Maandelijks archief: november 2019

VRIJESCHOOL – Rudolf Steiner – toespraak bij de Kerstspelen uit Oberufer (13)

.

In de voordrachtenreeks (GA=Gesamt Ausgabe) zijn de toespraken die Steiner hield naar aanleiding van opvoeringen van de kerstspelen, gebundeld in nr. 274 [1]:

TOESPRAKEN BIJ DE OUDE VOLKSE KERSTSPELEN

ANSPRACHEN ZU DEN WEIHNACHTSPIELEN AUS ALTEM VOLKSTUM

ANSPRACHE DORNACH 24-12-1923  [2]
während der Weihnachtstagung der Allgemeinen Anthropoasphischen Gesellschaft

blz. 81

Wir werden uns gestatten, Ihnen einige Weihnachtspiele vorzufüh
ren aus altem Volkstum. Heute werden wir damit beginnen, Ihnen das Paradeis-Spiel vorzuführen, dann morgen und in den nächsten Tagen das Christ-Geburt-Spiel und das Dreikönig-Spiel. Diese Weihnachtspiele stammen aus jenen Zeiten, in denen man durch Europa hindurch vorzüglich, aber nicht nur zur Weihnachtszeit, sondern auch zur Osterzeit und sogar zur Pfingstzeit ähnliche Spiele aufgeführt hat. Es sind solche Spiele von den germanistischen Gelehrten gesammelt, und man kann sie in allerlei Veröffentlichungen in den Bibliotheken finden. Solche Spiele wurden aufgeführt bis ins 19. Jahrhundert herein in den

Toespraak Dornach 24 december 1923
tijdens de kerstvergadering van de Algemene Antroposofische Vereniging

Wij zijn zo vrij om voor u een paar kerstspelen op te voeren uit het oude volkse leven. Vandaag beginnen we om u het Paradijsspel te laten zien, dan morgen en in de komende dagen het Herdersspel en het Driekoningenspel. 
Deze kerstspelen stammen uit die tijden waarin men door heel Europa vooral, maar niet alleen met Kerstmis, ook met Pasen en zelfs met Pinksteren dergelijke spelen opvoerde.
Dit soort spelen zijn door geleerden in de germanistiek verzameld en je kan ze in allerlei publicaties in de bibliotheken vinden. Zulke spelen werden opgevoerd tot in de 19e eeuw in de 

blz. 83

Marktflecken und Dörfern, weniger in den Städten. Nun muß man aber doch sagen: Diejenigen Weihnachtspiele, die wir Ihnen hier vorführen, haben einen gewissen außerordentlichen, bedeutsamen Vorzug vor anderen solchen Weihnachtspielen. Die anderen Weihnachtspiele, die in Mitteleuropa aufgeführt worden sind, wurden eigentlich von Jahrzehnt zu Jahrzehnt verbessert. Dasjenige, was aus altem Volkstum in einer wunderbaren Weise vorhanden war, ist von allerlei intelligenten Leuten verbessert worden, und man hat sie dann also von Jahrzehnt zu Jahrzehnt wieder aufgeführt. Was aus dem dann werden kann, das wirklich altem Volkstum künstlerisch und religiös und musikalisch entstammt, sieht man an der Karikierung des Volkstümlichen in den Oberammergauer Passionspielen. Aber in diesen Weihnachtspielen, die wir hier aufführen, ist etwas, was tatsächlich, so wie es gespielt worden ist, noch bis ins 16., 15. Jahrhundert zurück unverfälscht erhalten geblieben ist, und zwar aus folgendem Grunde. Diese Spiele, um die es sich hier handelt, sind wohl gespielt worden im Elsaß,  durch den Süden von Baden und Württemberg hindurch, wo`hl auch bis nach Bayern hinein. Sie werden es aus einer Anspielung in einem der Spiele in den nächsten Tagen ersehen, wie hingewiesen wird auf äen Rhein.

marken en dorpen, minder in de steden. Maar nu moeten we toch zeggen: de kerstspelen die we hier voor u opvoeren, hebben een zekere buitengewone, belangerijke pre op die andere kerstspelen. De andere kerstspelen die in Midden-Europa opgevoerd werden, werden door de tientallen jaren heen verbeterd. Dat wat vanuit het volksleven op merkwaardige wijze nog bestond, is door allerlei intellectuele lieden verbeterd en men heeft ze dan dus ook door tientallen jaren heen opgevoerd. Wat er dan worden kan van wat uit het oude volksleven echt kunstzinnig en religieus en muzikaal stamt, zie je aan het karikaturaal worden van dit volkseigene in de passiespelen van Oberammergau. Maar in de kerstspelen die we hier opvoeren, zit iets wat werkelijk nog onvervalst aanwezig is zoals het gespeeld werd, nog tot in de 16e, 15e eeuw terug en wel hierdoor:
De spelen waarom het hier gaat zijn wellicht gespeeld in de Elzas, in het zuiden van Baden en Württemberg, misschien ook in de richting van Beieren. U zal in een toespeling in een van de spelen van de komende dagen zien, hoe er naar de Rijn gewezen wordt.

Sie wurden in den Gegenden nördlich vom Rhein – von der Schweiz aus gesehen – gespielt. Dann wanderten Stämme, unter denen diese Weihnachtspiele gespielt wurden, nach dem Osten hin aus, nach Ungarn. Man kann zunächst fragen: Warum wanderten im 15., 16. Jahrhundert deutsche Stämme nach Osten hinüber, nach Ungarn? Es wanderten ja solche Stämme aus in die Gegend von Preßburg, das heute in der Tschechoslowakei liegt, von der Donau abwärts über Preßburg nach den Zipser Gegenden, südwärts von den Karpaten, nach Siebenbürgen, nach dem Banat, der Gegend zwischen der südlichen Donau und der Theiß. Dahin wanderten diese schwäbischen Stämme aus. Und unter diesen Stämmen, die auswanderten, waren am charakteristischsten die Haidbauern. Und eben diese Leute sind in jener Gegend in Oberufer, etwas stromabwärts an der Donau, ansässig geworden und brachten sich aus ihrer ursprünglichen Heimat diese Weihnachtspiele mit, erhielten sie nun unverfälscht und spielten sie in der dortigen deutschen Kolonie von Jahr zu Jahr. Sie wurden

Ze werden in de streken ten noorden van de Rijn – vanuit Zwitserland gezien – gespeeld. Toen trokken stammen die deze kerstspelen speelden, naar het oosten, naar Hongarije. En je kan meteen vragen: waarom gingen er in de 15e, 16e eeuw stammen naar het oosten, naar Hongarije? Ja, er trokken van die stammen naar de streken van Pressburg, dat tegenwoordig in Tsjecho-Slowakije ligt (nu Slowakië), vanaf de Donau verder over Pressburg naar de streken van Spiš  ten zuiden van de Karpaten, naar Siebenbürgen, naar de Banaat, de streek tussen de zuidelijke Donau en de Theiss. Naar deze streken waaierden de Zwabenstammen uit. En onder deze stammen die zich verspreidden waren de ‘heide’-Haidboeren de meest karakteristieke. En deze mensen kozen hun vaste woonplaats in de streken van Oberufer, iets stroomafwaarts aan de Donau en zij namen de kerstspelen uit hun oorspronkelijke thuisland mee, bewaarden ze in hun ‘oer’staat en speelden ze daar elk jaar in die Duitse nederzettingen. Ze werden

blz. 83

als ein teures Gut in gewissen Familien aufbewahrt und so behandelt, wie sie vor Jahrhunderten waren. Da hat sie mein guter Freund und Lehrer, Karl Julius Schröer, kennengelernt, dort in Oberufer; es hatte sich noch keine Intelligenz, kein Verbesserer hineingemischt. Diese Spiele wurden in den fünfziger Jahren des vorigen Jahrhunderts so aufgeschrieben, wie die Bauern, welche sie gespielt haben, sie Karl Julius Schröer diktieren konnten aus ihrem Gedächtnisse heraus, als er dahin kam. Er war ja in Preßburg Lyzeumsprofessor. Als er dahin kam, wo die Spiele gespielt wurden von den Haidbauern draußen in den Dörfern, da ging er zunächst – nicht wahr, man ist ja auch höflich – zu der Intelligenz des Dorfes, zum Beispiel zu dem Schulmeister, der zugleich Dorfnotär war. Der sagte: Das ist dummes Zeug, es ist gar nicht einmal der Mühe wert, daß man sich damit beschäftigt! – Dort hatte sich natürlich die Intelligenz nicht darum gekümmert, glücklicherweise hat sich die Intelligenz nicht darum gekümmert gehabt. So konnten sie noch die Spiele aufführen, wie sie von den Bauern hinterlassen worden waren. Das war ein besonderes Glück, denn dadurch sind sie in diesen Gegenden so erhalten geblieben, wie sie waren. Man kann höchstens noch die Frage aufwerfen: Wie kamen denn die Leute dazu, dort in dieser Gegend dieses teure Erbgut aufzubewahren? 

bij bepaalde families als een kostbaar goed bewaard en zo gelaten zoals ze al eeuwen waren. Toen leerde mijn goede vriend en leraar, Karl Julius Schröer, ze daar in Oberufer, kennen; er had zich nog geen enkele intelligente verbeteraar mee bemoeid. Deze spelen werden in de jaren vijftig van de vorige [=19e] eeuw zo opgeschreven, zoals de boeren die erin meegespeeld hadden, deze aan Karl Julius Schröer toen hij daar was, hadden kunnen dicteren vanuit hun geheugen. Hij was professor in Pressburg. Toen hij daar kwam, waar de spelen door de Haidboeren in de verspreid liggende dorpen gespeeld werden, ging hij meteen – je wil ook beleefd zijn, niet waar – naar de intelligentsia van het dorp, bv. naar de schoolmeester die tegelijkertijd de dorpsnotaris was. Die zei: ‘Dat is waardeloos, niet de moeite waard om je daarmee bezig te houden!’ De intellectuele elite gaf daar natuurlijk helemaal niets om, gelukkig maar. Zo konden de spelen dus nog worden opgevoerd, zoals ze door de boeren nagelaten waren.
Dat was een heel gelukkig iets, want daardoor bleven ze in die streken zo bewaard als ze waren. Je zou hoogstens nog de vraag kunnen opwerpen: hoe kwam het dat de mensen daar in deze streek dit kostbare erfgoed bewaarden?

Dann muß man sagen: Vorangegangen sind den heutigen Ausgewanderten die aus der Tschechoslowakei nach den ungarischen Gebieten ausgewanderten Mährischen Brüder. Und diese Mährischen Brüder mit ihrem intimen, christlichen tiefen Leben, das in so schöner Weise das Bruderschaftsprinzip zum Ausdrucke gebracht hat, waren schon dort, als dann die anderen Stämme, die ich jetzt meine, die Haidbauern und so weiter den Drang verspürten, auch hinüberzuwandern nach dem Osten. Es ist nicht irgendein besonderer wirtschaftlicher Beweggrund oder dergleichen gewesen, sondern es war tatsächlich ein idealer Grund für jene Menschen, als sie nachzogen dem schönen, intimen christlichen Bruderschaftsleben der Mährischen Brüder, die schon da hinübergewandert waren. Noch vor dem Auftreten des Luthertums haben diese aus dem eigentlich noch menschlichen Gemüte Mitteleuropas eine ideale christliche Atmosphäre hinübergetragen, die nicht die Schäden des in den westlichen Ländern vorhandenen Katholizismus mit sich nahm,

Dan moet je zeggen: vóór de huidige kolonisten zijn uit Tsecho-Slowakije de wegtrekkende Mährischen Brüder naar Hongaarse streken gegaan. En deze broederschap met zijn diep intiem christelijk leven dat zo mooi het broederschapprincipe tot uitdrukking heeft gebracht, bevond zich daar al, toen die andere stammen die ik nu bedoel, de Haidboeren enzo, de drang in zich voelden om ook te emigreren naar het oosten. Het is niet een of andere economische reden o.i.d. geweest, maar het had werkelijk een ideële grondslag voor de mensen: dat fijne, intieme christelijke broederschapsleven als dat van de Mährische Brüder, die daar al heen getrokken waren, toen ze er ook heen gingen. 
Nog vóór het verschijnen van het lutheranisme namen deze vanuit een eigenlijk nog menselijke Midden-Europese gemoedsstemming een ideële christelijke sfeer mee die niet alle tekortkomingen van het katholicisme van de westelijk gelegen landen met zich meenam,

blz. 84

aber auch nicht die Schäden des Protestantismus enthielt, sondern die wirklich echtes, wahres Christentum war, aus brüderlicher Menschheitsgesinnung heraus geboren. Das wanderte hinüber. Und angezogen von der idealen Gesinnung wanderten dann andere deutsche Stämme in die Gegenden hin, die von den Mährischen Brüdern besiedelt und mit dem Christentum durchtränkt worden waren und nahmen dahin das Teuerste mit, was sie hatten: diese christlichen Weihnachtspiele. Diese Weihnachtspiele blieben in der ursprünglichen Gestalt dadurch, daß sie getrennt waren von dem Mutterlande, daß nicht über sie kommen konnte die spätere Intelligenz. Und in dieser ursprünglichen Gestalt hat sie mein alter Lehrer und Freund, Karl Julius Schröer, in Oberufer, das eine halbe Eisenbahnstunde von Preßburg entfernt ist, wo er dazumal Professor am Lyzeum war, gefunden und aufgeschrieben, so wie sie die Bauern ihm vorgesprochen haben. – Sie haben sie immer eingelernt gegen die Weihnachtszeit hin. So ließ er sie sich vorprechen und so sind sie uns ganz unverfälscht erhalten geblieben; so sind sie noch aufgeführt worden bis um die Mitte des 19. Jahrhunderts hinein. Heute wären sie ohne ihn verschwunden.

maar ook niet de tekortkomingen van het protestantisme, maar alleen wat het werkelijk echte, ware christendom was, ontstaan vanuit een broederlijk mensengevoel. Dat verplaatste zich. En aangetrokken door deze ideële stemming trokken toen andere Duitse stammen naar die streken waarin de Mährische broeders zich hadden gevestigd en die door en door christeliljk waren geworden en daar naartoe namen ze het kostbaarste mee dat ze hadden: deze christelijke kerstspelen.
Deze kerstspelen bleven zo origineel, omdat ze van het moederland waren gescheiden, zodat de latere intelligentsia er geen vat op kreeg. En in deze oorspronkelijke vorm heeft mijn oude leraar en vriend, Karl Julius Schröer, ze in Oberufer, dat maar een half uur met de trein van Pressburg vandaan ligt, waar hij destijds professor was, gevonden en opgeschreven, zoals de boeren dat hem voorgesproken hebben. Altijd studeerden ze die weer tegen de kersttijd in. Zo liet hij ze aan hem voorspreken en zo zijn ze onvervalst voor ons bewaard gebleven; zo zijn ze nog opgevoerd tot in het midden van de 19e eeuw. Zonder hem zouden ze nu verdwenen zijn.

Karl Julius Schröer hat die Dinge, so wie sie gerade da unten üblich waren, erhalten. Ich habe viel im Beginne der achtziger Jahre über diese Dinge mit ihm sprechen können. Er war voll von Erinnerungen an die Aufführungen, die er dort gesehen hat, und so sind mir diese Spiele auch ans Herz gewachsen. Daher möchten wir sie unter unseren Gemeinschaften so aufführen – mit einigen Variationen, denn genau so, wie es in den Wirtshäusern aufgeführt wurde, können wir es hier nicht tun, auch manches andere, was dort ausgeführt worden ist, können wir hier nicht ausführen -, aber so echt diese Dinge nur dargestellt werden können, möchten wir Ihnen diese schönen Stücke echten Volkstums vorführen. Zum Beispiel hatte dort der Teufel vor der Aufführung ein Kuhhorn, und da rannte er im ganzen Dorfe herum und blies mit diesem Kuhhorn hinein in jedes Fenster und forderte die Leute auf, zum Spiel zu kommen: das sei Christenpflicht eines jeden zum Advent. – Nun, Sie können sich schon denken: das können wir hier nicht ausführen. Wir würden schön ankommen, wenn wir den Leuten sagen würden: das sei Christenpflicht zum Advent! – Außerdem mußte der

Karl Julius Schröer heeft de dingen zoals ze daar gebruikelijk waren, vastgelegd. In het begin van de jaren achttienhonderdtachtig heb ik veel met hem over deze dingen kunnen spreken. Hij zat vol herinneringen aan de dingen die hij daar gezien had en zo zijn deze spelen me na aan het hart komen te liggen. Daarom zouden wij ze in onze instellingen zo willen opvoeren – met een paar veranderingen, want net zoals ze in de herbergen werden opgevoerd, kunnen wij dat hier niet doen, ook veel andere dingen die daar gedaan worden, kunnen we hier niet doen – maar zo authentiek als deze dingen maar getoond kunnen worden, zouden wij graag deze stukken van origineel volksleven voor u willen opvoeren. De duivel bv. had vóór de opvoering een koeienhoorn en daarmee rende hij door het hele dorp en blies daarmee door ieder raam en riep de mensen op naar het spel te komen: dat was in de adventstijd voor ieder een christelijke plicht.
U begrijpt wel: dat kunnen we hier niet doen. Ze zien ons aankomen, wanneer we zouden zeggen: dat is een christenplicht in de adventstijd! Bovendien moest de duivel

blz. 85

Teufel auf jeden Wagen, der vorbeifuhr, hinaufsteigen, machte Unruhe, polterte herum und so weiter. Auch das und manches andere müssen wir hier bleiben lassen. Aber all dasjenige, was möglich sein kann, soll eben in voller, echter Wahrheit vorgeführt werden. Ich will jetzt die Aufführung nicht länger aufhalten, doch wollte ich dasjenige, was zu sagen ist über die Art und Weise, wie die Aufführungen üblich waren und wie die Weihnachtspiele unter den Bauern einstudiert wurden, in einigen einleitenden Worten kurz mitteilen.

op iedere kar klimmen die voorbijreed, onrust veroorzaken, luid schreeuwend rondgaan enz. Ook dat en nog veel meer moeten wij achterwege laten. Maar alles wat mogelijk is, moet diep en echt waar werden opgevoerd.
Nu wil ik de opvoering niet langer ophouden, maar ik wilde wel wat er gezegd kan worden over de gebruikelijke manier waarop de spelen werden gespeeld en hoe de kerstspelen door de boeren werden ingestudeerd, kort in een paar woorden zeggen.

