: ook

Coningh Balthasar’s offeringhe:  knielt. DH: idem

O coningh teer aensiet oock my,
daor en is geen hoghe heldt als ghy,
u begere ic uyt ’s herten gront,
een star ginck veur tottic u vont;
neemt aan het offer, de wieroock goet,
daormot men coninghen eren moet,

Zet zijn geschenk neer. DH: idem.

heer, wen ic dickmaels coma na deusen
wilt myns oock immer ghenadich wesen.

Buigt en staat op. DH: staan alle drie op.

Joscf spreeckt:

Myn goede heren, vergelde Got
dat ghy tot ons quaamt in onse noot
en mit u giften hebt bedaght,
Got hebbe u in syne wagt,
ons kindeken van gaven ryc
sallet u lonen mildelyck.

Maria staat op. DH: blijfrt zitten.

Maria singht: (No . 7)

Goe heren, van herten danck geseyt
van gaven end offerveerdicheyt,
spoet ende jonst mocgh’t u verlenen
op uwen verd’ren wegh van henen.

Zij strekt de handen zegenend naar de koningen uit. Dan gaat ze weer zitten.

C. Kaspar spreeckt:

Nu welaan, goe Josef myn
bevolen sy u het kindekyn,
geen vlyt noch sorghen niet en schoont,
van Got de heer worde u gheloont.

C. Balthasar spreeckt : Heft zegenend zijn handen. GT: zegenend, oudere tekst en DH: met de armen zegenend vooruitgestrekt, iets naar voren lopend.

DH: naar kind kijkend

Nu bewaere u den almaghtigen Got
van kommer, anghst end aller noot,
u eeuwighen vader doe u bewaeren

Hij wendt zich tot de andere koningen

mit Got so moetenme henen vaeren.

DH: achteruit lopend, 3 x buigen.

De koningen gaan weer naar voren. De page brengt de staven. Dan neemt hij de geschenken en zet ze onder de bank van Maria en Jozef. Extra: de koningen buigen en lopen zijwaarts naar voren weg. De page komt en reikt aan ieder met een diepe buiging de staf aan. Hij neemt de geschenken en zet ze onder de zitbank van Jozef. Dan gaat hij op zijn eigen plaats zitten. 

GT: Pagie brengt de offerschalen weg en geen elken koning zijn staf weer.

geen=tikfout=geeft

Oudere tekst: Zij gaan ter zijde. Pagie geeft elken koning zijn staf terug en brengt de offerschalen een voor een naar de vroegere plaats.

DH: staven terug: idem. De geschenken blijven staan!

C. Melchior spreeckt:

Nu willenme weerom tot Herodes rcyscn
ende plaats van het kinde ane wysen,

oudere tekst: âne

doch willenne hier wylen over nagt
want alree heyt den avent het duyster gebragt.

 

De drie koningen knielen en zingen in hun slaap. Extra: het toneel is vanaf ‘âne wysen’ langzaam donker geworden. De koningen knielen en steunen voorzichtig op hun staf en slapen met gebogen hoofd tegen de staf geleund. Er klinkt muziek. Tijdens deze muziek loopt de engel langzaam een rondje over het toneel, zodat hij aan het slot van de muziek zijwaarts van de koningen is aangekomen. Op de aangeduide plaats in de muziek hebben de koningen zacht gezongen.

GT: De koningen knielen, leunend op hun staf.

Oudere tekst: De koningen knielen rechts op het toneel, leunend op hun staf. Het is donker, alleen de engel verlicht.

DH: wanneer de muziek gaat spelen, komt de engel van links voor naar de koningen. Jozef gaat in een slaaphouding zitten.

De drie coninghen singhen inslaepende (No. 8)

Ic laghe in eene nagt en sliep.

De engel staat achter de koningen en spreekt:

GT: De Enghel treet voor de coninghen ende spreeckt:
Oudere tekst: idem + van links, en profiel, buigt zich over de slapenden.

DH: staat achter de koningen

Ghy heylghe coninghen van orient,

DH: koningen heffen hoofd iets omhoog, ogen neergeslagen, alsof je het hoort, maar niet wakker.

Got den almaghtighen my tot u sent,
dat u door myn wiert openbaer
dat ghy vermyden mooght alsulck gevaer,
dat ghy niet en wederkeert de baen
tot coningh Herodes den tyran.
Want Herodes toornt heimelick sonder maeten,
Got leyde u huyswaert op anderen straeten.

De engel gaat langzaam voor de koningen voorbij en blijft rechts staan. De koningen ontwaken en spreken. Extra: de koningen beginnen langzaam wakker te worden, wrijven zich de slaap uit de ogen, staan op. Het toneel is inmiddels weer verlicht.

GT:De coninghen ontwaeken.
Oudere tekst: De engel gaat achter de koningen naar zijn plaats linksachter op het toneel. De koningen ontwaken en staan op.

C. Melchior spreeckt:

Een sonderlicken droom ic horen waende,
als of een inghel my vermaende
dat wy souden myden Herodes huys

oudere tekst: Herodis, het is een 2e naamval, zoals we al tegenkwamen bij: ‘ter tyt Herodis regiment’

en deur andere weghen volbrenghen de reys;
want Herodes draegt in synen moet
hoe hy soude vergieten het kinde syn bloet.

C. Balthasar spreeckt:

Desgelyek heb oock ic vernomen
van den inghel, in onse slaepstee gecomen,
dat Herodes gerigt heeft synen sin ende moet
op dat hy vergiete het kinde syn bloet.

Hij schudt in de richting van Herodes zijn vuist. DH: stap naar voren.

Herodes, is sulcx u beus begeren
so wagten wy ons tot u weder keeren.

De koningen gaan achter elkaar staan, de engel leidt ze, zij zingen:

De coninghen singhen heengaande (No. 9)
Oudere tekst: vóór Maria langs.

Balthasar, coninck, daelt van den berrigh neder
daer hy dat kindeken vinden dede,
ja also vinden dede, ja dede, ja dede.

De koningen gaan naar hun plaats. De engel gaat naar Maria en Jozef. Jozef  steunt slapend op zijn stok. DH: Engel achter Jozef. Jozef blijft geknield.

De enghel treet op ende spreeckt tot Josef :

Josef, Josef, gotvruchtig man
merckt wattic u wil segghen aen
van Gode die my tuwaert sont:
Maria neemt tot u terstont
metgaoder ’t kinde hooch van naem,

oudere tekst: mitgaoder

vliedt naet Egyptelant te saem
en weest aldaor tot op de tyt
dat ic ’t sal hebben aen geseyt.

Pauze. De engel gaat terug naar zijn plaats. Oudere tekst: idem
DH: ik heb nog een aantekening dat de engel blijft staan als Jozef spreekt en als Maria gaat zingen en zij en Jozef naar hun plaats lopen, dat de engel dan meeloopt en doorloopt naar zijn plaats op de bank naast Meldchior.

Josef spreeckt:   zeer in twijfel

O waor sullemne henen inder nagt

sullemne=tikfout=sullenme

wie hadde oyt sulck ellend gedagt,
wy en kennen nae dit ofgelegnen

ofgelegnen=tikfout=ofgeleghen

Egyptenland geen straet noch weghen,
daor ons belaghen boven dien
gedierte wildt ende roverslien
’t Is vol perycklen, oock maghtigh veer.

Maria singht (No. 10)

Ons sal geleyden Got den heer
voert de synen veylighe straeten,
salse nimmermeer verlaeten,
sal syn enghel mit ons senden,
ons regeren sonder ende.      Jozef knikt instemmend
Hier om staet op, syt wel gemeyt
en maektet eselken bereyt.

Jozef staat op en spreekt. Extra: Jozef kijkt om zich heen.

Josef staet op ende spreeckt:

O heemstee goet, dat Got u hoet
nu het eenmaal so wesen moet;
in Godes wil sallic my gheven
om nae syn eerst ghebot te leven.

oudere tekst heeft naer

Maria singht:

Ade, ade, nu leyt ons Godes hant
van hier en tot het veer Egyptenlant.

Maria en Jozef nemen hun gewone zitplaats weer in. De page brengt het krukje weg. Extra: ze gaan langzaam af naar hun plaats. De page brengt het krukje terug naar de coulissen. Er is een kleine pauze

GT: Josef en Maria af. Pagie haalt het krukje weg. Duivel brengt de zetel van Herodes. Herodes treedt op met lakei en hoofdman.
Oudere tekst: Jozef en Maria gaan, het ezeltje drijvend, naar hun bank. Page haalt het krukje weg. DH: page brengt de geschenken (die steeds nog vóór Maria stonden) een voor een weg, Dan het krukje.

vervolg deel 5 – GT blz. 17: Herodes: ‘Schoon ic met sorghen’ t/m einde, blz. 25

 

Vervolg Deel 5 – GT blz. 17 beginnend met het opruimen van krukje en geschenken door page, het plaatsen van de troon van Herodes door duivel t/m einde.

vorige delen:

Deel 1 – GT blz. 1 t/m 4: Kaspar: ‘En hope voor het kind..”

Deel 2 – GT blz. 4 beginnend met lied nr. 1 en ommegang t/m ‘daor bleve de starre stil staen, blz. 6

Deel 3 – GT blz. 6 beginnend met ‘Ter tyt Herodis regiment’ t/m ‘met onsen vreuchdensanck’ blz. 13

 

.

Kerstspelenalle artikelen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

 

 

 

VRIJESCHOOL – Jaarfeesten – winterstemming en zomerstemming

.

In ons land, op deze plek van de aarde leven wij met het ritme van de seizoenen; zomer, herfst, winter en lente. Mensen die naar de tropen zijn geweest, geven soms aan juist het beleven van de seizoenen daar gemist te hebben. Het meebeleven van de seizoenen biedt ons de kans actief de verschillende kwaliteiten van deze seizoenen te ervaren. In dit artikel gaan wij in op de kwaliteit van de winter- en zomertijd en hoe deze stemmingen in de opvoeding actief en bewust bij het pedagogisch handelen ingezet kunnen worden bij het groot- en het kleinhoofdige kind.

