tekst in blauw van mij
‘
Toen ik in de jaren zeventig van de vorige eeuw voor het eerst in de 5e klas geschiedenis moest geven, was er niet zoveel achtergrondinformatie om binnen niet al te lange tijd de periode(n) te kunnen voorbereiden.
Er circuleerde wel een soort periodenschrift dat door de Leidense vrijeschoolleraar Paul Veltman was samengesteld.
Daarvan maakten veel jongere leerkrachten gebruik en ik vormde daarop op een bepaald ogenblik geen uitzondering.
Paul Veltman genoot aanzien binnen de vrijeschoolbeweging en dan ligt het mede voor de hand dat je – ook al omdat hij veel vrijeschoolonderwijservaring had – op zijn kennis en aanwijzingen voortborduurt.
Nu – zoveel jaren later – moet ik toch enige kanttekeningen plaatsen bij Veltmans werk ‘OUDE GESCHIEDENIS’ deel 1.
OUDE GESCHIEDENIS.
Deel I.
OERTIJD
VOOR-INDIË
PERZIE
EGYPTE
BABYLONIE
ASSYRIE.
De inhoud wordt voorafgegaan door dit voorwoord:
De inhoud van dit geschrift is een samenvoeging van dictaat voor de kinderen in de klas èn informatie voor de leraar, zoals dat eens in een geschiedenisperiode van de heer Veltman is ontstaan.
De vraag naar vermenigvuldiging van dit werk is ontstaan op een landelijke vergadering van vijfdeklasleraren in de cursus 1974-1975, toen het niet mogelijk bleek het oorspronkelijke geschrift binnen de tijd van één cursusjaar alle betreffende leraren ter oriëntatie ter beschikking te stellen.
Door medewerking van Rotterdamse vrijeschoolleraren kon het geschrift langere tijd ter beschikking gesteld worden aan een werkgroep van de Geert Groote School te Amsterdam, die het stencilwerk verzorgde.
Hopelijk biedt het die oriëntatie, die het met name voor nieuwe leraren mogclijk maakt om binnen de korte tijd van enkele periodenweken in een jaar, met enthousiasme tot een eigen verwerking van deze uitgebreide leerstof met zijn klas te kunnen komen.
Namens de werkgroepen,
Geert Grooteschool, Amsterdam
De inhoud van dit geschrift is een samenvoeging van dictaat voor de kinderen.
Vooral in het begin valt op dat Veltman veel aandacht besteedt aan ‘Atlantis’.
Hij beroept zich op Steiner en geeft vervolgens zijn antroposofische gezichtspunten over Atlantis aan de kinderen door.
Wie echter Steiner volgt in diens opmerkingen over ‘antroposofie in het onderwijs’ moet tot de conclusie komen dat Veltman daarmee geen rekening heeft gehouden, wellicht (mede) veroorzaakt door een interpretatie van een opmerking van Steiner, waarover zo dadelijk meer.
LEGENDA.
Dr. Steiner:
Theosophie des Rozenkreuzers.
Geheimwissenschaft
Akashachronik
Unsere atl.Vorfahren
Welt,Erde,Mensch
Bhagavad-Gita.
Pfeiffer; In Gaia Sophia I
Wachsmuth: Entw.der Erde, Werdegang der Menschheit
Uehli; Aegyptische Kultur, ein Isisgeheimnis.
Breasted; Ancient times ,
Lewis Spence; Atlantis
Scott-Elliot; History of Atlantis.
Jan Romein: Wereldgeschiedenis
Het moge duidelijk zijn dat deze achtergrondliteratuur voor het grootste gedeelte bestaat uit antroposofie. Dat kan voor de leerkracht buitengewoon verdiepend zijn, maar niets van de inhoud ervan hoort thuis in het geschiedenisonderwijs van de 5e (en andere!) klas(sen).
Algemeen
Na het Polaire en Hyperboraeïsche tijdperk, het Lemurische- en het Atlantische tijdperk, begint onze Na-Atlantische tijd, die 5 cultuurperioden tot op heden, heeft opgeleverd. (oer-Indische,oer-Perzische, Babylonische, Egyptische, Grieks Romeinse en onze eigen Westerse).