.

[1] GA 274
[2] GA 274

Rudolf Steinertoespraken bij de kerstspelen

Kerstspelenalle artikelen

Kerstmisalle artikelen

.

1967

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

Advertentie

VRIJESCHOOL – Over de kleuren op de muren van de lokalen (1-1/2)

.

Oene Schreuder, vrijeschool Wageningen, nadere gegevens onbekend

Deel 1
.

OVER KLEUREN EN WANDVERSIERING IN VRIJESCHOLEN

II WANDVERSIERING

In de ontwikkeling van de beeldende kunst is een interessante beweging te volgen die verloopt van groot naar klein naar groot.
Denken we bijvoorbeeld aan de Bijbelse muurschilderingen van Michelangelo (vanaf de aardeschepping tot aan David en Salomo) dan kunnen we het gevoel krijgen van: kosmisch, spiritueel en groot.
Stel ik mij echter een schilderij met appels op een schaal voor van Cézanne (eind 19e eeuw), dan krijg ik de indruk: begrensd, niet alleen door een lijst om het werk heen, maar ook uit liefde voor het detail, kortom klein, hoe spiritueel die appels ook weergegeven zijn.
Kijken we naar de tijd na 1900, dan zien we dat de kunst langzamerhand de grenzen van het kader wil doorbreken, zodanig, dat de toeschouwer, de mens, deelgenoot van het kunstwerk zal kunnen worden.
Picasso begint in 1909 met de collage (bijv. stukken krant in een compositie).
Dan vinden we bij de DADA, de montage (bijv. een object uit fietsonderdelen).
Ook krijgen we de assemblage; 500 brilmonturen op een groot bord.
Een stap verder is de “enviroment-art” (parallel aan de zgn. “pop-art“),  in de omgeving wordt kunstzinnig gemanipuleerd, bijv. in de VS is een landschap met kilometers lange gekleurde gordijnen doorbroken.
In 1959 komen we voor het eerst de “happening” tegen; bijv. een man die in het stedelijk museum gaat staan als kunstobject. Daarmee wil tot uiting gebracht worden, dat het alledaagse, iedere mens (toeschouwer) op zichzelf al een kunstwerk is.

 

Al met al zijn we weer bij het idee “groot en groots” aangeland.
Misschien gebeurt het, dat sommigen bij de laatste kunstvormen uithaken en het schilderij aan de muur verkiezen, toch ligt er een dieper streven achter al deze nieuwgezochte kunstuitingen, nl. dat ieder mens, en niet een culturele elite alleen, weer kan instappen in de kunst. De kunstobjecten worden – om zo’n stap te vergemakkelijken – uit het leven van alledag gekozen.

De vrijescholen nu, zijn wat kunst betreft uiterst trendgevoelig. U weet allen, dat “happenings” in onze school aan de orde van de dag zijn, maar ook, geloof ik, dat de enviroment art, omgevingskunst op een hele bijzondere manier is opgevat, nl. in de vorm van muurschilderingen.

En Rudolf Steiner heeft daarmee dezelfde bedoelingen voor ogen gehad als de moderne kunstenaar nl. om ieder mens(enkind) weer te laten vertrouwen op het kunstzinnige in de mens en een vertrouwensband te laten krijgen met de kunst in het algemeen.

In onze cultuur moeten we helaas constateren hoe er alom kunstzinnige schraalheid heerst en steeds weer meer moeten er therapeutische ‘kunstgrepen’ worden gedaan om te proberen iets te redden vandat vertrouwen in de kunst.

Een schoolgebouw is nu bij uitstek zo’n “omgeving” om kunstzinnig en zodoende medisch-preventief in te richten. Wat mensen in hun kinderjaren aan “prikkels” opdoen op kunstzinnig gebied, kan bepalend genoemd worden voor het verdere leven (vandaar preventief).

Bovendien heeft R. Steiner de kunst ook nog consequent en op een begrijpbare wijze aangepast, aan die “omgeving”.

Ik zal een overzicht geven van de aanwijzingen die hij gaf voor de verschillende motieven van klas 1 t/m 12; alle (evenals de kleuren op de muur) aangepast aan de leeftijdsfase en leerstof.

Klas
1 – Sprookjesvoorstellingen (eveneens kleuterklas).
2 – Fabels en legenden.
3 – De levende, maar nog niet vanuit de waarneming afgebeelde wereld; planten.
4. – De “waarneembare” wereld; dieren.
5 – Mensengroepen, mensen die samen iets doen.
6 – De eenzame mens in de natuur.
7 – 8 – Reproducties van Rafael en Leonardo da Vinci.
9 – Reproducties van bijv. Giotto; technische situatieschetsen; een hemelkaart, waarin men de verschillende sterrenbeelden in figuren bijeenzet.
10 – Reproducties van Holbein en Dürer. Ook bijv. het binnenste van de zee met daarin levende dieren; Voorstellingen die zowel instructief, als kunstzinnig zijn.
11 – Holbein, Dürer, ook Rembrand, evt. ook oudere meesters. Tevens geologische doorsnijdingen met kunstzinnig uitgewerkte kaarten e.d.
12 Reproducties van Rembrand, ook voorstellingen van fysiologische en anatomische zaken bijv. de bouw van het oor, het oog.

N.B: De moderne én klassieke beeldende kunst leren de leerlingen kennen in kunstgeschiedenisverband.

Wanneer je zo’n hele reeks van klas 1 tot en met 12 doorneemt is er een opvallende scheiding tussen 1 t/m 6 en 7 t/m 12.
Krijg je bij de eerste zes het gevoel te maken te hebben met zeer levendige beeldrijke, fantasievolle schilderijen op de muur, zo krijgt je bij de ‘bovenbouw’ het idee te maken te hebben met meer technisch wetenschappelijke, tot exacte waarneming aansporende afbeeldingen.
Plotseling komen er (naast muurschilderingen!) reproducties op de muur vanaf klas 7. Een aanduiding, dat het hier om een andere kijkhouding gaat bij de kinderen (puberteit).

Wanneer je bijvoorbeeld naar klas III – de levende, maar nog niet vanuit de waarneming afgebeelde wereld, planten – kijkt, stel ik me daarbij een meer expressionistische schildertrant voor; planten in hun oervorm, dieren in hun zielekleur, etc. (De Goethe-stijl)

Nemen we daarentegen bijvoorbeeld klas 10 – het binnenste van de zee – dan stel ik me daarbij een meer op waarneming geënte impressionistische schilderstijl voor. (Evenzo duidelijk in klas 12). In de reproducties is een zuiver kunstzinnig element vertegenwoordigd.

Wat zou nu zo’n motief voor een muurschildering in de lagere klassen kunnen zijn?

In de eerste klas en ook de tweede is uitzoeken/kiezen daarvan een verrukking.
We hoeven maar een sprookjesboek open te slaan, of de rijke beelden rollen aan je ogen voorbij. Uit zo’n verhaal kun je een aantal treffende gebeurtenissen of stemmingen pakken en die in een reeks beelden op de muur aanbrengen.
Zo’n geschilderd sprookje kan tot jaarmotief worden voor de kinderen, Het bijbehorend verhaal vertel je natuurlijk aan de kinderen en plotseling zie je dan hun hoofden omdraaien naar de muur uit herkenning.

Belangrijk is m.i. bij zo’n muurschildering, dat er een element in zit dat naar de toekomst verwijst, bijvoorbeeld iemand die op weg is of een ontwikkelingsgang doormaakt.

In sprookjes- en heiligenlegenden-motieven (ook fabels) is dat goed tot uiting te brengen in bijv. een prins (te paard), die op weg gaat en allerlei gevaren (lees: ontwikkelingsmogelijkheden) ontmoet.

In het sprookje van de “twee gebroeders” (uit Grimm), wat aanleiding was voor de muurschildering in de 1e klas, hek ik de jongste broer, die naar het westen trekt (en zelfs een doodsmoment beleeft) een toekomstgericht gebaar (hij wijst naar zijn doel) meegegeven. in feite geef je a.h.w. een spiegel aan de kinderen, immers ook zij zijn op weg naar een toekomst in het avondland.

Veel moeilijker – ik heb daar geen ervaring mee – lijkt mij een overgang te vinden naar de 3e klas met: “de levende, maar nog niet de uiterlijk waarneembare natuur”. Het zal moeten gaan om ‘oer’-beelden, innerlijke beelden t.a.v. planten etc., denk ik.

De vierde klas krijgt hetzelfde jaarmotief, maar de blik is nu naar “buiten” in de wereld gericht. De ‘waarneming vanuit het “ik” gaat een rol spelen voor de 9/10 jarige.
Het penseel moet zich aanpassen na de 3e klas.

Een poging waard lijkt het me om in de 4e. klas de dieren zó te schilderen, dat ze in hun eigen ‘kleur’ gevat zijn. (Een flegmatische koe in een sappige kleur). Ook de penseelstreek (rond-straalsgewijs) kan daartoe effecten geven.

De vijfde klas – waarvan leraren vaak zeggen, dat de groepsgeest het meest harmonisch is – heeft tot thema: mensengroepen. Bijvoorbeeld zouden we hier kunnen denken aan een groep mensen die samenwerken in een houtzagerij o.i.d. (een marktplein misschien). We kunnen daarbij ook denken aan de economische aardrijkskunde, die dat leerjaar centraal staat.

De zesde klas, de eenzame mens in de natuur. Zelf heb ik daarbij iets in mijn hoofd als een chinees of japans motief van een prachtig landschap met een berg en een meer met daarin een enkele mens (in een roeibootje) of een steenhouwer…
Duidelijk is hier weer aangesloten bij de leeftijdsfase van de 11-jarige. Ze staan aan de vooravond van de puberteit, een fase, waarin het mensenkind geheel op zichzelf wordt teruggeworpen en waarin ook het fysieke sterk beleefd gaat worden.
Vele dingen in het leven zullen kritisch en scherp worden betwijfeld. De natuur echter blijft een permanent gegeven van waaruit weer vertrouwen geput kan worden. (Thema in de zesde klas is ook mineralogie)

Vanaf de 7e klas worden de reproducties geïntroduceerd en de overige muurschilderingen in de bovenbouw zijn specialistischer van aard.
Voor wat de stijl betreft, waarin de muurschilderingen opgezet moeten worden, heeft R. Steiner gezegd, dat het een ‘algemeen menselijke’ moest zijn. Wat dat nu precies inhoudt, daar zou je als kunstenaar, volgens mij een levenstaak van kunnen maken om dat te verwerkelijken.
Enerzijds geeft hij door zoiets uit te spreken een enorme vrijheid aan de kunstenaar, aan de andere kant wil hij er volgens mij voor waarschuwen, dat het geen plaatjes uit een rijmpjesboek worden, of dat er vanuit een specifieke kunstrichting wordt gewerkt, cubistisch of surrealistisch of naïef.
Vele prentenboeken in de winkel zijn verlucht met sterk stijlgerichte afbeeldingen, waardoor ze vaak aantrekkelijker zijn voor volwassenen dan voor kinderen.
‘Algemeen menselijk’ schilderen betekent ook vaak een strijd aangaan met een al te persoonlijke stijl.

Op nog maar weinig vrijescholen is men zover gekomen om aandacht te besteden aan muurschilderingen. Toch is het mijn overtuiging, dat dit een manier is om de kunst een werkelijke sociale rol te laten spelen en haar te maken tot iets, waar kinderen en volwassenen vrijuit van kunnen genieten, zo in het dagelijks leven en tot iets waar voor men niet naar galeries of tentoonstellingen behoeft te gaan.

Bij kinderen is het nog zo duidelijk dat zij de wereld om hen heen als mooi en schoon willen beleven; misschien kunnen wij als opvoedkunstenaars er een penseelstreekje toe bijdragen, dat zij ook later hun volwassenwereld, kunstzinnig zullen willen inrichten.

Muurschildering:

bron
.

Deel 1 van deze artikelen gaat over het vraagstuk van de kleuren van klassenmuren.
.

Rudolf Steiner in GA 300B/228 e.v.
.

Dit onderwerp wordt ook behandeld in het boek ‘Schöpferisches Gestalten mit Farben
.

korte film (Duits)

.

1966

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

VRIJESCHOOL – Over de kleuren op de muren van de lokalen (1-1/1)

.

Oene Schreuder, vrijeschool Wageningen, nadere gegevens onbekend

OVER KLEUREN EN WANDVERSIERING IN VRIJESCHOLEN

.

I KLEUREN IN DE KLAS

In een tweetal artikelen (het eerste in deze, het tweede in de vólgende schoolkrant) wilde ik graag ingaan op een zo kenmerkend vrijeschool-aspect, namelijk de omgang met kleuren; ditmaal niet op tekenpapier, maar op de muren.

Met opzet start ik met eerst een indruk te geven van de kleuren per klas, in de hoop in het volgende artikel te kunnen aantonen, hoe de wandschilderingen a.h.w. ingebed liggen in die “klassenkleur”.

Wanneer men zich met dit onderwerp bezighoudt, valt er ongelooflijk veel te ontdekken, vooral aan de hand van aanwijzingen van Rudolf Steiner, en het enige wat ik in dit bestek kan doen, is m.i. enkele losse flodders te lanceren, plus nog wat persoonlijke kanttekeningen.

De vraag: ‘Kleuren, in een schoolgebouw?’ is tegenwoordig waarschijnlijk minder wereldschokkend dan dat ze 100 jaar geleden zal zijn geweest bij de ingebruikneming van de eerste Waldorf-school te Stuttgart, waar een groot aantal klassen in een blauw-lila teinte gehuld waren.

Men hoeft nu maar een modern bankgebouw o.i.d. in te lopen, of men wordt geconfronteerd met een stevig kleurenarsenaal in trappen, balies, gordijnen etc.

Maar hoe was dat in de twintiger jaren?

Ondanks de kleurrevolutie middels impressionisme en expressionisme, was men wat betreft de kleur in de architectuur de ‘kleurenschuwheid’ van de 19e eeuw nog lang niet te boven! Kleur werd nog louter als siermiddel gezien en had nog geen functie in de bouwkunst.
Dit in tegenstelling tot het oude verleden, waarin bv. de Egyptische kunstenaar, die de piramide schiep niet na voleinding van de bouw in grauwe steen gedacht heeft: ‘En nu de kleur nog!’, nee, kleur en vorm en locale omstandigheden waren volledig in overeenstemming. (Denk aan de kleurnuances in de gepolijste marmerplaten).

Rudolf Steiner nu heeft, rond 1920, opnieuw gewezen op de betekenis van kleur in de architectuur, vanuit een esthetische én pedagogische invalshoek; dit overigens in contrast met zijn tijdgenoten, de functionalisten, die in hun bouwwerken geen kleur (behalve wit) tolereerden, om hun zo zuiver opgebouwde architectonische vormen (vlakken) niet te kort te doen!
Natuurlijk leefden er ook elders in Europa (vooral in Nederland: Oud, Rietveld, Mondriaan, ‘De Stijl’) ideeën omtrent kleur in architectuur, maar deze vonden vaak geen direct respons en ze verhuisden, al dan niet met de artiest, naar Amerika. De kleuren gingen daar een heel eigen leven leiden binnen de kunst en kwamen na W.O.II in een nieuw jasje gestoken terug naar Europa.

Wat beoogde Rudolf Steiner nu met kleuren in klaslokalen?

Niet alleen stond hem de schoonheid van een gebouw voor ogen, maar telkens weer onderstreepte hij het belang van kleur, door werking en waarde die ze heeft op de ziel van de (opgroeiende) mens. Dr. Zeylmans van Emmichhoven heeft dit later nog eens wetenschappelijk bewezen met behulp van de zgn. ‘Kymographion’ (registratie van een kloptempo. na inwerking van een bepaalde kleur).
Hij heeft zijn vindingen met een therapeutisch doel voor ogen toegepast in de Rudolf Steinerkliniek te Den Haag.
Leidraad voor beiden is geweest ‘Goethe’, die steeds gezocht heeft naar het wezen van iedere kleur.

Evenmin ging het Rudolf Steiner om vaste concepten, maar om een levend opnemen van de kleur waartoe Goethe uitnodigde!
Een belangrijk aspect hierbij waren de zogenaamde complementaire kleurverschijningen. Wanneer je het oog enige tijd op bijv. een violet gordijn richt, zal als nabeeld een groengele kleur te voorschijn getoverd zijn! (Hierin zie je duidelijk hoe de kleuren ‘on-materieel’ in de mens aanwezig zijn!)

Wanneer we nu de aanwijzingen van Rudolf Steiner omtrent kleur in de klas eens wat nader onder de loep nemen, kunnen we “aanvoelen”, hoe hij die kleuren niet alleen in overeenstemming laat zijn met de ontwikkelingsfase van het kind (kleuter, puber etc.), maar ook – vooral hij het jongere kind – rekening houdt met de z.g. tegenkleur, die innerlijk wordt opgeroepen.

Een ander belangrijk facet in de kleurbepaling was de functie van een lokaal of ruimte (scheikundelokaal – toneelzaal etc.). Voordat ik nu kleur bij klas ga plaatsen lijkt het me goed korte kleurbelevenissen te beschrijven aan de hand van de circel. Belangrijker zijn misschien nog uw eigen gevoelens ten aanzien van de kleur aan de hand van objectieve waarnemingen.