Wintertijd

Herfststormen hebben gewoed. De bomen zijn kaal. De eenjarige planten zijn gestorven. Hun zaad ligt diep in de donkere aarde te wachten op de lentezon. Zonnewarmte, dat het nieuwe leven dat in ieder zaadje verborgen ligt, mogelijk maakt.

Vele dieren zijn in de wintertijd niet meer zichtbaar. Kikkers, padden, egels, bijen en vele andere dieren houden een winterslaap. Vogels als de zwaluw en de gans zijn naar andere, warmere oorden vertrokken.

De lucht wordt in de herfst- en wintertijd bevolkt door overvliegende ganzen, die bij ons de wintertijd overbruggen. Hun gegak is in de wijde omtrek te horen.

Wij mensen hebben ons terug getrokken in onze huizen. De verwarming of kachel is aan. We dragen warmere kleding om ons lichaam warm te houden. Op tafel staan veelal andere gerechten dan in de zomer- of lentetijd. Gerechten zoals spruitjes, boerenkool, rodekool, stamppotten, voedzame soepen als erwtensoep en veel ander ‘Hollands’ eten.

Aan het eind van de middag wordt het schemerig en sluiten de gordijnen de koude en duisternis van buiten af. De lampen en kaarsjes gaan aan.

De elementen vieren ook de wintertijd. Hoewel wij de laatste jaren vanwege de klimaatsverandering amper nog over een winter kunnen spreken, hebben velen van ons nog een herinnering aan bevroren water. IJs!

In de wintertijd tooit Koning Winter de aarde met een wintervacht van sneeuw en ijs. De aarde is wit en bijna egaal van kleur. Geheimen worden toegedekt onder een sereen wit kleed. De sneeuw- en ijskristallen zijn rechtlijnig. Water bevriest en draagt ons op de schaatsen over sloten, meren en kanalen. Barsten in het ijs zijn eveneens rechtlijnig van structuur. Onder het ijs waar wij op schaatsen is een wereld waarin leven beweegt en stroomt. In de modderlaag van de sloot waar wij overheen schaatsen, liggen dieren zoals de kikker in een diepe winterslaap te wachten op de zon die hen wekt.
Geluiden zijn helder en klaar in de wintertijd. Contouren van bomen, vergezichten van dorpen en steden tonen direct onomwonden hun identiteit. Er is weinig gelegenheid om te verhullen.

Zomertijd

Het is warm. Het is licht. De aarde is getooid als een bruid met bloemenpracht en vele tinten groen. We laven ons aan de elementen aarde, water, lucht en vuur. We trekken er op uit. Paden in het bos en over de hei dragen onze voeten. Het strand wijst ons wandelend langs de zee een weg. De aarde voedt ons met vele gewassen en vruchten. Er is voor ons, in tegenstelling tot de meeste andere aardebewoners, een overvloed aan eten. Er is zelfs zoveel, dat wij een voorraad voor de wintertijd kunnen aanleggen. Bomen zijn omhuld door een bladerendeken, hun takken zijn nauwelijks te zien. Wandelend door het land is het soms lastig oriënteren welk dorp in de verte ligt, omdat de bomen het zicht op bijvoorbeeld de kerktoren belemmeren.

Ook het waterelement wil ons verkwikken in de zomertijd. Het levenswater ontmoeten wij in vele hoedanigheden. De zee nodigt ons uit een verfrissende duik te nemen. Schelpen worden in onze zakken verzameld als aandenken. In de rivieren, zeeën en meren zwemmen en spelen wij. Het water draagt onze boten, groot en klein. Volwassenen worden weer een beetje kind met de kinderen en springen mee over hoge golven, vangen vissen in de rivier en scheren steentje over het water. De regen verfrist de aarde na perioden van warmte en droogte.

De regen koelt de aarde weer even af en verfrist. Ook de mens koelt na een regenbui weer af. We slapen daarna beter omdat het niet meer zo benauwd is. De nacht verkoelt de aarde eveneens, ’s Morgens ligt er een laagje dauw op de aarde, het tentdoek en de tuinstoelen. Bij de eerste zonnestralen is ook de dauw als ‘sneeuw voor de zon’ weer verdwenen.

Insecten bevolken de lucht. Zij bevruchten de gewassen, opdat er weer nieuwe vruchten kunnen ontstaan. Vogels vliegen af en aan. Van hemelhoogten tot op het water laten zij van zich horen.

Wij mensen voelen in de zomertijd vaak ruimte en ‘lucht’. We zijn opgelucht dat in het midden van het jaar het dagelijks bestaan even mag wijken voor iets anders. We trekken er op uit om op vakantie te gaan. Nieuwe ervaringen op te doen, andere dingen te zien. We maken foto’s van bestemmingen die nieuw voor ons zijn en die wij niet willen vergeten. We nemen besluiten zoals ‘nooit meer zo stressen voor het werk maar de vakantie-rust-stemming vasthouden’.

Het is warm. De zon verwarmt al het leven op ons plekje van de aarde. Het is warm, soms zo warm, dat de lucht broeierig aanvoelt en onweer de atmosfeer weer doet ontspannen. Met luid gedonder en geflits, krijgen hemel en aarde hun proportie weer terug. De avonden zijn lang. We genieten na van de warmte van de zomerzon of maken een vuurtje om tot in de late uurtjes te genieten van de zomertijd. We kijken naar de sterren en dromen weg met verhalen, nieuwe plannen en voornemens. Zomerstemming en winterstemming. Rudolf Steiner heeft in zijn vele pedagogische aanwijzingen voor leraren en ouders aanwijzingen gegeven die hij de ‘zomer-en winterstemming’ noemde.

Voor het ene type kind, het kleinhoofdige kind, gaf hij de raad een zomerstemming aan te brengen. Voor het andere type kind, het groothoofdige kind, gaf hij het advies een winterstemming aan te brengen.

Groothoofdige kind

Baby’s, dreumesen en peuters hebben een groot hoofd. De verhouding ‘hoofd-lichaam’ is ongeveer 1 op 4.

¼ deel van het lichaam bestaat uit hoofd, ¾ deel uit de romp en de ledematen. Bij een oudste kleuter is de verhouding ongeveer 1/6  geworden. Bij de volwassen geworden mens  1/8.

Alle jonge kinderen neigen alleen al door de verhouding ‘hoofd-lichaam’ naar een groothoofdig beeld. Waaraan is dit beeld te herkennen?
Bij het jonge kind overheerst het hoofd in de gestalte. Het is in verhouding groot en rond van vorm. De wangen zijn gevuld en lijken op rode, ronde appeltjes. Het buikje, de benen, handen en voeten zijn eveneens gevuld met baby-, peuter- en kleutervet. De handjes en voetjes voelen lekker warm aan. Het kind geniet van eten en slapen. Op de momenten dat het wakker is, speelt het, kijkt rond en maakt een tevreden indruk.
Het jonge kind houdt van herhaling. Ook dat is een stemming die bij het groothoofdige kind past. Herhalen zonder haast, maar alles op zijn tijd. Het jonge kind ontwikkelt zich vanuit nabootsing, spel en beweging. Het jonge kind is beweging. Ziet het de bal van de stoep afrollen, dan bedenkt het jonge kind niet dat het niet van de stoep af mag gaan. Nee, het rent de eigen bal achterna.

Als de fantasie in het kind van ongeveer 2½ jaar zich openbaart, dan zien wij het jonge kind helemaal opgaan in de beelden, die het kind in en door het eigen spel schept. Het kind leeft in een wereld waarin alles mogelijk is en alles kan zijn. Werkelijkheid en fantasie lopen door elkaar. Het kind gaat op in een binnenwereld waarin het zich veilig voelt. Daar, waar het kind eventuele onveiligheid heeft ervaren, wordt dit vanuit de innerlijke rijke fantasiewereld in en door spel verwerkt. Abstracties zijn het jonge kind en daarmee ook het groothoofdige kind vreemd. Een abstractie voor het jonge kind is het volgende voorbeeld. In een kleuterklas wordt in de zomertijd een versje over de zee gezongen. De kleuterleidster laat een schelp in de kring rond gaan. Kleuters houden de schelp tegen hun oor om te luisteren naar het ruisen van de zee. Een kleinhoofdige kleuter zegt: “Juffie dat is niet het ruisen van de golven van de zee die je in de schelp hoort, het is het bloed in je oor. Dat heeft mijn vader zelf gezegd. Je hoort het bloed in je oor”. Voor het jonge kind is het een waarheid, dat de zee in een schelp te horen is. Is het een waarheid dat de bijtjes een lied zoemen en aan iedere bloem om honing vragen? Is het een waarheid dat Jan de Wind in de herfst de bladeren van de bomen waait? Als opvoeders mogen wij erop vertrouwen, dat het jonge kind langzaam aan wakkerder voor de wereld wordt. Wakkerder en in staat om meer de details waar te gaan nemen. Details als verschillen tussen bijvoorbeeld letters. Voor het jonge kind lijken een b en een p zoveel op elkaar, dat zij het verschil nauwelijks of niet opmerken. Het kind vanaf de eerste klas leeftijd ziet dit wel. Ook details als onderdelen van een geheel neemt het jonge kind nauwelijks waar. Het groothoofdige kind ziet, dat een jarig kind een prachtige jurk of broek aan heeft. Of er strikjes, ritsen of knopen aan de verjaardagskleding zaten, hebben zij vaak niet waargenomen.

Groothoofdige kinderen zijn kinderen die genieten van spel, herhaling, gezelligheid, harmonie, voorspelbaarheid en smullen van eten. Eten dat goed te verteren is en bij de verteringsmogelijkheden past van hun leeftijd. Melk, pap en licht verteerbaar fruit en groente voor het kind in het eerste levensjaar. Groenten, granen en fruit voor de peuter en de kleuter. Voeding die niet te sterk gekruid is en waar de smaak aan mag wennen. Ook hierin is herhaling van gerechten fijn voor deze kinderen.

Als groothoofdige kinderen ziek worden, kunnen zij flinke koorts krijgen. Het innerlijke kacheltje wordt flink opgestookt. De zomerwarmte wordt zo warm, dat het kind overmand wordt door hoge koortsen. Net als de broeierige stemming in de zomertijd. Na een kinderziekte met koorts volgt vaak een volgende stap in de ontwikkeling.