Deze cultuurperioden zijn een neersleg van de kosmische, menselijke ontwikkeling. De zon doorloopt alle tekens van de Dierenriem in 25920 jaren,(een wereldjaar). Wanneer de zon op 21 maart in een bepaald teken staat, is een cultuurperiode op zijn hoogtepunt. In onze cultuurperiode komt de zon langzamerhand op 21. maart in de Vissen te staan.
In de- 4e cultuurperiode was hii in de Ram, in de 5e in de Stier, in de 2e in Tweelingen, in de 1e in de Kreeft. Elke cultuurperiode duurt ongeveer 2160 jaar. Men ziet in zo’n periode sterk de invloed van het dierenriemteken. v.b. Stiercultus van de Egyptenaren, Perzen en Kretensers. Ramsoffers van Mozes en Abraham, Grieken en Romeinen. Aan de dualiteit van Iran en Turan, Ormuzd en Ahriman(tweelingen).
Het Atlantische tijdperk
Dr. Steiner heeft uitdrukkelijk aangegeven om onbeschroomd over Atlantis te spreken tegenover de kinderen.
In al zijn pedagogische voordrachten (GA 293-311) spreekt Steiner met geen woord over Atlantis. In GA 300, de notulen van de pedagogische vergaderingen van de vrijeschool Stuttgart waarbij Steiner aanwezig was, is slechts op 1 plaats iets te vinden, waar Veltman wellicht aan refereert:
=
( ) aber wir dürfen nicht davor zurückschrecken, bei den Kindern von dem atlantischen Land zu sprechen. Wir dürfen das nicht überspringen.’
GA 300A/86
‘
Maar we mogen er niet voor terugschrikken bij de kinderen over het Atlantische Land te spreken. Dat mogen we niet overslaan.
=
Dit antwoord volgt op een vraag hoe je voor de geologie een verbinding legt naar de Akasha-Kroniek.
Het is opmerkelijk dat Steiner hier de verbinding van de lesstof naar de antroposofie niet afwijst, terwijl hij 5 dagen eerder heeft gezegd:
=
Wir wollen keine anthroposophische Dogmatik lehren. Anthroposophie ist kein Lehrinhalt, aber wir streben hin auf praktische Handhabung der Anthroposophie. Wir wollen umsetzen dasjenige, was auf anthroposofischem Gebiet gewonnen werden kann, in wirkliche Unterrichtspraxis.
GA 293/15
Niet opgenomen in de websiteversie
‘Wij zullen in onze lessen geen antroposofische dogma’s onderwijzen. Antroposofie is geen lesinhoud – we streven ernaar de antroposofie in de praktijk te brengen. We zullen de inzichten die de antroposofie ons schenkt, omzetten in werkelijke lespraktijk.
vertaald/15
=
De leraar die dit vraagt moet geologie geven. In de verdere leerplanaanwijzingen zien we dat het geologie-onderwijs een vaste plaats krijgt in klas 9, maar die was er in 1919 nog niet; de conclusie ligt voor de hand dat deze vraag dan gesteld is door een 8e-klasleraar. De geologie van klas 6 had een heel andere inhoud en daaronder kwam er helemaal geen geologie aan bod, dus voor klas 5 kan deze opmerking al helemaal niet gegolden hebben.
Dan kan de opmerking, volgend op blz.86 van GA 300A:
=
Auch im geschichtlichen Zusammenhang können wir daran anknüpfen.
Ook in geschiedkundige samenhang kunnen we eraan vastknopen.
=
geleid hebben tot Veltmans opmerking.
Maar in alle verdere aanwijzingen voor het leerplan, noch in klas 8 en noch in klas 5, niet bij geologie en niet bij geschiedenis en verder in geen enkele pedagogische voordracht is ooit meer sprake van ‘Atlantis’.
Dat wil niet zeggen dat Atlantis in de 5e klas niet ter sprake mag komen; maar alles gaat om de manier waarop.
Veltman vervolgt:
Niet alleen in de geesteswetenschap is Atlantis een feit. Wiskundige bewijzen bestaan in de archeologie niet, maar vele geleerden . (Spence, Dacqne, Braghine, Wachsmuth, Donnelly, Frobenius) hebben zich met het Atlantisprobleem beziggehouden, Interessant is het, dat men in vele hypothesen Atlantis plaatst in IJsland, Noorwegen,Tunis, Sahara, Midden-Afrika ,N-Amerika, Groenland, Midden-Amerika, Zuid-Amerika, dus in alle streken die aan het werkelijke Atlantis geraakt hebben. Combinatie van feiten, bekend geworden in geologie, oceanografie, biologie, archeologie, filosofie, etnologie, antropologie, kosmografie, plantengeografie, geven reeds vele aanwijzingen dat de bakermat van de huidige culturen gelegen moet hebben op een continent, gelegen tussen Amerika, Europa, en Afrika.
