Maandelijks archief: september 2022

VRIJESCHOOL – Opvoedingsvragen (12-2-5)

.

Hanneke Steutel en H. de Brey, keel-, neus- en oorarts, Weledaberichten nr 174, najaar 1997

.

De wonderbaarlijke luchtwegen van een kind
.

Zit je in de wachtkamer bij een keel-, neus- en oorarts (KNO-arts), dan zie je dat zeker de helft van de patiënten uit kinderen bestaat. Meestal zijn dit kinderen van nul tot zeven jaar, die zijn doorgestuurd omdat ze bijvoorbeeld last hebben van hun keel of problemen hebben met hun oortjes. Vooral dat laatste lijkt meer en meer voor te komen. In vergelijking tot tien jaar geleden [art. is uit 1997] wordt namelijk bij steeds meer kinderen een buisje in de oren geplaatst, waardoor ze weer beter kunnen horen.
Waarmee kan deze ontwikkeling te maken hebben? En wat voor processen vinden er in het kind plaats als hij last heeft van ernstige neus- of keelverkoudheid of van verstopte oren?

Een eigen lichaam vormen

Wanneer je als trotse ouder de ontwikkeling van je kind op de voet volgt, zul je af en toe grote bewondering voelen voor zijn prestaties: kruipen, lopen, praten, enzovoort. Maar behalve deze prestaties die het levert, gebeurt er met je kind in de eerste zeven jaar van zijn leven ook nog iets anders wat belangrijk is: hij vormt zijn lijfje om.

Als je naar het hoofd van een jong kind kijkt, zie je dat de schedel betrekkelijk groot is en het aangezicht nog vrij klein. Eerst heeft een kind een klein (wip-) neusje, maar langzamerhand groeit dat uit en krijgt het meer vorm. Precies hetzelfde gebeurt eigenlijk achter de neus, want zodra het aangezicht uitgroeit, groeien de bijholten mee.

Een fikse verkoudheid

Bij het ene kind verloopt deze omvorming gemakkelijker dan bij het andere. Heeft het kind bijvoorbeeld een erfelijke aanleg voor luchtweginfecties, dan zal het daar op den duur last van krijgen. Maar ook kinderen zonder deze aanleg ontkomen niet aan een fikse verkoudheid af en toe. Op zich kan zo’n verkoudheid heel nuttig zijn, omdat je kind daaraan weerstand kan ontwikkelen.

Pas wanneer het te vaak voorkomt of het kind er zichtbaar onder lijdt, wordt het tijd om de huisarts te raadplegen. Waarschijnlijk schrijft de huisarts in eerste instantie neusdruppeltjes of neusspray voor. En wanneer het van toepassing is, zal hij de ouders adviseren om het kind warmer te kleden, hem een tijdje niet te laten zwemmen, of in plaats van zoete, zure melkproducten te geven. Ook kan hij de ouders aanraden om (tijdelijk) te stoppen met roken; in ieder geval in de nabijheid van het kind. Blijken deze maatregelen niet te helpen en blijft het neusje verstopt zitten, dan verwijst de huisarts het kind naar de KNO-arts.

Nare gevolgen

Luchtweginfecties lijken op het eerste gezicht vrij gewoon en ongevaarlijk, maar verwaarloos je ze, dan kunnen ze nogal wat gevolgen hebben. Wanneer bijvoorbeeld in het oor de zogenoemde buis van Eustachius verstopt is, zuigt zich een vacuüm in het middenoor en trekt het trommelvlies naar binnen. In het slechtste geval kunnen hierdoor de gehoorbeentjes ernstig beschadigd raken: het kind kan alleen nog zeer slecht horen. Om deze aandoening weer te herstellen is dan een operatie nodig.

Het kan ook gebeuren dat een kind zo verkouden is, dat het nog uitsluitend door de mond ademt en zijn mond steeds open laat hangen. Hierdoor ontstaat op den duur het gevaar dat hij een zogenoemde overbeet krijgt, dat wil zeggen dat zijn kaken niet meer goed sluiten. Deze overbeet moet dan weer met een beugel worden gereguleerd.

Behalve duidelijke lichamelijke stoornissen, kun je tenslotte bij dit soort ‘waterige’ kinderen ook een aantal andere, meer algemene verschijnselen  waarnemen: ze zijn vaak nerveus en lastig in de omgang en zitten geen moment stil. Vooral dit laatste kan door bepaalde evenwichtsstoornissen worden veroorzaakt, die kunnen optreden als er vocht in de oren zit.

Neusamandelen

Kinderen, en vooral jonge kinderen, steken elkaar gemakkelijk aan met hun verkoudheid. Dat heeft niet zozeer met hun constitutie te maken, als wel met een soort natuurwet die zegt dat ieder jong mens er baat bij heeft een aantal infecties door te maken. Daardoor kan hij zijn afweerstoffen opbouwen. Met name na een virusinfectie ontwikkelen zich namelijk in het bloed bepaalde eiwitten die de weerstand van het kind verhogen en hem sterker maken.

Komt een kind met een luchtweginfectie bij de KNO-arts, dan zal deze daarom niet zo snel overgaan tot een rigoureuze maatregel als het wegnemen van de neusamandel. Want juist in die neusamandel worden eiwitten opgebouwd die afweerstoffen bevatten. Bovendien verdwijnt de neusamandel op den duur vanzelf; na het twaalfde jaar heeft bijna geen enkel kind er meer een. Wanneer een kind echter toch alsmaar blijft snotteren omdat zijn neus wordt afgesloten door een gezwollen neusamandel, moet er natuurlijk wel krachtiger worden ingegrepen.

Keelamandelen

Ongeveer hetzelfde geldt voor de keelamandelen. Bijna elk jong kind heeft grote keelamandelen (groot betekent hier dus niet dat er iets mis is!). Ook deze keelamandelen worden in de loop der jaren steeds kleiner. Op hun twintigste jaar hebben de meeste mensen kleine, gladde keelamandelen; die hebben dan genoeg weerstand opgebouwd en kunnen dus ‘verdwijnen’. Uiteraard gaat het ook bij keelklachten om de ernst van de klacht. Als een kind bijvoorbeeld vaak last heeft van ontstoken keelamandelen, als hij niet meer groeit, slecht eet en lusteloos is, kan het raadzaam zijn de keelamandelen er toch uit te halen. In zo’n geval werken de keelamandelen namelijk als een rem; ze houden de krachten tegen die het kind nodig heeft om zich goed te kunnen ontwikkelen.

Gezonde reactie

Vergeleken bij twintig jaar geleden [art. is uit 1997] worden er tegenwoordig bij kinderen veel minder neus- en keelamandelen weggehaald. Misschien werd deze ingreep destijds vaak onnodig toegepast, maar het kan ook zijn dat de specialisten inmiddels meer zicht hebben gekregen op hoe het ziektebeeld verloopt, waarbij ze er meer van uitgaan dat de klachten dikwijls ook min of meer vanzelf kunnen overgaan.

Bij oorproblemen zijn op dit moment de trommelvliesbuisjes erg populair: heeft een kind een zogenoemd slijmoortje, dan wordt er een buisje in zijn oor gezet. Het buisje is een dankbaar middel, want een kind kan direct weer goed horen. Anderzijds is ook hierbij gebleken dat de klachten spontaan kunnen verdwijnen.

Men zegt weleens dat een kind dat last heeft van zijn oren, niet meer wil horen en dat het zich op zo’n manier voor zijn omgeving probeert af te schermen. Je kunt je dan ook afvragen of dit verschijnsel niet kenmerkend is voor onze tijd, waarin aan de ene kant ontzettend veel belang wordt gehecht aan een goed gehoor, terwijl aan de andere kant onze zintuigen overbelast dreigen te raken door een overvloed aan indrukken. Een oorprobleem bij een kind kan in dat geval als een heel gezonde reactie worden gezien, al gaat er ook een heleboel aan hem voorbij. Maar ook hier geldt dat je vooral goed naar het kind moet blijven kijken om te kunnen bepalen waar het om een positieve bijdrage aan zijn ontwikkeling gaat, en waar de hulp moet worden ingeroepen van een arts. Vaak zonder woorden vertelt het kind zijn verhaal.

.

Opvoedingsvragen: [12] verkouden

Vrijeschool in beeldalle beelden

.

2736

 

 

 

 

 

 

 

 

.

VRIJESCHOOL – Opvoedingsvragen (12-2-4)

.

Ineke van der Duijn Schouten en George Maissan, huisarts, Weledaberichten nr. 171 winter 1996

Kouwelijkheid

.
Nu de buitentemperatuur daalt en we weer afhankelijk worden van de temperatuur binnenshuis, worden ook onze individuele behoeftes meer zichtbaar. ‘Kan de verwarming een beetje hoger? Het is hier koud!’, zegt de een. ‘Wat?’ roept de ander. ‘Stel je niet aan, het is hier juist warm. Kijk maar, hij staat op twintig graden.’
Aan die objectieve maatstaf zal een notoire koulijder meestal weinig hebben. Zijn handen en voeten vormen zijn graadmeter. Die zeggen hem dat hij het koud heeft, hoe lastig hij dat zelf ook vindt.

Hoe komt het eigenlijk dat sommige mensen zo kouwelijk zijn, terwijl andere nergens last van schijnen te hebben?

Bescherming

Bij kouwelijkheid kun je naar verschillende aspecten kijken. Kou heeft alles te maken met de mate waarin je je beschermt tegen een lage temperatuur.
Dat klinkt logisch, maar als je kijkt hoe weinig het gemiddelde modebeeld inspeelt op winterse kou, ziet het er anders uit.
‘Ben ik eigenlijk warm genoeg gekleed?’ is dus de eerste vraag die je kunt stellen. Niet alleen de hoeveelheid kleding, ook de kwaliteit ervan speelt een grote rol. Synthetisch materiaal bijvoorbeeld neemt de lichaamswarmte niet op, terwijl wol de warmte juist vasthoudt.

Warmteritmes

Van een heel andere orde is de manier waarop ons lichaam buiten ons toedoen en onafhankelijk van buitentemperatuur en klimaat omgaat met warmte. In ons lichaam werkt een innerlijke klok die heel secuur en ritmisch het opwarmen en afkoelen regelt. Vanaf ongeveer drie uur ’s nachts begint het binnenste van het lichaam warmer te worden, terwijl de buitenkant, de huid, steeds koeler wordt. Vanaf drie uur ’s middags vindt er het omgekeerde plaats: dan wordt het centrum van het lichaam koeler, terwijl de huid juist warmer wordt en warmte afgeeft aan de omgeving. Als je kouwelijk bent heb je het ’s morgens vaak het moeilijkst omdat dan de opwarmfase nog niet is voltooid. Ben je net uit bed dan heb je daar nog niet zo’n last van omdat de ‘nestwarmte’ je nog omhult.

Al gauw echter kan er een onbestemd, onbehaaglijk gevoel ontstaan dat je in eerste instantie niet waarneemt als kou. Je voelt je niet lekker in je vel zonder precies te kunnen zeggen wat eraan schort. Zou je op dat moment warme handen hebben (wat waarschijnlijk niet het geval is) dan zou je kunnen voelen dat er allerlei plekken zijn waar het akelig koud is. De beschikbare warmte gaat om te beginnen naar het centrum, het stofwisselingsgebied, en er blijft dan maar weinig warmte over voor de overige regionen, met name voor de uiteinden.

Levenszin en warmtezin

Veel mensen hebben chronisch last van kou zonder dat ze dat in de gaten hebben. Ze zouden zichzelf niet als kouwelijk beschrijven. Wel hebben ze soms te maken met steeds terugkerende oor- of blaasontstekingen of verkoudheden, maar de link met kou wordt niet gelegd. Vaak is het de huisarts of de fysiotherapeut die constateert dat onderrug, buik of voeten wel erg aan de koude kant zijn. Pas als er van alles aan wordt gedaan om de warmtehuishouding op gang te brengen, wordt enig verschil merkbaar. Het begint met een heel subtiel gevoel van behaaglijkheid, van je een beetje thuisvoelen in je eigen lichaam. Het is net alsof je er een nieuw zintuig bij hebt gekregen waarmee je heel voorzichtig verkent hoe het met je gesteld is. Dit zintuig, dat net als het gehoors- en gezichtszintuig een echt zintuig is, wordt ook wel de ‘levenszin’ genoemd. Met dat zintuig neem je ook waar of je trek hebt, moe bent, dorst hebt, of je je op je gemak voelt of juist niet. Bij de een is de levenszin heel goed ontwikkeld, bij een ander is het nog onontgonnen terrein. De opvoeding speelt daar vaak een belangrijke rol in. Als je eigen waarnemingen of iets prettig of niet prettig voelt, al vroeg door anderen werden ontkend, zul je later waarschijnlijk eerder de neiging hebben om niet naar je lichamelijke signalen te luisteren.