Kijkend naar het groothoofdige kind in relatie tot de zomerstemming, vallen ons de volgende kenmerken op: warmte, dromerig, beelden, herhaling, globaal waarnemen, rijke fantasiewereld. Rudolf Steiner gaf voor de groothoofdige kinderen aan, dat zij bij een te grote dromerigheid geholpen kunnen worden om meer in een winterstemming te komen. Als advies gaf hij een koude afwassing in de ochtend aan en een voedingsadvies.

’s Morgens na het ontwaken, kan het groothoofdige kind geholpen worden een beetje wakker voor de wereld te worden door een koude afwassing. De wastafel wordt met koud water rechtstreeks uit de kraan gevuld. Een paar druppels citroenwater van Weleda worden toegevoegd. Een washand nat maken met het citroenwater en heel goed uitknijpen. Het kind mag even ruiken aan de washand. De frisse geur van de citroen maakt wakker, trekt de mens naar binnen. De ouder wast het gezicht en de borst van het kind af met de koele washand. Het kind mag niet nat worden door een te natte washand.

Dit ritueel zes weken herhalen. Een poosje niet en indien wenselijk nog eens zes weken herhalen. Het helpt het kind ‘wakkerder’ te worden. Voor kleuters een liefdevolle weldaad om ‘wakkerder’ voor de wereld te worden. Ook gaf Rudolf Steiner aanwijzingen voor voeding. Voeg zout toe aan het eten. Zout bestaat uit rechte, kristallijne lijnen. Vanuit de euritmie zouden wij zeggen, het ‘E’ gebaar. Nu is de laatste 20, 30 jaar ons voedsel vele malen zouter geworden en is deze aanbeveling niet zomaar over te nemen.

Kleinhoofdige kind

Een totaal ander type kind is het kleinhoofdige kind. Zij komen eerder dan het groothoofdige kind aan in een lichaamsverhouding van 1/6. Het hoofd is in verhouding kleiner. De ledematen langer en dunner van vorm. De romp is eveneens langer gerekt en met weinig vet omhuld. Het zijn kinderen, die wat magerder zijn. Het haar is vaak sluik en dun. Ze kunnen bleek zien met kringen onder hun ogen. Ze zien en horen alles. De kleinste details nemen zij waar. Als eerste zien zij wie er op school niet aanwezig is. Eten en slapen zijn over het algemeen niet hun ‘hobby’. Ouders vragen zich soms af waar deze kinderen van groeien, zo weinig eten zij. Bij het naar bed gaan is het voor deze kinderen moeilijk om de dag los te laten en vol vertrouwen zich aan de nacht over te geven. Onverwerkte ervaringen van de dag komen in bed aan de oppervlakte en maken hen onrustig of angstig.

Rudolf Steiner gaf voor deze kinderen aan een zomerstemming aan te brengen. Een zomerstemming gevuld met warmte en zoet. Warmte die de opvoeders kunnen geven aan het kind met kleding die warmte schenkt. Kleding van natuurlijke materialen. Een warm kruikje in bed zodat het bed als een warm nestje aanvoelt zodat de overgave aan de nacht makkelijker wordt. Warm in een stemming dat ‘alles goed komt’. Rudolf Steiner gaf voor deze kinderen aan het eten te zoeten. Nu is onze voeding de laatste 20 à 30 jaar met vele sluipsuikers onopgemerkt vele malen zoeter geworden. De aanwijzing om het eten te zoeten is daardoor niet zondermeer op te volgen. Het zoeten van het eten kan wel gebeuren door op zoek te gaan naar ‘zoete groenten’ als wortel, pompoen en zoete toevoegingen als rozijnen en een klein beetje honing (vanaf de leeftijd van 1 jaar). Wintertijd, zomertijd, winterstemming, zomerstemming. Ook in de opvoeding van onze kinderen kunnen wij iets van de stemming van de seizoenen als pedagogisch instrument inzetten.
.
Loïs Eijgenraam
Dit artikel verscheen eerder in Vrije Opvoedkunst, winter 2016, hier weergegeven met toestemming van de auteur.

 

Loïs Eijgenraam: Je kind beter begrijpen

Meer boeken

Website Loïs Eijgenraam

School voor antroposofische kinderopvang

Het kleine(nere) kind: alle artikelen

Menskunde en pedagogie: alle artikelen

.

1684

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

VRIJESCHOOL – Driekoningenspel- regie-aanwijzingen (3)

.

In 1991 verscheen bij Rudolf Steiner Verlag in Dornach, Zwitserland,

WEIHNACHTSPIELE AUS ALTEM VOLKSTUM
DIE OBERUFERER SPIELE

KERSTSPELEN UIT DE OUDE VOLKSCULTUUR

DE SPELEN UIT OBERUFER

Meegedeeld door Karl Julius Schröer
Toneelscènes van Rudolf Steiner

Uitgave met daarbij regie-aanwijzingen volgens de enscenering in D0rnach.

De verklarende tekst in groen is die van het boek, in blauw van mij. De spreektekst is de gangbare tekst zoals die in Den Haag werd gebruikt. Wanneer nodig, afgekort met GT. De afkoring DH betekent: zo zag ik dat in Den Haag in de jaren 1970. Wanneer er sprake is van ‘rechts of links’ is dat steeds vanuit de zaal gezien.

HET DRIEKONINGENSPEL UIT OBERUFER

Het vorige artikel eindigde met de ommegang (nr.2) van de koningen.

Nu sluit de kompany aan

GT: De kompany singht ommegaende : (No. 3)

Deze ommegang gaat door de zaal. Het hangt van de zaal af hoe je moet lopen om weer ‘op tijd’ op de juiste plaats op het toneel te staan. Soms wordt het 2x gezongen.

Ter tyt Herodis regiment                      Herodis=dis=2e-naamvalsuitgang
syn wysen uyten orient
gecomen veur Hierusalem an
toen Christus reets op aerden quam,
en vraegden alder weghen snel
waer geboren sy die in Israël
nae de joetse profety’n
de nieuw coninck soude syn.

GT: nieuw=tikfout=nieuwe

DH: de koningen zijn niet gaan zitten maar doorgelopen tot achter de coulissen rechtsachter.

Wanneer de kompanij zit, springt de duivel op en draagt de koningsstoel het toneel op. Dan schuift hij met veel lawaai de troon op z’n plaats en poetst deze grondig. Herodes, de engel, de driekoningen gaan staan voor hun plaatsen. Extra: bij het slot van het lied, dat ook herhaald kan worden, is ieder weer op het toneel vóór zijn plaats aangekomen. Nu springt de duivel het toneel op, pakt de stoel van de koningen en sleept die weg. Dan komt hij weer tevoorschijn en brengt de koningstroon van Herodes, zet die op het voorste kwart van het toneel, maakt ook hier allerlei capriolen en wenkt met een handbeweging koning Herodes, plaats te nemen. Koning H komt naar voren en gaat zitten. Links van hem staat de lakei.

GT: Duivel brengt zetel ven Herodes

DH: als de troon staat, staat de lakei op en gaat voor Herodes staat, buigt, doet een stapje opzij en loopt achter Herodes aan, deze gaat zitten en de lakei staat links van hem.

GT: Herodes treet op mitgaeder lackeye en spreeckt:

Bin ick eerst regt op een verbolghen
hy wagte hem veur de gevolghen!
aerts ende gheestlyc hoochste hant
heeft myn hier in der joetsen lant
gemaakt tot coninck al temet

gemaakt=tikfout=gemaekt

ende op de hoochste plaets geset.
Wy willen huyden regtspraak houden,
spreecken mit jonghen ende mit ouden,
die sullen treden al te mael
tot myn in myne ccnineks sael

De blauwe koning klopt    DH: alle drie, ze staan nog in de coulissen
waorc nae se wagt.          ( er wordt geklopt)

Het klopt lackey,
gaot sien wie daor geccmen sy.

De drie koningen staan op. De lakei sprint na een buiging weg, tuurt met de hand boven de ogen in de richting van de koningen, komt terug en zegt:

DH: idem, de koningen staan nog in de coulissen

Lackeye spreeckt:

Gehenadighste coningh, vreemt volc schier sonder tal 

coningh=tikfout=coninck

welcs doeltwit onbekent, comt hende tot u sael,

doeltwit=tikfout=doelwit

veul heren ende eoninghen doense bringhen,
sy moghten ons wel gants omringhen.
Mit costlycke kleedingh synse an gedaon,
vol stacie doense daor henen gaon.

Coningh Herodes spreeckt:

Vraegt opterstont van waor sy comen
ende wat sy haor hebben veur genomen    (Lakei gaat)

Lakei met buiging weg, wendt zich tot de koningen. Buiging.

Lackeye spreeckt tot coningh Malchtor :

Ghy heren, conincklyc majesteyt
mogt weten waor veur ghy gecomen syt
in deuse stadt, alsoock het oort,
lant end geslaght daor toe ghy behoort.

oude tekst heeft ‘tot’

C. Melchior spreeckt:

Wy syn al tsaam van conincklycken standt,

oude tekst heeft coninclycken

twee onser uyt Scheba, eenen uyt morenlandt;

Het boek en de oude tekst hebbeb als aanwijzing – in DH zo gespeeld: lakei schrikt bij ’t zien van den zwarten koning.

Dat komt door zijn zwarte huid en in deze tijd is het m.i. beter deze niet tot aanleiding van ‘iets’ te maken.

isset coningh Herodi nae den sin,
so quamen wy gheern tot syn edelheyt in.

Het boek nu tekst van de lakei.

In oude tekst en GT ontbreekt de herhaling van deze woorden door de lakei. In DH:

Lakeye spreeckt:

Sy syn al tsaem van coninclyken standt,
twee hunner uyt Scheba, eenen uyt morenlandt
isset coningh Herodi nae den sin
so quamen sy gheern tot syn’ edelheyt in.

C. Herodes spreeckt:

Laotse in myn lcoament sonder verdrach
dattic haorlie an heuren mach.

Lackeye spreeckt totten drie coninghen:

Myn ghenadigst heer coninck begeert u precencie

precencie=drukfout=presencie

en dat ghy hem bloot leght u saek end intencie.

De drie koningen komen naar Herodes. Extra: de drie koningen komen naar Herodes en gaan rechts zijwaarts van hem staan, naast elkaar. Herodes gaat staan.