In Atlantis zijn voor het eerst mensenrassen met verschillende huidskleur tot ontwikkeling gekomen. (Rmoahals,Tlavatli,Tolteken,Turaniërs, Semiten, Akkadiërs, Mongolen).
Het 4e wereldras begon misbruik te maken van de etherische krachten, door hen aan te wenden voor persoonlijke doeleinden. Zwarte magie trad op, met het gevolg, dat de elementen in hun structuur werden aangetast. Enorme natuurrampen waren opgeroepen, die het grote continent deden afbrokkelen en verzinken. De laatste nagalm van dit proces vindt men in Plato!s beschrijving van het eiland Poseidonis, gelegen ter hoogte van de huidige Azoren. Ook de verdwijning van dit laatste fragment van Atlantis wordt door Plato in verband gebracht met de goddeloosheid der bewoners. In de periode van verval leidt de Manu uittochten van ‘t Atlantische continent naar Centraal Azië. De kleine groep kolonisten moest zuiver bewaren, wat dc vrucht van de Atlantische mensheidsontwikkeling was geweest.
Een groep ging langs een noordelijke route, via Schotland, Midden Europa, Rusland. Een 2e groep ging langs de kusten van de Middellandse zee. Vanuit het nieuwe centrum van de Manu (in ’t beschermde Tarimbekken) gaan de impulsen voor de cultuurperioden uit. Zendboden met spirituele opdrachten gaan naar Voor-Indie, Iran, later ook naar Mesopotamië en Egypte. Geologisch valt deze tijd samen met de ijstijd.
Tot zover Veltmans tekst voor de leerkracht.
Waar ik zelf twijfel of de tekst in een periodenschrift hoort, heb ik gecursiveerd.
Oude Geschiedenis
inleiding
Waarom leren wij geschiedenis?
Met alle mensen en volken, die nu op aarde wonen, zijn wij verbonden. Zij ademen dezelfde lucht in als wij, dezelfde zon beschijnt allen; wij hebben hen en zij ons nodig.
Het is das goed te leren van andere landen on volkeren.
Wij zijn met hen verbonden in de RUIMTE.
Hoo? Dat leert ons de AARDRIJKSKUNDE.
Maar in vroeger tijd hebben op aarde mensen geleefd en gewerkt, waarmee wij óók verbonden zijn. Zij hebben ons iets geschonken, waardoor wij nu kunnen leven, zoals wij leven.
Zonder de BOUWKUNST van Egypte en Babylon, van Griekenland en Rome zouden wij niet kunnen bouwen zoals wij nu doen.
Zonder de landbouw van de oude Perzen zouden wij nu niet zoveel groenten en vruchten, hebben. Zelfs ons alledaagse brood zou ons ontbreken.
Niet in de RUIMTE zijn wij met vroegere mensen en volken verbonden, maar in de TIJD.
Hoe? Dat leert ons de GESCHIEDENIS.
De oudste overleveringen van de mensheid bestaan uit MYTHEN, SPROOKJES,
SAGEN on LIEDEREN, (HYMNEN) ter ere van de goddelijke wezens.
In vroeger tijd hadden de mensen geen gedachten en begrippen zoals wij die nu hebben, maar zij leefden en spraken in beelden.(??)
De grote en rijke fantasie, die de beelden opriep is meer en meer verloren gegaan ,Het denken in vaste begrippen is ervoor in de plaats gekomen. Door dit denken heeft de mens de aarde leren beheersen met wetenschap en techniek. De beeldenwereld is nog wel aanwezig in de dromen, die wij hebben. Ook kleine kinderen, zieken en krankzinnigen hebben de beeldenwereld in zich.
Wanneer in ons midden plotseling een Indiër uit de oertijd zou verschijnen en in zijn beeldentaal zou gaan spreken, zou men hem niet begrijpen, (ook al sprak hij in onze taal). Ja men zou hem waarschijnlijk in een krankzinnigengesticht brengen. ….