Met de levenszin neem je dus waar of je je goed voelt, maar niet de fysieke warmte op zich. Daarvoor heb je een ander zintuig nodig: de warmtezin. Het woord warmtezin klinkt wat geheimzinnig, maar het ligt minder ver van ons af.

Maatregelen tegen kou

Wat kun je doen tegen kouwelijkheid? Afgezien van warme kleding (vooral onderkleding als tweede huid is belangrijk) is lichaamsbeweging (gymnastiek, hardlopen, fietsen) een uitstekende remedie tegen kou. Daarnaast kunnen wissel-voetbaden, lichaamsverzorgingsproducten, verschillende medicamenten (zie hiervoor de huisapotheek)* en eventueel een warme kruik op de koude plekken de warmtehuishouding op gang brengen. Ook met voeding valt het een en ander te doen. Elke dag een beetje rauwkost eten stimuleert de spijsvertering. Niet te veel, want van veel rauwkost krijg je het juist koud omdat er dan te veel warmte naar het stofwisselingsgebied moet om dit te verteren. Daarnaast kun je kruiden gebruiken die warmte opwekken zoals anijs, kummel, venkel en tijm.

Bij het overwinnen van kou gaat het vooral om het activeren van de levenszin en de warmtezin of anders gezegd: naar jezelf leren luisteren en je eigen waarnemingen serieus nemen. Wie zichzelf kent als een koukleum mag zich dus een beetje gelukkig prijzen, want hij heeft het zintuig dat menigeen moet herontdekken al ontwikkeld.

*

Middelen om warm van te worden

Altijd last hebben van kou is vervelend, maar er is iets aan te doen. Door middel van (wissel)baden en inwrijvingen help je de warmtehuishouding op gang te komen.

Inwrijvingen

Wrijf je lichaam elke morgen in met Arnica Massageolie, met name buik en bovenbenen. Van lieverlee voel je je omgeven door een warmte-mantel die beschermend werkt tegen de kou. Met masserende bewegingen wordt de bloedsomloop nog beter geactiveerd. Masseer altijd in de richting van het hart om de veneuze bloedsomloop te stimuleren.

Wrijf de voetzolen daarnaast ’s morgens in met Weleda koperzalf (Cuprum metallicum praeparatum 0,4% Unguentum). Koper heeft de eigenschap de warmte te geleiden. In plaats van koperzalf kan ook Weleda koperolie worden genomen (Cuprum metallicum praeparatum 0,4% Oleum). Doe dit een maand lang, pauzeer twee weken en zet de inwrijvingen weer een maand voort. Wrijf ’s avonds de koude plekken dun in met Venadoron Gel. Deze vetvrije gel bevat ook koper. Venadoron werkt behalve verwarmend ook bindweefsel versterkend.

Wisselbaden

Zeer stimulerend op de bloedsomloop werken wissel-voetbaden. Hiervoor zijn twee bakken of emmers nodig en een badthermometer. Vul de ene bak met warm water van 38 graden, de andere met koud water. Voeg aan het warme water al naar gelang het tijdstip van de dag een halve dop Rozemarijn Bad of Lavendel Bad toe. Rozemarijn werkt verfrissend en opwekkend en is geschikt voor de ochtend, ’s Avonds is Lavendel Bad aan te bevelen omdat dit ontspant en de slaap bevordert. Doe je voeten vijf minuten in het warme water en tien tellen in de koude bak. Vervolgens weer vijf minuten warm, nu verhoogd tot 40 graden, en tien tellen koud. Herhaal dit nog een keer en eindig met koud. Doe wollen sokken aan en loop even rond, zodat de doorstroming goed op gang komt.

Baden

Neem twee keer per week een bad met Kastanje Bad. Dat brengt het bloed en de lymfestroom in beweging en versterkt het bindweefsel. Gebruikt twee dopjes per bad die worden toegevoegd terwijl het bad volloopt.

Zie artikel Vat op kou   (ook waarom hier Weledaproducten staan)
.

Menskunde- en pedagogie:  [11] warmte

Antroposofisch leven: warmte

Opvoedingsvragen: [12] verkouden

Vrijeschool in beeldalle beelden

.

2735

.

.

VRIJESCHOOL – Kinderboekbespreking (75)

.

Er zijn heel veel kinderboeken.
Ze zijn en worden door allerlei recensenten besproken. Die hebben allemaal een opvatting of een boek mooi, goed, enz. is.

Er staan vaak illustraties in. Ook die worden mooi, dan wel minder mooi of zelfs lelijk gevonden. Maar hoe geldig zijn deze criteria. Smaken verschillen en als ze opvoedkundig beoordeeld worden, spelen allerlei mensbeelden, bewust of onbewust, ook hun rol.

De kinderen zelf vormen de grootste maatstaf. Als een boek telkens voorgelezen en of bekeken moet worden; als het ‘met rode oortjes’ wordt gelezen, verslonden, zelfs, dan weet je dat de schrijver of illustrator een snaar heeft weten te raken die nog lang naklinkt. Ook de kinderen hebben een smaak en het ene zal dit, het andere dat boek fijner vinden.

In de artikelenreeks ‘Kinderboekbespreking’ op deze blog zal er een aantal de revue passeren.

.

het monster van de vuursteenmijn

In een verhaal uit de tijd dat de mensen nog geen metalen kenden, maar wel vuursteen konden gebruiken voor hun werktuigen en wapens. Goede vuurstenen moesten gedolven worden, soms wel tien meter onder de grond.
In Zuid-Limburg ws ook zo’n mijn, waar Fins vader dagelijks afdaalde in de mergelgroeve. Het was eervol werk, want het betekende welvaart voor de nederzetting. Als Fins vader er te oud voor wordt, volgt Finn hem op: een hele eer. Vele kameraden zijn jaloerts op hem, maar Finn zou wel willen ruilen, want in de nauwe schachten krijgt hij te maken met het monster…
Spanning te over, zeker ook wanneer er een grote bosbrand woedt.

Tonny Vos-Dahmen

Uitgeverij Wolters-Noordhoff 
in de reeks ‘de vroege lijsters’

Boek

Leeftijd v.a. 11jr

Over de leeftijd

Over illustraties

Kinderboekbesprekingalle titels

Kinderboekbesprekingalle auteurs.

.

2734

.

VRIJESCHOOL – 7e klas – voedingsleer (6-5)

.
Evenals andere artikelen in de reeks ‘7e klas voedingsleer’ gaat dit niet direct over de periode. Er zal soms over ‘warmte’ gesproken (moeten) worden. 
Daarom zijn de artikelen daarover hier bij elkaar gehouden, al zouden ze ook elders geplaatst kunnen worden.

.

Weledaberichten nr.171 winter 1996

.

Warmteprocessen

.

Het gebruik van warmte bij de bereiding van geneesmiddelen

Ziekteprocessen kunnen worden beschouwd als eenzijdigheden die verwant zijn met bepaalde natuurprocessen. Als de relatie tussen een bepaald proces in de natuur en het ziekteproces herkend wordt, dan wordt deze ‘natuurkwaliteit’ omgevormd zodat ze voor de mens bruikbaar wordt als geneesmiddel. Uniek voor Weleda is dat deze omvorming gebeurt door middel van acht zogenaamde warmteprocessen. Door gebruik te maken van de verschillende warmteprocessen, kunnen verschillende kwaliteiten van planten zodanig omgezet worden, dat ze hun werking hebben op specifieke lichaamsdelen.

Macereren

Door macereren ontstaan de zogenaamde koude aftreksels. Deze kunnen door verschillende vormen van maceratie (letterlijk: inweken) ontstaan. Bijvoorbeeld door verse planten(delen) in een aardewerken vat te overgieten met een mengsel van water en alcohol. Dit blijft dan 10 tot 14 dagen bij een temperatuur van 17°-20°C staan, en er wordt af en toe in geroerd. Dit proces berust op het principe van de osmose tussen de plantenbrij en het water-alcoholmengsel. Hierdoor ontstaat een tinctuur.

Koude aftreksels zijn wat hun werking betreft te vergelijken met rauwkost. Zij vergen de inzet van het totale lichaam: het hele organisme moet meewerken om de stof te verwerken. Daarom werken ze op het hele lichaam, tot in de periferie van het zenuwstelsel toe (bijvoorbeeld in het middenoor).

Digereren

Digereren is eigenlijk ‘verteren’: de plantenbrij wordt net zo lang op een temperatuur van 37°-40°C gehouden tot de hele massa vloeibaar is geworden (verteerd is). Dit kan soms negen maanden duren.

Het geneesmiddel wordt op deze manier ‘voorverteerd’ en door dit te doen op lichaamstemperatuur, vindt het middel een makkelijke aansluiting bij de zogenaamde ritmische processen (bloedcirculatie, ademhaling). Veel geneeskrachtige planten voor het hart worden aan dit proces onderworpen.

Infunderen

Het Latijnse werkwoord ‘infundere’ betekent overgieten of opgieten. De eenvoudigste vorm daarvan is thee zetten. Deze bewerking wordt voornamelijk toegepast bij zachtere planten delen zoals bladeren, bloemen, loof en toppen. De fijn gemaakte kruiden worden met alcohol vermengd en blijven dan 15 minuten staan. Hierna wordt het mengsel met kokend water overgoten en 5 minuten aan de kook gehouden. Het mengsel blijft na afkoeling 24 uur lang afgesloten staan en wordt daarna uitgeperst en gefilterd. Omdat het mengsel bereid wordt in een afgesloten vat, blijven de etherische oliën behouden.

Deze aftreksels worden vooral toegepast in het gebied van de grovere vertering en om de activiteit van de klieren op te wekken of soms te verzwakken (in het geval van salie).

Koken

Het kookproces wordt toegepast bij harde, gedroogde plantendelen, zoals wortels, bast en hout en bij gedroogde vruchten en zaden. Dit gebeurt met behulp van een terugvloeikoeler, waardoor de vluchtige bestanddelen na condensatie weer in het afkooksel terug kunnen vloeien.

Wat gekookt is, is makkelijker verteerbaar en vergt van het lichaam minder inspanning dan bijvoorbeeld koude aftreksels. Daardoor komt de werking van afkooksels niet tot in de periferie van het lichaam, maar concentreert zich op het stofwisselingssysteem.

Roosteren

De gedroogde planten worden bij een temperatuur van 165°-200°C verhit in een gesloten ketel. Bij roosteren wordt de celstructuur van de plantendelen vernietigd, waardoor zeer veel nieuwe aromatische en andere vluchtige stoffen worden gevormd. Bij koffie bijvoorbeeld konden tot nu toe 700 componenten worden vastgesteld. Deze vluchtige bestanddelen verbinden zich weer met het geroosterde deel doordat het als condens terugslaat. Preparaten die door roosteren zijn verlegen vergemakkelijken de spijsvertering. Zelf doen we dit bijvoorbeeld door brood te roosteren als we last hebben van diarree.

Distilleren

Bij distillatie gaat het om een volledige scheiding van de vluchtige bestanddelen en het plantaardige basismateriaal. De vluchtige delen (vooral etherische oliën) ontsnappen in gasvorm en worden door afkoeling weer vloeibaar gemaakt (condensatie). Deze vloeistof heet distillaat. De zouten, extractie-stoffen en basissubstanties van de plant blijven achter.
De etherische oliën hebben een groot toepassingsgebied:

Inwendig gebruikt werken zij stimulerend op de spijsvertering, zweetafdrijvend (alleen in het geval van salie vochtvasthoudend), urine-afdrijvend, desinfecterend, bevorderend op de melkafscheiding (zogvorming), kalmerend en ontkrampend.