GT De drie coninghen comen voor Herodes, dese spreeckt:

DH: blijft zitten, wel meer rechtop.

Weest willecom heren, hoe dientet verstaon
dat ghy van veer tot mywaerts coomt gegaon ?

mywaerts=drukfout=mynwaerts

C. Kaspar spreeckt:

U edelheyt meughe ons verschenen
so wilc de oorsaek cortlyc ane toonen:
In Scheba onsen landen var
verscheen een sonderlycke star,
daor in eene maegt een kind doet draeghen,

Herodes kijk sceptisch

merckt wel waor van wy u gewaghen.
Hier deur wier ’t eerst ons openbaer
hoe dat den messias gecomen waer,
een coninck geboren over al
soot heir der joetsen dienen sal;

Herodes schrikt
oude tekst: Herodes kennelijk getroffen

hem soecken wy vlytigh uyt alle magt,
dit heeft ons op de reyse gebragt.

Koning Herodes heeft zich afgewend, spreekt tot in zichzelf, duister

C. Herodes spreeckt: (tot zichzelf)

DH: staat op, stapje naar voren

Hoe, hier te lande heyt sulx geschiet,
vreemden bekent, myn egter niet?

Hij wendt zich beleefd tot de koningen

GT: tot de koningen

so tyt me Betlem te deuser stonde,
so danich kint en wort hier niet gevonden.
Reyst henen ’t soecken. En daor ghy sult
hebben anbeden end seffens bedeelt,
bootschapt het myn, op dattic het weet,
dattic als eersten mach syn bereet,
dattic oock tottet kint mcgt reysen
hetzelve aanbidden gelycker wysen.

oude tekst: hetselve

Doet sulx ghy heren te mynen gerief,
’t kint met vereren waor’  my lief.

Hij buigt en gaat op de troon zitten met duister gezicht.

C. Kaspar spreeckt:

U edelheyt, soo wyt mogten vinden,
brenghemme u kondschap van het kinde.

De drie koningen buigen. De engel loopt voor hen over het toneel en gaat aan de andere kant, links staan. Extra: zij wenden zich na een diepe buiging voor Herodes iets naar opzij.

De Koningen gaan ter zijde

C. Melchior spreeckt:

Nu wel aan
wy tyen van Hierusalem van daen.

De engel loopt langzaam voor de koningen uit

oude tekst: De engel die tijdens het Herodestooneel op zijn bank heeft gezeten, is intussen opgestaan en leidt de koningen naar hun plaats terug. 

C. Balthasar spreeckt:

Siet an, de sterre gaot veur ons uyt
dwelc ons reets heeft geleyt
int ryc van orient
daor wy ’t kindeken hebben erkent.

De koningen gaan naar de engel; hij brengt hen naar hun plaats. Extra: de engel leidt de koningen weg – Allen op hun plaats

 

C. Herodes spreeckt: tot de lakei

Die maor en ontroert my niet weinigh den sin
wylc slechts een vreemden coningh bin
en geenen regten. Gaot lakey
roept ras de schriftgeleerden tot my
end overpriesters, op dattic hore
waor den nieuen coninck sal werden geboren,
soot heir der joetsen dienen sal.

Lackeye spreecktdiepe buiging

Ghenadighe soningh, ‘k verstae u wél,
wil sonder dralen end also snel
uytet gantse lant van hende en varre
de overpriesters byeen vergaeren.

Kaifas, Pilatus en Jonas springen naar voren. Hun uitspraak is Joods, hun gebaren buitengewoon levendig; alle drie bewegen ze steeds, kussen zichzelf, naar links en rechts springend, in de schouders krom gebogen, kussen elkaar, slaan de handen ineen en spreken van de koning met karikaturale gebaren die horen bij wat gezegd wordt, in koor zijn laatste woord na. Kaifas spreekt heel dichtbij Herodes onverstaanbaar snel: Extra: de lakei haast zich naar achteren en geeft met de Joden met ijverige gebaren aan dat ze naar koning Herodes moeten gaan. Dan gaat hij op zijn plaats zitten. DH: hij blijft erbij en schermt Herodes af en toe af voor hujn opdringerige gebaren.
Eerst komt Kaifas, kijkt om zich heen. Dan verschijnt Jonas, kijkt om zich heen. Kaifas en Jonas kijken naar elkaar en snellen naar elkaar toe, begroeten elkaar, waarbij ze elkaar omarmen, zich links en rechts op de schouder kussen, om elkaar heen springen, alles met snelle, levendige gebaren. Intussen is de derde Jood verschenen en nu is er weer een begroeting tot ze elkaar alle drie gekust hebben. Al hun gebaren zijn haastitg, veel bewegingen van de handen, vooral bij het spreken. Wanneer de ene spreekt, herhalen de anderen de laatste woorden. Herodes staat op, kruist zijn armen over zijn borst en begroet de Joden met een minzame handbeweging. 

GT: Lakei haalt Kaifas, Pilatus en Jonas met enig talmen en veel luidruchtigheid van hun banken. Hun uitspraak is joodsch, hun gebaren zeer levendig; alle drie zijn gestaag in beweging, kussen, zichzelf op de schouders, springend in gebukte houding (de Tefillim) vallen elkaar, bij Herodes gekomen, in de armen, slaan de handen in elkaar en spreken, met begeleidende gebaren, de laatste woorden van Horodes in koor na).

Kaifas spreeckt:

Wijst bij ieder gebrujik van ‘ik’ op zichzelf met zijn vinger.

GT: vlak bij den koning staande, luid en bijna onverstaanbaar snel

Heer, ic Kaifas, myn eygenste lief,
heer, ic en doen u geen ongerief,
ic wilt al segghen op een haor,
wen coninghlycke majesteyt
het geenderley wyse niet euvel en duydt.

Herodes spreeckt:  Herodes minzaam

Spreeckt heer, doet ongestraft gewagh
schoonet my grootlyc mishaegen mach,

Joden buigen     DH: lopen weg

ic en hout u niet ten quade

De Joden komen in hun handen wrijvend en bevestigend knikkend op hem af
mids ic my gheern van u liet raeden,
wesweghen toch ic om u sont. Wenden zich teleurgesteld af DH: komen terug
So seght my aen wat ghy bevont.

Kaifas, Pilatus ende Jonas spreken : (door elkaar)  consonantisch

Alle 3 de Joden lopen druk opdringerig rond Herodes en spreken tegelijk. Het gaat steeds vlugger en luider, zodat op het laatst de woorden bijna wordeen uitgeschreeuwd; ze moeten wel duidelijk blijven.

Ghenadighe coningh, tleyt claor veurder hant,
in de stadt Betlem int joetse lant,
so as de seriften wysenet uyt,
so asset veers vanden psalmmeester luyt:
de soon sal boven syne vianden gaan,
boven allen so teughen hem op sellen staon,
veul vollecke hem volghen sal op aarde!
sy sullen in hem geseghend worden!

Het volgende wordt zo geschreeuwd dat Herodes geschrokken zijn oren dichthoudt

Syn naom sal hieten Immanuel!     nog harder:
doet claorlyc vermelden Ezechiel:
want boter ende honingh sal hy eten
ent goejc verkiesen, het quaaje vergeten.

Coningh Herodes spreeckt: afwerend met de handen

Hoe cost ende mogt dit efter syn:
uyt de maegde geboren een kindekyn ?

Kaifas spreeckt:

Het staat der vroue sal der slanghe den kop vermorselen. De Joden stampen verschillende keren met hun hakken hard op de grond
GT: zij trappen met de voeten 

staat=tikfout=saat

en alt verlorene sal hy weeromme bringhen. De Joden geven met hun handen het gebaar van brengen aan.

Herodes spreeckt:

Een maghtich coningh sprack tot my
en sonder schroom vermonde hy:
in Betlehem wiert van haor vernomen
sy ons tot solaes een verlosser gecomen,
geregten heerscher en herder goet
welc ons algaeder regeren moet.

Hier is herodes harder gaan spreken, zodat de Joden verschrikt achteruit deinzen en met de handen afweren.

Nu mogtic seker syn ende gewis oft hiermet eene waorheyt is:
Myn ryck staet hier in groot gevaor
wattic u segghe dat is waor.

De Joden verdringen zich met bezwerende gebaren om Herodes

Kaifas spreeckt:

Heer, so en dorfment niet verstaen
als soude u ryck te gronde gaen:
een coninck sal hy worden geagt
maor niet en heerschen mit conincklycke magt,
verwesen sal hy syn ter doot,

De Joden ballen de hand tot vuist, de duimen naar onderen gestrekt.

syn eygenst volleek tot ‘een spot.

Ze steken lang de tong uit naar het publiek

GT: zij steken alle drie hun tong uit.

Herodes spreeckt: indringend

Twaor beter sulx te yeure comen
dat jonek hem tleven wier benomen,

De Joden wijken verschrikt uiteen, dan dringen ze zich weer aan Herodes op en proberen hem geruststellend te aaien.

eert volck hem schaerde an syne syde
ent ghaf ten lest een bloedigh stryden
so altemets een coningh quam tot myn.

Deze 3 regels heeft het boek niet.

Pilatus spreeckt:

Conincklyck majesteyt, wilt nog verduldich syn

Herodes laat zich daar de Joden op zijn stoel duwen, gaat zitten.

en blyft in uwen moet getroost
tot dat de coninghen van oost

Oudere tekst:  klopt hem staande, geruststellend op den schouder.

DH: Pilatus staat rechts van Herodes, Jonas links/ wisselen.

weder keeren en brenghen u konde
of syt aldus hebben bevonden.

Herodes spreeckt:

Int joetse lant – so staet te vresen –
mogtet te veuren ruchtbaor wesen.
Nog gisterdaegs wiert ons gemeld
hoe een engel quam totten schaepers opt veldt
en bootschapte haor dat geboren was
een nieucn coningh, Heer Kaifas,         Kaifas wijst trots op zichzelf                  seght waer geboren wort mit al
wient heir der joetsen dienen sal;

Herodes slaat met zijn scepter op de lening van de troon

wat segghen hier van U profeten ?