En omgekeerd; een mens uit de huidige tijd zou voor de Indiërs uit de oertijd een raadsel zijn. Snel zou hij aan de goden geofferd worden, omdat hij God noch mens, dier noch.duivel was.
Alleen de mens is van alle levende wezens in staat steeds nieuwe vermogens te verwerven in zijn ontwikkeling.,,
De geschiedenis laat ons die ontwikkeling zien.
Als een grote stroom, met voortdurende veranderingen, gaat de mensheid voort. De innerlijke en uiterlijke krachten van de mens zijn in de loop van duizenden jaren geheel anders geworden.
Deze krachten noemt men het BEWUSTZIJN van de mens.
Het begin van de cultuurperioden
Wanneer een volk een bepaalde ontwikkeling v.h. menselijk bewustzijn heeft doorgemaakt en onder grote, door de goden geïnspireerde, leiders een taak volbrengt, die voor de gehele mensheid van betekenis is spreken wij van een CULTUURVOLK.
De oudste cultuur die wij kennen is de Oud-Indische cultuur.
Het begin van deze cultuur valt samen met een ongehoorde ramp, die zich op aarde voltrekt. Een heel werelddeel met een oeroude beschaving, bewoond door zwarte, rode, gele, bruine en blanke rassen, verzonk in de woeste golven van de oceaan. Prachtige steden met tempels en havens,burchten en torens werden weggevaagd. Aardbevingen en stormvloeden vernietigden het ATLANTIS-CONTINENT. In deze tijd verstarde tevens een groot deel van de aarde in de greep van het landijs, dat in massieve kilometerdikke plakken vanuit de Noordpool kwam aanschuiven, mens en dier en plant verjagend of verdelgend: de IJSTIJD is in volle gang. De ondergang van ATLANTIS door de vreselijke vloedgolven is bewaard in de ZONDVLOEDSAGEN van vijftig volkeren.
Het meest uitvoerige verhaal vindt men bij de Griekse filosoof PLATO.
In alle sagen is het duidelijk dat de ramp een gevolg was van de slechte daden der Atlantiërs, die zich niet aan de orde der Goden stoorden. Voor de ondergang van Atlantis waren echter groepen van kolonisten naar andere werelddelen getrokken. De grootste leider van hen, die een groep naar Centraal-Azië bracht, wordt door de Indiërs MANU genoemd.
De Oud-Indische cultuurperiode begon omstraaks 8000.jaar vóór de geboorte van Christus.
In de Indische sagen wordt de stichter van de Indische cultuur Manu, de “Vader der Mensheid” genoemd.
Hoe Plato over Atlantis schrijft (Kritias en Timaios)
“De mijnen schonken edele metalen en smeltbare ertsen, waaronder een soort koper, die nu nog enkel in naam bekend is en na ’t goud als ’t kostbaarste metaal gold. De bossen verschaften hout voor allerlei bouwwerken en voedsel voor wilde en tamme dieren in grote kudden. Zo waren er talrijke olifanten, want er groeide rijkelijk voedsel in moerassen, vijvers en stromen, op de bergen en in de vlakten, niet alleen voor vele kleine diersoorten, maar ook voor de grootste en vraatzuchtigste. De gehele natuur was van welriekende geuren vervuld, die de aarde door haar planten, bloemen en vruchten uitademde, en ook bloeide daar een heerlijke veldvrucht, een boom die spijs, drank en kostelijke olie voortbracht, ooft en zoete versnapering, die de maag van de verzadigde tot lokkende verkwikking dient. Dat alles werd in rijke overvloed voortgebracht door het eiland, dat toenmaals in het koesterende zonlicht baadde. Daar de aarde de mensen alles schonk, bouwden zij tempels en paleizen, havens en schepen, doch tevens bebouwden zij het ganse land……Doch toen de van de godheid afstammende verheven eigenschappen door de voortdurende menging met de kinderen der sterfelijken begonnen te verminderen en de al te menselijke eigenschappen boven kwamen en op de karakters der mensen de overhand kregen, toen waren zij niet meer bij machte hun geluk te dragen en zij ontaardden……
Doch de over allen regerende Godenvader zag in hun verstokte harten en zijn toorn werd opgewekt, toen hij hun verheven geslacht zo ontaard bevond; hij wilde hen laten boeten……
VOOR-INDIE
Voor-Indië is een groots land met enorme vruchtbaarheid en levenskrachten. Een weelderige plantengroei overdekt ’t land. Machtige oerwouden wisselen af met vruchtbare vlakten, begroeid met allerlei soorten bomen, heesters en bloemen. Alle klimaten van pool-tot woestijnklimaat zijn in Indië te vinden, alle belangrijke plant- en diersoorten, alle huidskleuren onder de bevolking komen daar voor. Indië is als het ware één gehele aarde in ’t klein. Krachtige olifanten, ranke herten en glanzende tijgers bevolken ’t oerwoud. Veelkleurige slangen, metaal-blauwe pauwen, bonte vlinders en manenloze woestijnleeuwen leven er. In ’t noorden sluit een duizelingwekkend hoog gebergte de horizon af. De Himalaya met zijn 8000m. hoge toppen wordt ’t “dak der wereld” genoemd.