Uitwendig gebruikt werken zij desinfecterend en stimuleren ze de doorbloeding. Etherische oliën worden vrijwel nooit puur of in sterke concentraties toegepast. Het meest gangbaar zijn verdunningen van 5 à 10% verwerkt in vette olie, zalven en emulsies (voor badproducten).

Verkolen

Bij verkolen wordt de temperatuur van het roosteren opgevoerd totdat de plantenmassa roodgloeiend is. Alleen moeten hier de vrijkomende dampen juist wel kunnen ontsnappen. Wat achterblijft is de plantaardige kool, waarvan de specifieke plantenstructuur nog herkenbaar is. De kool blijft drager van de oorspronkelijke specifieke geneeskrachtige kwaliteiten.

Het uitdrijven van al het gasvormige maakt van de achtergebleven houtskool een stof die spontaan lucht en gassen bindt. Dit is het uitgangspunt voor het toepassen van houtskool bij winderigheid, gistvorming bij een slechte spijsvertering, diarree, en overal waar het proces van in- en uitademen verstoord is.

Verassen

Bij het bereiden van een medicinale plantenas is het belangrijk dat de (plantaardige) grondstof direct vlamt en tot as verbrandt en niet bijvoorbeeld vanuit een al bestaande toestand na roosteren of verkolen verder verast wordt. De grondstof wordt zo lang verhit tot alle koolstoffen (opgloeiende stukjes) zijn verdwenen. De plantenas bevat dan alleen nog anorganische (minerale) verbindingen van de elementen calcium, kalium, natrium, magnesium, ijzer, koper, mangaan en sporen van vele andere metalen. De samenstelling en verhouding zijn voor elke plant anders. Aan de as kun je zien welke hoeveelheden ijzer (bruin), koper (groen) of mangaan (paars) erin zitten.

De assen worden gebruikt bij storingen van de ademhaling.

.

7e klas voedingsleeralle artikelen

7e klasalle artikelen

Vrijeschool in beeld7e klas

.

2733

.


.

VRIJESCHOOL – Oud-leerlingen geïnterviewd

.

De vereniging van vrijescholen heeft een aantal leerlingen geïnterviewd onder de titel:

VAN DE VRIJESCHOOL

Hier is deze interviewreeks te vinden.

 

Op deze blogZijn oud-vrijeschoolleerlingen gezonder?

.

Vrijeschool in beeld: alle beelden

 

 

 

 

.

 

 

 

 

 

 

 

VRIJESCHOOL – Scheikunde (1-2)

.

D.G. Ruaris, R.S.school Haarlem, nadere gegevens onbekend.

 

scheikunde

Denn Alchemie heisst: etwas das noch nicht vollendet ist, zu seinem Ende zu führen.
Paracelsus

Scheikunde is afgeleid van Scheide-kunst: de kunst van het scheiden. Dit is één aspect van dit vak dat op de school een zeer bescheiden rol toebedeeld is
Het andere aspect hangt samen met het woord al-chemie (= de chemie), wat tot het ‘deftige’ woord van scheikunde geworden is n.l. chemie.

De alchemisten worden vaak. omschreven als lieden die óf de zaak wilden flessen, n.l. goud maken (wat niet kan, dus ook niet kon), óf wegdroomden in niet relevante beschouwingen over de materie. Vaak wordt vergeten dat vele reacties stoffen en apparaten door de bemoeienissen van de alchemisten ontdekt of gemaakt zijn.

Wanneer je probeert de geschriften van de alchemisten te lezen dan blijkt dat dit zeer moeilijk is, zeker voor een chemicus nu. Er spreekt een beschouwingswijze uit deze geschriften die ‘t tegenwoordige denken verre ligt. De benadering van de stofwereld is een totaal andere dan die van ons.

Wanneer wij de stoffen om ons heen bekijken dan zijn deze gegeven’, er is geen directe relatie tussen deze stofwereld en ons zelf. Behalve als wij iets moeten maken of wanneer wij gaan eten of drinken. Op dat ogenblik ontdekken wij dat b.v. een brug moeilijk van papier, zilver of klei gemaakt kan worden; en ook dat wij sommige stoffen lekker vinden om te eten en andere minder. Wij ontdekken dat de verschillende stoffen kwaliteiten bezitten.

Een van de aspecten van het scheikundeonderwijs in een vrijeschool is de poging leerlingen te scholen in kwaliteitsbeleven; hiermede hangt dan direct samen dat de relatie die er is tussen mens en natuur zichtbaar gemaakt moet worden, niet alleen wat de stoffen betreft, maar ook wat de stofomzettingen betreft.

Wanneer je naar een vuur kijkt, een brandende tak of een brandend stuk papier dan doe je een aantal waarnemingen, tenzij je maar wat voor je uitstaart. Je ziet daar kleuren, beweging vormveranderingen, rook, as verdwijnen van de brandende stof; je hoort vaak allerlei. Je voelt warmte, ziet lichtverschijnselen,
Je ziet geen zuurstof of lucht verbranden (je weet hoogstens dat deze voor de verbranding nodig zijn).

Kortom; een groot aantal verschijnselen die vooralsnog weinig samenhang vertonen.

Wanneer je nu probeert al deze verschijnselen te ordenen dan ontdek je dat elk in een van drie gebieden thuishoort; deze drie gebieden zijn niet absoluut gescheiden.

‘bovengebied’                  grootste bewegelijkheid, spitse vormen, vonken,
  .                                          rook. licht, kleur (oranje, geel); vorm valt uiteen.

‘middengebied:               veel minder bewegelijkheid, één geheel, warmte,
  .                                          donkere kleuren, vonken.

‘ondergebied’:                 vast, wat gloeien, asvorming, uiteenvallen van de vaste         .                                       stof.

Je zou deze gebieden ook met de volgende woorden kunnen karakteriseren;

 

Na deze wat grove indeling – iedereen kan dit voor zichzelf proberen na te denken en vooral eerst vuren te gaan waarnemen (b.v. een kaarsvlam) en dan te ordenen – kun je gaan kijken of je ergens in de natuur processen vindt die een overeenkomst met deze ordening van de verbranding vertonen. Misschien ontdek je bij ’t bekijken van planten, dat dit ook een soort vuur is, waarbij de bloem tot het “bovengebied”, de stengel en blad tot het “middengebied” en de wortel tot het “ondergebied” horen.
De verdere uitwerking hiervan, aan de lezer.

Wanneer deze ontdekking gedaan is kan de vraag opkomen: en hoe past de mens in dit ordeningsschema? ‘Het antwoord is even eenvoudig als verrassend:

De mens is een omgekeerd brandend vuur; of de mens is een omgekeerde plant.

Hierover nadenkend kom je tot de volgende overeenkomsten (schematisch);

Natuurlijk is niet “bewezen” dat de mens een omgekeerde plant is, noch dat de mens een omgekeerd brandend vuur is, De innerlijke zekerheid dat deze overeenkomsten reëel zijn, kan slechts ieder voor zich verkrijgen, door zo onbevooroordeeld als mogelijk de verschijnselen te gaan waarnemen en wat deze verschijnselen tot uitdrukking brengen te laten “spreken”.

Om nu terug te komen op de Alchemisten, zij noemden de processen die in de drie gebieden plaatsvinden Sulfur, Mercuur en Sal, Hoewel de drie namen sal, mercuur en sulfur overeenkomen met zout, kwik en zwavel, werden de stoffen niet bedoeld, maar waren zij uitdrukking van processen.

Je kunt nu de volgende rangschikking maken:

Wanneer de rangschikking vuur – plant in wezen juist is, dan kun je verwachten dat verschillende plantendelen ook andere verbrandingsverschijnselen zullen laten zien.

.

Scheikunde: alle artikelen

Menskunde en pedagogiealle artikelen

Algemene menskundealle artikelen

.

2732

 

 

 

 

 

 

 

 

.

VRIJESCHOOL – Kinderboekbespreking (74)

.

Er zijn heel veel kinderboeken.
Ze zijn en worden door allerlei recensenten besproken. Die hebben allemaal een opvatting of een boek mooi, goed, enz. is.

Er staan vaak illustraties in. Ook die worden mooi, dan wel minder mooi of zelfs lelijk gevonden. Maar hoe geldig zijn deze criteria. Smaken verschillen en als ze opvoedkundig beoordeeld worden, spelen allerlei mensbeelden, bewust of onbewust, ook hun rol.

De kinderen zelf vormen de grootste maatstaf. Als een boek telkens voorgelezen en of bekeken moet worden; als het ‘met rode oortjes’ wordt gelezen, verslonden, zelfs, dan weet je dat de schrijver of illustrator een snaar heeft weten te raken die nog lang naklinkt. Ook de kinderen hebben een smaak en het ene zal dit, het andere dat boek fijner vinden.

In de artikelenreeks ‘Kinderboekbespreking’ op deze blog zal er een aantal de revue passeren.

joël en de veenheks
.

De hoofdrolspeler in het boek is de joodse jongen Joël Meier die met zijn ouders in een rustig Drents dorp. Als het oorlog is, worden het gezin  gedeporteerd naar Westerbork. Jo, zoals hij vaak wordt genoemd, weet te ontsnappen. Hij wordt door een klasgenoot verraden en moet opnieuw vluchten en tracht zich schuil te houden in de boshut van hem en zijn vriend Henk. Diens vader zit bij het verzet en brengt hem naar een onderduikplek. Hij moet nog een keer vluchten en gaat dan het veen in. Een sneeuwstorm wordt hem te machtig. Hij komt bij op de bank hut van een vrouw, die, omdat ze zo’n lelijk gezicht heeft, de veenheks wordt genoemd. Joël. Zij wordt heel ziek en Jo moet naar het dorp om een arts te halen…..

Een spannend en boeiend boek voor kinderen en volwassenen. De schrijver weet de gevoelens van Jo heel goed over te brengen, zodat kinderen van zijn leeftijd met hem mee zullen voelen. Het leert tegelijkertijd over de verschrikkingen van de oorlog en wat het betekent als we elkaar niet meer als mens zien.

In 1977 het beste kinderboek van het jaar.

Beene Dubbelboer

Uitgeverij Wolters-Noordhoff 1992
in de reeks ‘de vroege lijsters’

Boek

Leeftijd v.a. 11jr

Over de leeftijd

Over illustraties

Kinderboekbesprekingalle titels

Kinderboekbesprekingalle auteurs.

.

2731

.

VRIJESCHOOL – Grohmann – ‘over de eerste dier- en plantkunde in de pedagogie van Rudolf Steiner (2/2)

.

Gerbert Grohmann:

‘OVER DE EERSTE DIER- EN
PLANTKUNDE IN DE PEDAGOGIE VAN RUDOLF STEINER’

deel 2: 

PLANT – AARDE – MENSENZIEL

Uitwerkingen van de 10e werkbespreking
In GA 295 [1]

Grohmann blz. 115

Deze werkbespreking heeft als inhoud een groots opgezette schets van hoe je het methodisch voor elkaar kan krijgen dat er in het kind een gevoel gewekt wordt dat de aarde geen doods wereldlichaam is, maar een organisme dat leeft, bezield is en doortrokken van geest.
Alle details van de werkbespreking staan in dienst van deze grote opdracht en moeten dientengevolge op waarde worden geschat.
Ook de indrukwekkende beelden van de bomen en de paddenstoelen, de samengesteldbloemigen enz., staan geenszins op zichzelf. Deze alleen maar te gebruiken als welkome voorbeelden, zou tekort doen aan de diepere betekenis die aan hen ten grondslag ligt en die hun pas hun ware belang geeft.