GEEL: is de dunste sluier voor het licht, heeft de neiging om weg te vlieden vanuit een centrum; is sprankelend (als in vlammen, citroenvlinder) of edel, vol, rijp, het koren, goud, de zon (zonsopgang-ondergang).

ORANJE: is feestelijk, geeft plezier en hartelijkheid (zonsopgang -ondergang, vuur, bloemen). Kan soms ook iets verradelijks scherps hards hebben (verkeerslichten, slangenkleur samen met groen, zwammen e.d.)

ROOD: is dynamisch, wekt activiteit, is aanvallend, kleur van het hoge, voorname (koningen, priesters) en het lage, de duivel (+zwart). De kleur van het  bloed. De kleur van zonsopgang en zonsondergang

Goethe: Ze geeft een indruk van erst en waardigheid, evenals van hulde-stemming en warme liefde.
In vele bloemen; roos (diep), papaver (oppervlakkig); in robijn, granaat, koraal; in vogels, vissen, insecten enz. enz.

PERZIKBLOESEM ROSE: is zacht, moederlijk, teer, luchtig, niet zo zwaar als rood. De kleur van de lentebloesem. De zuivere kleur die soms heel even aan de ochtendhemel verschijnt (a.d. Middellandse Zee).

BLAUW: is diep en oneindig, zoals de sterrenhemel, kan helder, koel zijn, soms koud als sneeuw, afstandelijk, ohjectief, het begrenst (i.t.t. geel) naar buiten toe, is omhullend naar binnen toe, is bescheiden. Veel te vinden in kristallen, ook onderin een vlam en vaak in bloemen die dichtbij de grond groeien. Duidelijke contrasten te vinden in warme blauwen (ultramarijn, kobalt) en koude blauwen (indigo, pruisisch. Denk aan maanstemmingen).

VIOLET ; vraagt om innerlijkheid. Kan diep (viooltje), maar ook licht zijn (in wolken bv.) Het wordt vaak gekozen in cultische ruimtes (kerken, tempels, 
rouw-centra). Ook te vinden in stenen (amethist), in gecompliceerde bloemen.

GROEN: een heerlijke kleur, werkt rustgevend, evenwichtig, harmoniserend (het groen in de natuur). Wil levenskracht uiten, wil omhoog streven van de aarde (denk aan bosrand in de lente!!).
Het is de kleur van de Christus; de ikonenkunst werkt veel met rood en groen. Het groen is een beminnelijke middelaar temidden van de diversiteit van kleuren.

Wanneer we zo afzonderlijk de kleuren belichten merken we op, dat binnen een kleur nog weer zoveel mogelijkheden liggen, tussen bijv. koude en warme, lichte en donkere kleuren, tussen diepe en vluchtige, tussen dichte en open kleurnuances. Dit drukt ons nog eens met de neus op de enorme rijkdom en zeggingskracht, van een enkele kleur en waarschuwt ons meteen voor het gevaar te snel te willen etiqueteren, in de zin van bijv. ; “De zesde klas moet blauw zijn”. Het gaat er m.i. ook hierbij weer om, hoe we omgaan met een kleur en niet zozeer om het antwoord op de vraag; “Wat doen we met kleuren”.

Ik hoop dat dat ook enigszins mag blijken uit de manier waarop Rudolf Steiner verschillende indicaties geeft voor verschillende schoolgebouwen.

Voor de nieuwbouw te Stuttgart 1922 gaf hij aan;

Klas 1/3: roodnuances 
Klas 4: lichtgroen 
Klas 5: groenblauw 
Klas 6: blauw 
Klas 7: indigo
Klas 8/9: violet
Klas 10: lila
Klas 11: licht rood-lila

gymnastiekzaal: rood-lila;
eurythmiezaal: malve;
handwerken: ranje;
handenarbeid: icht violet, sterk naar het rood neigend;
natuurkundelokaal: blauw;
dokterskamer: roodachtig;
gang: roodachtig-lila.

Voor de Goethe school in Hamburg:

Klas 1 t/m 3: rood geleidelijk aan lichter
Klas 4 t/m 6 : oranje         idem
Klas 7: geel
Klas 8 en 9: groen, resp. lichter groen
Klas 10 en 11: blauw resp. violet-blauw
Klas 12: violet

natuurkundelokaal: groen;
zanglokaal: lila

Voor de New-School in London: 

5-6 jarige kinderen: rood oranje geel 

7-8 jarige: groen
9 jarige: donker groen
10-11 jarige: blauw

eurythmiezaal: lichtviolet 
en gangen: geel.

Wanneer we deze voorbeelden langslopen, merken we al gauw op dat Rudolf Steiner niet alleen naar de lokalen in de gebouwen heeft gekeken, maar ook naar de atmosfeer waarin de kinderen leven en hoe zij zich (hoogst verschillend) bewegen in hun wereld.

Op het schoolplein in Stuttgart zie je rustig keuvelende kinderen, terwijl je in Hamburg wordt overrompeld door een overstelpende bewegingsdrang (evenals in Wageningen).

Zijn vraag zal geweest zijn; “Wat heeft het kind hier te weinig aan zielekleur of wat heeft het daar teveel. Misschien heeft Steiner met opzet de rood-oranje-nuances in Hamburg laten doorgaan tot aan de 7e klas om de rustgevende kracht van de tegenkleur – het groen – haar subtile spel te laten spelen.

In dit verband kunnen we ook denken aan het prachtige perzikbloesem-rose van de kleuterklassen; in de kleur zelf vinden we het tedere, prille, en omhullende in de complementaire, een beleven van evenwicht en vredige rondheid. Voor kleuters is dit beleven nog heel primair.

Evenwel, nog andere gezichtspunten zijn van belang;

Wat denkt u van een gang in roodachtig lila (Stuttgart)? Hier zouden we kunnen zeggen: “Colour follow function”;
Wat moet een gang doen? Zij moet uitnodigen, een onthaal vormen voor wat van buiten naar binnen toe wil. Hier helpt het hartverwarmende rood. Maar ook vindt er voortdurend beweging plaats (klassen die van lokaal wisselen bijv.) en ontmoetingen! Gangen als slagaders in een gebouw: het rood als kleur der communicatie.

Nu geel (London). We zouden kunnen denken aan een gebouw met een hal (centrum) vanwaaruit overal gangen of trappen lopen naar de lokalen (omtrek). Als langs zonnestralen bewegen de kinderen zich van en naar hun werkdomeinen.
En een natuurkundelokaal blauw (Stuttgart)?
Hier zijn vergissingen uitgesloten: het gaat om objectieve observaties, zakelijk en exact, soms nuchter en koel.
Het blauw draagt zijn steentje bij: door haar heldere, begrenzende kristallijne karakter.

Dit zijn zo enkele grepen, maar duidelijk wordt hieraan wellicht: hoe kleuren zich niet in bepaalde ruimtes laten dwingen, maar wel, dat elke ruimte op zijn beurt vanuit haar eigen pedagogische, functionele of plaatsgebonden bijzonderheid om een kleur vraagt.
Daarnaast hebben we paraat in ons bewustzijn het hele unieke eigen wezen van de afzonderlijke ‘kleur(nuances).

Dan misschien nog iets ten aanzien van de veel gehoorde opmerking: ‘waarom zulke weke, pastelkleurige tinten in de vrijescholen, kleuren die je ook tegenkomt in de ‘nat-in-nat’-schilderingen?

Met dekkende verf zou je ook kleuren kunnen aanbrengen. Wanneer we een antwoord proberen te vinden op deze vraag, komen we anzelf op het punt, wat de muren te “vertellen” hebben. Dan zien we enerzijds de hele fysieke kant van het steen, dat ons moet beschermen tegen regen en koude en wind, maar aan de andere kant worden we gewaar, hoe muren tegelijkertijd iets doorlaatbaars moeten hebben.

Ieder weet hoe belangrijk het raamoppervlak bijvoorbeeld is in een muur; men moet van binnen naar,buiten, maar ook van buiten naar binnen kunnen (kijken). Een muur met kleine raampjes geeft een heel andere stemming aan een huis dan een grote glaswand. Een hele dichte wand is ontoegankelijk of liever gezegd, onuitgankelijk.

De transparante, letterlijk doorluchtige kleuren, schenken aan de inwonende wel de vrijheid om als het ware een “uitzicht” naar “‘buiten” te hebben.
Dit wordt nóg meer zichtbaar, wanneer er een wandschildering, een panorama verschijnt.
De techniek van het aanmaken en aanbrengen van de verf wilde ik nu even buiten beschouwing laten.

Dan tot slot nog dit; wanneer we onze blik langs de kleuren, laten glijden door de vrijeschool heen (zie voorbeelden Stuttgart en Hamburg), dan merken we steeds op hoe de kinderen zich ieder jaar opnieuw kunnen verbinden met een kleur. Ze beginnen als kleuters met het perzikbloesemrose, doorlopen in onder- en bovenbouw van de vrijeschool, hoe dan ook de gehele kleurencirkel en eindigen in de 12 klas (±18 jaar) met een violetkleur, wat we kunnen zien als een intensivering, een verdichtsel en doorgronding van waar ze mee gestart zijn.

Evenals aan de vertelstof, die van jaar tot jaar een ander thema heeft, zien de kinderen aan verandering van kleur, dat ze in ontwikkeling zijn. Aan en met de kleur ontwikkelt zich hun.zieleleven.

Nu de lente bijna haar intocht gaat doen kunnen we overal genieten’van het grootse kleurenspel in de natuur. .

Het is bijna zintuigbedwelmend, want het wemelt van kleurverrassingen in de natuur. Complementaire kleuren, opvolgende kleuren, harmoniërende en contrasterende kleuren, alles is aanwezig.

Zie een crocus met donkerpaarse bloemblaadjes en een helder geel hart, de tulpen met het rose-rood en het groen, de iris met blauw en geel in het bloemblad, of de frisgroene berkenblaadjes tegen een witgrauwe stam, de beuk met haar donkerbruin en roodachtige gloed tegen een zachtgroene, stam. Straks de bloesems met rose-wit tegen een zacht-blauwe voorjaarshemel.

De kleuren spelen hun eigen spel.

Kleuterklas:

.

meer bij bron

Meer op VRIJESCHOOL  in beeld: gebouwen

deel 2
.
Rudolf Steiner in GA 300B/228 e.v.

Dit onderwerp wordt ook behandeld in het boek ‘Schöpferisches Gestalten mit Farben‘ 

.

1965

.

VRIJESCHOOL – Rudolf Steiner – toespraak bij de Kerstspelen uit Oberufer (12)

.

In de voordrachtenreeks (GA=Gesamt Ausgabe) zijn de toespraken die Steiner hield naar aanleiding van opvoeringen van de kerstspelen, gebundeld in nr. 274 [1]:

TOESPRAKEN BIJ DE OUDE VOLKSE KERSTSPELEN

 

ANSPRACHEN ZU DEN WEIHNACHTSPIELEN AUS ALTEM VOLKSTUM

ANSPRACHE DORNACH 14-12-1923  [2]

blz. 77

Wir erlauben uns heute, Ihnen zwei Spiele aus altem Volkstum vorzuführen, welche jener Reihe von Spielen angehören, die zu den Festeszeiten im alten christlichen Volkstum des Mittelalters oftmals und für weite Gegenden gespielt worden sind.
Wir müssen uns nämlich klar darüber sein, daß die Festesgelegenheiten zur Zeit etwa vom 12., 13. Jahrhundert bis eigentlich zum vorigen Jahrhundert, noch bis in die Mitte des vorigen Jahrhunderts, daß die großen Feste des Jahres – das Weihnachtsfest, Osterfest, Pfingstfest, auch einige andere Feste – in christlichen Gegenden ganz außerordentlich bedeutsame Einschnitte des Jahres waren. Und wie das christliche Jahr überhaupt zugeteilt ist an alles das, was das Bewußtsein durchdringt, so wird das menschliche Herz zu besonderen Zeiten geradezu aufgerufen, diese Erinnerungen zu durchdringen mit demjenigen, was wiederum die größten Tatsachen im religiösen Leben und im religiösen Bewußtsein sind.Es gibt Osterspiele, es gibt Pfingstspiele, Fronleichnamspiele, auch Spiele zu anderen heiligen Festen. Die liebenswürdigsten, die besonders tief ins Gemüt gehenden solcher Festspiele waren die Weihnachtspiele. Diese Weihnachtspiele sind uns insbesondere aus denjenigen Zeiten erhalten, in denen das Mittelalter zu Ende gegangen ist. Und

Toespraak Dornach 14 december 1923

We nemen vandaag de vrijheid om voor u twee spelen uit het oude volksleven op te voeren die bij een reeks spelen behoort die ter gelegenheid van de feesttijd in het oude christelijke volksleven van de middeleeuwen dikwijls en in ver weg gelegen gebieden werden gespeeld.
We moeten namelijk duidelijk weten dat de feestelijke gebeurtenissen in de tijd van ongeveer de 12e, 13e eeuw tot eigenlijk in de vorige eeuw, nog tot in het midden van de vorige eeuw, dat die grote feesten van het jaar – Kerstmis, Pasen, Pinksteren, ook nog een paar andere feesten – in christelijke gebieden heel bijzondere gebeurtenissen in het jaar waren die veel betekenden. En zoals het christelijke jaar helemaal al gericht is op alles wat het bewustzijn doordringt, werd in deze bijzondere tijden het menselijke hart aangesproken zich te verrijken met wat toch de grootste feiten in het religieuze leven en voor het religieuze bewustzijn zijn.
Er zijn paasspelen, pinksterspelen, spelen op Sacramentsdag, ook spelen op andere heilige feesten. De populairste, die bijzonder diep op de ziel werkten, waren de kerstspelen. Met name deze spelen zijn bewaard gebleven uit de tijd dat de middeleeuwen afliepen. En 

blz. 78

auch diejenigen zwei Spiele, die wir Ihnen heute vorführen, stammen aus dem zu Ende gehenden Mittelalter. Sie sind wohl noch im 16. Jahrhundert überall gespielt worden, in den Gegenden sogar hier ringsherum. Sie werden es bei dem einen der Spiele finden, wie darauf hin- gewiesen wird, wie die Sonne über dem Rhein scheint. Daraus können Sie entnehmen, daß diese Spiele in einer Rheingegend ursprünglich heimisch sind. Aber gerade diejenigen Spiele, die wir Ihnen heute vorführen, sind nicht hier in diesen Gegenden gefunden; sie sind aufgefunden von meinem alten Lehrer und Freund Karl Julius Schröer, in der Mitte des vorigen Jahrhunderts, in jenen Gegenden Oberungarns, die dazumal eigentlich noch urdeutsch waren, deren Deutschtum heute längst verklungen ist, dem slawischen und magyarischen Element Platz gemacht hat. In diesen Gegenden waren deutsche Kolonien, wie sie ja überall in Ungarn zerstreut sind. In der Preßburger Gegend, nördlich von der Donau, auch weiter hinüber, südlich von den Karpaten, das sogenannte ungarische Bergland entlang hinein bis nach Siebenbürgen; wiederum unten an der unteren Donau, im sogenannten Banat. In der letzteren Gegend sind die Schwaben seßhaft geworden, die ausgewandert sind aus Deutschland; in den Gegenden des nördlichen Ungarn, in den Gegenden, aus denen diese Spiele stammen, haben wir sächsische Kolonisten

ook de twee spelen die wij vandaag voor u opvoeren, komen uit de middeleeuwen die ten einde liepen. Wellicht zijn ze in de 16e eeuw nog overal gespeeld, zelfs in de streken die hier in de omtrek liggen. U zal bij een van de spelen horen dat daar gewezen wordt op hoe de zon boven de Rijn schijnt. Daaruit kun je concluderen dat deze spelen oorpronkelijk in een omgeving van de Rijn thuishoorden. Maar de spelen die we vandaag voor u opvoeren, zijn echter niet hier in deze streken gevonden; ze zijn door mijn oude leraar en vriend Karl Julius Schröer gevonden, in het midden van de vorige eeuw, in streken in Bovenhongarije die toen eigenlijk nog door en door Duits waren – dat Duitse behoort allang tot het verleden, het heeft plaats gemaakt voor Slavische en Hongaarse elementen.
In deze streken lagen Duitse kolonies zoals die overal in Hongarije verstrooid liggen. In de streek rond Pressburg, ten noorden van de Donau, ook nog verder, ten zuiden van de Karpaten, het zgn. Hongaarse bergland tot aan Siebenbürgen, ook nog naar beneden, aan de benedenloop van deDonau, in het zgn. Banaat. In laatste genoemde omgeving vestigden zich Zwaben die uit Duitsland weggetrokken zijn naar de streken van Noord-Hongarije; in de streken waaruit deze spelen komen, hebben we Saksische kolonisten.