In ’t zuiden, gevormd als een puntig olifantsoor, woonde een donkerkleurige bevolking.Tussen ’t hoge noorden en ’t bergachtige zuiden liggen de grote vlakten van de rivieren Indus en Ganges.
De scharen van Manu kwamen uit ’t noorden in Indië binnen. De oer-Indiërs behoorden tot het ras der Ariërs. Zij waren rijzig en schoon van gestalte blank van huid, blond van haar en blauwogig. Het Sanskrit heeft ‘nobel’, ‘rein’, ‘puur’. Zij leidden een zwervend leven en trokken met hun kudden in het land rond.
’s Zomers zochten zij de koele bergen en ’s winters de zoele vlakten op. De zomer kan in Voor-Indië een kwelling zijn: de verschroeiende zon en stofregens doen de mens smachten naar het koele licht van de maan. De regentijd brengt nieuwe groeikracht en de zware donderslagen die deze tijd inluiden worden met vreugde begroet. De dondergod Indra is een van de meest geliefde goden geweest bij de oude Indiërs.
De Indiërs waren eenvoudig gekleed in katoen en linnen. Zij woonden in ronde katoenen tenten met een paal in het midden. Iedere dag offerden zij op hun huisaltaar aan de god Agni, de gcd van het reinigende vuur, die bemiddelaar was tussen goden en mensen. Het voedsel dat zij tot zich namen, bestond uit melk en melkgerechten, wortels en vruchten. Nooit doodden zij een dier; zij beschouwden het als hun vriend.
De taal van de Indiërs heet SANSKRIT en is aan de onze verwant. Nog steeds is deze taal in gebruik bij de priesters en alle heilige liederen, hymnen en gedichten zijn in ’t Sanskriet opgetekend. Vele woorden in ’t Sanskrit kan men terugvinden in Grieks en Latijn en in onze eigen taal.
Langs de rivier de Indus trokken de oer-Indiërs steeds meer naar ’t zuiden. Zij kwamen daar in aanraking met de zwarte bevolking die in versterkte steden woonde.
De steden der zwarten werden veroverd, de Indiërs begonnen de grond te bebouwen en leidden geen zwervend leven meer…Manu had de leiding overgedragen aan de zeven Wijzen, de heilige Rishi’s geheten. Het volk werd zeer streng gescheiden in 4 kasten of standen die zelfs verschillend van huidskleur waren
1.BRAHMAN (priesters) blank
2.KSHATRIJA’S (ridders) rood
3.VAISIJA-S (handwerkslieden) bruin
4.SUDRA-S (boeren) zwart
het is mij niet bekend of dit klopt
Buiten de kasten stonden de PARIA’S (onreinen), de nakomelingen van de donkere oerbevolking. Het was de leden van een kaste streng verboden om met een lid van een andere kaste te trouwen of mee om te gaan. Een lid van een kaste voelde zich zelfs verontreinigd wanneer hij werd geraakt door de schaduw van een Paria.
De oudste geschriften der Indiërs zijn heilige boeken en heten VEDA’S (heilig woord). Zij bestaan uit een verzameling heilige liederen, gebeden en offerspreuken. Later zijn boeken met geheime priesterwijsheid (UPANISHADS) opgeschreven.
Later zijn zeer grote dichtwerken ontstaan in de z.g. heldentijd, een verzameling godensagen en lotgevallen van Indische helden.