Rudolf Steiner heeft er dikwijls op gewezen en er vanuit de meest verschillende samenhangen over gesproken hoe belangrijk het is, dat de toekomstige generatie de aarde als organisme leert begrijpen, niet alleen maar vanuit een natuurwetenschappelijke basis, maar met name vanwege de wezenlijke relatie van de mens met zijn aardse bestaan. Een positieve levenshouding die helpt om de opgaven in het leven aan te kunnen, moet al op school als gevoelsbeleving aangelegd worden. Ook de opvatting over het leven van de plant en de zinvolle samenhang daarvan met het leven van het aarde-organisme, speelt daarbij een rol.
En opnieuw wordt de manier van het beschouwen van de plantenwereld door een menselijk doel bepaald. Tegelijkertijd echter – mag wel gezegd worden – wordt de plantenwereld ook bevrijd uit een doodskist waarin deze door de vele doodse beschouwingen is neergelegd.

Rudolf Steiner legde in het begin van de 10e werkbespreking uit (twee opmerkingen die we al eerder besproken hebben, kunnen we hier weglaten) dat, als het zomer wordt, ja met de lente al, de slaap zich over de aarde verspreidt, die steeds dieper wordt. In de herfst, wanneer de planten er niet meer zijn, houdt de slaap weer op. Verder legde Rudolf Steiner aan zijn uitleg een vergelijking van de slaap bij de mens en die van de aarde ten grondslag. Hij zei, dat wanneer de mens inslaapt, zijn gevoelens,

Blz. 116

zijn hartstochten enz. mee de slaap in gaan. Maar daarin zouden ze er als planten uitzien.
Dan volgen de voorbeelden die al op blz. 107 gegeven zijn, van de kokette dame en de saaie mens. Aan de kokette dame kan helderziend worden waargenomen hoe er tijdens haar slaap voortdurend narcissen haar neus verlaten; bij de saaie mens komen er reusachtige bladeren vanuit zijn hele lijf.

Wanneer de mens in slaap valt – zo schets Rudolf Steiner verder – houdt alles op wat zielenleven is, bij de plantenwereld daarentegen, die ’s zomers slaapt, begint het zielenleven met het inslapen (d.w.z. het zielenleven van de aarde wordt in de planten zichtbaar). De plantenwereld ’s zomers is niet, zoals een deelnemer denkt, het dromen van de aarde, maar de aarde slaapt ’s zomers. Dromen zou je kunnen zeggen over hoe de plantenwereld er in de lente en de herfst uitziet.

Het maarts viooltje bijv. zou je, als het groen is, nog met dromen kunnen vergelijken, maar niet wanneer het bloeit. Dan kun je de planten pas weer in de tijd wanneer de bladeren vallen, met dromen vergelijken.

In het verdere verloop van de werkbespreking ontwierp Rudolf Steiner voor een toehoorder het beeld van een bloesemboom. Hij gebruikte daarvoor weer de vorm van de directe rede tegen de kinderen. Rudolf Steiner zei:

‘Kijk eens goed naar een boterbloem, of een andere bloem die we uit kunnen graven. Onderaan zie je de wortels, dan de stengel, de bladeren, de bloemen en dan de meeldraden en de stamper, waaruit de vrucht wordt voortgebracht.’ Zo’n plant laat men de kinderen ook in het echt zien. Dan gaat men met de kinderen naar een boom: ‘Kijk eens, stel je die plant eens voor naast deze boom! Hoe ziet deze boom er dan uit? Ja, hij heeft onderaan ook wortels, zeker, maar dan is er geen stengel, maar een stam. Dan spreidt hij eerst nog zijn takken uit en dan lijkt het wel of op die takken pas de eigenlijke planten groeien. Want op die takken zitten veel blaadjes en bloemen. Er groeien als het ware kleine plantjes op die takken. We kunnen een weiland dan ook heel anders zien: over de hele wei groeien van die gele boterbloemen. De wei is bedekt met planten die allemaal hun wortels in de aarde hebben. Maar bij een boom is het alsof men de wei heeft opgepakt, omhooggetild en rond gebogen, zodat al die bloemen pas daar bovenop groeien. De stam is zelf een stuk aarde. De boom is hetzelfde als de wei, waarop de planten groeien.

Blz. 117

Hier hebben we dus het eerste beeld van deze werkbespreking! Rudolf Steiner maakt geen onderscheid tussen boomstam en groene stengel. Dit onderscheiden is niet alleen feitelijk nodig, maar speelt ook pedagogisch-methodisch een belangrijke rol, omdat later de begrippen ‘omhoog gegroeide aarde’, ‘uitwassen van de aarde’ voor boomstammen uitgewerkt moeten worden. Wanneer de aarde het voor elkaar krijgt zich omhoog te werken en levende, of half levende heuveltjes op te werpen, moet zij zelf levend zijn. Het hout van de boom is rotssteen op vegetatief niveau. Wanneer het bij zeer oude wilgen, linden of eiken vermolmt, wordt dat een soort aarde, ‘boomaarde’, precies zoals gesteente tot aarde kan verweren. De groene plantenstengel daarentegen, hoort niet bij het aardse. Die is een onderdeel van de eigenlijke plant die blaadjes, bloemen en vruchten draagt en alleen kan worden begrepen als resultaat van gestalte scheppende etherische kracht rondom de aarde.
Het weefsel van het cambium van de bomen dat het hout en de bast van de boom opbouwt, streeft naar een zo snel mogelijke verdichting, zelfs mineralisering, zonder daarvoor tijd te hebben gehad een echte plant te worden. Je zou het cambium het levende orgaan van de aarde kunnen noemen binnen de plant, waardoor de aarde haar recht laat gelden. Is dus de tendens als eigenschap van een boomstam duidelijk door het aardse bepaald, zo is aan de groene plant alles tegengesteld aan het aardse. Groeirichting, vorm en stofvorming worden alle door de kosmos bepaald. De boom heeft de stengelachtige gestalte van zijn takken en twijgen (vooral de jonge) en de zuilenvorm van de stam slechts a.h.w. van de stengel ‘geleend’, want de processen van hout- en bast(schors)vorming leunen aan tegen die van de stengel.
Wanneer we met de kinderen over de rol van de aarde bij de vorming van bomen spreken, zullen we waarschijnlijk de beschouwingen van hierboven niet nodig hebben, omdat kinderen beelden zoals deze onmiddellijk begrijpen. Voor de volwassene is het echter goed, ook de natuurwetenschappelijke grondslagen te doordenken.[2]   [zie Grohmann: leesboek voor de plantkunde – over de bomen]

Dan gaat Rudolf Steiner met het beeld verder. De boom wordt in een composiet zoals paardenbloem of kamille veranderd. ‘Te snel opgeschoten bomen’ worden de composieten later genoemd, bomen dus, waarbij niet eerst een stam wordt gevormd, ook geen kroon waardoor de aparte bloemen over de ruimte worden verdeeld, maar de vele kleine bloempjes blijven dicht opeen gedrongen in het korfje

Blz. 118

en vormen het bloemhoofdje, omdat alles zo snel moet gaan. Ten slotte worden boom, composiet en gewone planten simpelweg vergelijkend naast elkaar geplaatst. Rudolf Steiner schetst als volgt:

En dan gaan we van de boom naar de paardenbloem of de kamille. Die hebben ook wortels in de aarde; er is iets als een stengel en bladeren. Maar daar boven is de bloem samengesteld, daar staan allemaal kleine bloemetjes naast elkaar. Bij de paardenbloem is het immers zo dat die samengesteld is, hij heeft allemaal kleine bloemetjes, bloemetjes die helemaal volledig zijn en in de paardenbloem vastzitten. En nu hebben we dus: de boom, de samengesteldbloemigen en de gewone plant, de stengelplant. Bij een boom is het zo alsof de plantjes er pas bovenop groeien. Bij de samengesteldbloemigen zit de bloem op de gewone plaats; maar dat zijn geen bloemblaadjes, dat zijn talloze volledig ontwikkelde bloemen.

In het volgende stukje worden ook de paddenstoel en de varen erbij betrokken. Die zijn eveneens eenzijdigheden als plantengestalte. Maar dat is hier nu niet het meest wezenlijke, hoe verhelderend het ook mag zijn. De voorbeelden worden gegeven, omdat ze mogelijk maken met de kinderen de stap te zetten van het zintuiglijke naar het niet-zintuiglijke. De paddenstoel brengt alleen tot ontplooiing wat het bloei-achtige, vrucht-achtige aangaat, de varen bestaat alleen maar uit bladeren. De andere delen ‘mislukken’. Ze komen er niet, omdat de aarde die bij zich houdt. Dat betekent echter, dat ze a.h.w. in het levenslichaam van de aarde opgelost blijven. Ze zijn alleen in de krachten aanwezig, zoals later wordt gezegd. 

En nu stellen we ons het verhaal weer heel anders voor: dat de plant alles onder de aarde houdt. Ze wil wortels ontplooien, maar komt er niet toe. Ze wil bladeren ontvouwen, maar krijgt het niet voor elkaar. Alleen dat daar boven, dat wat anders in de bloem zit, ontvouwt zich: dan ontstaat er een paddenstoel. En als dan ook de wortels daaronder mislukken en er alleen maar bladeren ontstaan, dan ontstaan er varens. Dat zijn allemaal verschillende vormen, maar het zijn allemaal planten.’

In de volgende zin gaat Rudolf Steiner weer tot de directe rede over. We horen weliswaar niets nieuws,

Blz. 119

maar voelen toch hoe er volgens Rudolf Steiner met kinderen over wat al bekend is, gesproken moet worden. 

‘Ja, wat denk je nu eigenlijk, waarom is de paddenstoel eigenlijk een paddenstoel gebleven? Waarom is de boom een boom geworden? Laten we eens een paddenstoel met een boom vergelijken. Wat voor verschil is er? Is het niet zo, alsof de kracht van de aarde naar buiten is gedrongen, alsof haar innerlijk buiten zichtbaar is geworden in de boom en de hoogte in is gegaan, om daar pas bloemen en vruchten te ontwikkelen? En bij de paddenstoel heeft ze dat wat anders altijd op de aarde omhoog groeit in zichzelf vastgehouden, alleen het allerbovenste niet, dat zijn de paddenstoelen. Bij de paddenstoel is de boom onder de aarde, alleen de krachten ervan zijn aanwezig. De paddenstoel is, wat anders het buitenste van de boom is. Als er ergens heel veel paddenstoelen groeien, dan is het alsof daar onder een boom is, alleen, hij is in de aarde. Als we een boom zien, dan is het alsof de aarde zichzelf omhoog heeft geduwd, zich heeft uitgestulpt en haar innerlijk naar buiten brengt.’

Met de laatste zin is zogezegd het sleutelwoord gevallen. Aan de planten kun je het zien: er is iets in de aarde aanwezig wat onzichtbaar is, wat echter naar boven kan komen en daar een zichtbare gestalte aan kan nemen. De begrippen die we nodig hebben om de ziel van de aarde te begrijpen, zijn daarmee gevormd, zonder dat we ook maar een ogenblik de concrete basis hebben verlaten. 
Dan gaat Steiner verder:

Als de aarde dus paddenstoelen laat groeien, dan houdt ze de kracht van de groeiende boom in zich vast. Maar wanneer de aarde bomen laat groeien, dan brengt ze de groeikracht van de boom naar buiten.’

Daar heeft u iets wat als het zomer wordt zeker niet binnen in de aarde is, maar wat er uitkomt. En als het winter is, dan duikt het de aarde in. Als het zomer is, dan zendt de aarde door deze kracht van de boom haar eigen kracht in de bloemen, ze laat ze zich ontvouwen, en wanneer het winter is neemt ze die kracht weer in zich terug. Waar is eigenlijk de kracht die ’s zomers daar buiten in de bomen rondwaart — groot in de bomen en heel klein in een viooltje – in de winter? Die is ’s winters onder in de aarde. En wat doen dan de bomen, de samengesteldbloemigen en al die andere wanneer het hartje winter is? Dan ontvouwen ze zich helemaal onder de aarde, dan zijn ze binnen in de aarde, ze ontplooien het zielenleven van de aarde.

Stel je toch eens voor wat die aarde allemaal gewaarwordt, voelt! Want wat jullie de hele zomer allemaal kunnen zien, de bloemen, de bladeren, alles wat zo overvloedig groeit en bloeit, de boterbloemen, de rozen,

Blz. 120

de anjers: ’s winters is het onder de aarde, en dat wat daaronder de aarde is, voelt dan, is boos of blij!’