Diejenigen aber, welche diese Spiele gepflegt haben, sind wahrscheinlich sogar alemannischen Ursprungs und sind ursprünglich seßhaft gewesen wohl in den Gegenden, die das Elsaß umfassen und die nördlich von dem die Nordgrenze der Schweiz bildenden Rhein gelegen sind. Diese Deutschen sind ausgewandert, haben sich niedergelassen in der Preßburger Gegend, nördlich von der Donau, der sogenannten Oberuferer Gegend, und haben als ein teures Andenken an ihre alte, mehr westlich gelegene Heimat diese Weihnachtspiele sich mitgebracht.
Jedes Jahr, wenn das Weihnachtsfest herannahte, fing man an, diese Weihnachtspiele im Dorfe einzustudieren. Eigentlich fing man schon damit an, wenn die Weinlese vorüber war. Da tat sich derjenige um, welcher diese Weihnachtspiele in seiner Familie bewahrte; eine wohl
angesehene Familie war es in den einzelnen Dörfern, welche diese Spiele aufgeschrieben hatte, und wiederum der angesehenste und älteste

Degenen echter die voor deze spelen zorgden, zijn wellicht zelfs van Alemaanse komaf en woonden waarschijnlijk wel in de streken die de Elzas omvatten en die noordelijk liggen van de Rijn die de noordgrens van Zwitserland vormt. Deze Duitsers zijn weggetrokken, ze vestigden zich in de buurt van Pressburg, ten noorden van de Donau, het zgn. gebied van de bovenoever ‘Oberufer’, en hebben als een geliefde herinnering aan hun oude, meer naar het westen gelegen thuisland deze kerstspelen meegenomen. 
Ieder jaar als de kersttijd naderde, begon men in het dorp met het instuderen van de kerstspelen. Eigenlijk werd daar al mee begonnen, als de druivenpluk voorbij was. Dat deed degene die deze kerstspelen binnen zijn familie bewaarde – het was een familie die in deze dorpen wel aanzien had, zij had deze spelen opgeschreven en de meest geziene en oudste van de familie was de zgn. leermeester. In oktober al, wanneer de druivenpluk voorbij was, riep hij uit de omgeving de jongens bij elkaar. Toen mochten alleen jongens spelen. Hij riep die jongens samen die hij geschikt vond, niet alleen met het oog op de kunst van het spelen, wat betreft het volks kunnen spelen, maar ook geschikt in moreel-religieus opzicht.

blz. 79

der Familie war der sogenannte Lehrmeister. Er sammelte um sich, wenn die Weinlese vorüber war, im Oktober schon die Burschen. Nur Burschen durften dazumal spielen. Er sammelte die Burschen, welche er tauglich fand, nicht nur in künstlerischer Beziehung, in volkstümlich künstlerischer Beziehung, sondern auch tauglich fand in moralisch- religiöser Beziehung. Es wurde ja sogar den Burschen während des Studierens, der Vorbereitung, auferlegt, ein besonders frommes Leben zu führen, damit sie durch ihre ganze Gesinnung, wenn sie zu Weihnachten auftreten sollten, in der richtigen Weise für dasjenige, was in diesen Spielen enthalten war, eintreten konnten. Dann wurde von Woche zu Woche studiert und in strenger Weise darauf gesehen, daß alles dasjenige, was ringsherum war, wirklich auch beobachtet wurde in diesen alten Spielen. Es war eigentlich alles bestimmt, wie jede einzelne Person sich zu verhalten hat.Nachdem lange Zeit diese Spiele vorbereitet waren, die Weihnachtszeit herannahte, rüsteten sich dann diejenigen, die vom Lehrmeister durch viele Wochen hindurch unterrichtet worden waren, und zur Weihnachtszeit zogen sie zunächst im Dorfe herum, zogen dann nach jenem Wirtshause hin, dass man zur Aufführung ausersehen hatte. In einem einfachen Wirtshause wurde nun mit den denkbar einfachsten Mitteln dasjenige aufgeführt, was Sie in den zwei heutigen Spielen sehen werden.

Tijdens het instuderen en de voorbereiding kregen deze jongens opgelegd om een bijzonder vroom leven te leiden, zodat ze door hun hele gemoedsgesteldheid als ze met Kerstmis moesten optreden, op de juiste manier konden staan voor wat in deze oude spelen bewaard was gebleven. Week na week werd er geoefend en er werd streng op gelet dat alles wat met deze oude spelen te maken had, overal in acht werd genomen. Het lag eigenlijk helemaal vast wat ieder pesroon op zich, moest doen. Nadat deze spelen lang waren voorbereid en het kersttijd werd, maakten degenen die door de leermeeester het wekenlang geleerd hadden, zich klaar en tegen de kersttijd trokken ze dan door het dorp, dan naar de herberg die men gekozen had om het daar op te voeren. In een eenvoudige herberg werd nu met de simpelste middelen opgevoerd wat u nu in de twee spelen gaat zien.

Es sind zwei Proben davon, wie man die Heilige Geschichte dargestellt hat.
Das erste Spiel stellt dar die Paradeis-Geschichte, die Versuchung von Adam und Eva. Das zweite Spiel stellt dar, daß Christus erscheinen wird den Hirten zu Bethlehem, und alles dasjenige, was sich daran angeschlossen hat.
Zweierlei, meine sehr verehrten Anwesenden, ist aus diesen Spielen ersichtlich.Erstens, wie tief in das Gemüt mit einer echten, ehrlichen Frömmigkeit das Christentum eingeströmt war. Und auf der anderen Seite auch, wie jede Sentimentalität dazumal noch diesen einfachen Leuten fremd war. Ein sentimentales Wesen, das immer etwas unwahr ist, irgend etwas falsch Mystisches, war durchaus nicht mit dieser echten, ehrlichen volkstümlichen Frömmigkeit irgendwie verknüpft.
Ich selber war im tiefsten Sinne hingerissen, als ich, als ganz junger Kerl, von meinem verehrten Lehrer, Karl Julius Schröer, dazumal

Het zijn twee voorbeelden van hoe men het heilige verhaal uitbeeldde.
Het eerste spel stelt het paradijsverhaal voor, de verleiding van Adam en Eva. Het tweede spel stelt voor dat Christus verschijnt aan de herders in Bethlehem en alles wat er zo bijgekomen is. 
Twee dingen, geachte aanwezigen, zijn bij deze spelen wel duidelijk.

Ten eerste, hoe diep het christendom in het gemoed met een echte, eerlijke vroomheid innerlijk was aangekomen. En aan de andere kant ook, hoe iedere vorm van sentiment dat altijd iets onwaarachtigs heeft, iets mystieks op een verkeerde manier, absoluut niet met deze echte, eerlijke volkse vroomheid hoe dan ook maar verbonden was. 
Ikzelf was zeer diep geraakt, toen ik, als heel jong ventje, door mijn vereerde leraar, Karl Julius Schröer, destijds

blz. 80

Ende der siebziger Jahre, Anfang der achtziger Jahre des vorigen Jahrhunderts, dieseWeihnachtspiele kennenlernte, und ich beschäftigte mich dann selber viel damit. Und so darf versucht werden, dasjenige vorzuführen, was meiner Ansicht nach durch, man kann sagen, Jahrhunderte in deutschen Gegenden Mitteleuropas jedesmal um die Weihnachtszeit mit einer ehrlichen, elementarischen Frömmigkeit gefeiert worden ist, was dann als treues Erbstück hinübergebracht worden ist in die damaligen deutschen Kolonien in Ungarn, so wie es in diesen alten Zeiten vorgeführt worden ist. Allerdings ganz so primitiv kann man es nicht machen. Aber so gut als möglich muß man es machen. Und wir machen es hier so, daß man durchaus eine Vorstellung davon bekommt, wie es zu Weihnachten in diesen deutschen Kolonistendörfern aussah. So – heraufholend ein Stück christlichen deutschen Volkstums – sollen diese Weihnachtspiele jetzt in einer unverfälschten Gestalt vor Sie hintreten.
Sie werden sehen, wie alles aber darauf abgestellt ist, die Darstellung zu etwas Intimem zu machen, welches das ganze Publikum – es war ja das einfache Dorfpublikum – miterlebte. Daher werden Sie sehen den Sternsinger, der auftritt, um die ganze Sache einzuleiten. Sie werden sehen, wie er in der Tat die Brücke von den Spielenden zu dem Publikum hin bildet, so daß alles einen außerordentlich gemütvollen, innigen, herzlichen Ausdruck haben kann. 

aan het eind van de jaren achttienzeventig, begin jaren tachtig, deze spelen leerde kennen en ik hield me er veel mee bezig. En zo mogen we dan proberen  op te voeren wat naar mijn mening, je kan wel zeggen, eeuwenlang in Duitse streken in Midden-Europa iedere keer rond de kersttijd met een eerlijke, basale vroomheid gevierd werd, wat als een trouw erfstuk meegebracht werd naar de Duitse koloniën in Hongarije, zoals het in die oude tijd opgevoerd werd. Maar zo primitief als men het toen deed, gaat het nu niet. Maar we moeten het zo goed mogelijk proberen. En we doen het hier zo dat je zeker een beeld krijgt van hoe het er tegen de kerst in deze Duitse kolonistendorpen uitzag.
Op deze manier – een stukje christelijk Duits volkseigen ophalend – zouden deze kerstspelen nu op een onvervalste manier voor u moeten staan.
U zal zien hoe alles er echter op gericht is, de voorstelling tot iets intiems te maken, wat het hele publiek – het waren de eenvoudige dorpstoeschouwers, beleefde. Vandaar dat u de sterrenzanger ziet die optreedt om het geheel in te leiden. U zal zien hoe hij inderdaad de brug van de spelers naar het publiek is, zodat alles een buitengewoon gemoedvolle, innige, hartelijke uitdrukking kan hebben. 

Das, was ich Ihnen sagte, was einen nur veranlassen kann, diese Überlieferungen aus altem Volkstum lieb zu haben, hat dazu geführt, daß wir gerade innerhalb unserer anthroposophischen Bewegung jedes Jahr auch das Spielen dieser alten Volksstücke zu unserer Aufgabe gemacht haben, und es nun auch dieses Jahr wiederum tun. Und dazu haben wir Sie eingeladen.
Gerade in der zweiten Hälfte des 19. Jahrhunderts ist so vieles von diesen alten Dingen verschwunden, und man muß eigentlich dankbar dafür sein, daß ein Mann, der als Gelehrter im Volkstum gelebt hat, wie Karl Julius Schröer, sich selber zu den Lehrmeistern hinbegeben hat, sich hat vorsagen lassen dasjenige, was der Lehrmeister oder diejenigen, welche Mitspieler waren, im Gedächtnis gehabt haben. Denn sie haben ihm etwas gesagt, was wirklich jahrhundertealtes, heiliges Gut ist. Und so ist es erhalten worden. Im Volkstum ist es leider heute höch

Wat ik u heb gezegd, wat voor iemand alleen maar aanleiding kan zijn om te houden van wat uit het oude volkse is overgeleverd, heeft ertoe geleid dat wij binnen de antroposofische beweging ieder jaar ook het spelen van deze oude volksstukken tot onze opdracht hebben gemaakt en het ook ieder jaar weer doen. En daarvoor hebben we u uitgenodigd.
Vooral in de tweede helft van de 19e eeuw is zoveel van deze oude dingen verdwenen en je moet er eigenlijk dankbaar voor zijn dat een man die als geleerde in dit volkse leefde, zoals Karl Julius Schröer, zelf naar de leermeesters is gegaan, zich heeft laten voorspreken wat de leermeester of wie medespeler was, zich nog wist te herinneren. Want zij hebben hem iets gezegd wat werkelijk eeuwen oud geheiligd goed was. En zo is het bewaard gebleven. Onder het volk is het tegenwoordig helaas 

blz. 81

stens in ganz vereinzelten Gegenden vorhanden, wo es auch übrigens wieder versucht wird unverfälscht zu geben. Es lebt eben ein Stück alten Volkstumes auf, wenn wir uns so in die Dinge vertiefen, wie es durch eine möglichst unverfälsche Darstellung, wie wir sie nun versuchen, geschehen kann. In diesem Sinne die Sachen anzusehen, hatten wir Sie freundlich eingeladen, dieses alte Volksgut mit uns anzusehen.

hoogstens nog bestaand in heel eenzame streken waar overigens wordt geprobeerd het onvervalst weer te geven. Zo leeft wel weer een stukje oud volkseigen op als wij ons op deze manier in de dingen verdiepen zoals dat door een zo veel mogelijk onvervalste voorstelling, zoals wij nu proberen, kan gebeuren. Wij hebben u vriendelijk uitgenodigd om er op deze manier naar te kijken, met ons te kijken naar dit oude volksgoed.

                                                             0-0-0

Im Anschluß an die beiden Aufführungen von dem «Paradeis-Spiel» und von dem «Christ-Geburt-Spiel» in Dornach am Freitag, den 14. Dezember 1923, reiste die Spielergruppe am Samstag zur Probe nach Schaffhausen, wo am Sonntag, den 16. Dezember 1923, die beiden Spiele aufgeführt wurden. Rudolf Steiner kam am Sonntag nachgefahren und hielt eine Ansprache, von der sich aber keine Nachschrift erhalten hat. Dann reiste er weiter nach Stuttgart. Marie Steiner war damals in Berlin. – In dem 1967 erschienenen Buch: Rudolf Steiner/Marie Steiner-von Sivers «Briefwechsel und Dokumente 1901-1925» schreibt Rudolf Steiner mehrmals über dieses in Vorbereitung befindliche Gastspiel.

Aansluitend op de beide opvoeringen van het Paradijsspel’ en het ‘Herdersspel’ in Dornacde twee spelen opgevoerd werden.h op vrijdag 14 december 1923, reisde de spelersgroep op zaterdag om te oefenen in Schaffhausen waar op zondag 16 december 1923. Rudolf Steiner ging er op zondag naartoe en hield een toespraak, waar geen stenoverslag van is. Daarna ging hij naar Stuttgart. Marie Steiner was toen in Berlijn. 
In het in 1967 verschenen boek ‘Rudolf Steiner/Marie Steiner-von Sivers ‘Brieven en documenten 1905-1925’, [GA 262/208] schrijft Rudolf Steiner verschillende keren over de voorbereidingen voor dit gastspel.

,

[1] GA 274
[2] GA 274

Rudolf Steinertoespraken bij de kerstspelen

Kerstspelenalle artikelen

Kerstmisalle artikelen

.
1964

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

 

 

 

 

VRIJESCHOOL – Opspattend grind (74/2)

.

Het is vaak een dilemma: jij wilt ‘zus’ met je kind, maar in de wereld gaat het ‘zo’.
Veel ouders gaan bijna vanzelf mee in de stroom van ‘het alledaags geaccepteerde’.
Dat kan speelgoed zijn, mode en in deze tijd: het ‘sinterklaasjournaal’.

Iedereen kijkt ernaar, de kinderen praten erover op school en/of op straat. Het buurkind ook. En jij wilt je kind niet ‘een vreemd figuur’ laten slaan, omdat jij het niet laat kijken.

Je moet sterk staan om dat te kunnen.

Maar die sterke ouders bestaan.

InOpspattend grind’ 74/1 staat een brief van Judith de Haan, ouder en kleuterjuf.
Ze plaatste die in de Facebookgroep Vrijeschool, wat een stroom van reacties teweegbracht van ouders die durven te staan voor hun mening:

Goed geschreven! Precies de reden waarom ik met mijn zoontje er niet naar kijk! Inmiddels is hij 7, nog heerlijk gelovend maar hoort van vriendjes je vriendinnetjes dat er van alles gaande is en maakt zich dan al zorgen! Laat staan als we er naar kijken.

Daarom kijken we het hier niet ☺️ ben het helemaal met je eens.

Beste Judith, ik begrijp je als ouder erg goed. Wij kunnen gelukkig nog als ouder de keuze maken om geen intocht van sinterklaas te kijken en geen sinterklaas op tv. We bakken tijdens de intocht wel samen pepernoten en lezen veel verhaaltjes voor. Dit is voor mijn dochters al spannend genoeg. Het valt me gelukkig op dat ze op school gewoon meegaan in het spel en niet het gevoel hebben dit te missen. Dank aan een dijk van een kleuterjuf! Helaas komen we op tv teveel onverantwoorde programma’s tegen voor die we als ouder niet bij de ontwikkeling van het kind vinden passen.

Precies. Ook wij vieren een knusse sinterklaas. Met schoentjes en zekerheden

Heel waar! Het legt precies uit wat ik in mijn omgeving wel eens probeer uit te leggen. (Waarom wij niet met alle hysterie mee doen.)

Helemaal mee eens! Verhelderend en steekt ook een riem onder het hart, niet iedereen in mijn omgeving begrijpt waarom ik ervoor kies om niet deel te nemen aan alle heisa eromheen.

Heb zelf ook de KLOS gevolgd en dit artikel slaat de spijker op zijn kop.

Precies de reden dat wij dit niet kijken en niet naar een intocht gaan. Vandaag vroegen verschillende mensen aan mn dochter van 5: Ben je bij de intocht geweest? Heb je Sinterklaas al gezien? Zij antwoord: Nee daar ben ik niet zo van. Ook daar kreeg ze hele verschillende reacties op. Maar hier geen nerveuze kleuter en we gaan hier gwn een fijne gezellige tijd tegemoet.

Dit stuk geeft zo goed weer waarom ik mijn kinderen niet laat kijken. En dan te bedenken dat het vaak al op Sint Maarten begint, het geeft kinderen hierdoor niet eens de gelegenheid om het ene feest achter zich te laten en het andere feest te beginnen

Wat een prima stukje! ik zie in mijn omgeving dat ouders moeite doen om kinderen hier niet naar te laten kijken, ze af te leiden met mooie prentenboeken, verhalen, koekjes bakken, etc etc, maar de druk van klasgenootjes wordt steeds groter en ’t gaat ten koste van zoveel…..nou ja, jij hebt dat prima verwoord hierboven, dank!

Helemaal eens!! Mijn kleuter kijkt dan ook niet!!

Lastig. Sint en Piet zijn natuurlijk voor kinderen gewoon echt, niet een verhaal.. Dat dat hele sinterklaas gebeuren op tv een beetje too much is ben ik het met je eens.. haalt het hele gezellige en misterieuze ervanaf..

Inderdaad: niet laten kijken is de beste optie!
Onze oudste werd vanaf 7 pas een beetje TV-proof. Hebben het heel lang op 1x per week gehouden en meestal video’s die ze goed aan kon.
Kinderen missen er niets door! In die tijd veel naar buiten geweest, geknutseld, gebakken, spelletjes gedaan. Ben benieuwd wat voor volwassenen we straks om ons heen hebben die al jong halve dagen met tv, tablet, computers doorbrengen… Om over de getoonde zaken nog maar te zwijgen!