Het RAMAIJNA behandelt de geschiedenis van de held RAMA, die zijn schone vrouw moest terugveroveren op een boze demon. Het MAHABHARATA behandelt in hoofdzaak de strijd van de held ARDJHUNA en zijn 4 broers tegen de 100 Korawa’s.
Het schoonste deel van dit heldendicht, dat meer dan 100.000 SHIOKA’S ( = 2-regelig vers) telt heet het BHAGAVAD-GITA (het lied van God) en handelt over een tweegesprek tussen de held ARDJHUNA en KRISHHA, een als koningszoon vermomde god, aan de vooravond van de geweldige 18-daagse veldslag. Behalve de strijd van de PANDU’s en KURU’s zijn er nog andere prachtige verhalen in het Mahabharata te vinden, bv. dat van NALA EN DAMAlJANTI, SJIWA en PARVATI, SAVITRI en IJAMA.
De belangrijkste goden der Indiërs waren
BRAHMA, de Schepper
VISHNU, de Behoeder en
SHIVA, de Vernietiger van het Heelal
Later werden deze goden als een Drie-eenheid beschouwd. Maar ook vereerden de Indiërs vele lagere goden:
AGNI , de god van het vuur
INDRA, de dondergod
VARUNA, de god der wateren
VAIJU, de god der winden
IJAMA , de god des doods
SURIJA, de zonnegod
SOMA , de maangod
KALI, god van de duisternis en boosheid.
Verder was hun hemel gevuld met een onnoemlijk aantal lagere goden, demonen en andere wezens.
In Indië is alles ruim, breed, groot en ingewikkeld: de tempels gelijken een opeenstapeling van beelden en ornamenten, de gedichten zijn honderdduizend regels lang, een koning heeft soms zestigduizend zonen, een held leeft elfduizend jaar.
Alle kunst, alle maatschappelijke verschijnselen, zijn echter doortrokken van één machtig beginsel: het goddelijke.
In de lange geschiedenis van de Indiërs is er één mens geweest, die zo hoog in zijn ontwikkeling was gestegen, dat hij na zijn leven niet terug behoefde te komen.
Deze mens is de Buddha geweest. In zijn laatste leven werd hij geboren als prins in een vorstelijk geslacht; hij leerde bijtijds zijn taak kennen, zei het hofleven vaarwel en zocht de eenzaamheid.
Na grote beproevingen en vele moeiten, werd hem de “Grote Verlichting” ten deel (d.i. de hoogste wijsheid, die een mens met hulp van de goden op aarde kan verwerven). Hierdoor werd hij tot Buddha. Na zijn dood steeg hij op naar het NIRVANA, d.w.z. hij was van zijn levens op aarde verlost en rustte in de schoot van Brahma. De leer die hij predikte wordt Buddhisme genoemd.
Van Buddha
De mens die men in de geschiedenis de Buddha noemt, heeft ongeveer van 550-470 v.Chr. in Indië geleefd. Naar de overlevering verteld, is hij in de stad Kapilarasthu geboren, als zoon van koning Suddhodana en koningin Maya. Prins Siddharta groeide op in weelde en pracht (zijn vader trachtte alles, wat zijn zoon aan het denken kon brengen, van hem weg te houden).Vergeefs!
Op enige tochten in de zorgvuldig gereinigde stad zag hij een oude, een zieke, een.dode en een bedelmonnik. Zijn wagenmenner lichtte hem in. Prins Siddharta ging nadenken over het leven en hij herkende zich als een Bodhisatwa(=hij,die een Buddha moet worden). Hij liet rijk, ouders en zijn vrouw Gopa en zijn bezittingen achter, trok de bergen in als bedelmonnik en bereikte door grote krachtsontplooing de staat van “Verlichting”. Nadien predikte hij zijn leer met zijn leerlingen van stad tot stad trekkend. Zijn lievelingsleerling heette Ananda. Op tachtigjarige leeftijd stierf Buddha. Zijn preken en spreuken zijn later opgetekend.
Buddha’s leer heeft zich verbreid over geheel Voor-Indië; men werd zijn volgeling tot in het verre China, Japan en Tibet, zelfs tot in Maleise eilanden. De leer van Buddha was niet vijandig aan de oude godsdienst der Brahmanen, maar de verschillen in Kaste werden opgeheven.
Ieder mens, koning of knecht, priester of boer, kon het ‘pad des heils’ betreden.