 Zo krijgt men geleidelijk een begrip van het leven dat zich ’s winters onder de aarde afspeelt. Dat is de waarheid! En het is goed als men dat de kinderen bijbrengt. Dat is niet iets wat de materialistische mensen zweverig zouden kunnen vinden

Verder zegt Rudolf Steiner dat je op deze manier het echte zielenleven krijgt dat zich in de planten weerspiegelt. Onder de aarde bevindt zich zoiets als een reusachtige boom. Alleen wat de aarde daarvan niet bij zich kan houden en wat op het aardoppervlak naar buiten komt, wordt door natuurkrachten van buiten tot die rudimenten van bladeren omgewerkt zoals we die zien in mossen, varens e.d. Wat deze planten echter onder de aarde ontplooien, blijft ethersubstantie. 
Dan is er weer sprake van de boom die op aarde de groeit: 

De boom is zelf een stukje aarde, de stam en de takken. Wat daar gebeurt, is dat datgene wat bij paddenstoelen en varens nog onder de grond is naar buiten wordt getild. Als een boom langzaam de aarde in zou zakken, zou dus alles aan hem veranderen: als men hem zou laten zakken, dan zouden zijn bladeren en bloemen veranderen in varens, mossen en paddenstoelen en voor hem zou het dan winter worden. Alleen, hij onttrekt zich aan het winter worden. Hij is datgene wat zich enigszins aan het winter worden onttrekt. Maar zou ik zo’n paddenstoel of zo’n varen bij de kraag kunnen grijpen en steeds verder de aarde uit trekken, dan zou ik een hele boom uit de grond trekken. Want dat wat daar beneden aan ethersubstantie bestaat zou dan met de lucht in aanraking komen. En wat paddenstoelen waren, dat zouden in de lucht bloesems worden en er uitzien als bomen. En de eenjarige planten staan hier midden tussen. De samengesteldbloemige is datgene, althans in één bepaalde vorm, wat dan ontstaat. Als ik een samengesteldbloemige terug zou sturen, dan zouden zich ook enkel afzonderlijke bloemen ontwikkelen. De samengesteldbloemige is iets wat men een te snel opgeschoten boom zou kunnen noemen.
 Zo kan er ook een wens leven in de aarde. De aarde heeft de behoefte om de wens te laten wegzinken in de slaap. Dat doet ze ’s zomers, en de wens stijgt omhoog als een plant. Boven wordt hij dan pas zichtbaar – als waterlelie. Onder in de aarde leeft deze als wens, boven wordt hij een plant.

De aarde slaapt in de zomer en is in de winter wakker, maar ze kan op verschillende plaatsen gelijktijdig slapen, dromen en wakker zijn, zoals ook op verschillende plaatsen naast elkaar zomer en winter, lente en herfst bestaan. Ze kunnen echter ook daar waar het dan zomer is, dus slaaptijd, op een paar plaatsen wakker zijn.

Blz. 121

Dat is bijv. het geval waar veel paddenstoelen groeien (niet de paddenstoel is wakker, maar de aarde).

Een lichte sluimer kunt u vergelijken met de gewone planten, een toestand van waken tijdens de slaap met de paddenstoelen – waar veel paddenstoelen zijn, daar is een plaats waar de aarde wakker is gedurende de zomer – en een heel intense, diepe slaap met de bomen. Daaraan kunt u aflezen dat de aarde niet net zo slaapt als een mens, maar dat de aarde op de ene plaats meer slaapt en op de andere meer wakker is, hier meer slaapt, daar meer wakker is. Zo is het ook bij de mens, die immers in het oog en in de andere zintuigorganen tegelijkertijd naast elkaar slaapt, waakt en droomt.
.

[2] Zie boeken van de schrijver
Die Pflanze
Heilpflanzen
Metamorphosen
Meer
Op deze blog:  leesboek plantkunde
leesboek voor de dierkunde

.
Zur ersten Tier-und Pflanzenkunde in der Pädagogik Rudolf Steiners
Menschenkunde und Erziehung Band 3
Verlag Freies Geistesleben Stuttgart, 1979
ISBN 3 7725 0203 2

Inhoudsopgave

Werkbespreking 9 Werkbespreking 11
Vragen
.

[1] GA 295  vertaald
Uitverkocht: een scan ervan via vspedagogie@gmail.com

Plantkundealle artikelen

Vrijeschool in beeldPlantkunde

.

2730

.

VRIJESCHOOL – Opvoedingsvragen (12-2-3)

.

Er is op deze blog veel verschenen  over warmte.
We weten allen uit eigen ervaring hoe belangrijk warmte is voor ons fysieke welzijn, maar ook voor het mentale en psychische.
De tegenhanger is de kou, en die kan je, (maar ook jou) vatten.

.

Ineke van der Duijn Schouten en George Massain, huisarts, Weledaberichten nr.170 najaar 1996

.

Vat op kou
.

Verkoudheid: wc kennen de verschijnselen allemaal. Je bent rillerig, je neus zit verstopt of je snuit de ene na de andere zakdoek vol, je hebt een duf hoofd en hoewel je je niet echt ziek voelt, zou je het liefst onder de wol kruipen. De dokter haal je er meestal niet bij, want je weet dat het op de een of andere manier vanzelf weer over gaat. Er zijn ook mensen die bijna niet weten wat het is om verkouden te zijn. Zij lijken er immuun voor, terwijl anderen met een zekere regelmaat snipverkouden op de bank hangen, met een stapel zakdoeken binnen handbereik. Wat is zoiets alledaags als verkoudheid eigenlijk? Waarom krijgt de een het wel en de ander niet en wat kun je er aan doen?

Warmtemantel 

Het woord verkouden komt van het Middelnederlandse woord couden, wat ‘afkoelen’ betekent. Als je verkouden bent, ben je dus afgekoeld. Je kunt ook zeggen: je bent een en al kou. Dat klopt met het gevoel dat je hebt als de verkoudheid begint. Hoe hoog de verwarming ook staat, je hebt het ijskoud en je wordt niet warm. Dat komt doordat er iets aan de hand is met de ‘warmtemantel’. Zo’n warmtemantel hebben we allemaal. Hij beschermt ons tegen de kou, net zoals een gewone mantel dat doet. Zien kun je hem niet, maar je kunt hem wel voelen. Als iemand anders zijn arm op tafel legt en je houdt je hand er een paar centimeter boven, dan voel je na enkele ogenblikken een warmtestroom. Die warmtestroom kun je over het hele lichaam waarnemen. Een arts kan bij een lichamelijk onderzoek vaak heel goed aftasten op welke plek sprake is van een stoornis in die warmtestroom. Die plek straalt dan geen warmte uit. Er zit als het ware een gat in de warmtemantel, waardoor de kou van buiten naar binnen kan stromen en de eigen warmte ‘weglekt’.

Onbewoond

Waardoor kan zo’n gat in de warmtemantel ontstaan? Allereerst moet je je deze warmtemantel niet voorstellen als iets dat een vaste vorm heeft, maar als iets beweeglijks, iets dynamisch. Hij beweegt min of meer met ons mee en reageert op wat wij meemaken. Hij is nauw verbonden met ons ‘ik’, het deel van ons wezen waarmee we zelfsturend optreden en richting aan ons leven geven. Als je stevig in het zadel zit, de dingen die je doet overziet en je je fysiek ook goed voelt, kan de warmtemantel je van top tot teen omhullen. Maar als je voor je ogen een ongeluk ziet gebeuren en je schrikt je wild, dan trekt je ‘ik’ zich even terug: je bent er even niet meer bij. Tegelijkertijd ‘krimpt’ dan de warmtemantel, waardoor deze het lichaam niet meer volledig kan omsluiten.

Op zo’n moment kan de kou van buiten vat op je krijgen. De een reageert met een stijve nek of spit, een ander wordt verkouden. Wat gebeurt er in het laatste geval? Dan gaat de stofwisseling op volle toeren werken om het tekort aan warmte aan te vullen en het gat te dichten. Ook in de spieren vindt een verhoogde stofwisseling plaats: rillen of klappertanden is een extra activiteit van de spieren om warmte op te wekken. Van alle kanten worden er in het lichaam vuurtjes gestookt om het snel warm te maken. De verhoogde activiteit van de stofwisseling heeft tot gevolg dat ook de afscheidingsproducten toenemen. Met name via de slijmvliezen worden veel uitscheidingsproducten weggewerkt. Dat je neus vol zit met slijm als je verkouden bent is dus het gevolg van verkouden zijn en niet de oorzaak, zoals we meestal geneigd zijn te denken.

We noemden zojuist een hevige schrik als mogelijke aanleiding voor het ‘ik’ om zich terug te trekken. Veel vaker echter is de oorzaak minder heftig en komt hij van binnenuit. Oververmoeidheid of stress bijvoorbeeld kunnen maken dat het ‘ik’ geen heer en meester meer is over het hele lichaam. Bepaalde gedeeltes raken dan ‘onbewoond’ en worden koud. Vaak zijn dat de uiteinden van het lichaam, dus de handen en vooral de voeten. Ook als je buiten jezelf raakt van woede kan de warmtehuishouding worden verstoord.

Grens

Hoe kun je voorkomen dat je verkouden wordt? Uit het bovenstaande is duidelijk geworden dat zaken als stress en jezelf kwijt raken raken van invloed zijn op de warmtehuishouding. Het is dus belangrijk ervoor te zorgen dat je niet uitgeput raakt. Wanneer die grens bereikt is, is voor iedereen verschillend.
Bij de een kan dat al zijn na een paar drukkere dagen dan normaal, bij een ander kan het weken duren voor het lichaam ho roept door verkouden te worden. Wie uitgerust is, heeft ook meer weerstand bij omstandigheden die van buiten komen, zoals een flinke regenbui.

Daarnaast kun je je warmtemantel van buitenaf verzorgen. Let er bijvoorbeeld eens op of je voeten goed warm zijn. Heel veel mensen hebben chronisch last van koude voeten, vaak zonder dat ze er erg in hebben. Een voetenbad met Rozemarijn Badmelk verwarmt het lichaam door en door en kan soms net een opkomende verkoudheid tegenhouden. Als je het snel koud hebt, helpt dagelijks inwrijven van buik, benen en voeten met Arnica Massage-olie. Verder kun je in de winter zorgen voor een ‘tweede huid’ door wollen of zijden hemden te dragen. Wol heeft als voordeel boven katoen dat de vezels warmte kunnen doorlaten én vasthouden. Bij wollen hemden denk je misschien direct aan kriebelende, onooglijke hobbezakken, maar die tijden liggen gelukkig achter ons.

Achter een simpel iets als verkoudheid blijkt veel meer schuil te gaan dan je op het eerste gezicht zou vermoeden. Het heeft alles te maken met onszelf en met onze eigen grenzen. Dit inzicht zal ons in de toekomst waarschijnlijk niet meteen vrijwaren van kouvatten. Het is echter een hoopvol perspectief dal het wel mogelijk is val te krijgen op kou.

.
In het artikel stond deze illustratie:

Mantelzorg: Peter van Aarnhem.
Meer werk van Peter van Aarnhem

.
Ik heb in sommige artikelen waarin producten van Weleda werden genoemd, mijn zeer positieve ervaringen hiermee doorgegeven.
Dat staat niet gelijk met ‘de’ vrijeschool maakt reclame voor Weleda. IK maak er reclame voor – overigens zonder dat Weleda daarin betrokken is.
Tijdens mijn verkoudheden waren en zijn nog – hoewel ik, nadat het vrijeschoolwerk stopte – veel  minder verkouden was dan toen ik nog lesgaf – onderstaande middelen een goede hulp gebleken.
Genezen doen ze niet – je moet een griep gewoon ‘uitzieken’, maar ze ondersteunen en verlichten. Het geeft mij een goed gevoel middelen te gebruiken van een firma die al meer dan honderd jaar ‘mens en natuur als eenheid’ zien.
.