Mij valt al jaren op dat de rode draad in het Sinterklaasjournaal steevast is dat er ‘ iets mis gaat’, dat ‘ er een probleem is’…Een ware weerspiegeling van de journalistiek in de grote mensenwereld waarin we het nog nooit zó goed hebben gehad en zo oud zijn geworden maar o, o wat is er toch allemaal mis in de wereld en wat moeten we ons zorgen maken…. Ik ben blij dat ik een jaren ’60 kind was; echt zorgenloos kind mocht zijn …!!

Precies waarom ons zoontje er niet naar mag kijken. Hij maakt zich al zo snel druk om de kleinste dingen. Dit zou echt voor heel veel stress zorgen.

en dáárom kijken mijn kinderen niet naar het sinterklaasjournaal. En daar kunnen de ouders van de kleutertjes ook voor kiezen. Die zouden mogen inzien dat het journaal helemaal niet geschrikt is voor de kleuterleeftijd.

.

Sint-Nicolaas: alle artikelen

Opspattend grind: alle artikelen

.

1963

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

VRIJESCHOOL – Paradijsspel – regie-aanwijzingen (3-6)

.

AANWIJZINGEN VOOR DE TONEELBELICHTING

In het boek            ‘Weihnachtspiele aus alten Volkstum’
                                               ‘Die Oberuferer Spiele’

staan ook aanwijzingen voor de belichting.
Deze werden door Rudolf Feuerstack die vele jaren belichter was aan het Goetheanum, voor dit boek samengesteld. 

Hij zegt:

‘De volgende belichtingsaanwijzingen berusten op wat Rudolf Steiner opmerkte bij zijn enscenering (Jan Stuten)* op het toneel in de ‘Schreinerei’ van het Goetheanum in Dornach. De belichting toen werd gedaan door Ehrenfried Pfeifer die ze ook optekende. Deze aanwijzingen moeten alleen als aanzet beschouwd worden, voor het praktisch gebruik op andere tonelen zal men een eigen belichting moeten vinden. Ons lijkt het wezenlijk dat het hierbij gaat om een zeer bescheiden, geen ingewikkelde verbeeldende belichting

Voor het Paradijsspel zijn dat er maar een paar:

Voetlicht en bovenlicht: wit, rood

Alles wit rood

Adam bijt in de appel en gooit deze weg:
wit en rood sterk terug tot op een kwart
Regie-aanwijzingen

De komanij zingt: ‘O heilige drievuldigheid’
wit en rood weer vol
Regie-aanwijzingen

.
*Jan Stuten leidde na Rudolf Steiners dood de opvoeringen in Dornach.
.

Kerstspelen: alle artikelen

.

1962

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

VRIJESCHOOL – Rudolf Steiner – toespraak bij de Kerstspelen uit Oberufer (10)

.

In de voordrachtenreeks (GA=Gesamt Ausgabe) zijn de toespraken die Steiner hield naar aanleiding van opvoeringen van de kerstspelen, gebundeld in nr. 274 [1]:

TOESPRAKEN BIJ DE OUDE VOLKSE KERSTSPELEN

 

ANSPRACHEN ZU DEN WEIHNACHTSPIELEN AUS ALTEM VOLKSTUM

ANSPRACHE DORNACH 22-12-1920

blz. 70

Wie seit vielen Jahren wollen wir auch diesmal Ihnen ein Weihnachtspiel vorführen, ein Volksspiel, welches in eine dramatisch-politische Zeit des Volkes zurückführt, ein Spiel, das gepflegt worden ist, lange bevor die moderne Arbeit der Bühne und des Bühnenspiels innerhalb Europas, des neueren Europa überhaupt, aufgekommen ist.
Die Spiele, die bei uns hier vorgeführt werden – das Adam und Eva-Spiel, welches gestern dargestellt worden ist und in den nächsten Tagen wiederum dargestellt werden wird, und das heutige Spiel, das Christ-Geburt-Spiel, und das Spiel, das ebenfalls in den nächsten Tagen vorgeführt werden wird, das Dreikönig-Spiel – diese Spiele lernte ich vor jetzt fast vierzig Jahren durch meinen längst verstorbenen Freund und Lehrer, Schröer, kennen. Karl Julius Schröer war eine Persönlichkeit, die in der zweiten Hälfte des 19. Jahrhunderts ganz besondere Verdienste gehabt hat um die Erkenntnis jener deutschen Dialekte, welche namentlich den deutschen Kolonisten angehören, die einmal – wahrscheinlich schon im 16. Jahrhundert, gewiß aber im 17. Jahrhundert – aus Gegenden, die uns hier gar nicht so ferne liegen, aus Süddeutschland und vielleicht der Nordschweiz nach dem Osten hin ausgewandert sind; deutsche Kolonisten, die sich sowohl in West

Toespraak Dornach 24 december 1922

Zoals al sinds vele jaren willen wij ook deze keer voor u een kerstspel opvoeren, een volksspel dat teruggaat tot een politiek dramatische tijd van het volk, een spel dat in ere werd gehouden lang voor het moderne toneelwerk en toneelspel binnen Europa, het nieuwe Europa, opgekomen is.
De spelen die hier bij ons opgevoerd worden – het Adam- en Evaspel dat gisteren* opgevoerd werd en de komende dagen weer opgevoerd zal worden en het spel van vandaag, het Christus-geboortespel en het spel dat eveneens de komende dagen opgevoerd zal worden, het Driekoningenspel – deze spelen leerde ik bijna veertig jaar geleden kennen door mijn al lang geleden gestorven vriend en leraar, Schröer. Karl Julius Schröer was een persoonlijkheid die in de tweede helft van de 19e eeuw zich bijzonder verdienstelijk heeft gemaakt voor de kennis van die Duitse dialeicten die met name horen bij de Duitse kolonisten die eens – waarschijnlijk al in de 16 eeuw, maar zeker in de 17e – vanuit streken die hier niet eens zo ver vandaag liggen, uit Zuid-Duitsland en wellicht Noord-Zwitserland naar het oosten getrokken zijn; Duitse kolonisten die zich zowel in West-Hongarije

*Op 23 december 1922 vonden er ’s middags om 5u rn 6.30u twee opvoeringen plaats van het Paradijsspel, waarvan geen schriftelijke aantekeningen zijn.

blz. 71

ungarn niederließen, im nördlichen und im südlichen Westungarn, dann auch in Nordungarn, südwärts der Karpaten und in anderen Gegenden Ungarns.
Karl Julius Schröer hat alle diese Gegenden bereist und in mannigfaltigster Weise die verschiedenen dialektischen Sprachen studiert. Es war so, daß dieses Wesen des Volkes schon dazumal eigentlich in der Abenddämmerung war; andere Völkerschaften nahmen diese Volkstümer auf, absorbierten sie. Es sind außerordentlich interessante und schöne Bücher, die zwar im Gewande des Wörterbuches auftraten, die aber dennoch außerordentlich interessant für denjenigen sind, der sich damit beschäftigen will, in denen Schröer die Sprache bearbeitet, die, wie gesagt, in uns nicht ferne liegenden westdeutschen Gegenden aufgekommen ist und dann durch Kolonisten nach dem Osten bis nach der Donau und den Karpaten also hineingetragen worden ist.
Unter diesen Leuten, in den fünfziger Jahren des vorigen Jahrhunderts, fand Karl Julius Schröer diese Weihnachtspiele, die wir hier aufführen; er hat sie dort kennengelernt. Diese Weihnachtspiele sind wohl entstanden im 16. Jahrhundert oder noch früher unter den Leuten, noch als sie mehr im westlichen Deutschland gelebt haben, bis zum Rhein hinüber. Das können wir noch aus gewissen Sätzen in den Stücken selber entnehmen. 

vestigden, in het noorden en zuiden van West-Hongarije, als ook in Noord-Hongarije, ten zuiden van de Karpaten en in andere streken van Hongarije. Karl Julius Schröer is door al die streken gereisd en heeft op heel veel manieren de verschillende dialecttalen bestudeerd. Het was zo, dat dit kenmerkende van het volk toen eigenlijk al in z’n nadagen verkeerde; andere volksgroepen namen dit volkseigene in zich op, absorbeerden het. Het zijn buitengewoon interessante en mooie boeken, die weliswaar in de vorm van een woordenboek verschenen, maar toch buitengewoon interessant voor de mensen die zich daarmee willen bezighouden, waarin Schröer de taal bewerkt die, zoals gezegd ontstaan is in streken die niet ver van ons vandaan liggen, West-Duitse streken en dan door kolonisten naar het oosten is gebracht tot aan de Donau en de Karpaten dus.
Onder deze mensen, in de jaren vijftig van de 19e eeuw, vond Karl Julius Schröer deze Kerstspelen die wij hier opvoeren; hij heeft die daar leren kennen. Deze Kerstspelen zijn wellicht ontstaan in de 16e eeuw of nog eerder, onder mensen die toen nog meer in het westen van Duitsland woonden, tot over de Rijn. Dat kunnen we nog horen aan bepaalde zinnen in de stukken zelf.

Sie sind dann, als sie auswandern mußten, von den Menschen mitgenommen worden und wurden immer wieder und wiederum alljährlich im Kolonistenlande, in Ungarn, aufgeführt. Unter dem Stand der sogenannten Haidbauern, welche in der Nähe von Preßburg, einer heutigen tschechoslowakischen Gegend, ihren ursprünglichen Duktus vom alten Volkstum her, lange bewahrt haben, wurden die hier aufgeführten, wieder aufgeführten Spiele eben jedes Jahr dort volkstümlich aufgeführt, aufgeführt in demjenigen Dialekt, den sich diese Leute vom Westen nach dem Osten hingetragen haben. Diese Volksspiele sind gerade innerhalb dieses Kolonistenvolkes in einer echteren alten Gestalt erhalten geblieben, als sie in anderen Gegenden, wo auch ähnliche Spiele gespielt wurden, erhalten worden sind. Denn diejenigen, die sich von dem Stamme ihres Volkstums getrennt haben, in die Fremde gezogen sind, haben solche Dinge wirklich als ein heiliges Gut bewahrt. Bei den armen Leuten – denn das waren

Die zijn dan, toen de mensen zich moesten verspreiden, door hen meegenomen en ze werden steeds weer ieder jaar in de kolonistenstreken, in Hongarije, opgevoerd. Onder de groep van de zogenaamde ‘haid’boeren in de buurt van Pressburg, tegenwoordig een Tsjecho-Slowaakse streek, werden de spelen die híer opgevoerd worden, lang in hun oorspronkelijke opzet vanuit het oude volkse, bewaard, ook ieder jaar op een volkse manier opgevoerd, in het dialect dat deze mensen meegebracht hadden van het westen naar oosten. Deze volksspelen zijn juist binnen dit kolonistenvolk in een echtere oude vorm bewaard gebleven dan in andere streken waar ook dergelijke spelen gespeeld werden. Want degenen die zich afsplitsten van de stam van hun volk en naar de vreemde getrokken zijn, hebben die dingen werkelijk als een heilig goed bewaard. Bij de arme lieden – want dat waren

blz. 72

sie wirklich – von Oberufer zum Beispiel und den benachbarten Gegenden auf der ungarischen Donau-Insel Schütt war es so, daß in einer besonders angesehenen Familie Abschriften dieser Spiele vom Vater auf den Sohn und von diesem auf den Enkel immer wiederum übergingen. Derjenige, welcher diese Spiele bewahren durfte, war in der Regel auch derjenige, welcher die Art und Weise, wie man sie spielte, in mündlicher Überlieferung von seinen Vorfahren erhalten hatte. Er war der sogenannte Lehrmeister. Er versammelte vielleicht mit einem Gehilfen im Herbste, wenn die Weinlese vorüber war, diejenigen Burschen des Ortes, die er für geeignet hielt, die Spiele aufzuführen. Nur Burschen wurden dazu verwendet; ein Gebrauch, den wir nicht nachmachen können. Diesen Burschen wurde Ernstliches auferlegt in dieser Zeit. Vor allen Dingen mußten sie einen außerordentlichen, sittlichen Lebenswandel führen, mußten friedfertig mit den übrigen Dorfbewohnern in der ganzen Zeit von der Weinlese bis zum Advent leben. Dann erst wurden sie für würdig gehalten, wirklich mitzutun bei demjenigen, was dann vom Advent bis zum Heiligen Dreikönigs-Tag an solchen Spielen aufgeführt worden ist.
In solchen Spielen drückte das Volk dasjenige aus, was für seine Anschauung, für seinen ästhetischen Genuß, möchte ich sagen, das Richtige war.

ze echt – van Oberufer bv. en de streken daaraan grenzend op het Hongaarse Donau-eiland Schütt was het zo, dat in een familie met een bijzonder aanzien overgeschreven stukken van deze spelen steeds van vader op zoon en van deze op de kleinzoon weer overgingen. Wie deze spelen mocht bewaren, was als regel ook degene die de manier waarop werd gespeeld mondeling van zijn voorouders meegekregen had. Hij was de zgn. leermeester. Hij verzamelde wellicht met hulp in de herfst, wanneer de druivenpluk voorbij was, die jongens uit de plaats die hij voor geschikt hield de spelen op te voeren. Het ging alleen om jongens; een gebruik dat wij niet kunnen overnemen. Deze jongens kregen de plicht zich deze tijd ernstig aan bepaalde regels te houden. Boven alles moesten ze een buitengewoon moreel netjes leven leiden, in harmonie leven met de overige dorpsbewoners, de hele tijd na de druivenpluk tot aan advent. Dan werden ze waardig bevonden om echt mee te kunnen doen met wat dan vanaf advent tot de heilige Driekoningendag aan dergelijke spelen opgevoerd werd.
In dit soort spelen drukte het volk uit wat in zijn opvatting, in zijn esthetisch genieten, zou ik willen zeggen, het juiste was.

Aber diese Spiele waren zu gleicher Zeit – ihre Stoffe sind ja den wichtigsten, für das Volk wichtigsten Partien der biblischen Geschichte entnommen – dem Volke ein Ausdruck seiner innigsten Frömmigkeit. Daher durften zum Beispiel auch in der ganzen Zeit, in der geübt wurde für diese Spiele, in dem Dorfe keine Musik aufgeführt werden, die eine andere gewesen wäre als die, die zu den Spielen gehörte. Und es ist uns überliefert, daß, als einmal einzelne Spielleute in ein Dorf kamen – sie sind mit ihren Spielen in die verschiedenen Dörfer herumgezogen-, man ihnen zu Ehren die Dorfmusik hat aufspielen lassen. Da sagten sie ganz entrüstet: Hält man uns denn für Komödianten, daß man uns mit dieser Musik kränkt? – Sie betrachteten das als etwas durchaus Ernstes, was in der Aufführung solcher Spiele lag.
Dann, wenn die Adventszeit und später die Weihnachtszeit herangekommen war, wurden diese Spiele in einem Wirtshause aufgeführt. Die Leute aber trugen tatsächlich ihr frommes, echt frommes

Maar deze spelen waren tegelijkertijd – de onderwerpen zijn de voor het volk belangrijkste stukken uit de Bijbelse geschiedenis – voor het volk een uitdrukking van de meest innige vroomheid. Vandaar dat bv. de hele tijd dat er voor deze spelen geoefend werd, in het dorp geen muziek ten gehore mocht worden gebracht, anders dan die tot de spelen behoorde. Overgeleverd is ons dat toen er eens een paar spelers in een dorp kwamen – zij zijn met hun spelen naar verschillende dorpen getrokken – men om hen eer te bewijzen dorpsmuziek had laten spelen. Toen zeiden ze heel  geschokt: houdt men ons dan voor komedianten om ons met deze muziek te beledigen? Ze beschouwden de uitvoering van deze spelen als iets heel serieus.
Als het dan advent en later kerst was geworden, werden de spelen in een herberg opgevoerd. Die mensen hadden een echt vroom gemoed, droegen een heilige stemming

Gemüt, ihre heilige Stimmung, möchte ich sagen, in dieses Wirtshaus hinein. Diese Spiele tragen echt volkstümlichen Charakter schon dadurch in sich, daß sie erstens in der ganzen breiten Entwickelung des europäischen Spielwesens darinnen stehen. Man sieht das in den Nachwirkungen der Bilder, denn solche sind es, die immer wiederum eingestreut sind in die Handlung der Spiele. Man sieht, wie sich die Spieltradition aus dem alten Griechenland bis in diese einfachen Volksspiele hinein fortgesetzt hat.Aber etwas anderes ist noch viel, viel wichtiger. Es ist dieses, daß eingestreut sind immer zwischen die zarteste, echte Frömmigkeit atmende Stimmung derbe Volksszenen mit robusten Späßen. Das ist gerade das Eigentümliche, das in diesen Stücken zum Beispiel neben der außerordentlich zart gezeichneten, in wunderbar frommer Verehrung gekennzeichneten Gestalt der Jungfrau Maria hingestellt ist der etwas tölpische Joseph. Es wurde auch nicht gerade besonders zart dargestellt in der Szene, wo neben das Ergreifende, zum Beispiel wo die Hirten dem Jesus-Kinde opfern, hingestellt ist, neben diese fromme, heilige Szene dasjenige, was die Hirten auf dem Felde an lustigen Späßen untereinander austauschen und so weiter. Gerade das zeigt

met zich mee wanneer ze zo’n herberg binnengingen.
Deze spelen hebben een echt volks karakter alleen al doordat ze in de eerste plaats een plek innemen in de heel brede ontwikkeling van wat er in Europa aan spelen was. Je merkt dat aan de nawerking van de beelden, want die zijn zodanig dat ze steeds weer in de handeling van de spelen opgenomen zijn. Je ziet hoe de speltraditie uit het oude Griekenland verder gegaan is in deze eenvoudige volksspelen. Maar er is iets wat nog veel belangrijker is. Dat is dat er steeds tussen de tederste, echte vroomheid ademende stemming lompe volkscènes met ruwe grappen zitten. Dat is nu juist het bijzondere dat in deze stukken bv. naast wat buitengewoon teer gebracht wordt, de wonderbaarlijk vrome verering in de gestalte van de jonkvrouw Maria, de wel wat lomp optredende Jozef staat. En net zo bijzonder behoedzaam werd de scène, naast de aangrijpende van bv. de herders die het kindje Jezus hun geschenken brengen, opgevoerd, naast deze vrome scène, die van de herders op het veld met hun vrolijke grappen over en weer, enz. Juist dat laat ons echter zien,

uns aber, wie diejenigen, deren Namen nicht erhalten sind, die aus echter Volksempfindung heraus diese Spiele gemacht haben, die wahre, ehrliche Frömmigkeit des Volkes kannten, die niemals sentimental wurde. Gerade dann war sie ehrlich, wenn sie nicht in die unehrliche Sentimentalität verfiel, wenn daneben vertragen werden konnte zugleich das Lachen und die derben Späße. Und in schöner Weise haben diejenigen, die solche Spiele gestaltet haben, herauszuformen gewußt aus dem derben Volksspaß dasjenige, was in einer zarten, frommen Verehrung, möchte ich sagen, himmelwärts dringen will.
Wie gesagt, Karl Julius Schröer hat in den fünfziger Jahren diese Spiele noch selbst von den Bauern der Haiddörfer aufführen sehen. Dazumal war es, gerade auch um die Weihnachtszeit, daß ich von ihm hörte von diesen Volksspielen. Er sprach mit einer ungeheuren inneren Hingabe, denn er liebte alles dasjenige, was volkstümlich war, und in seinen Worten lag selber etwas von einem Abglanz der Weihe, welche von den Bauern mit diesen Stücken verbunden wurde.