GT: de schriftgeleerden kijken in hun papierrollen
Oudere tekst: en wijzen met de vingers.

Het boek en de teksten hebben Jonas die hier gaat spreken; DH: alle drie tegelijk

Jonas spreeckt:

DH: een rol met bijbelteksten wordt horizontaal uitgerold en er wordt van redhts naar lijnks aanwijzend gelezen.

Sy doene allen een parighlyc weten:
Christus den coninck is uytvercoren
in Betlem sal hy worden geboren,
de stadt dwelc in Judea leyt.
Soc ist van profeten ane geseyt.

Bij de laatste regels gaan de andere Joden meespreken en schreeuwen de laatste zin in Herodes’ oren. Extra: bij de laatste regeld gaan de beide Joden meespreken. Ze dringen zich heel dicht aan Herodes op en schreeuwen de laatste zin dichtbij zijn oren uit.

Herodes springt op en duwt de Joden van zich af; de vliegen verschrikt weg.

Herodes spreeckt:

Algoet
laet af en swyght alsnu
ick heurde alree genogh van u;
maekt u van hier.

De Joden trekken zich met diep onderdanige buigingen snel terug en gaat zo haastig naar achteren, dat ze met veel lawaai hun bank omgooien, langzaam overeind komen en gaan zitten.

GT: zij gaan snel naar hun bank terug, gooien die om en vallen over elkaar heen.

ic will te deghen
en regts die saeke overweghen
en rigt myn sin en mynen moet
op dattic vcrgiete het kint syn bloet;

Bij vergieten hoort men achter het toneel de duivel lachen; hi, hi, hi! Tijdens de volgende woorden loopt Herodes opgewonden heen en weer.

(GT: duivel lacht achter het toneel
Oude tekst: de duivel is achter het tonneeel gegaan en lacht hardop.

des lacht den duyvel inder hel,
past het hem wel, den qua ghesel ?  geschokt
o mostic geraeken in sullicke noot
het waor my liever ic lagh er reets doot.
Wat staet te doen in deusen daghen
te spreken?

GT: vraagteken ontbreekt

laes, ic moet vertsaeghen
ende versincken in sulck ellend
al eer ick eone an myn end.
Hoe loonics als daor van myn hooft  pakt zich naar links bij het hoofd
de coninghscrone wort gerooft?

oude tekst: grijpt naar zijn croon

Is geen die my de hant wil reyken?

luistert   DH: Gaat staanduivel komt op
oft geesten syn of myns ghelycken
ic had my gheerne haor verkocht
ofc se veur immer volghen mogt.

boek en oude tekst achter mogt een dubbele punt

0 wee, is nyemant soot vermogt?
is geen daor so my by wilt staon?

DH: gaat zitten.

De duiverl komt op, gebogen, met kleine sprongen, draait achter de troon en gaat als een slang naar Herodes

Oude tekst: kijkt in de zaal, met armen uitgestrekt. GT: Duivel springt lustig binnen en – oude tekst – klopt Herodes op den schouder.

Duyvel spreekt:

Wie daor, wie hier? wat schort er an?

DH: Duivel staat op verhoging achter de troon van Herodens en tikt Herodes links op de schouder, deze kijkt om, maar de duivel heeft zich al naar rechts bewogen, zoadat H hem niet ziet; ook zo op andere schouder. De duivel wacht steeds vol spanning af en is steeds alert en fel.

ic en laet van u te ghener tyt!
seght aen, wat is u swaericheyt
dat ghe u noot so fel doet claeghen?

Herodes spreeckt:

Van anghsten soudic vast vertsaeghen,

heeft zich diep in zijn troon weg laten zakken

wyl een nieuen coninck geboren is
over ’t lant der joetsen vercoren is: pauze
waor heen ic armen duyvel, ach!  pakt met beide handen zijn hoofd vast

Duyvel spreeckt:

Legt de vinger op de mond. DH: duivel maakt groot stilzwijgend gebaar

Swyght stil, ic bin vant selfden slagh!

Herodes kijkt hem geschrokken aan en buigt ver voorover.

geen duyvel en laet oyt syns gelycken,

nog verder weg; tijdens de volgende woorden gaat Herodes steds beter luisteren.

ic hellep u oogmerck flucx bereycken,
op stel ende spronck isset gedaon:
den nieuen coninck sal ons niet ontgaon:
’ck bin hem so wel gesint als ghy,
volgeeren schaffic raet hier by!
dies maekt u op, geen uur gewagt.

DH: duivel gaat al weg

Herodes spreeckt:

Ghesel, op iet bin ‘ck noch bedacht;

DH: Duivel spring terug

so ic se alle ylinc doe deursteken,

Het boek heeft hier ‘een, twee, drie’ laten deursteken

oude tekst: soock se ylincs

men mogtet op my selven wreken;

Langzaam, met afgrijzen

sulck quat en wort wis niet verschoont
doch mit gelycker daet beloont.

Maakt het gebaar van onthoofd te worden.

Hoe mogtic my daor teughen keeren?

Duyvel spreeckt:

DH: gaat weer op verhoging staan.

Een oghenslach – en ‘ck salt u leren;
wilt ghy oock duyvel syn, so merckts, so merckts;

Oude tekst: met piepend geluid, wijzend

DH: deze inblazing moet altijd van achter Herodes, afwisselend het ene oor en het andere

in toren ende gramschap onvervaert
de ongeborenen selfs niet cn spaert,
noch wyf noch kints u niet ontferm,
sy meughen syn ryck, sy meughcn syn erm.

DH: hoog – inspirerend – achter hem, met priemende vinger.

ghy sult ombringhcn alle knegtjes kleyn
so tweujaorigh en daor onder syn;

Opzij en naar voren richting publiek, lacht met de vuist voor zijn mond

dan doenic laghen in myne vuyst
kreck of den vos een gansjen muyst.

Tot de koning:

Dies maekt u op, geen uer gewagt;
ic vaor in naeme Bix Bax
tot mynen ghesellen roek ende rat.

Bij de laatste regels verdwijnt de duivel met kleine sprongen en gebukt. Herodes zinkt helemaal in zijn troon weg. Op het toneel wordt het een ogenblik helemaal donker. Dan weer licht. Herodes is dan al op zijn plaats.

DH: op woord ‘rat’ ineens donker. Duivel haalt in donker zeer snel de troon weg, naar coulissen links.

GT: duivel af. Herodes sluit zich aan bij de kompany

Duivel geeft teken aan spelersgroep om te gaan staan.

De kompany singht ommegaande (No. 4)

Op de plaats staand. DH: De regel en face:

Mit God so willenme ons liedeken vrolyck doen klincken:

DH: draaien en lopen:  ommegang door de zaal; boek ook.

deet nu Herodes dit woort vernemen,
gedrieën synse gegaen,
de star blonck veurse henen,
in Betlehem bleve de star stil staen.

DH: op’ stil’ stilstaan en op ‘staen’ voet bijplaatsen.

Nr.5

  1. Geboren is in Betlehem
    al in den stal
    een kind dweles ryck niet en eynden sal,
    Dies juyght vant jaar Hierusalem,
    ja, Christus de heer vrj singhen hem,
    lof seyner moeder reyn. al met haor kindekyn.
    Christus de heer wy prysen hem
    met onsen vreuchdensanck,
    met onsen vreuchdensanck.

2. Het leyt vant jaer in Betlehem
in krebbe cleyn,
syns rycks en sal geen eynde syn.
Dies juyght vant jaer Hierusalem,
ja, Christus de heer wy singhen hem
lof seyner moeder reyn al met haer kindekyn.
Christus de heer wy prysen hem
met onsen vreuchdensanck,
met onsen vreuchdensanck.

Deze ommegang gaat door de zaal en moet weer zo op het toneel eindigen dat ieder bij zijn plaats komt.

 

Deel 1 – GT blz. 1 t/m 4: Kaspar: ‘En hope voor het kind..”

Deel 2 – GT blz. 4 beginnend met lied nr. 1 en ommegang t/m ‘daor bleve de starre stil staen, blz. 6

Deel 4 – GT blz. 13 beginnend met ‘Verlaet o heer’ t/m 17 Maria: ‘van hier en tot het veer Egyptenlant’

Deel 5 – GT blz. 17 beginnend met het opruimen van krukje en geschenken door page, het plaatsen van de troon van Herodes door duivel t/m einde

.

.

Kerstspelenalle artikelen

.

1683

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

 

VRIJESCHOOL – Driekoningenspel- regie-aanwijzingen (2)

.

In 1991 verscheen bij Rudolf Steiner Verlag in Dornach, Zwitserland,

WEIHNACHTSPIELE AUS ALTEM VOLKSTUM
DIE OBERUFERER SPIELE

KERSTSPELEN UIT DE OUDE VOLKSCULTUUR

DE SPELEN UIT OBERUFER

Meegedeeld door Karl Julius Schröer
Toneelscènes van Rudolf Steiner

Uitgave met daarbij regie-aanwijzingen volgens de enscenering in D0rnach.

De verklarende tekst in groen is die van het boek, in blauw van mij. De spreektekst is de gangbare tekst zoals die in Den Haag werd gebruikt. Wanneer nodig, afgekort met GT. De afkoring DH betekent: zo zag ik dat in Den Haag in de jaren 1970. Wanneer er sprake is van ‘rechts of links’ is dat steeds vanuit de zaal gezien.

HET DRIEKONINGENSPEL UIT OBERUFER

Vervolg op deel 1, GT blz. 1 t/m 4
Dit deel: GT blz. 4 t/m 6

Het vorige artikel eindigde op blz. 4 van de GT. met de woorden van koning Kaspar: ‘en hope voor het kind daor met bestaen’.

In het boek staat nu weer: staat op, gaat naar zijn plaats terug en gaat zitten. De engel gaat naar zijn plaats terug bij zijn bank, maar blijft staan. De spelersgroep gaat staan, begint te zingen en de engel leidt ze over het toneel. Aan het eind van het zingen is ieder weer bij zijn plaats aangekomen

GT: AF.

DH: met page af. Engel terug* naar plaats op de bank – zie tegenstelling met Dornach. Evenals: de duivel schuift de troon van de koningen naar rechts in de coulissen, gaat snel terug naar zijn plaats en geeft een teken dat de spelersgroep op moet staan. In Dornach blijft de koningstroon (de stoel) staan!