De R is weer in de maand:

INFLUDO

Als je verkouden bent en je hebt het druk, dan is de verleiding groot om net te doen alsof er niets aan de hand is. Een enkele keer lukt het misschien om dan toch van een verkoudheid af te komen. Meestal echter moet je maatregelen nemen, wil je niet na een week sukkelen alsnog ziek worden. Zo’n maatregel is Infludo.
Infludo is samengesteld uit antroposofische en homeopathische middelen die allemaal de eigenschap hebben om de symptomen die bij een griep horen, op te wekken. Dat klinkt op het eerste gezicht wat eigenaardig. Je wilt immers van een verkoudheid of opkomende griep af, en dan zou je die juist gaan opwekken? Hoe zit dat in elkaar?

Infludo is erop gericht om de natuurlijke lichamelijke afweer te stimuleren. Je onderdrukt zodoende niet het ziekteproces, maar je helpt juist dit te overwinnen. Met andere woorden: met Infludo wek je de symptomen van griep op en vervolgens gaat het lichaam aan de slag om de ziekte de baas te worden. Laten we als voorbeeld Aconitum nemen, het hoofdbestanddeel van Infludo. De Nederlandse naam voor Aconitum is monnikskap, een giftige plant die je een acute koortsaanval zou kunnen bezorgen. Daarbij voel je je dan hondsberoerd en kunnen er gevoelens van angst optreden. Deze verschijnselen doen zich ook bij griep voor, maar dan in veel mindere mate. Door Aconitum in een sterk verdunde vorm in te nemen, worden de afweerkrachten opgewekt. Van Aconitum bestaan overigens allerlei variaties die de arts voor verschillende situaties kan voorschrijven.

Infludo bevat verder Bryonia (heggerank), eucalyptus, Eupatorium Perfoliatum (waterhennep), Sabadilla (luiszaad) en fosfor. Zou je fosfor onverdund nemen, dan zou je rillerig en koortsig worden: dat zijn de symptomen van verkoudheid. In verdunde vorm immiteert fosfor de koorts en activeert zo de warmtehuishouding.

Infludo is zonder recept te koop bij de apotheek en bij veel drogisten. Bij griep en verkoudheid neem je elke twee uur 5 à 8 druppels.

De ziekte wordt hierdoor dus niet onderdrukt, maar je hebt er wel beduidend minder last van. Infludo kan ook gebruikt worden om griep en verkoudheid te voorkomen. Neem dan als de R in de maand is iedere dag 7 druppels bij het ontbijt. Als je veel last hebt van onrust kun je in plaats van Infludo, Ferrum phosphoricum comp* gebruiken. Ook bij kinderen werkt dit middel rustgevender dan Infludo.

Beperk de hoeveelheid eiwitten in je voeding drastisch zolang de verkoudheid duurt. Je lichaam probeert zich via het slijm juist van eiwitten te ontdoen. Van nog meer eiwit (melk, kaas, vlees) zou de slijmproductie alleen maar toenemen. Neem in plaats daarvan regelmatig een mengsel van citroen-, grapefruit- en sinaasappelsap met warm water en een lepel honing. Deze lekkere grog brengt vorm in de ongebreidelde stofwisselingsactiviteit.

Naast deze basismiddelen die de griep of verkoudheid als geheel aanpakken, zijn er verschillende middelen die je kunt gebruiken bij andere vervelende bijkomstigheden van griep en verkoudheid:

Hoest

Weleda Hoestelixer.

Droge hoest

Om het slijm los te maken: Lichenes comp*. In deze siroop zijn verschillende korstmossen met honing en anijsolie tot een smakelijke siroop verwerkt.

Hoesten met veel slijmvorming

Doron druppels.

Keelpijn

4 maal daags 1 tablet Pyriet/Zinnober* gecombineerd met Bolus Eucalypti comp* (1 theelepel op een glas water, ieder uur gorgelen en de laatste slok doorslikken).

Keelpijn en opgezette klieren

De hals inwrijven met Archangelica comp zalf*.

Verstopte neus

Weleda Neusspray 

Een stoombad met Eucalyptus olie (Oleum Aethereum Eucalypti 10%*) helpt ook goed om weer door de neus te kunnen ademen. Doe een dopje olie in een schaal kokend water en houd je hoofd een minuut of tien in de stoom. Bedek het hoofd met een handdoek, zodat de stoom niet kan ontsnappen. Belangrijk: was je gezicht en hals daarna heel goed met lauw water om weer op normale temperatuur te komen en blijf minstens een uur binnen. Je kunt je anders letterlijk opnieuw een verkoudheid op de hals halen.

Zware ademhaling

De borst dun inwrijven met Oleum Aethereum Salviae 10%*. Dit is een vluchtige olie uit salieblad die erop is gericht om de huid goed te doorbloeden en te doorwarmen. Hierdoor kun je weer ruimer ademen.

Om weerstand op te bouwen kun je preventief een Duindoornelixerkuur doen (3 maal daags een dopje, gedurende 10 dagen). Duindoornelixer verhoogt het weerstandsvermogen en geeft extra energie. Het heeft een opvallend hoog gehalte aan vitamine C, vitamine E en carotine (dat zorgt voor de aanmaak van vitamine A). Is de verkoudheid of griep eenmaal daar, dan helpt een Vlierelixer-kuur (3 maal daags een dopje, gedurende 10 dagen). Vlierelixer reguleert de vochthuishouding en intensiveert de warmteprocessen in het lichaam.

* verkrijgbaar bij de apotheek, vaak alleen in Duitsland en soms moet een recept worden meegestuurd.

.

Menskunde- en pedagogie:  [11] warmte

Antroposofisch leven: warmte

Opvoedingsvragen: [12] verkouden

Vrijeschool in beeld: alle beelden

.

2729

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

 

 

 

 

VRIJESCHOOL – Opvoedingsvragen – muziek (8-2)

.

Op de vrijeschool wordt veel ‘aan muziek gedaan’.
Wat in onderstaand artikel beschreven wordt, vindt ook in de peuter/kleuterklas plaats.

Wat kun je thuis doen (of laten).

.
Saskia Stienstra-Kalff, Weleda Puur Kind, nr. 16 2005
.

Bewogen door muziek

.

Het leven is vol muziek: vogels die je ’s ochtends wakker fluiten, een zingend kind in de zandbak, een kerkklok, het geluid van de wasmachine, zelfs elk seizoen kent z’n eigen melodie. Ook zonder dat je bewust zingt of speelt is muziek bijna overal ingebed in het dagelijks leven, volkomen natuurlijk. En het kind heeft zijn oren wijd open. Hoe kun je hier als ouder muzikaal bij aanknopen?

Geen leven zonder muziek. Klank, hard of zacht, snel of langzaam, gevolgd door een andere klank, afgewisseld met stiltes, het is één en al trilling. En dat doet iets met je. Muziek doet bewegen. Denk maar aan een kind dat spontaan begint te dansen bij het horen van een draaiorgel. En muziek raakt: het geeft houvast, biedt troost, schept vreugde. Zelfs mensen die niet kunnen horen, schijnen toch door de trilling bewogen te kunnen worden.

In cadans

De kleuters in mijn muziekles gaan heel vanzelf mee in de ritmeoefeningen. Ze zitten op het puntje van hun stoel en hebben hun oren wijd open.
‘Hoor je wel wat ik nu doe, ’t gaat maar door ik ben niet moe,’ zeggen we, wel drie of vier keer achter elkaar. Dan tik ik met één stokje in iedere hand het ritme op de grond, bij elk woord één tik. Ze doen direct mee, niet eens omdat ik zeg dat zij dat moeten doen, maar omdat ze meebewegen met wat ze horen, met wat ze zeggen. Zelfs de rust in de zin wordt door hen als vanzelfsprekend ingevoegd. Dan leggen we de stokjes weg en gaan in een kring staan. Nu maken we de beweging van de maat. We zetten één stap naar voren en één naar achteren, 1-2, 1-2, in een eindeloze herhaling. Terwijl we blijven bewegen, pakken we het
ritmeliedje weer op. Anders dan met de stokjes doen we nu niet bij elk woord één stap, maar bij een paar en zo krijgen ze een cadans te pakken. Moeilijk? Het is onvoorstelbaar hoe gewoon het voor hen is. Een enkel kind dat niet direct meekomt, deint mee op de beweging van de anderen en komt zo toch in de cadans terecht. Hoe kan het ook anders? Wordt niet ieder klein kind wel eens wiegend in slaap gesust?

Elk moment zijn eigen geluid

Als je beseft hoe het leven vol ritme is dat overal in doorklinkt, is het zinvol je af te vragen hoe de sfeer is van de muziek die jij een kind aanbiedt. Dat er een groot verschil is tussen hardrock muziek en klassieke cellosonates, tussen een Ierse gezongen ballade en trommelgeluid van een Afrikaanse djembé, behoeft geen nadere toelichting. Elk moment z’n eigen geluid en elk individu zijn eigen voorkeur, maar in het besef dat er werking van uitgaat, kun je als ouder wel doelbewust bepaalde muziek meer of minder aanbieden.

Muziek legt de basis voor het harmonisch ontwikkelen van tal van vaardigheden bij kinderen, zowel motorische als cognitieve. Het is dus van groot belang dat zij hier vroeg mee in aanraking komen. Je kunt dichtbij huis beginnen, want nagenoeg ieder kind vindt het heerlijk om te zingen. Het zingt spontaan bij het spelen in bad, bij het aankleden van de pop. Het neuriet, het murmelt, het bromt met de auto’s. En wat kunnen kinderen genieten van samen zingen. Dat kun je niet genoeg doen, juist de heel eenvoudige liedjes met niet meer dan vijf of zes noten. Zo gaat de molen of Schuitje varen theetje drinken. En zeker bij jonge kinderen geldt: hoe meer bewegingen erbij, hoe leuker. Dit zijn mijn wangetjes, Twee emmertjes water halen, voor je het weet klappen en stampen ze met je mee.

De kracht van eenvoud

Bij het aanleren van een liedje is het meestal al genoeg als je gewoon begint.
Halverwege beginnen ze al mee te zingen, het gaat bijna vanzelf. Zoals ook het slaapliedje dat je ’s avonds zingt bij het kinderbed: plotseling blijkt je kind het te kennen. Al die tijd heeft het zich tijdens het luisteren kunnen innestelen.

Denk niet te snel dat je niet kunt zingen, het gaat om de intentie waarmee je zingt. En anders neurie je maar wat. Als je zelf niet thuis bent in liedjesland, schroom niet en haal bijvoorbeeld het klassieke boek Een mandje vol amandelen in huis of het nieuwere Liedjes met een hoepeltje erom. Een prachtige cd vind ik Hé Hallo van Ingrid Tjaden met oude en nieuwe liedjes. De kracht van de eenvoud is bewaard gebleven en haar interpretatie is zeer uitnodigend voor het jonge kind om mee te zingen, stampen of tikken.

Maar wees kritisch. Niets is zo geestdodend als een cd waarop de liedjes aan elkaar geplakt lijken door de eentonigheid van computerbeat, de toonsoort hetzelfde blijft en zelfs het ritme nauwelijks verandert.

Kinderen zullen misschien uit volle borst meezingen, maar het is maar zeer de vraag of ze er werkelijk iets van oppikken van wat muziek hen kan brengen. Er gaat niets boven de heldere stem van een zanger(es) die alleen of samen met een muzikant een lied vertolkt. Een lied kent een begin en een einde: uit de stilte komt het op en in stilte verdwijnt het weer.»

Een mandje vol amandelen, samengesteld door W.J. Stam-van der Staay
Liedjes met een hoepeltje erom, samengesteld door Joke Linders en Toin Duijx

Zie ook de vele liedjes op: vrijeschoolliederen

En bijv. op Tineke’s Doehoek

.

Muziek: alle artikelen

Opvoedingsvragen: alle artikelen

Opspattend grind   nr. 7

Vrijeschool in beeld: alle beelden

.

2728

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

VRIJESCHOOL – Mededeling – nieuw verschenen boek

.