dat degenen van wie we geen namen hebben, die uit een echt volksbeleven deze spelen uitgevoerd hebben, de echte, eerlijke vroomheid van het volk kenden, die nooit sentimenteel werd. Juist dan was het eerlijk als ze niet verviel tot een oneerlijke sentiment, wanneer daarnaast het lachen en de ruwe grappen verdragen konden worden.  En op een mooie manier hebben zij, die dergelijke spelen uitgevoerd hebben, uit de ruwe volkshumor weten te vormen wat in een tedere, vrome verering, zou ik willen zeggen, naar de hemel wil opstijgen. Zoals gezegd, Karl Julius Schröer heeft in de jaren vijftig deze spelen nog zelfs door de boeren van de haiddorpen op zien voeren. Het was toen ook juist rond Kerstmis dat ik van hem over deze volksspelen hoorde. Hij sprak er met een ongekende toewijding over, want hij hield van alles wat volkseigen was en in zijn woorden lag zelf iets van de afspiegeling van deze eerbied die door de boeren met deze spelen werd verbonden.

blz. 74

Er übergab mir dann das Büchelchen, in dem er in den sechziger Jahren diese Stücke verfolgt hat, und ich konnte mit ihm nachher noch manches Gespräch führen, in dem er aufmerksam darauf machte, in welcher Weise der Dialekt gehandhabt wurde, in welcher Weise die Sprache geformt wurde in bäuerlich künstlerischer Weise, kann man schon sagen. So konnten wir über Gebärden, über die ganze Gestaltung des Stückes sprechen. Es war schon eine Offenbarung echten Volkstumes; sie wuchs mir dazumal wirklich recht gründlich ans Herz. Und als wir in der Lage waren, innerhalb der Anthroposophischen Gesellschaft nun schon vor vielen Jahren solches aufzuführen, war es vor allen Dingen mein Bestreben, zur Weihnachtszeit immer diese Stücke aufzuführen, soweit das bei den verwendeten Mitteln, die man für ein Bühnenmäßiges hatte, selbstverständlich möglich war, so daß ein Bild gegeben wird dessen, was das Volk in alten Zeiten vor sich hatte, und was es in gewissen Gegenden bis vor kurzer Zeit noch bewahrt hat.
Jetzt sind wohl diese Spiele zum großen Teil verlorengegangen. Wir durften selbst während der Kriegszeit die Spiele aufführen. Freunde von uns durften sie in den Lazaretten aufführen und während des furchtbaren Krieges die Kranken erfreuen und befriedigen mit diesen Spielen. 

Hij gaf mij toen het boekje waarin hij in de jaren zestig deze stukken opgeschreven had en ik kon er daarna met hem nog vaak over spreken, waarbij hij erop wees, hoe het dialect gebruikt werd, hoe de taal gevormd werd op een boerse, kunstzinnige manier, zou je kunnen zeggen. Zo konden wij over gebaren, over de hele uitvoering van het stuk spreken. Het was al met al een openbaring van het echte volkse, ik heb ze toen werkelijk in mijn hart gesloten. En toen we in de gelegeneid kwamen binnen de antroposofische vereniging, nu al weer vele jaren geleden zoiets uit te voeren, was het vooral mijn streven om altijd tegen de kersttijd deze stukken op te voeren, vanzelfsprekend in zoverre dat met de middelen die we konden gebruiken, die we voor toneelspelen hadden, mogelijk was, zodat we een beeld kunnen geven wat het volk in oude tijden zag en wat tot voor kort nog in bepaalde streken werd bewaard.
Nu zijn die spelen wel voor een groot gedeelte verloren gegaan. Wij mochten zelfs gedurende de oorlog deze spelen opvoeren. Vrienden van ons mochten dat in de lazaretten en tijdens die vreselijke oorlog, de zieken met deze spelen wat vreugde geven, iets wat gelukkiger maakt.

Auch in Dornach spielen wir sie hier nun seit Jahren und versuchen es auch in diesem Jahre wiederum so, daß dadurch wirklich ein Bild entsteht zu gleicher Zeit von dem religiösen Gehalte und von dem volkstümlich-künstlerischen Streben.
Dasjenige, was Inhalt der Aufführungen ist, meine sehr verehrten Anwesenden, ist so überliefert, wie es immer vom Vater auf den Sohn und Enkel übergegangen ist, und wie es dann Karl Julius Schröer nach seinem Eindrucke beim Hören aufgezeichnet hat, wie er es aufgezeichnet hat nach dem, was ihm die Mitspielenden sagten. Nur in einem Falle habe ich mir erlaubt, ein in der Überlieferung nicht Vorhandenes hinzuzufügen. Sie konnten es gestern schon sehen beim Paradeis-Spiel, werden es dann sehen, wenn das Paradeis-Spiel wiederum aufgeführt wird, aber ich bin fest davon überzeugt, daß dieses Stück vorhanden war, und es kann sich nur darum handeln, den Geist, der dazumal im Volke lebte, wiederum lebendig werden zu lassen, so daß

Ook in Dornach spelen we ze nu al sinds jaren en we proberen het ook dit jaar weer zo dat daardoor werkelijk een beeld ontstaat van én de religieuze inhoud als ook van wat we volks-kunstzinnig nastreven.
De inhoud, zeer geachte aanwezigen, is zo doorgegeven dat het steeds van vader op zoon op kleinzoon overgegaan is en zoals Karl Julius Schröer het naar zijn indruk bij het luisteren opgetekend heeft, en naar wat de spelers tegen hem zeiden. Slechts in één geval ben ik zo vrij geweest, iets toe te voegen aan er wat in de overlevering niet bij zat. U hebt het gisteren al bij het Paradijsspel kunnen zien, en zal het zien wanneer het Paradijsspel weer opgevoerd wordt, maar ik ben er vast van overtuigd dat dit stuk erbij heeft gezeten en het kan er alleen maar om gaan de geest die toen in het volk leefde, opnieuw levend te laten worden, zodat

blz. 75

schon eine Überlieferung, die eben zu der Zeit da war, die schon einmal vorhanden war, ich möchte sagen, schwarz auf weiß vorhanden gewesen ist und nur verlorengegangen ist, daß die nun ‘bühnenmäßig notwendig geworden ist. Wir versuchen durch die Aufführung dieser Spiele ein echtes Bild von dem zu geben, was in vielen Gegenden als Volkstum im 16. Jahrhundert bis zum 11. Jahrhundert zurück- gelebt hat und was am treuesten die armen Leute bewahrt  haben, die dazumal gerade im Untergang ihres Volkstums lebten, welches Volkstum Karl Julius Schröer bewahren wollte, indem er es aufzeichnete in Wörterbüchern, sprachdramatischen Büchern, und indem er es uns gerade erhalten hat in diesen Weihnachtspielen.
Es sind viele dieser Weihnachtspiele auch von anderen dann gesammelt worden, aber mir scheint doch, daß diese Spiele der Haidbauern diejenigen sind, wo dasjenige, was da einmal im Spätmittelalter war, am reinsten bewahrt worden ist.

dus een overlevering die er toen bij zat, waarover je kon beschikken, ik zou willen zeggen, zwart op wit aanwezig was, en nu verloren is gegaan, dat die nu toneeltechnisch noodzakelijk is geworden. Wij proberen door de opvoering van deze spelen een echt beeld te geven van wat in vele streken als volkseigen in de 16e eeuw – tot in de 11e eeuw terug, leefde en wat de arme lieden zo trouw bewaard hebben die toen al leefden in wat van het volkse zou verdwijnen, wat Karl Julius Schröer wilde bewaren toen hij het optekende in woordenboeken, taal-dramatische boeken en wat hij met name voor ons bewaard heeft met deze Kerstspelen. Door anderen zijn er nog veel van deze kerstspelen verzameld, maar het lijkt mij toch dat deze spelen van de haidboeren zo zijn als toen ze in de late middeleeuwen zo puur mogelijk bewaard gebleven zijn.

.

[1] GA 274.

Rudolf Steinertoespraken bij de kerstspelen

Kerstspelenalle artikelen

Kerstmisalle artikelen

.

1961

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

VRIJESCHOOL – Opspattend grind (74/1)

.

Tv blijkt in ons leven nog erg dominant te zijn: als ‘het’ erop komt, betekent het wat; is het belangrijk en ‘je moet het gezien hebben, anders tel je niet mee’.

Al sinds jaar en dag bestaat het ‘sinterklaasjournaal’, avonturen die Sint en zijn Pieten beleven alvorens het dan toch weer 5 december wordt.

Er kijken veel kinderen naar en op die manier worden Sint en Piet DE Sint en Piet.

Op de vrijescholen wordt al sinds jaar en dag Sinterklaas gevierd, met daarbij bijzondere gezichtspunten, zoals die o.a. zijn te vinden in deze reeks artikelen.
Die stroken heel vaak niet met ‘Het Journaal’.

Voor veel vrijeschoolouders een dilemma.

Dat wordt door een ouder/kleuterjuf, Judith de Haan, verwoord in een brief aan de NOS:

Beste makers van het Sinterklaasjournaal,

Lang geleden was er eens in Nederland een opleiding speciaal voor kleuterleidsters. De KLOS genaamd. Ik volgde die opleiding in het begin van de jaren tachtig.
Ik leerde over de specifieke ontwikkelingsfase van de kleuter en de activiteiten die hierbij passen. Ik leerde over het belang van ritme en herhaling en ik leerde dat verhalen altijd goed moeten aflopen zodat kleuters vol vertrouwen kunnen gaan slapen.
Ik leerde ook dat er een werkelijke wereld en een fantasiewereld bestaat.
Met heel veel plezier werk ik nog steeds in een kleutergroep. Ik heb veel
onderwijsvernieuwingen de revue zien passeren. De basis die ik ooit op die opleiding voor kleuterleidsters kreeg ervaar ik echter als nog altijd actueel en waar.
Juist in een tijd waarin jonge kinderen zo veel input krijgen blijven ritme en herhaling belangrijk. Zo kan een kind zich spelend verbinden met de wereld om hem heen. Het geeft een kleuter houvast om te weten dat de tekenspullen altijd op die plank in die kast staan. Wat fijn om al te weten hoe een liedje of verhaaltje afloopt, herhalen geeft rust.
Kleuters leven in het NU, zij kunnen nog niet overzien wat 4 weken later is.
In de fantasiewereld van een kleuter is een scheiding tussen ‘net als of’ en ‘echt’. Dat kleuters dat verschil maken kenmerkt gezond spel.
Het sinterklaasjournaal maakt die scheiding tussen ‘net als of’ en ‘echt’ niet. Alleen de naam journaal al doet vermoeden dat het om een serieus programma gaat, niet om een fantasieverhaal.
Waarom mogen de figuren Sint-Nicolaas en Piet niet meer in de wereld van de fantasie blijven?
En waarom loopt de verhaallijn niet iedere dag goed af zodat kleuters met een gerust hart kunnen gaan slapen?
Ik vind het te vergelijken met het vertellen van een sprookje, je stopt het verhaal toch ook niet als Hans van Grietje is opgesloten door de heks. “morgen vertel ik verder” en je wenst je kind welterusten.
Jaar in jaar uit zijn er kinderen in mijn kleutergroep die zich oprecht zorgen maken of alles wel goed komt met Sint-Nicolaas. Komt het grote boek wel op tijd boven water, vinden de wegwijspieten de weg wel, zal pakjesavond wel doorgaan?
Het valt mij op dat er vaak gebruik gemaakt wordt van een cliffhanger aan het einde van een uitzending van het Sinterklaasjournaal, ‘ben benieuwd of de Pieten alle verlanglijstjes gaan ophalen vannacht, morgen horen jullie hier meer over’.
Een prima truc voor soaps als GTST, maar niet passend bij een doelgroep van jonge kinderen.

Als kinderen 5 jaar zijn is hun fantasie vaak op een hoogtepunt.
Ik vind het prachtig dat kleuters van houten groentekisten, een plank en een lap een huis, een bed of een boot bouwen, wat een beweeglijkheid in het denken en voorstellen op die leeftijd! De andere kant hiervan is dat kinderen van 5 jaar ’s avonds ook opeens bang kunnen zijn, die schaduw op de muur was er overdag nog niet, zou het misschien een reus zijn?
Menig ouder zal dit verschijnsel herkennen, opeens vraagt een kind toch om een klein lampje aan te laten.
Ik zou de naam van het programma veranderen. Geen sinterklaasjournaal, maar
Dieuwertje en het Sinterklaasfeest.
Het valt mij op dat jonge kinderen graag kijken naar wat andere kinderen doen.
Ik zou voor iedere aflevering een filmpje maken waarbij jij, Dieuwertje, iets knutselt, tekent, timmert of bakt samen met kinderen. Kinderen die zingen, dansen, gymmen en muziek maken. Alles in het teken van Sinterklaas, maar als persoon heb je dan geen contact met Sinterklaas en de Pieten.
Als Sinterklaas en de Pieten dan in beeld komen is het als in een verhaal, dat losstaat van de werkelijke wereld. En iedere dag loopt dat verhaaltje goed af.
Want kleuters en zorgen over een feest? zijn een onnodige combinatie!

Met vriendelijke groeten,
Judith de Haan.

.

Sint-Nicolaas: alle artikelen

Vrijeschool in beeld: Sint-Nicolaas   jaartafel

Jaarfeesten: alle artikelen

.

1960

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

VRIJESCHOOL – Toets (5)

.

Het toetsen van kinderen kent in het Nederlands onderwijs al een aardig lange historie.
En de opvatting dat het vanzelfsprekend is dat de Staat veel van de inhoud van het onderwijs regelt en voorschrift is nog veel ouder.

Vandaar dat er van tijd tot tijd weer nieuwe plannen, ideeën worden aangedragen door bewindslieden die, pas aan de macht, natuurlijk aan de weg willen timmeren (nodig of niet).
Zo kwam minister Hermans met het onzalige idee van tests voor kleuters.
.

Gaby van der Mee in Het Onderwijsblad van de Aob 21-04-2001
.

Kleutertest Hermans zaait verwarring
.

Heeft jantje van zijn 5 een 8 gemaakt?
.

Kleuters worden al jaren aan het begin van hun schoolcarrière getest. Het hoort bij het leerlingvolgsysteem en ze vinden het leuk. In Den Haag is de test zelfs verplicht. De minister wil ook testen, vooral om te kijken of een school wel zijn best heeft gedaan. Is van de 5 van Jantje een 8 gemaakt? “Verwerpelijk”, zegt de Haagse schoolbegeleider. “Moeilijk uitvoerbaar”, meent de medewerker van het Cito.

De woorden test voor kleuters zijn nog niet gevallen of de spraakverwarring stijgt tot grote hoogte. ‘Bij ons komt een test de deur niet in’, roept de directeur van een basisschool ferm.

Maar een collega met louter allochtone leerlingen zou nu juist wel graag zo’n toets willen, want dan kan hij zien welke vorderingen er gemaakt zijn.

De aanstichter van de verwarring, minister Hermans, liet in de Volkskrant van 5 april weten dat een begintoets voor alle kleuters wel handig zou zijn, dan kan bij de eindtoets vastgesteld worden of de school vooruitgang heeft geboekt met de leerling. Wanneer een school veel ‘toegevoegde waarde’ levert, kan hij in aanmerking komen voor een bonus. Uitgangspunt van Hermans’ nieuwe systeem is een grotere autonomie voor scholen: binnen een stelsel van globale leerstandaarden en toetsen mogen ze zelf uitmaken welke methoden of welke pedagogie ze verkiezen.

In 1995 wilde de toenmalige staatssecretaris Netelenbos de kleutertest gebruiken voor een effectievere inzet van de achterstandsgelden. De
commissie-Kohnstamm bracht een jaar later een negatief advies uit (‘Zo onvoorspelbaar als het leven zelf’, 5 december 1996) en Netelenbos liet het idee varen. De belangrijkste bezwaren van de commissie waren dat aan de hand van een test geen betrouwbare voorspellingen te doen zijn. Bovendien was het onduidelijk wat de minimumeisen zijn waaraan de leerlingen afgemeten kunnen worden. Het heeft alleen zin om nieuwe tests te ontwikkelen, schreef de commissie, als eerst duidelijk wordt wat een voldoende en wat een onvoldoende niveau is.