*De engel stond nog links vooraan. Hij loopt van hier naar achter, tegelijk met een boog naar rechts, zodat hij in een ‘kromme’ bij zijn eigen plaats aankomt. In DH gaat hij zitten. De duivel geeft het teken om op te staan. De muziek geeft de opmaat. De spelers draaien naar rechts en zingen ‘Der’ op ‘wijzen’ begint het lopen met het rechterbeen. Waar het lied versnelt: ‘ylt, nu ylt,’ geen versnelling in het lopen. De timing moet zo zijn dat ieder ongeveer bij zijn plaats is. Duivel geeft weer teken om te zitten.

Boek: over het toneel loopt men zo:

DH. in lemniscaat:

Het hangt van de grootte van het toneel af hoe je de lemniscaat loopt, of misschien wel twee keer. Dat is een kwestie van timing. 
DH: Kaspar gaat links de coulissen in, wanneer hij daar voor het laatst in het lied dichtbij is; dat geldt voor Melchior en Balthasar en de page aan de rechterkant. (Ook Kapar kan hier meelopen en samen met B ‘omlopen”. Het laatste stukje van het lied zijn de koningen daar dus niet bij. DH: Balthasar liep achter het witte doek naar links, zodat vanaf die kant Balthasar en Kaspar verschijnen. Melchior en page komen van rechts.
DH: wie Viligratia speelde, was vaak ook de lakei van Herodes. Dat betekent dat deze lakei aan het begin er niet bij is en dat Viligratia hier af moet, om zich te gaan omkleden.

De kompany singht : (No. 1.)

Der wysen starre blinckt ons claer,
den hoochsten coninek moet voorwaer
op aertryc syn gecomen.
Och wysen, goede, wysen, seght
de waerheyt ons voor oghen leght
vanwaer hebt ghy vernomen ?

ghy=tikfout?: oudere tekst heeft =ghyt=

ylt nu, ylt
van hende en verre
mitter sterre
tottet kinde,
ylt den coninck der ere vinden.

De engel gaat weer op zijn plaats staan, vooraan rechts. De page haalt koning Melchior. Wanneer de koning op zijn stoel zit, loopt de page en kijkt naar de beide andere koningen die zijn gaan staan, komt terug en bericht de koning.          Extra: De spelersgroep gaat zitten. Koning en page blijven staan. De engel gaat links vooraan staan. Page buigt voor koning Melchior die inmiddels is gaan zitten. De page kijkt met zijn hand boven zijn ogen alsof hij in de verte tuurt, richt zich ”lebhaft’, druk, opgewonden, tot de koning:

DH: De engel steekt schuin over naar links vooraan

GT: koning Melchior, afgehaald door de pagie, komt op.
Oudere tekst: Koning Melchior zet zich neer, afgehaald als steeds, door den pagie. Deze kijkt in het rond, met levendige verwondering.

DH: koning Melchior en page komen uit coulissen. Aan de overzijde komen Balthasar en meteen daarna Kaspar – het toneel op. Page tuurt naar hen, loopt iets vóór Melchior en spreekt:

Pagie spreeckt:

Ghenadigste coningh, vreemt volleck sonder tal,
welcs doelwit onbekent, u dra gemoeten sal,
het schynt daor sy een coninck mit haorlieden
als over ons doet heerschen ende gebieden.

C. Melchior spreeckt:

So willic toeven een cort termyn
tot sy alhier sullen gecomen syn.

De beide koningen lopen naar koning Melchior,. Caspar links, Balthasar rechts.
Extra: De page gaat achter de koning staan. Koning B en C gaan staan en komen links en rechts op enige afstand van M te staan. M staat op. Buiging.

GT: De twee koningen komen ieder van een kant op)
Oudere tekst: De twee koningen komen ieder van een kant op. Pagie staat achter den koningszetel.
Dat betekent dat de oudere tekst ook de troon daar nog heeft gestaan, i.t.t. DH.

C. Melchior spreeckt: oudere tekst: opstaande

Myn eedle heren, weest gegroet,
buiging
waor hene staet u sin, hert ende moet ?

buiging C. Balthasar spreeckt:

Weest gegroet myn here, end u hofstoet daor neven, (pagie buigt)

maakt een wijzend gebaar naar de page
waor dogt u caravaen haor henen begheven?

DH: page gaat zitten

C. Melchior spreeckt:

Myn eedle here, heuschelyck danck   buiging
tot Hierusalem gaet onsen ganck

De drie koningen gaan bij elkaar staan. Extra: nu gaan de beide koningen maar Melchior toe, zodat ze een groep vormen.

C. Kaspar spreeckt:

Soot u ghelievo, seght my aen
Wat doet u nae Hicrusalem op gaen ?

C. Melchior spreeckt:

In Jesaia men claerlyc gescreven vint
hoe dat een schoon ende arrom kint

arrom=tikfout=arrem

in Bethlehem geboren worden sal,
een coninck seffens vander aert ent gants heelal
Nu wiertet deur de sterre olpenbaer,
hoe oft geschiet is wonderbaer,
naedien geringhe tyt te voren
bereyts dit kinde is geboren.

boek: gedurende dat Melchior spreekt, maakt de engel een boog om de koningen:

C. Balthasar spreeckt:

Mit waorheyt magh ic segghen ist al gelyck
toe gegaon in mkyn coninckryck.
Een star is ons aldaor verschenen
daor in een joncvrou stond, een kint mit eenen
hier deur coomt aen den lighten dach
tgeen onder den heydens verborghen lagh.

C. Kaspar spreeckt;

Dit selve heeft my op de baen gebragt,
dat hoochelyc een wonder wort geagt,
hier omme wy van herten seere –

de engel gaat langzaam af; DH: naar achter

mogtet so syn – het vinden begeren.

GT: De Engel gaat langzaam naar de achtergrond
Oudere tekst: de engel gaat van zijn plaats, links vooraan, langzaam naar den achtergrond.

DH: Kasper links, in het midden Balthasar, een paar stappen achteruit, rechts Melchior, parallel aan Kaspar.

C. Melchior spreeckt;

Doch, nu de starre schier verdween
dwelc ons ten teken blonck voorheen
en wy in deusen weghen ende straeten
op geen middelen ons en dorren verlaeten,
oock niet en weten nae wellecken kant
in dit gants onbekende lart,

DH: de engel gaat lopen, bij ‘bericht’ is ze hier*

so en willenme de reyse niet beënden
en nae Hierusalem ons heen wenden,
of wy in gintser stede welligt
niet en vernamen een naeder berigt.

Terwijl Melchior dit spreekt, is de page gaan zitten: Extra: de page gaat naar zijn plaats. De engel is langzaam lopend over het toneel weer vóór de koningen aangekomen, over 3/4 van het toneel. De koningen sluiten zingend aan en de engel loopt – zie tekening. Iedere keer bij ‘stilstaan’, staan ze even stil.
De Nederlandse tekst heeft maar 1x stilstaan. 

GT: De drie Coninghen singhen achter den Enghel gaende (No. 2)
Oudere tekst: De drie koningen zingen, achter den engel gaande, langzaam in een vorm loopend over het tooneel. (Nr.2)

DH: 
Drie coninghen tyen, de starre veur an,
tot Bctlehem isser de starre gegaen
en heytse beduyt
waer ’t kindeken leyt,
daer bleve de starre stil staen.

GT: Pagie leidt de kompany tot achter de koningen

DH: de engel gaat voorop en de koningen volgen M, B, K. Ze lopen aan de linkerkant van het toneel naar rechts achter en Kaspar moet net even voorbij de page zijn, op ‘stilstaan’. Daar staat ze ook stil. De duivel geeft een teken aan de spelersgroep op te staan. Ze draaien tegelijk naar recht. Muziek: ‘Ter tyt’.

DH: Als Viligratia de lakei speelt, moet hij tijdens de ommegang ‘ergens’ logischerwijs invoegen. Na de laatste soldaat. Dornach heeft hem tussen Jozef en Viligratia.
De koningen gaan tussen de rechtercoulissen.

.

Vervolg  Deel 3 – GT blz. 6 beginnend met ‘Ter tyt Herodis regiment’ t/m ‘met onsen vreuchdensanck’ blz. 13

Deel 1 – GT blz. 1 t/m 4: Kaspar: ‘En hope voor het kind..”

Deel 4 – GT blz. 13 beginnend met ‘Verlaet o heer’ t/m 17 Maria: ‘van hier en tot het veer Egyptenlant’

Deel 5 – GT blz. 17 beginnend met het opruimen van krukje en geschenken door page, het plaatsen van de troon van Herodes door duivel t/m einde.

.

Kerstspelenalle artikelen

 

1682

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

VRIJESCHOOL – Driekoningenspel- regie-aanwijzingen (1)

.

In 1991 verscheen bij Rudolf Steiner Verlag in Dornach, Zwitserland,

WEIHNACHTSPIELE AUS ALTEM VOLKSTUM
DIE OBERUFERER SPIELE

KERSTSPELEN UIT DE OUDE VOLKSCULTUUR

DE SPELEN UIT OBERUFER

Meegedeeld door Karl Julius Schröer
Toneelscènes van Rudolf Steiner

Uitgave met daarbij regie-aanwijzingen volgens de enscenering in D0rnach.

Toen ik met dit spel in de jaren 1970 op de Haagse vrijeschool meespeelde, heb ik gedurende een aantal jaren allerlei aantekeningen gemaakt.
Vaak werd het spel geregisseerd door Noor Gerretsen. Haar ouders hadden het spel in het prille begin ook in Dornach gezien en vanuit een zekere herinnering volgde Noor allerlei  ‘oorspronkelijke’ regie-aanwijzingen. Een menigsverschil over het een of ander werd vaak beslecht met: ‘Ja, maar het is Angabe.’ Deze Angabe=aanwijzing=zou dan van Steiner zelf afkomstig zijn.

Nu de spelen ook al weer zo’n 100 jaar opgevoerd worden (vanaf 1915) – over de hele wereld – kan het niet anders of er doen zich veranderingen voor. Meestal geen grote, maar toch, die afwijken van wat hier gezegd wordt. Zolang deze het beeld niet verstoren of het juist ten goede komen, lijkt me dat geen probleem. 