FUNDAMENTEN VAN DE EXTRA LES

Joep Eikenboom

307 pagina’s

Prijs € 27,50

ISBN 9789083158693

Paperback, 1e druk 2022

Voor hulp bij leerproblemen – schrijven, lezen, rekenen – is enorm veel materiaal ontwikkeld. Wetenschappelijk onderzoek van de afgelopen zestig jaar heeft de aandacht gericht op de neurologische ontwikkeling van kinderen, wat de voorwaarde schept voor het leren op school. Van al dat werk moet met respect kennis worden genomen. Wat vrijeschoolpedagogie en de antroposofie extra kan bieden, is dat met de geestelijke realiteit van het kind, van de mens en van de wereld bij het pedagogische werk rekening wordt gehouden.

Audrey McAllen ontwikkelde De Extra Les als pionier op dit gebied binnen de vrijeschoolbeweging. Haar boek werd bij iedere nieuwe editie weer aangevuld met nieuw materiaal. Als enige bron van inspiratie kende zij de aanwijzingen van Rudolf Steiner. Zelf had ze weinig opgeschreven over de manier waarop ze tot haar concept was gekomen.

Tijdens veel gesprekken met Audrey McAllen en door eigen speurwerk kon Joep Eikenboom heel wat van de oorspronkelijke achtergronden bij de oefeningen terugvinden. Daarmee kan het werk met de oefeningen uit De Extra Les verdiept worden, en hopelijk zelfs verder de toekomst in worden gedragen.

Om dit boek te bestellen, klik hier

Zie ook Joeps blog:  AUDREY MCALLEN’S ‘THE EXTRA LESSON’

.

Menskunde en pedagogie: alle artikelen

Vrijeschool in beeld: alle beelden

VRIJESCHOOL – Niet-Nederlandse talen – Engels

.
Bron onbekend
.

EVERYBODY,  SOMEBODY, ANYBODY, NOBODY

Whose Job is this??
This is a story about four creatures.
Named: Everybody, Somebody, Anybody and Nobody.

There was an important job to be done.
Everybody was asked to do it,
Everybody was sure that somebody would do it,
Anybody could have done it, but nobody did it.
Somebody was angry about that because it was everybody’s job.
Everybody thought anybody could do it but nobody realized that everybody would not do it.
It ended up everybody blamed somebody, when nobody did what anybody could have done.

Wiens opgave is het ?
Dit verhaaltje gaat over vier wezens:
Dit zijn, Iedereen, Iemand, allen en niemand,

Er moest iets heel belangrijks gebeuren.
Iedereen werd gevraagd om het te doen.
Iedereen was er van overtuigd dat iemand het zou willen doen.
Allen had het vermogen om het belangrijke werk uit te voeren maar niemand deed het.
Iemand was boos hierover omdat het de taak was van iedereen.
Iedereen dacht dat iemand het zou kunnen doen maar niemand realiseerde zich dat niemand het zou willen doen.
Het eindigde ermee dat iedereen iemand de schuld gaf toen niemand uitvoerde wat iedereen had kunnen doen..

.

Niet-Nederlandse talen: alle artikelen

.

2727

.

VRIJESCHOOL – Opvoedingsvragen (15-2)

.
Over slaapproblemen bij jong en oud.

Ineke van der Duijn Schouten en George Maissan, huisarts, Weledaberichten nr. 173 zomer 1997

 

Wakker tegen wil en dank

.

Het lijkt allemaal zo simpel: je glijdt ’s avonds moe onder de dekens, draait je nog eens lekker om en vervolgens geef je je over aan de slaap. De werkelijkheid is bij veel mensen echter minder eenvoudig: zij liggen uren en uren klaarwakker, lezen een half boek, drinken een glas warme melk, ijsberen heen en weer en vallen pas tegen de ochtend in slaap. Over één slapeloze nacht is nog wel heen te komen, maar zijn het er meer, dan wordt het wakker zijn een probleem, je belandt dan al gauw in een vicieuze cirkel: overdag ben je niet wakker genoeg om goed te kunnen functioneren en ’s avonds wil de begeerde slaap maar niet komen omdat je te wakker bent.

Hoe komt het dat zo veel mensen daar last van hebben?

Wakker worden

Als we iemand betitelen als ‘een wakker mens’ is dat altijd positief bedoeld. We hebben het dan over iemand die helder kan denken en de juiste dingen op het juiste moment doet. Wakker zijn overdag is in zekere zin een ‘must’, althans voor een volwassene. Ben je dat niet, dan laat je je al gauw knollen voor citroenen verkopen of je slaat jezelf achteraf voor het hoofd omdat je niet alert genoeg reageerde.

Opmerkelijk is dat niet alleen onze tijdgeest ons ertoe dwingt wakker te zijn, ook onze levensloop stuurt aan op wakkerheid, maar dan letterlijk: we hebben gedurende ons leven steeds minder slaap nodig. Een pasgeboren baby is in de regel maar weinig uren van de dag echt wakker. De meeste tijd is hij bezig met zijn grote opdracht: slapen, eten en weer slapen. Daarna nemen de periodes dat hij wakker is toe.
Als peuter is zijn slaapbehoefte al zo afgenomen dat hij aan een middagslaap van enkele uren genoeg heeft. De kleuter kan toe met af en toe een middagslaapje en slaapt ’s nachts de klok rond. Daarna komt er steeds een uur van wakker zijn bij, tot de gemiddelde slaaptijd van een volwassene, zo’n zeven à acht uur, is bereikt. Zijn we eenmaal boven de zestig, dan slapen we vaak nog maar een uur of zes.

Zintuiglijke prikkels

Vooral bij een opgroeiend kind kun je zien wat wakker zijn betekent: met al zijn zintuigen neemt het de indrukken uit zijn omgeving op.
Het tast, kijkt, ruikt en luistert met grote overgave naar alles wat op hem afkomt; en dat is veel vandaag de dag. Te veel meestal, want niet alleen volwassenen, maar ook steeds meer kleuters, peuters en baby’s zijn hun normale mate van wakkerheid kwijt.
Bij baby’s uit zich dat, afgezien van weinig slapen, vaak in spugen; bij peuters en kleuters in overmatig druk zijn en aandacht vragen. Overdag rennen ze rusteloos van het een naar het ander, ’s avonds moeten de ouders grote moeite doen om hen in bed te krijgen. Interessant genoeg krijgen zulke wakkere kinderen nogal eens vocht in hun oren: een natuurlijke bescherming van het lichaam tegen te veel prikkels.

De vraag naar de hoeveelheid indrukken die ongemerkt zijn opgenomen kan ook de al te wakkere volwassene zichzelf stellen.
In de file rijden, vergaderingen bijwonen en de bijbehorende stukken lezen, boodschappen doen, kranten, film, ouderavonden en verjaardagen bijhouden, we zijn er misschien wel aan gewend, maar we krijgen daardoor heel wat te verstouwen. De hele dag wordt er op die manier een appel gedaan op je zintuigen en die doen wat wij willen dat ze doen: ze staan wijd open. Veel indrukken zijn onbewust naar binnen gekomen en spoken daar rond als er niemand is die ze een halt toeroept. Je blijft daardoor wakker tegen wil en dank.

Prikkels verminderen

De beste remedie tegen overmatige wakkerheid van kinderen is om de hoeveelheid zintuiglijke prikkels te verminderen die op hen afkomen. Je kunt je bijvoorbeeld afvragen hoe vaak er ‘ruis’ van radio of cd-speler op de achtergrond aanwezig is, op welke sterkte er aan tafel wordt gepraat en hoe hard of zacht de deuren worden dichtgedaan. Een halve dag winkelen in de stad betekent voor kleine kinderen een overweldigend aantal indrukken. Thuis blijven met een leuke oppas of een dagje naar opa en oma is voor hen vaak een plezieriger oplossing, ’s Avonds twintig minuten op schoot plaatjes kijken of voorgelezen worden uit een spannend boek is een knus tegenwicht tegen televisiekijken. Het naar bed gaan wordt daardoor meestal minder problematisch.

Voor volwassenen die vaak wakker liggen is het een hulp om na gedane arbeid zoveel mogelijk bewust de zintuigen open te zetten. Je zegt dan bijvoorbeeld tegen jezelf: ik kijk, ik lees of ik praat, maar ik doe niet alles tegelijk. Vaak scheelt het al als je je realiseert wat je normaal allemaal opslorpt aan informatie. Een week verblijven op een mooie plek met weinig motorisch verkeer, waar je bovendien verstoken bent van radio, krant en tv kan wat dit betreft een eye-opener zijn.

De dag afsluiten

Een andere remedie tegen een te grote wakkerheid is om ’s avonds de dag nog eens door te nemen. Allerlei dingen die je die dag zijn overkomen, indrukken die je hebt opgedaan, passeren zo de revue. De kunst daarbij is om ‘van buitenaf’ naar je doen en laten te kijken. Je maakt steeds een ‘plaatje’ van de situatie en wandelt, bij voorkeur van achteren naar voren, de dag door tot het moment van opstaan, zonder ergens te blijven hangen. Hierdoor breng je de zintuigen tot rust en je sluit de dag met al zijn ups en downs af. Het kost de nodige inspanning, maar het is een uiterst effectieve manier om de vele indrukken die een mens wakker houden, hun plaats te geven. Vaak lukt het niet eens om de dag helemaal ‘af’ te maken en overmant de slaap je tegen wil en dank.

.

Opvoedingsvragenalle artikelen

Ontwikkelingsfasenalle artikelen

Vrijeschool in beeld: alle beelden

.

2726

 

 

 

 

 

 

 

 

.

VRIJESCHOOL – Rudolf Steiner – Algemene menskunde – voordracht 14 (14-2)

.

RUDOLF STEINER
.

ALGEMENE MENSKUNDE ALS BASIS VOOR DE PEDAGOGIE

GesamtAusgabe (GA) 293*
Vertaald*

Enkele gedachten bij blz. 199 van de vertaling*

In deze afsluitende voordracht begint Steiner weer met een ander aspect van het ‘naar de lichamelijke mens kijken’.
Daar is hij in voordracht 10 mee begonnen.
En nu noemt hij opnieuw de fysieke drieledigheid.

Zonder het met zoveel woorden te zeggen, begint Steiner hier met de behandeling van de ‘kleine’ drieledigheid van het hoofd. [14-1] en dat vervolgt hij met een beschouwing vanuit dit gezichtspunt van de borst, de romp.
In de 2e voordracht heeft hij daarover al iets gezegd en ook in de 8e.
Tevens in d10e.

In [14-1] citeerde ik een duidelijke passage hierover uit GA 296. Daarin staat voor de borst:

Borst/romp als ‘klein hoofd’

Blz. 71  vert. 82

Der Brustmensch ist wiederum nicht bloß in der Brust, er ist hauptsächlich in den Brustorganen, in den Organen, in denen sich das Herz und der Atmungsrhythmus am deutlichsten ausdrücken. Aber die Atmung setzt sich auch in den Kopf hinein fort, die Blutzirku­lation in ihrem Rhythmus setzt sich in den Kopf hinein fort und in die Gliedmaßen. So daß man sagen kann: der Mensch ist Brust aller­dings in dieser Gegend; aber er ist auch hier – zwar weniger – Brust

De mens is ook niet alleen in de borst een borst-mens maar is hoofdzakelijk borst-mens in de borstorganen; in die organen waarin het hartritme en het ademritme zich het duidelijkst ui­ten. Maar de adem zet zich ook in het hoofd voort, het ritme van de bloedsomloop zet zich voort in het hoofd en in de ledematen. Men kan dus zeggen: de mens is vooral in dit gebied borst; maar is ook hier – hoewel minder – borst (zie tekening, rode arcering) en hier ook minder

Blz. 72  vert. 83

und hier – wiederum weniger Brust. Also wiederum der ganze Mensch ist Brust, aber in der Haupt-sache ist das die Brust, das der Kopf.

borst. Dus opnieuw: de hele mens is borst, maar voornamelijk is dit de borst en dat het hoofd.

Also ebenso wahr, wie man sagen kann: der Kopf ist Kopf, kann man sagen: der ganze Mensch ist Kopf. Ebenso wahr, wie man sagen kann: die Brust ist Brust, kann man sagen: der ganze Mensch ist Brust und so weiter.