Verplicht

Hermans pakt toch het oude idee weer op. Volgens zijn woordvoerder is de ‘insteek’ nu echter heel anders. De test moet passen in een kwaliteitssysteem waarin tussendoelen zijn uitgewerkt. Er komen leerstandaarden op hoofdlijnen die voor ouders makkelijk te herkennen en te controleren zijn.

Voor de Haagse basisscholen is een aanvangstest voor kleuters verplicht. “Ze vinden het hartstikke leuk”, vertelt Maaike Arentsen, werkzaam bij het Haags Centrum voor onderwijsbegeleiding. In groepjes worden begrippen als dag en nacht, voorste en laatste getest. Een paar maanden later wordt de toets herhaald. Scholen kunnen zelf kiezen welke toets gehanteerd wordt. Die kan van het Cito zijn, maar ook binnen een methode passen. Bedoeling van het testen is dat door een leerlingvolgsysteem duidelijk wordt hoe het met een leerling gaat. Maaike Arentsen: “Wat Hermans wil is iets heel anders. Hij wil scholen afrekenen op zo’n test. Ik denk dat dat veel ingewikkelder is. De tests zijn nu maar een deeltje van een groter geheel, ze passen in een observatiesysteem. Wij gebruiken daarnaast ook kindertekeningen, je kunt ook bekijken wat voor spelvorm een kind hanteert. Zodra je individuele tests gaat hanteren, wordt het iets heel anders. Want wat test je? Wanneer je een intelligentie-indicatie wilt hebben, zul je een aantal ontwikkelingsgebieden moeten testen. Dat is behoorlijk ingewikkeld.” Bovendien heeft Arentsen bezwaar tegen het plan om de kwaliteit van scholen af te meten aan de vooruitgang van individuele leerlingen: “Er zijn zoveel andere factoren die daarbij een rol spelen. De thuissituatie kan bijvoorbeeld opeens heel slecht zijn waardoor een leerling slechter presteert. Het hoeft niet altijd uitsluitend aan de school te liggen.”

Johan Wijnstra, werkzaam bij het Cito, houdt zich al jaren bezig met de Cito-toets voor groep acht en maakte deel uit van de commissie-Kohnstamm. Het negatieve advies van de commissie over de kleutertest geldt volgens hem niet voor de test die Hermans wil. “Je hoeft niet te voorspellen wat een kind gaat doen, maar brengt in kaart welke positieve of negatieve veranderingen er zijn ontstaan.” Wijnstra is het eens met Hermans dat alleen de eindgegevens van de Cito-toets onvoldoende zijn om de kwaliteit van een school aan af te meten. ‘Aan de andere kant is de ingangsmeting die Hermans voor alle kleuters van alle scholen wil, behoorlijk lastig in te voeren. Je moet weten wat relevant is om te testen. Het is trouwens de vraag of de politiek hiermee akkoord gaat.” De tussenliggende variant, testen als onderdeel van het leerlingvolgsysteem, werkt volgens Wijnstra prima: “Maar dat is niet centraal geregeld, dat is puur voor gebruik binnen de school.”

Het argument van Hermans dat de kleutertest nodig is om de school autonomer te maken, werkt op Wijnstra’s lachspieren. “Dat klinkt nogal paradoxaal: roepen om meer autonomie maar intussen je greep vergroten met steeds meer tests.”

In Europa spant Engeland de kroon als het gaat om testen en toetsen. Volgens Wijnstra is dat nu iets minder aan het worden door het protest van het personeel, maar vooralsnog wordt daar getoetst op de leeftijd van zeven, elf, veertien en zestien jaar.

Verrast

Emeritus hoogleraar Wynand Wijnen was wat verrast toen hij las dat de minister binnenkort met een plan komt waarin de leerstandaarden op hoofdlijnen worden aangegeven. Vorig jaar kreeg Wijnen van staatssecretaris Adelmund de opdracht om de leerstandaarden te bekijken zoals de Onderwijsraad die voorstelt. Het idee moet tegen de huidige kerndoelen van het basisonderwijs afgezet worden. Wijnen: “Ik heb nog wat navraag gedaan, maar niemand weet wat Hermans precies bedoelt.” Of zijn advies dat van Hermans gaat bijten, weet hij daarom nog niet. Ook Wijnen denkt dat het beoordelen van de kwaliteit van een school aan de hand van de individuele toetsen van leerlingen slecht werkt. “Ik ben bang dat het leerproces zo niet in elkaar zit. Instrumenten om de vooruitgang van leerlingen te testen zijn prima, maar die moeten dan binnen het pedagogische klimaat van een school passen. Het voorstel van Hermans vergt een hele absolute normering, de goegemeente zal hier, denk ik, niet makkelijk mee akkoord gaan.” Volgens Wijnen is het heel goed mogelijk om door middel van visitatie de kwaliteit van scholen vast te stellen, als er intern een leerlingvolgsysteem wordt gehanteerd.

Prijskaartje

Aan het toetsen van leerlingen hangt ook een prijskaartje. De commissie-Kohnstamm rekende uit wat het zou gaan kosten als er bij alle kleuters, zo’n 200.000 per jaar, een test afgenomen wordt. Aangezien zo’n test voor een deel individueel is, kan een ervaren testassistent per dag niet meer dan vier à vijf kinderen testen. Er zijn dan 40.000 tot 50.000 testdagen nodig. Een testdag kost, inclusief reis- en trainingskosten, tussen de 200 en 300 gulden. De totale kosten komen op zestien tot twintig miljoen gulden per jaar. (Pakweg de helft in euro’s)
In steeds meer steden worden leerlingen die zich aanmelden bij het vmbo, een dag lang getest om te achterhalen of zij in aanmerking komen voor leerwegondersteunend onderwijs. In Rotterdam is iemand een jaar lang fulltime bezig de aanstaande vmbo’ers te testen. Daar staat dan weer tegenover dat scholen voor leerlingen met een aangetoonde achterstand zo’n 5500 gulden per jaar extra krijgen.
De basisschool kent al diverse toetsen, zoals de entreetoetsen in groep zes en zeven en de eindtoets in groep acht. Ze zijn afkomstig van het Cito en worden klassikaal door de leerkrachten afgenomen. (GvdM)

.

Toetsenalle artikelen

Menskunde en pedagogiealle artikelen

Vrijeschool in beeldalle artikelen

1959

.

VRIJESCHOOL – Rudolf Steiner over dierkunde (GA 205)

.

In Steiners pedagogische voordrachten [GA 293-311] vinden we concrete aanwijzingen en achtergronden voor het dierkundeonderwijs.

Buiten deze voordrachten heeft hij ook vanuit de meest verschillende invalshoeken gesproken en geschreven over de verhouding mens-dier.

In GA 205, voordracht 12, gaat hij bv. in op het fenomeen ei-vogel. Voor de dierkundeles is het m.i. niet bruikbaar, maar in deze voordracht staan wél gezichtspunten die voor de leerkracht als achtergondkennis belangrijk zijn:

Wenn Sie die Säugetiere betrachten, so werden Sie sich sagen: Die sind noch mehr an die Erde gebunden als der Mensch. Diese Säugetiere sind auch mit dem an die Erde gebunden, womit der Mensch nicht an die Erde gebunden ist, zum Beispiel mit den vorderen Gliedmaßen; denn die Affen gehen auch nur in seltenen Fällen aufrecht, und das tun selbst die Hunde, wenn sie aufwarten, aber es ist ihnen nicht natürlich. Es ist selbst dem Gorilla nicht natürlich, aufrecht zu gehen, er klettert; es sind wirkliche Greiforgane, sie sind zum Fortbewegen, diese vorderen Gliedmaßen. Der Mensch ist also halb abgehoben von der Erde, der Vogel ist ganz abgehoben von der Erde, das Säugetier ist mit seinen vorderen Gliedmaßen ebenso wie mit seinen hinteren Gliedmaßen an die Erde gebunden. Es ist also ganz und gar ein Erdenwesen in gewisser Beziehung. Der Mensch macht sich wieder frei von der Erde durch die aufrechte Stellung seines Rückgrats, das Säugetier ist ganz und gar an die Erde gebunden. Danach ist auch die ganze übrige Gestalt des Säugetieres gebaut. 

Wanneer u naar de zoogdieren kijkt, dan zal u zeggen: die zijn nog meer aan de aarde gebonden dan de mens. Deze zoogdieren zijn ook aan de aarde gebonden waarmee de mens niet aan de aarde gebonden is, bv. de ledematen van voren; want de apen lopen maar in een zeldzaam geval rechtop en dan doen zelfs de honden, wanneer ze [voor aufwarten vond ik geen geschikte vertaling, tegen je opspringen?], maar dat past niet bij ze. Ook de gorilla loopt van nature niet rechtop, hij klimt; het zijn echte grijporganen, de voorste ledematenze zijn er om te kunnen voortbewegen. [1] De mens is dus half van de aarde afgekeerd, de vogel helemaal, het zoogdieris met zijn voorpoten én met zijn achterpoten aan de aarde gebonden. In zeker opzicht is het dus helemaal een aarde aardewezen. De mens maakt zich weer vrij van de aarde door de rechtop positie van zijn ruggengraat; het zoogdier is helemaal aan de aarde gebonden. Ook de rest van de gestalte van de zoogdieren is daarvoor gebouwd. 

Der Mensch ist an die Erde gebunden durch die unteren Gliedmaßen; er macht sich frei. Das Säugetier steht mitten drinnen, steht mit vier Säulen auf der Erde auf: es wird aus der Erde herausgebildet. Es sind also die aus der Erde direkt herauswirkenden Kräfte, die vorzugsweise auf das Säugetier wirken.
Solche Dinge hat eine ältere, instinktive Wissenschaft sehr gut gekannt. Daher hat sie in dem, was beim Menschen sich am unabhängigsten von der Erde bildet, weil es eigentlich nur eine Metamorphose des früheren Erdenlebens ist, daher hat eine frühere Anschauung im Kopfe des Menschen einen Vogel, einen Adler gesehen. In dem Gliedmaßen-Stoffwechselmenschen, der ganz zur Erde hin organisiert ist, hat eine frühere Anschauung gesehen einen Ochsen oder einen Stier oder eine Kuh, weil das ein Tier ist, das nun ganz zur Erde hin organisiert ist. In dem mittleren Teile des Menschen, der gewissermaßen das Verbindungsglied zwischen dem Adler und der Kuh oder dem Kalb ist, in diesem mittleren Menschen hat man dasjenige gesehen, was allerdings sich loslöst in einer gewissen Weise gerade durch den Stoffwechsel von dem Irdischen; das können Sie daraus sehen, nicht wahr, daß der Löwe einen sehr kurzen Darm hat. Sein Stoffwechselsystem ist außerordentlich primitiv, dagegen ist sein Brustsystem, sein Herzsystem in ganz besonderer Weise ausgebildet. Daher auch seine Leidenschaft, seine Wut und so weiter. Den Löwen hat die ältere, instinktive Anschauung in dem mittleren Teil des Menschen gesehen. Das waren durchaus Anschauungen, die auf etwas fußten.

De mens is aan de aarde gebonden door de onderste ledematen; hij maakt zich vrij. Het zoogdier staat er tussenin (er is ook over de vogels gesproken die zich ‘los’ kunnen maken van de aarde), staat met vier staanders op de aarde: het wordt vanuit de aarde gevormd. Het zijn dus de krachten die vanuit de aarde direct op het zoogdier inwerken. Dit soort dingen waren in een oudere, instinctieve wetenschap zeer goed bekend. Daarom vind je, wanneer het gaat om het deel van de mens dat het meest onafhaneklijk van de aarde gevormd is, omdat het eigenlijk alleen maar een metamorfose van eerdere aardelevens is, daarin in het hoofd van de mens, een vogel, een adelaar. In de ledematen-stofwisselingsmens die zo gevormd is dat deze zich helemaal naar de aarde richt, heeft de oude opvatting een os of een stier gezien of een koe, omdat dat dieren zijn die helemaal naar de gericht zijn gevormd. In het middendeel van de mens dat in zekere zin de verbinding vormt tussen de adelaar en de koe of het kalf, zag men wat zich in zekere zin losmaakt van de aarde door de stofwisseling; dat kan je zien aan het feit dat dfe leeuw een zeer korte darm heeft. Zijn stofwisselingssysteem is buitengewoon primitief, maar zijn borstsysteem daarentegen, zijn hartsysteem is op een heel bijzondere manier gevormd. Vandaar zijn begeerte, zijn agressie enz. De oude instinctieve opvatting heeft de leeuw beschouwd als het middendeel van de mens. Dat waren zeer zeker opvattingen die ergens op gebaseerd waren.
GA 205/117-118
Niet vertaald

[1] Veel waarnemingen van de laatste vijftig jaar laten zien dat apen veel meer met hun voorste ledematen doen, dan alleen maar klimmen; ze kunnen er heel ‘handig’ mee zijn. Toch staat de activiteit van hun voorste ledematen voor een veel groter deel in het teken van lijfsbehoud dan bij de mens. ‘Een dier doet wat hij moet’ geldt ook voor de aap: er is bijna geen mogelijkheid tot een vrije keuze, zoals die mens die heeft m.n. ook met zijn handen.

Op een bepaalde manier komen deze dieren: adelaar, leeuw en koe vaak in de dierkundeperiode van klas 4 voor.

Ernst Michael Kranich heeft ze, met het oog op de dierkunde, vanuit een bepaald standpunt behandeld:   de adelaar   de leeuw   de koe

Het is ook altijd goed om kinderen in of naar de toekomst te wijzen. In dit geval komen deze dieren terug wanneer in de periode geschiedenis o.a. over Egypte naar de sfinx gekeken wordt.
Het is bij deze onderwerpen vooral van belang de kinderen geen mening op te dringen, vooral geen antroposofische! Wél kan je de kinderen stimuleren goed te kijken wat ze zien, je kan er verwondering voor wekken, vragenderwijs ze antwoorden laten vinden op het ‘waarom’. En wellicht heeft te maken met wat je in de dierkunde van het jaar daarvoor hebt geleerd over hoofd, borst en ledematen. 

Dan kunnen er bv. dit soort tekeningen/schilderingen ontstaan:

.

Rudolf Steiner over dierkundealle artikelen

Dierkundealle artikelen

Rudolf Steineralle artikelen

VRIJESCHOOL in beeld4e klas dierkunde    zie de aparte afbeeldingen voor de ‘vier dieren’

.

1958

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

VRIJESCHOOL – Rudolf Steiner – Algemene menskunde voordracht 6 (6-3-1)

.Groen: woorden van Steiner; zwart: de vertaling daarvanblauwmijn woorden.

ALGEMENE MENSKUNDE ALS BASIS VOOR DE PEDAGOGIE

luidt de titel van de vertaling van GA* 293 [1].

De voordrachten die Steiner hield hadden tot doel uiteen te zetten wat vrijeschoolpedagogie omvat.
Van 21 augustus tot en met 6 september 1919 volgden de leerkrachten voor de te beginnen school deze cursus die, naast de in de morgen gehouden voordrachten GA 293, ook nog bestond uit de over de rest van de dag verdeelde cursussen  (GA 294) [2] en (GA295) [3]

Enkele gedachten bij blz.      in de vertaling van 1993.

 

HET IK IN HET ELEMENTAIRE KRACHTENVELD

Wanneer Steiner in deze voordracht over de positie van het IK spreekt, [6-3] is dat hier de positie op aarde, in de wereld. Eigenlijk zoals wij als Ik-wezen op deze aarde leven, in deze wereld ons bevinden. Met daarbij de elementaire krachten.

Een van de krachten noemt hij specifiek: het vuur.

Op blz. 100 zegt hij dan:

In gewissen Gegenden der Erde, zum Beispiel in Süditalien, brauchen Sie nur eine Papierkugel anzuzünden, und in demselben Augenblick fängt es an, aus der Erde heraus mächtig zu rauchen. Warum geschieht das? Es geschieht, weil Sie durch das Anzünden der Papierkugel und die sich dadurch entwikkelnde Wärme die Luft an dieser Stelle verdünnen, und das, was sonst unter der Erdoberfläche an Kräften waltet, wird durch den nach aufwärts gerichteten Rauch nach oben gezogen, und in dem Augenblick, wo Sie die Papierkugel anzünden und auf die Erde weffen, stehen Sie in einer Rauchwolke. Das ist ein Experiment, das jeder Reisende machen kann, der in die Gegend von Neapel kommt. Das habe ich als ein Beispiel dafür angeführt, daß wir, wenn wir die Welt nicht oberflächlich betrachten, uns sagen müssen: Wir leben in einer Umgebung, die überall von Kräften durchzogen ist.

In bepaalde streken op aarde, bijvoorbeeld in Zuid-Italië,° hoeft u alleen maar een propje papier aan te steken en op hetzelfde moment begint het geweldig te roken uit de aarde. Waarom is dat? Omdat u door het papier aan te steken warmte ontwikkelt die de lucht op die plaats verdunt. Dan worden de krachten die anders onder het aardoppervlak werkzaam zijn omhoog getrokken door de opwaartse beweging van de rook, en zodra u dat propje papier dus aansteekt en op de grond gooit, staat u in een rookwolk. Dat is een experiment dat iedere reiziger kan doen wanneer hij in de buurt van Napels komt. Dat is een voorbeeld. Wanneer we de wereld niet oppervlakkig beschouwen, moeten we werkelijk zeggen dat de wereld waarin we leven overal vervuld is van krachten.

*Noot van de uitgever:
Bedoeld is de zgn. ‘solfatare’van Pozzuoli aan de Golf van Napels, een vulkanisch gebied waar op talloze plaatsen zwavelhoudende gassen uit de bodem opstijgen.