Het kan bijna niet anders dan dat in zo’n lange tijd ‘toevallige vondsten’ een eigen leven zijn gaan leiden en ook in de ‘Angabesfeer’ terecht zijn gekomen.

In Den Haag droegen in ‘mijn’ tijd de drie koningen, om hun kleur uit te drukken, geen stoffen kleding, maar crêpepapier. Een soort hes zonder mouwen, over een onderkleed, om het middel bijeengehouden door een wat bredere stoffen band in dezelfde kleur. In de aanblik was het voor mij zeker zo, dat ze daardoor iets verhevens kregen, iets meer dan de kleding van stof. Dat zou dan zo’n Angabe geweest zijn, wat heel goed kan, maar nu werd er wel gesproken van ‘dit is imaginatief’, a.h.w. de koningen als imaginaties. In een sprookje is ‘de koning’ wél zo’n imaginatie, maar deze drie koningen zijn toch ook historische figuren. 
Het kan dus zomaar zijn gebeurd dat er in het begin helemaal nog geen kleren voor de koningen waren en dat men zich beholpen heeft met papier. Ik weet niet of het zo is, maar het zou kunnen en dan kan dit ‘behelpen’ een eigen leven zijn gaan leiden in de vorm van een ‘imaginatie’, c.q.: ‘Angabe’.

Het verhaal gaat, dat ‘ooit’ ‘ergens’ Viligratia tijdens het repeteren zijn boek met een klap heeft dichtgeslagen. Dat kan een zeker theatraal effect hebben. Maar een collega schijnt een keer, ‘stiekem voor de grap’, veel talkpoeder – om het haar van de spelers grijzer te maken – tussen de bladzijden te hebben gestrooid, met het effect dat er bij het dichtslaan, een enorme ‘stofwolk’ tevoorschijn kwam. Kinderen vinden dit leuk en reageren. Dan kan er maar weer zo een ‘Angabe’ zijn geboren: het boek is oud en stoffig, dus….

De verklarende tekst in groen is die van het boek, in blauw van mij. De spreektekst is de gangbare tekst zoals die in Den Haag werd gebruikt. Wanneer nodig, afgekort met GT. De afkoring DH betekent: zo zag ik dat in Den Haag in de jaren 1970. Wanneer er sprake is van ‘rechts of links’ is dat steeds vanuit de zaal gezien.

HET DRIEKONINGENSPEL UIT OBERUFER

De spelersgroep
De engel Gabriël, koning Melchior, koning Balthasar, koning Caspar, page, Maria, Jozef, lakei, Viligratia, koning Herodes, de hoofdman, de krijgsknechten, de drie schriftgeleerden: Kaifas, Pilatus, Jonas (Judas), de duivel.

DH: alle achterdoeken: wit. Daarvoor opgesteld: banken. De bank waar de schriftgeleerden op zitten, moet naar achter toe kunnen omvallen. Dat moet, gezien het achterdoek, goed bekeken worden. 

De banken staan achter op het toneel in een halve cirkel opgesteld. Van achteruit komt de spelersgroep op.

DH: geen halve cirkel, maar recht. In het boek is wel de opmerking gemaakt dat er in de ‘Schreinerei=werkplaats=gespeeld werd en dat men met de ruimtelijke vorming rekening had te houden.

Volgorde van opkomen:
Engel – Melchior – Balthasar – Caspar – page – Maria – Jozef – lakei – Viligratia – Herodes – hoofdman – 1e krijgsknecht – 2e krijgsknecht – 1e schriftgeleerde – 2e schriftgeleerde – 3e schriftgeleerde – duivel.

Ze lopen langs de banken, staan even stil en gaan dan tegelijk zitten. De engel komt naar voren en spreekt.

DH: de spelers komen van links achter, vlak langs de banken, op. Volgorde:
engel, Melchior, Balthasar, Caspar, Viligratia, page, Jozef, Maria, Herodes, hoofdman, soldaat, lakei, schriftgeleerden, duivel.
Ik zag in DH dat de rol van Viligratia en de lakei door 1 persoon werd gespeeld. Aangezien Viligratia eerder aan de beurt is, komt hij dan wél op p uiteraard ontbreekt dan de lakei – en Viligratia komt na de eerste ommegang niet meer het toneel op, blijft achter om zich als lakei om te kleden en deze komt met de eerstvolgende ommegang mee het toneel op.

De volgorde is anders dan in Dornach.

Er is geen muziek.
De duivel treedt als een soort toneelmeester op. Wanneer de spelers voor de banken, voor hun zitplaats staan, draaien ze zich tegelijkertijd met hun gezicht naar het publiek, de duivel geeft een gebaar dat ze kunnen gaan zitten en ze doen dat – als het lukt – precies tegelijk. De duivel gasast niet zitten, msar blijft, naast de laatste schriftgeleerde, terzijde in de coulissen.

De troon van Herodes staat links tussen de coulissen; die van de koningen rechts.

De engel komt naar voren, in het midden, de staf in de rechterhand – zij buigt 3x.
De Duitse uitgave geeft niet aan hoe. In DH: (later in de tekst) : midden, rechts, links en spreekt: 

DH: geen buigingen aan het begin.

De Enghel spreeckt :

‘k Treet voor uluyden sonder spot,
goên avond saamen gheve u god,
een goên avond ende geseghende tyt,
mooch ons van daarboven syn toegeseyt.

heel kleine onderbreking

Agtbaare, seer vroede, goetgonstighe heren,

de engel buigt drie keer: midden, rechts, links

oock deugtsaame vrouen ende joncvrouen in alle ere,

de engel buigt drie keer: midden, rechts, links

wilt altegaar niet euvel duyden
dat wij ons spel vertoonen voor uluyden.
Tgeen dat ghy voor u ooch sult sien
is niet versintsel van onsliên,
noch ook van heidens uytgedocht
maer deur de heylighe scrift gebrogt;
van hoe Christus quam, ons menschen ten troost,
oock van d’albekende wysen van oost –
Sy synder gecomen een varre toght-
so als elck reysersman wel kennen moght –

in bepaalde uitgaven staat reyersman: dit is een typefout: het is een reiziger, een reysersman

Sy synder nae Hierusalem geteghen
en vraegden naet kindeken alder weghen.

heel kleine onderbreking

Herodes heytet mit droefnis vernomen
en hiet de geleerde priesters comen;

hiet=tikfout: liet

die sullen hem segghen sonder verlaet
wat inder heylighen scrifte staet.

heel kleine onderbreking

So ghy bereyt syt en het aen wilt hooren,
swyght stil en opent wyt u ooren.

De engel gaat bij de spelersgroep zitten op zijn plaats. De duivel brengt de koningsstoel en poetst deze met zijn staart omstandig op. Dan staat de engel op en gaat links (vanuit de zaal) opzij van de troon staan. 
De page gaat voor de koning staan en buigt. De koning loopt naar de stoel; de page begeleidt hem.

Als extra opmerkingen staat er in het boek:
De engel gaat naar zijn plaats. De duivel springt achter het toneel (denk aan de locatie van toen), komt met een stoel op zijn schouders tevoorschijn en zet deze vooraan in het midden, poetst hem en blaast stof weg en en haalt nog wat streken uit. Dan sluipt hij naar zijn plaats terug. De engel gaat links (vanuit publiek) van de troon staan. De page gaat staan, buigt diep voor koning Melchior. Deze gaat staan, schreidt waardig naar de stoel en gaat zitten. De page staan achter hem.

GT: Engel terug naar de achtergrond. Duivel brengt koningszetel. Pagie geleidt K.Meichior naar de zetel)

DH: de engel gaat terug naar de bank en gaat zitten.

Ook gezien dat de engel na zijn woorden naar rechts gaat en daar vooraan, blijft staan. Dit om onnodig geloop – eerst naar achteren, gaan zitten, weer opstaan en naar voren lopen, te vermeiden. Als de duivel dan weer op zijn oude plaats staat.

DH: De page kruist als deze gaat staan, de armen voor de borst en wendt zich zo tot de koning die aan de beurt is. Dan een kleine stap naar rechts, anders staat hij vóór Balthasar. Melchior schreidt dan naar de troon, staf in rechterhand, onmiddellijk gevolgd door de page die terzijde blijft staan,links.

Coningh Melchior spreeckt :
DH: de denker, hij spreekt stralend, de zaal in:

Myn gattercompas end instrumenten goet
naestelyc, pagie, hende bringhen doet,

naestelic=tikfout: haestelic

de page buigt en loopt naar rechtsachter, maar nog vóór de banken 

der heemlen gloria, reickt boven dien

bij der heemlen houdt de page nog even in en wendt het hoofd om te luisteren, en pakt uit de coulissen de voorwerpen

De oude Duitse tekst heeft tussen gatter en compas een verbindingsstreepje; in de GT staat het woord aan elkaar en wordt, voor zover ik heb gezien, altijd als één ding beschouwd. Volgens dit artikel zijn het echter twee verschillende instrumenten. Er waren nog geen verrekijkers met lenzen, maar een rol om door te kijken, kan heel goed gebruikt worden, zie artikel. DH had zo’n rol.

gins blinckt een star so noyt en wiert gesien:
daor Venus mit Sonne doet consamaneren
staet iet veurt oogh als nimmer te veuren:
een overschone helle schyn !
van waer mach dit gestarnt wel syn?

De page draagt met twee handen de kijker, terug aan de linkerkant van de troon, gaat voor Melchior staan, die geeft hem in de linkerhand zijn staf en pakt met een of twee handen de kijker aan. Page draait terug met staf in linkerhand en gaat weer naast de troon staan. Melchior gebruikt het instrument:

Als er twee instrumenten gebruikt worden, moet de page, bijna voor Melchior staand, met zijn linkerhand eerst een daarvan in Melchiors linkerhand geven. Met zijn linkerhand pakt de page nu de staf van Melchior over en geeft hem in zijn rechterhand het andere instrument, de page gaat weer op zijn plaats staan door a.h.w. naar links terug te draaien, achterwaarts te stappen. Melchior moet nu een van de instrumenten gebruiken en het andere in zijn schoot leggen. Eventueel later verwisselen. Eenvoudiger is dus: 1 instrument. 