Zoals men kan zeggen: het hoofd is hoofd, kan men ook zeggen: de gehele mens is hoofd. Zoals men kan zeggen: de borst is borst, kan men ook zeggen: de gehele mens is borst, enzovoorts.
GA 296/70 e.v.
Vertaald/81 e.v.

Blz. 197/198  vert. 197/198

In der Brust des Menschen ist in der Tat ebensoviel Kopf- wie Gliedmaßennatur. Gliedmaßennatur und Kopfnatur vermischen sich miteinander in der Brustnatur. Die Brust hat nach oben hin fortwährend die Anlage, Kopf zu werden und nach unten hin fortwährend die Anlage, den entgegengestreckten Gliedmaßen, der Außenwelt, sich anzuorganisieren, sich anzupassen, also, mit anderen Worten, Gliedmaßennatur zu werden. 

De borst van de mens is inderdaad evenzeer hoofd als ledemaat. In de borst vermengen zich ledematen en hoofd. De borst heeft naar boven toe voortdurend de neiging om hoofd te worden en naar beneden toe de neiging zich aan te passen aan de ledematen die erin zijn ingeplant, aan de buitenwereld, de neiging om zich te herorganiseren en dus ledemaat te worden. Het bovenste deel van de borst heeft voortdurend de neiging om hoofd te worden, het onderste deel om ledematen te worden.

Strottenhoofd

Dus: Het bovenste deel van de borst heeft voortdurend de neiging om hoofd te worden. Nu blijkt het om het strottenhoofd te gaan.
Interessant is dat dit woord in onze taal werkelijk iets van ‘hoofd’ in zich heeft; het Duits ook: ‘Kehl-kopf’.
In het Nederlands wordt het strottenhoofd wel omschreven als ”bovenste deel van de luchtpijp en ‘bovenste deel’ zou je nog als ‘hoofd’ kunnen bestempelen, zoals ons ‘echte’ hoofd. Het Duitse ‘Kehl’ is niet per se de luchtpijp, toch wordt ook hier ‘hoofd’ gebruikt.
In wezen had ‘strot’ kunnen volstaan, maar in het Oudfries kom je throtbolla tegen voor strot (denk aan Engels ‘throat’ waarin we ook ‘de bol’ herkennen, zoals in Oudhollands hirnibolla: hersenpan.

In ieder geval is de idee van ‘verdichting’ goed waarneembaar, vooral als we het strottenhoofd vergelijken met de rest van de borst.

1. membrana thyreohyoidica
2. ligamentum thyreohyoidicum medianum
3. incisura laryngica
4. cartilago thyreoides (schildkraakbeen)
5. ligamentum cricothyreoidicum medianum
6. conus elasticus
7. cartilago cricoides (ringkraakbeen)
8. trachea (luchtpijp)
9. os hyoides (tongbeen)
10. ligamentum thyreohyoidicum laterale
11. cornu superius (bovenste hoorn) van schildkraakbeen
12. bovenste larynxzenuw en -arterie
13. linea obliqua (schuine lijn)
14. musculi cricothyreoidici
15. cornu inferius (onderste hoorn) van schildkraakbeen
16. cricothyreoïdverbinding
Bron: Wikipedia

Deze verdichting nog eens tegenover dit opener beeld van de borst:

Uit L.Vogel: Der dreigliedrige Mensch

Nu merkt Steiner dingen op die we dan weer niet zo gemakkelijk kunnen volgen:

Also der obere Teil des menschlichen Rumpfes will fortwährend Kopf werden, er kann es nur nicht. Der andere Kopf verhindert ihn daran.

Dus het bovenste deel van de romp wil steeds hoofd worden, maar kan dat niet. Het andere hoofd verhindert dat.

We zijn dit ‘verhinderen’ ook al uitvoerig tegengekomen in voordracht 12.

Daher bringt er nur fortwährend ein Abbild des Kopfes hervor, man möchte sagen, etwas, was ausmacht den Beginn der Kopfbildung. Können wir nicht deutlich erkennen, wie im oberen Teil der Brustbildung der Ansatz gemacht wird zur Kopfbildung? Ja, da ist der Kehlkopf da, der ja aus der naiven Sprache heraus sogar Kehlkopf genannt wird.

Daarom brengt dat bovenste deel van de romp alleen maar een afbeelding van het hoofd voort, men zou kunnen zeggen een soort aanzet tot hoofdvorming. Kunnen we niet duidelijk herkennen hoe in het bovenste deel van de romp de aanzet wordt gegeven tot de vorming van een hoofd? Ja, het is inderdaad het strottenhoofd, dat vanuit het naïeve taalgebruik ook strottenhoofd genoemd wordt.

Taal/spraak/klank

En dan volgt een verklaring voor wat spraak* is:

Der Kehlkopf des Menschen ist ganz und gar ein verkümmertes Haupt des Menschen, ein Kopf, der nicht ganz Kopf werden kann und der daher seine Kopfesnatur auslebt in der menschlichen Sprache.

Het strottenhoofd van de mens is geheel en al een onderontwikkeld hoofd, een hoofd dat niet volledig hoofd kan worden en daarom zijn wezen manifesteert in de taal van de mens.

*Er staat ‘Sprache’ en dat kan worden vertaald met spraak of taal. In de vertaling is voor ‘taal’ gekozen, terwijl ik zelf het gevoel heb, dat het hier om spreken, om klanken voortbrengen gaat. (Natuurlijk nauw aan elkaar verwant)

Die menschliche Sprache ist der fortwährend vom Kehlkopf in der Luft unternommene Versuch, Kopf zu werden.

De taal is de constante poging van het strottenhoofd in de lucht om hoofd te worden.

Nu worden een aantal klanksoorten benoemd:

Wenn der Kehlkopf versucht, der oberste Teil des Kopfes zu werden, da kommen zum Vorschein diejenigen Laute, welche deutlich zeigen, daß sie am stärksten von der menschlichen Natur zurückgehalten werden. Wenn der menschliche Kehlkopf versucht, Nase zu werden, da kann er nicht Nase werden, weil ihn die wirklich vorhandene Nase daran verhindert. Aber er bringt hervor in der Luft den Versuch, Nase zu werden, in den Nasenlauten. Die vorhandene Nase staut also die Luftnase, die da entstehen will, in den Nasenlauten.

Probeert het strottenhoofd het bovenste deel van het hoofd te worden, dan komen de klanken te voorschijn die duidelijk tonen dat ze het sterkst teruggehouden worden door de menselijke natuur. Probeert het strottenhoofd neus te worden, dan lukt hem dat niet omdat de werkelijke neus dit tegenhoudt. Maar die poging manifesteert zich in de lucht in de neusklanken. De echte neus stuwt de luchtneus die daar dreigt te ontstaan in de neusklanken.

Es ist außerordentlich bedeutungsvoll, wie der Mensch, indem er spricht, fortwährend in der Luft den Versuch macht, Stücke von einem Kopf hervorzubringen, und wie sich wiederum diese Stücke von dem Kopf in welligen Bewegungen fortsetzen, die sich dann stauen an dem leiblich ausgebildeten Kopf. Da haben Sie dasjenige, was die menschliche Sprache ist.

Het is van eminent belang te zien hoe de mens bij het spreken voortdurend probeert in de lucht stukken van een hoofd te creëren en hoe deze stukken zich in golfbewegingen voortplanten en samengebald worden in het echte, fysieke hoofd. Dat is nu menselijke taal.

Steiner sluit de beschouwing over de romp ‘als hoofd’ af met:

Blz.199  vert. 200

Nun, so wie der menschliche Brustteil nach oben die Tendenz hat, Haupt zu werden, so hat er nach unten die Tendenz, Gliedmaßen zu werden. So wie dasjenige, was als Sprache aus dem Kehlkopf hervorgeht, ein verfeinerter Kopf ist, ein noch luftig gebliebener Kopf, so ist alles dasjenige, was nach unten von dem Brustwesen des Menschen ausgeht und sich nach den Gliedmaßen hin organisiert, vergröberte Gliedmaßen- natur. Verdichtete, vergröberte Gliedmaßennatur ist dasjenige, was die Außenwelt gewissermaßen in den Menschen schiebt.

Welnu, zoals de borst naar boven toe de neiging heeft om hoofd te worden, zo heeft hij naar onderen toe de neiging om ledematen te worden. Wat als taal uit het strottenhoofd op welt, is een verfijnd hoofd, een nog luchtig gebleven hoofd; alles wat naar beneden toe uitgaat van de borst van de mens en in zijn organisatie de ledematen benadert, is een soort vergroving van de ledematen. Wat de buitenwereld daar als het ware in de mens schuift, is in wezen een verdichte, grovere vorm van de ledematen. 

Zie voor ‘romp en ledematen’ [14-3] nog niet oproepbaar

.

*GA= Gesamt Ausgabe, de boeken en voordrachten van Steiner

[1] GA 293
**Algemene menskunde als basis voor de pedagogie
[2] 
GA 294
Opvoedkunst. Methodisch-didactische aanwijzingen
[
3] GA 295
Praktijk van het lesgeven

Algemene menskunde voordracht 14: alle artikelen  

Algemene menskundealle artikelen

Menskunde en pedagogiealle artikelen

Rudolf Steineralle artikelen op deze blog

Vrijeschool in beeldalle beelden

.

2725

.

.

Es ist außerordentlich bedeutungsvoll, wie der Mensch, indem er spricht, fortwährend in der Luft den Versuch macht, Stücke von einem Kopf hervorzubringen, und wie sich wiederum diese Stücke von dem Kopf in welligen Bewegungen fortsetzen,
#SE293-208
die sich dann stauen an dem leiblich ausgebildeten Kopf. Da haben Sie dasjenige, was die menschliche Sprache ist.

VRIJESCHOOL – Rudolf Steiner – Algemene menskunde – voordracht 14 – alle artikelen

.

Voordracht 14
de bladzijden verwijzen naar de vertaling van 1993

Een kleine uitleg over de indeling in paragrafen:
Het eerste cijfer verwijst altijd naar de voordrachtenvolgorde in de uitgave. [14-
Het tweede cijfer is het onderwerp van de beschouwing, aangegeven met het bladzijnummer en een korte inhoudsomschrijving. [14-1]
Het derde cijfer [14-1-1] geeft een uitbreiding aan van de inhoud van [14-1]
Wanneer je de gang door de voordracht wil volgen, hoef je de uitbreidingen niet per se te lezen. De volgorde door de voordracht is dus de reeks [14-1] [14-2] [14-3] enz.
Als kleur: rood.

[14-1Blz. 196 – 198
Opnieuw over de fysieke drieledigheid; de ledematen; hoofd: soort complete mens; deze gedachte wordt uitgewerkt; besef hiervan moet nodige enthousiasme geven voor je eigen pedagogische moraal.

[14-2] Blz. 199
De borst als ‘hoofd in ’t klein’; het strottenhoofd; ontstaan van klank, spraak, taal; de neusklank.

[14-3] Blz. 200-201
De ledematen vanuit de borst gezien; uit GA 294 over ‘ingeplante ledematen en het morfologisch vervolg in de geslachtsorganen; astraallijf nog niet gevormd, daarom vrijwel onmogelijk iets van ‘liefde met het geslachtelijke’ te laten ervaren; liefde is vooreerst ‘algemene mensenliefde’; seksuele opvoeding en seksuele voorlichting; het astraallijf moet vooral worden opgevoed met fantasiekracht; mensenliefde in broederlijkheid, het kunstzinnige, de plicht;

[14-3/1]
Voortplantingsorganen en de romp: een beschouwing uit het boek ‘Antroposofische menskunde begrijpen’.

[14-4] Blz. 201-202
Astraallijf en fantasie; m.n. fantasie in het onderwijs in de hoogste klassen van de basisschool; voorbeelden: natuurkunde, meetkunde (Pythagoras); je eigen fantasie steeds vernieuwen!

[14-5] Blz. 203-204
Fantasie, geen pedanterie; categorische imperatief; geen zuurpruim; moed tot waarheid; verantwoordelijkheid.

.

Algemene menskundealle artikelen

Menskunde en pedagogiealle artikelen

Rudolf Steineralle artikelen op deze blog

Vrijeschool in beeldalle beelden

.

2724

.