De Indiërs hebben de wereld niet veroverd, maar Buddha’s leer drong zonder geweld tot ver over de grenzen. Onderling voerden de Indische koninkrijken wel strijd. Zij waren zwak en geraakten onder de heerschappij van Perzen, Grieken en Mongolen, ten laatste onder de Engelsen.
De grote Gandhi heeft Indië vrij van Engeland trachten te maken zonder geweld. Door de geestkracht van zijn werk werd Indië na de 2e wereldoorlog inderdaad vrij.
Voor de leerkracht:
Het is interessant dat India niet slechts in de ruimte een afspiegeling van de gehele aarde is, maar ook in de tijd spiegelt de Indische geschiedenis de andere cultuurperioden.
Dan komen de Engelsen in het etherisch rijke Indië. Het is niet toevallig dat zij als dragers van het 5e cultuurtijdperk zich zo diep met India verbonden hebben!
HYMNE AAN AGNI (rig-veda)
O AGNI, HEILIG VUUR,
STRALEND IN REINE GLANS,
GIJ ZUIVERT ONS LEVEN.
GEEF ONS VOEDSEL EN KRACHT.
BESCHERM ONS EN WEER HET ONGELUK AF!
GIJ OMVAT ALLE GODEN
ALS EEN RAD DE SPAKEN
GIJ ZIJT ONZE PRIESTER!
WIJ LOVEN U, AGNI,
GIJ GLANZENDE, STRALENDE!
HOOR ONZE BEDE…..
TEKST UIT DE UPANISHADS.
“GIJ, BRAHMA, ZIJT VROUW, GIJ ZIJT MAN
GIJ ZIJT DE DONKERBLAUWE BIJ EN DE GROENE PAPEGAAI
MET RODE OGEN. UW KIND IS DE BLIKSEM. GIJ ZIJT DE SEIZOENEN EN DE ZEEËN. GIJ HEBT GEEN BEGIN, GIJ DOORDRINGT ALLES, EN ALLES IS GEBOREN UIT U!”
BRAHMAANS GEBED (bij ’t opstaan)
BHUMA KSHAMAMI (aarde vergeef mij).
UIT HET BHAGAVAD-GITA , 11e zang
“Heer” sprak ARJHUNA, “indien gij meent, dat ik het verdragen kan, openbaar dan Uw eeuwige zelf aan mij!”
“Aanschouw dan, o prins, mijn duizenden vormen, aanschouw het heelal, dat in mij besloten is. Ik zal U het hemelse gezicht verlenen”, sprak KRISHNA.
Toen openbaarde VISHNU zich aan KUNTI’s zoon, met vele monden en ogen, vele wonderbaarlijke gezichten, vele hemelse versierselen en wapenen, bloemen en gewaden, gezalfd met zalven van hemelse geur, vol wonderbaarlijkheid, glanzend en eindeloos, met vele gelaten naar alle kanten gewend. Zijn schittering was als de schittering van duizend zonnen. En in dat lichaam zag Arjhuna het ganse heelal in al zijn onderdelen tot één verenigd. Zijn haren rezen te berge, hij boog het hoofd en sprak met gevouwen handen vol verbazing:
“Mijn God ik aanschouw U en alle goden zie ik in uw lichaam, elk naar zijn rang en alle schepselen; ik zie BRAHMA, tronend op zijn lotosbloem, en alle wijzen en de heilige slangen, oneindige vorm, ik vind aan u geen grenzen; ontelbaar zijn uw armen, magen, monden, ogen. Aan U is geen begin, geen midden en geen einde!
Gij zijt onverwoestbaar en onvergankelijk. Zon en maan zijn uw ogen, het vlammende vuur is uw mond. Gij vervult de vier hoeken des hemels en de ruimte tussen hemel en aarde. In u treden de scharen der DEVA’s binnen met gevouwen handen, vrede roepend. De RISHI’S en de heiligen zingen Uw lof met heilige zang.
Nu zie ik u, o VISHNU, alomtegenwoordig, de hemel steunend in duizend kleuren, met opengesperde monden en vlammende ogen, nu beeft mijn hart, mijn rust is heengegaan.Vreselijk zijn uw monden met knarsende slagtanden, gloeiend als vuren op de dag des oordeels.