’t en is niet byster veer geleghen,
dit is certeyn een heyligh teken,
te middenst sienick eene maagt,
die claorelyc een kindeken draegt,
de helle glans van heur gelaet,
het ligt der starre te boven gaet;

De engel loopt met de ster over het toneel; 
extra aantekening: de engel gaat heen, en weer terug. De page wijst met de vinger mee, terwijl Melchior spreekt:

DH: de engel loopt van rechts naar links midden, vlak voor ‘sneller’ is hij ook sneller gaan lopen, a.h.w. naar de overkant van het toneel.

oock doet sy nieuwers stille staon
doch sneller ende sneller rontsomme gaon.
Het kind dwelc de joncvrou draegt
ick schou’t beweeght hem telken staeg.

Legt de kijker rechts van hem, denkt even na en zegt tegen de page:

Te duyden wat wonder verschynt aldus,
roept, pagie den mathematicus
of hy mogt verclaeren wattet bediet
dat men de maegt met een kindeken siet.

Page buigt en spreekt:

DH: Melchior legt de kijker rechts van hem in de troon, page gaat voor hem staan, geeft hem de staf terug en spreekt:

Pagie spreeckt:

Ghenadighe coninck, u woort ic wel verstae;
ic bringh u schielken Viligratia.

Na een tweede diepe buiging gaat de page naar de achtergrond, sommeert Viligratia – wenkt 3x met zijn vinger hem te volgen en brengt hem naar de koning. Ze gaan rechts en links van de troon staan. Viligratia buigt eerbiedig.

DH: page buigt met gekruiste armen en loopt vanaf links van Melchior recht naar achteren, kijkt links en rechts, zoekt. 
In een eerder uitgegeven tekst, staat: pagie gaat naar de kompanij, vindt met enig zoeken Viligratia, wenkt hem met de vinger en voert hem tot de koning.

GT: Pagie haalt Viligratia

Coningh Melchior spreeckt:

Myn Viligratia., duydt ghy my ginse sterre ?

Viligratia spreeckt:

Schermt met zijn hand zijn ogen af en tuurt lang naar de hemel, schudt zijn hoofd en spreekt:

Ghenadighe coninck, dit sy van my verre,
doch willec de profeten consamaneren

willec is tikfout=willic

oftic uyt haor welligt iet deducere.

oudere tekst heeft offic

Bladert haastig in een groot boek dat hij onder zijn arm draagt.
Extra toevoeging: hij heeft een groot, lijvig boek onder zijn arm, opent het en bladert er haastig in, kijkt, zoekt, volgt zijn vinger tot hij iets gevonden schijnt te hebben.

GT: V. bladert in zijn boek

DH: groots de vinger op de passage:

Jesaia den profeet spreeckt inderdaat
van dat in Betlem te geschieden staet:
Een coninck daer alras geboren worden sal,
Messias van der aert ent gants heelal.

DH: boek met een zekere ‘klap’ dicht en weer onder de arm. 

Coningh Melchior spreeckt:

’t Coomt my te veur oft woort van den profeet
alree in Betlem sich vervullen deet, kleine pauze.

Viligratia knikt ‘ja’.

dies willic naestelyc bedeneken

naestelyc=tikfout=naerstelyc

wattic het kindeken sal schencken ?
een somme gouts houdic bereyt,
gout voegt eens coninghs majesteyt,
den coningh oock der aert ent gants heelal,

hij wijst met zijn hand naar boven en beneden

ic hope hy my des ghenadich wesen sal.

DH: Melchior gaat staan.

Gaet hene ende sorght mit vlyt, myn pagie,
dat al bereyt wort veur de pelgrimagie;

DH: page buigt

en voert ghy, Viligratia ’t regiment
tottic die reyse heb gebrogt ten end.

Hij gaat staan

Viligratia spreeckt:

Ghenadighe coninck, nae u content
willic hier voeren het regiment.

Viligratia en page buigen diep. Allen dan naar hun plaats. Nu springt de duivel weer naar de stoel, tilt hem omhoog en zet hem met een bons weer neer, poetst, stoft af en zet alles goed neer voor de tweede ko0ning. Dan sluipt hij terug. Koning Baltasar gaat staan, loopt naar de stoel, gaat zitten en spreekt.

GT: K. Melchior, Viligratia en Pagie zetel voor K.Balthasar gereed),
oudere tekst: K.Melchior, Viligratia en Pagie achter elkaar naar hun banken. De duivel stof de koningszetel af en zet hem opnieuw neer.

DH: duivel kijkt door de kijker, omgekeerd en schrikt. Na gepoets en gewrijf, geschoven met de troon enz. gaat hij weer naar zijn plaats en neemt de kijker mee.
Bij het teruggaan naar de banken: Melchior voorop, gevolgd door Viligratia en page, in de volgorde gaan ze ook zitten. Inmiddels loopt de engel met enige vaart terug naar de overkant van het toneel (rechts)

Koning Baltahsar gaat staan, loopt naar de stoel, gaat zitten en spreekt.

DH: page staat op, gaat met gekruiste armen voor Balthasar staan, buigt. Balthasar staat op, page stapje naar rechts, Balthasar richting troon, page volgt.
Blijft vóór troon staan en spreekt, met gevoel, warm, tikkeltje overdreven.

Coningh Balthasar spreeckt :

Huy morghen bragt myn hofstoet my de konde
hoe dat sich deuse nagt een wonder toonde.
Een vreemt gestarnt van selsaem claeren schyn
daor in een joncvrou deet verschenen syn,
mit haor een coninck vander aert ent gants heelal;

kleine pauze

het voeght dat men hem wieroock offren sal;

GT heeft datmen aan elkaar, oudere tekst los

DH: Balthasar gaat zitten

een kindelingh so lieflyc teer,
voorwaar sulck dingh en sachmen nemmermeer.

staat op en loopt naar het voetlicht 

GT tot het publiek sprekend:

Doet op de weghen ende straeten gaen
en deuse star ent wonder gaode slaen
so speurt ghy alte wel dattet waorlyc leyt
gelyck myn hofstoet my heeft an geseyt.

Gaat zitten. Extra aanwijzing: hij gaat terug naar zijn stoel en gaat weer zitten.

O nimmer en hoordic, veur ofte nae
dat bewaerheyt wier sulcke historia:

wier=tikfout=wier

DH: eerst peinzen, in tegenstelling tot Herodes, vol verwondering:

een joncvrou reyn, moeder te selfder tyt,

DH: engel komt in beweging en gaat langzaam naar andere kant toneel

heur kindelingh coninck arm ende ryc !

Nae Betlehem doet het gestarnt ons wysen
als souden wy algaoder daor henen reysen.
Niet en deurgront ic sulck geheimenis
dwelc bij den scriftgeleerden claer te vinden is:

zeer bedachtzaam

sonder man geboren een kindekyn,
een coninck der joetsen sal hy syn.

hij gaat staan

Dies willic op staon DH: staat op morghen mitten dach
ende sien offic het kindeken vinden mach,

De duivel komt weer, maakt de stoel klaar voor koning Caspar en haalt zijn streken uit. Extra: gaat weer naar zijn plaats terug en gaat zitten. De duivel tilt de stoel weer hoog boven zijn hoofd – het lijkt erop of hij deze met een grote smak weer neer wil zetten – zet hem dan heel zachtjes neer, poetst, stoft, blaast en verdwijnt dan weer naar zijn plaats.

GT: AF

DH: Balthasar voorop, gevolgd door page, gaan zitten. Engel terug naar rechts.

GT: Duivel maakt de zetel voor K,Kasper gereed.
oudere tekst: Duivel maakt de zetel gereed als voren

Koning Caspar gaat staan, gaat naar de stoel, gaat zitten.

DH: page herhaalt de ceremonie van bij de andere koningen.

DH: Kaspar: cholericus. Hij is de jongste. Krachtig in woorden, in de ademstroom. Stem mag niet uitschieten. 
Blijft staan.

Coningh Kaspar spreeckt:

0 wonder groot, hoochste verheuchenis,
diewyl eenmael de tyt gecomen is

oudere tekst eenmaol

en den messias, langh begeert, nu is geboren
van eener maegde uytvercoren.

wijst op de ster

Aldus doet een gestarnt ons leren,
welc teken men sal respecteren
mids de historie hier deur wiert vervult
die by den joetsen als verdightsel geldt
Sy soeken alder weghen mit groot misbaer
offet oock ieuwerinc te vinden waer.

kleine pauze

DH: gaat zitten

Wat efter salt geschenck end offer syn
daor met het kinde wel te vre mogt syn?

kleine pauze – overleggend

wyl hy een coninck is der aert ent gants heelal
is mir de gave so men brenghen sal.

pauze. staat op:

DH: staat op:

Mit alsulck offer willic tot hem gaen
en hope voor het kind daor met bestaen.

In het boek staat nu weer: staat op, gaat naar zijn plaats terug en gaat zitten. De engel gaat naar zijn plaats terug bij zijn bank, maar blijft staan. De spelersgroep gaat staan, begint te zingen en de engel leidt ze over het toneel. Aan het eind van het zingen is ieder weer bij zijn plaats aangekomen

GT: AF.

DH: met page af. Engel terug naar plaats op de bank – zie tegenstelling met Dornach. Evenals: de duivel schuift de troon van de koningen naar rechts in de coulissen, gaat snel terug naar zijn plaats en geeft een teken dat de spelersgroep op moet staan. In Dornach blijft de koningstroon (de stoel) staan!

.

Vervolgdeel 2 – GT blz. 4 beginnend met lied nr. 1 en ommegang t/m ‘daor bleve de starre stil staen, blz. 6

Deel 3 – GT blz. 6 beginnend met ‘Ter tyt Herodis regiment’ t/m ‘met onsen vreuchdensanck’ blz. 13

Deel 4 – GT blz. 13 beginnend met ‘Verlaet o heer’ t/m 17 Maria: ‘van hier en tot het veer Egyptenlant’

Deel 5 – GT blz. 17 beginnend met het opruimen van krukje en geschenken door page, het plaatsen van de troon van Herodes door duivel t/m einde

.

Kerstspelen: alle artikelen

.

1681

.