Wees mij genadig god der goden, toevlucht van het heelal! De zonen van DHRITARASHTRA, en menig koning; BHISMA, DRONA, KARNA, en ook vele vrienden zie ik uw vreselijke monden binnengaan, als motten die zich haasten naar het vuur tot hun vernietiging, zo zwermen deze helden uw monden binnen. Zeg mij, wie gij zijt, o vreselijke, o god der goden. Genade! Heer, uw wegen zijn voor mij verborgen!”
BUDDHA VERTELDE OVER ZICHZELF:
Ik groeide op, door zorgen omringd.
In de tuin van mijn vader waren vijvers met blauwe, witte en rode lotosbloemen – slechts voor mij bestemd. De fijnste reukwerken uit Benares, de fijnste zijden stoffen, alles was voor mij. Dag en nacht werd een wit scherm boven mij gehouden, opdat ik geen last zou hebben van hitte en stof. Ik had drie paleizen voor mij alleen: een voor de winter, een voor de zomer en een voor de regentijd en de bajaderen dansten voor mij. Zo levend in rijkdom, pracht en praal, kwam de gedachte bij mij op: Ook ik ben overgeleverd aan ouderdom, ziekte en dood! Moet ik daar nu van schrikken? Toen week de glans der jeugd, de schijn van gezondheid en kracht van mij en zo trok ik na korte tijd heen; ondanks mijn krachtig lichaam, mijn schone donkere lokken ging ik heen, tegen de wil van mijn vader en ondanks de smart van mijn vrouw. Met geschoren hoofd en in het gele kleed van de boetvaardige, verliet ik alles en zocht de eenzaamheid.
UIT BUDDHA1S LEVEN ZOALS DE INDIËRS HET VERTELLEN.
Van de goden kreeg de Bodhisatwa voor zijn geboorte deze opdracht:
“HET IS TIJD NEDER TE DALEN EN BUDDHA TE WORDEN TENEINDE OUDERDOM, ZIEKTE EN DOOD TE OVERWINNEN. EN DE DORSTIGE WEZENS DER WERELD HET WATER VAN DE ONSTERFELIJKE ZALIGHEID TE BRENGEN”!”
De pasgeboren Buddha deed zeven passen naar alle windstreken en sprake
“IK BEN DE EERSTE IN DE WERELD. IK BEN DE GROOTSTE IN DE WERELD. DIT IS MIJN LAATSTE GEBOORTE. IK ZAL EEN EIND MAKEN AAN HET LEED VAN ZIEKTE’, OUDERDOM EN DOOD!”
Uit het snarenspel der Bajaderen klonk Prins Siddharta tegen:
“DE TIJD IS VOOR U GEKOMEN, O.HEER! LAAT NEERDALEN HET WATER VAN DE ONSTERFELIJKE ZALIGHEID, OM DE DORSTIGE WEZENS DER WERELD TE VERKWIKKEN! SNEL ONTVLIEDEN DE MENS DE VREUGDE DER JEUGD, ALS EEN SNELLE BERGRIVIER. ZIJ VERDWIJNEN ALS EEN WOLK IN DE HERFST, WEZENLOOS ALS EEN LUCHTSPIEGELING IN DE WOESTIJN, ALS SCHUIM, ALS EEN ECHO, ALS EEN DROOM!”
Toen de heilige Buddha was heengegaan, beefde de aarde, de donder rolde en Brahma sprak:
“AFLEGGEN ZULLEN ALLE WEZENS DEZER WERELD HUN LICHAAM, ZOALS DEZE GROTE MEESTER, DE ONVERGELIJKELIJKE, DIE DE WEG VAN BUDDHA GING,DE HEER DER KRACHTEN, DIE VOLLEDIG ONTWAAKT HET NIRWANA INGING.”
Toen de heilige in het Nirwana binnenging, sprak de eerbiedwaardige ANANDA:
“ER WAS EEN HEILIGE SCHRIK, EEN HEILIGE HUIVERING BEEFDE DOOR DE WERELD, TOEN DE ONTWAAKTE, DIE VOOR ONS HET OERBEELD VAN HET HOOGSTE EN SCHOONSTE WAS, HET-NIRWANA BINNENGING!”
Dit kaartje niet!
En deze ook niet:
5e klas: geschiedenis: alle artikelen
VRIJESCHOOL in beeld: 5e klas – geschiedenis – India
5e klas: alle artikelen
878