Leber zegt erover:

Als Beispiel für das Naturwirken führt Steiner eine Solfatara an, einen schon erloschenen, aber immer noch sehr heißen Vulkan. Konkret und anschaulich beschreibt er – ohne dass er sie mit Namen nennt – die Solfatara von Pozzuoli, welche er auf einer Reise selbst besucht hatte. Sie liegt südlich von Neapel, nahe dem Meer. Der noch erhaltene antike Tempel am Hafen weist zu verschiedenen Zeiten eine unterschiedliche Eintauch­tiefe ins Meer auf, heute steht er mit seiner Basis über dem Meeresspiegel, an den Säulen aber haften zahllose Muscheln, die davon künden, dass der Tempel auch Zeiten kannte, wo er teilweise im Meer untergegangen war. Daran wird ersichtlich, dass man auf tektonisch noch immer hochaktivem Boden steht. Nur wenige Schritte vom Hafen entfernt befindet sich heute der Eingang zum Campingplatz «Solfatara», der auf dem Grund des einst brodelnden Kraters eingerichtet ist. Der vordere Teil des Kraters ist heute baumbestanden; im hinteren Teil, wo die Kraterwände aus Tuff-Fels auf­steigen, kocht noch immer ständig das Grundwasser, sodass regelmäßig Nebelschwaden darüberziehen. Wird in diesem Gebiet nun ein Streich­holz oder gar eine Zeitung entzündet, so zischt rundum Wasserdampf aus dem porösen Gestein hervor und hüllt die Verursacher in Nebel die ein leicht schwefliger Geruch verbreitet. Das zeigt, dass hier die Kräfte aus dem Erdenumkreis mit den innerirdischen Kräften in Wechsel­wirkung treten. Die Verdünnung der Luft durch das Abfackeln wühlt die Tiefen auf.

Als voorbeeld voor de werking van de natuur neemt Steiner een solfatara, een al gedoofde, maar toch nog steeds zeer warme vulkaan. Concreet en aanschouwelijk beschrift hij – zonder dat hij deze met naam noemt – de solfatara van Pozzuoli, die hij op een reis zelf bezocht. Die ligt zuidelijk van Napels, dicht bij de zee. De nog bewaard gebleven antieke tempel aan de haven wijst voor verschillende tijden een verschillende diepte in het water aan; nu staat deze met zijn grondoppervlak boven de zeespiegel, op de zuilen echter zitten talloze mosselen. die ervan getuigen dat de tempel ook tijden heeft gekend waarin hij voor een deel onder water lag. Daaraan wordt duidelijk dat je op tectonisch nog altijd actieve bodem bent. Maar een paar stappen van de haven verwijderd ligt de ingang naar de camping ‘Solfatara’ die op de bodem van de ooit borrelende krater gebouwd is. Het voorste deel van de krater is tegenwoordig met bomen begroeid, achteraan waar de kraterwanden uit tufsteenrotsen omhoog rijzen, kookt het grondwater nog voortdurend, zodat er regelmatig nevelslierten verschijnen. Als je in dit gebied een lucifer of een krant aansteekt, sist er rondom waterdamp omhoog uit het poreuze gesteente en hult de veroorzaker in nevel die een licht zwavelachtige geur verspreidt. Dat laat zien dat hier krachten die rond de aarde aanwezig zijn, in wisselwerking treden met de krachten die in de aarde aanwezig zijn. De verdunning van de lucht door het affakkelen brengt de diepte in beweging.

Solfatara  Fumarole

Vlakbij genoemde camping:
bron

.

*GA= Gesamt Ausgabe, de boeken en voordrachten van Steiner

[1] GA 293
Algemene menskunde als basis voor de pedagogie
[2] 
GA 294
Opvoedkunst. Methodisch-didactische aanwijzingen
[
3] GA 295
Praktijk van het lesgeven

.

Algemene menskunde: voordracht 6alle artikelen

Algemene menskundealle artikelen

Rudolf Steineralle artikelen op deze blog

Menskunde en pedagogiealle artikelen

.

1957

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

.

.

 

 

VRIJESCHOOL – Toets (4)

.

Al jaren is er veel heisa rond ‘de toets’.
En ook al jaren zijn er allerlei meningen over.

Pedagogisch gezien wordt de toetst vaak een ‘onding’ genoemd.

Veel kritische geluiden vanuit de vrijescholen zijn er niet. Ik maak graag een uitzondering voor Ingrid Busink in Trouw. Er is geen massale weigering om zich met ‘pedagogische ondingen’ in te laten.

De waardevolle meningen komen veelal van buiten het vrijeschoolonderwijs: opspattend grind  [58]   [64]  
Zo ook deze, van Harm de Vos:
.

In Het Onderwijsblad 8, 21-04-2001
.

Creativiteit wordt gesmoord in toetsslavernij

Het onderwijs staat onder druk. Het gevaar is bijzonder groot dat het werken in het primair onderwijs verwordt tot een vorm van reproductief bezig zijn, waarbij de aard en persoonlijkheid van de individuele leerling dreigen onder te sneeuwen. De creativiteit en de persoonlijke inbreng van de leerkracht worden gesmoord in methode- en toetsslavernij, vreest Harm de Vos.

De onvrede op de werkvloer wordt steeds groter. De aantrekkelijkheid van een baan in het primair onderwijs staat onder zware druk. De klachten over het voortdurend meten en gemeten worden nemen een overheersende plaats in. Naast de algemene, voor alle leerlingen geldende onafhankelijke toetsen, wordt men ook nog opgescheept met toetsen die gekoppeld zijn aan de onderwijsmethodes. Dit vereist een administratie die uren kostbare tijd vergt. Het waarderen en beoordelen van leerlingen wordt vervangen door leerlingvolgsystemen, die langzamerhand zijn verworden tot leerlingachtervolgsystemen.

Tijdens een televisie-interview van kinderen uit groep acht werd de vraag gesteld: ‘Wat is dit jaar de belangrijkste dag in jouw leven geweest?’ Een jongetje antwoordde: ‘De Cito-toets, want daar hangt mijn hele toekomst van af.’ Onderwijs en opvoeding dreigen te worden gedegradeerd tot een simpele vorm van meten en wegen van leerlingen en van de school.

De heersende eenzijdige en enge meetcultuur leidt tot algemene discriminatie. De leerlingen worden al toetsend ingedeeld in vier categorieën: de goeden, de middelmatigen, de zwakken en de problematischen. Als extra categorie: de hoogbegaafden. Bij de leerkrachten komen gevoelens op van ergernis over het discriminerend categoriseren van de leerlingen, ergernis over de tijdsinvestering in registratie en verwerking van de toetserij, ergernis over de eenzijdigheid van de toetsbatterij, die alleen maar de ‘harde’ vakken meet en impliciet een lage waardering toekent aan de creatieve vakken en de aspecten van instelling en gedrag van de leerling. De scholen worden gestigmatiseerd als goed, middelmatig, slecht, problematisch. Publicatie van de gegevens neigt naar het opstellen van een zwarte lijst.

Weer samen naar school

Het project Weer samen naar school stelde zich ten doel het reguliere onderwijs zo in te richten dat meer kinderen die extra zorg en aandacht nodig hadden, er een veilige en kansvolle omgeving zouden vinden. Te veel kinderen werden verwezen naar het afzonderlijke speciaal onderwijs. Honderden leerkrachten en tientallen scholen hebben zich ingespannen om op een creatieve manier het onderwijs in te richten door de verschillen tussen leerlingen uit te drukken in gedifferentieerd en creatief onderwijs. Er werden eigen programma’s en leermiddelen ontwikkeld die rekening hielden met de specifieke maat van de leerling. De creativiteit van de leerkracht en van hele teams kreeg nieuwe kansen. Dit wordt tenietgedaan door de strategie van uniformiteit, de strategie van gelijke monniken, gelijke kappen. Het percentage leerlingen dat ernstige problemen ondervindt, is eerder toe- dan afgenomen. Het totale proces van wsns moet dan ook als mislukt worden beschouwd.

De thans als een hype heersende meet- en regelcultuur scheert in principe alle kinderen weer over dezelfde kam. Terwijl wsns rekening wilde houden met de verschillen tussen de kinderen, wordt thans weer het uniformiteitsprincipe het uitgangspunt. Scholen en leerkrachten die enthousiast waren voor de onderwijsvernieuwingen, worden teruggeworpen op het leerstofgebonden jaarklassensysteem, waarin elke leerling dezelfde maat wordt genomen. Rekening houden met verschillen is niet meer mogelijk. Als school en als individuele leerkracht moet je ervoor zorgen dat elke leerling zo hoog mogelijk scoort. De inspectie geeft daarbij de voorkeur aan het Cito-systeem. Als elke school dat systeem hanteert, is onderlinge vergelijking een peulenschil en kunnen ook de scholen worden ingedeeld in vier categorieën: de goede, de middelmatige, de zwakke en de problematische. Zowel op leerling- als op schoolniveau werkt dit beoordelende maatnemen uitermate stigmatiserend. Nog even en we verdelen de categorieën leerlingen over de overeenkomstige categorieën scholen. We zijn terug bij het systeem van vroegtijdige selectie en uitstoting van de minder acceptabel presterende leerling.

Verschillen

Leven doe je niet alleen. Er is altijd sprake van interactie tussen (aanlegfactoren van) het kind en de invloed vanuit de omgeving. Er zijn specifieke negatieve en specifieke positieve factoren die de ontwikkeling van een kind beïnvloeden. Niet alleen de vroege ervaringen binnen het gezin zijn van invloed op de volwassenwording, maar ook wat het kind in wijder verband meemaakt. Hoe je ook test en toetst, de feitelijke ontwikkeling is niet of moeilijk voorspelbaar. Er kunnen slechts verwachtingen geformuleerd worden.

De huidige manier van beoordelen miskent het verband tussen de sociale condities van het gezin en de schoolprestaties van de kinderen. Als de mogelijkheden van het kind en/of de steun die de omgeving biedt, onvoldoende zijn voor een succesvolle aanpassing aan de eisen van de school, dan wordt het evenwicht tussen de draagkracht en draaglast van een kind verstoord en treden er problemen op. De slechtere schoolprestaties van kinderen uit spanningsvolle en sociaal kwetsbare milieus worden veroorzaakt doordat bij deze categorieën meer risicofactoren een rol spelen. Daarbij kan gedacht worden aan financiële problemen, slechtere behuizing, gezinsconflicten, minder goede interactie tussen opvoeders en kind. Maar ook aan vervreemdingsverschijnselen bij allochtone leerlingen en vreemdheidsgevoelens bij autochtone leerlingen, die zich niet herkennen in de cultuur en de inhoud van het onderwijs en de school.

Schooltaal

In de groep ‘toetsfalende, problematische, zwakke’ leerlingen worden vooral kinderen aangetroffen met extra risicofactoren als permanente armoede, moeder met weinig scholing, matige of ernstige complicaties rond de geboorte, vertraagde of onregelmatige ontwikkeling, genetische afwijkingen en psychopathologie van (een van) de ouders. De kinderen uit deze groepen van de bevolking zijn gebaat bij onderwijs dat is afgestemd op hun eigen leefsituatie.
In zeer sterke mate geldt dit ook voor de nieuwe allochtone leerlingen in primair en voortgezet onderwijs. Daarvoor moeten eigen methodieken worden ontwikkeld, die gevoelens van herkenning en erkenning oproepen. Conflicten tussen inhoud en structuur van het onderwijs en de kwaliteit van het dagelijks leven van de leerlingen leiden tot slechte prestaties, tot afweer en afkeer van de school en tot verzet tegen de heersende omgangsvormen en de (voor de geprivilegieerde groeperingen in onze samenleving) geldende normen en waarden.

De schooltaal is een specifieke groepstaal, niet gefundeerd in het dagelijks leven van de verschillende groeperingen. In de schooltaal weerspiegelt zich de levensstijl van de acceptabele, niet-gecompliceerde maatschappelijke groeperingen met hun eigen zorgen en idealen. Voor veel kinderen is er sprake van een conflict tussen schooltaal en thuistaal. Schooltaal en toets- en testtaal hebben dezelfde herkomst.

Het onderwijs aan kinderen, allochtoon of autochtoon, die op grond van welke achtergrond dan ook belemmeringen ondervinden in hun ontwikkeling, moet worden afgestemd op de eigen leef- en belevingswereld. De methodieken van Paolo Freire en Célestin Freinet lenen zich hiervoor uitstekend. Het reproductieve karakter van het gangbare onderwijs vormt een belemmering voor positieve resultaten, ook voor kinderen die over meer of andere mogelijkheden beschikken dan de doorsnee-schooltaal veronderstelt. De huidige strategie van meten en gemeten worden werkt uitermate demotiverend voor de creatieve leerkracht en voor de teams die zelf iets van hun vak willen maken.

*Harm de Vos is oud-directeur van de Professor Grewelschool, orthopedagogisch onderwijsinstituut te Leeuwarden. Hij maakte deel uit van de voormalige Innovatiecommissie basisonderwijs.

.

Rudolf Steiner:

Het is nodig datgene wat men met het kind in een schooljaar gedaan heeft, vast te stellen, wanneer het schooljaar afgesloten is. Men noemt dat tegenwoordig: een rapport daarover opstellen of en in welke mate het kind het leerdoel heeft bereikt. In veel landen wordt de manier waarop het kind het leerdoel in een jaar heeft bereikt, of soms in tussenrapporten aan de ouders en/of verzorgers zo medegedeeld dat men cijfers genomen heeft van 1 t/m/ 10; ieder getal betekent dat het kind m.b.t. bepaalde onderwerpen een zekere vaardigheid heeft verworven. Soms weet men niet of een 6 of een 7 het juiste niveau weergeeft van wat het kind aan vaardigheid heeft verworven, dan schrijft men 6  1/2 en sommige leerkrachten hebben het al tot de berekeningskunst gebracht om 6  1/4 te schrijven. Ik verzeker u dat ik mij deze manier om de menselijke vaardigheden uit te drukken nooit eigen heb kunnen maken.

Op de vrijeschool doen we het met de getuigschriften anders.
Juist wanneer de leerkrachtengroep zo’n eenheid vormt dat ieder kind op school door iedere leerkracht in zekere zin gekend wordt, dan is het ook mogelijk, vanuit het totale kind een oordeel over dit kind te geven. Daarom ziet het getuigschrift dat wij aan het einde van een schooljaar met het kind meegeven eruit als een kleine biografie, een kort overzicht, over de ervaringen die men met het kind in en buiten de klas gedurende het schooljaar heeft opgedaan.
Het kind heeft dan en de ouders en verzorgers hebben dan voor zich een soort spiegel van hoe het kind op deze leeftijd is. En we hebben op de vrijeschool ervaren dat je zelfs een milde terechtwijzing in dit spiegelgetuigschrift schrijven kan, de kinderen nemen dat tevreden aan.

En dan schrijven we in het getuigschrift nog iets anders.
We verbinden het verleden met de toekomst. We kennen het kind, weten of het op wils-, gevoels- of denkgebied iets tekort komt, of deze of gene gevoelens overheersen. Op basis daarvan maken we voor ieder individueel kind op de vrijeschool een kernspreuk. Die schrijven we in het getuigschrift. Die zou een richtingwijzer voor heel het volgende schooljaar moeten zijn. Het kind neemt deze spreuk zo in zich op, dat het er steeds aan moet denken. En deze spreuk heeft dan de eigenschap op de wil of op de gemoeds- of gevoelseigenschappen te werken.
Daarmee wordt in het getuigschrift niet alleen intellectueel uitgedrukt wat het kind gepresteerd heeft, maar het heeft ook een kracht in zich, het werkt, tot het kind weer een nieuw getuigschrift krijgt.
GA 305/152
Vertaald/164-165

.

Toetsenalle artikelen

Menskunde en pedagogiealle artikelen

Vrijeschool in beeldalle artikelen

1956

.

VRIJESCHOOL – Rudolf Steiner – toespraak bij de kerstspelen (7)

.

In de voordrachtenreeks (GA=Gesamt Ausgabe) zijn de toespraken die Steiner hield naar aanleiding van opvoeringen van de kerstspelen, gebundeld in nr. 274 [1]:

TOESPRAKEN BIJ DE OUDE VOLKSE KERSTSPELEN

 

ANSPRACHEN ZU DEN WEIHNACHTSPIELEN AUS ALTEM VOLKSTUM

ANSPRACHE DORNACH 22-12-1920

blz. 57

Die beiden Weihnachtspiele, die heute vorgeführt werden, sind in derselben Weise, wie sie durch die Jahrhunderte gespielt worden sind, noch gespielt worden in der Mitte des 19. Jahrhunderts in den deutschen Sprachkolonien, die sich in Ungarn finden, etwas ostwärts von Preßburg, nördlich von der Donau, in der sogenannten Oberuferer Gegend. Ungarn war damals durchaus in diesen Gegenden, sowohl nördlich von der Donau, an den Karpaten vorüber und südwärts davon bis hinein nach Siebenbürgen, also über die Zipser Gegend  hinweg, dann wiederum nach dem Banat hin, der Gegend seines Westens, überall von deutschen Kolonisten durchsetzt, welche seit einigen Jahrhunderten von Westen her nach Ungarn einwanderten, ihre Kulturschätze mitnehmend. Und wertvollste dieser Kulturschätze sind wohl gerade diese Spiele. Wir werden zurückgeführt durch diese Spiele – gerade diese hier, die mein verehrter Lehrer, Karl Julius Schröer, in den fünfziger Jahren so gesammelt hat, wie ich es gleich mitteilen möchte, auf die Entwickelung der mitteleuropäischen Weihnacht- und christlichen Spiele überhaupt. Diese Spiele führen uns zurück bis ins 11. Jahrhundert. Sie sind ausgegangen von dem Impuls desjenigen, was sich in den Kirchen abspielt, in das Volkstum hineinwirkt, den Inhalt der heiligen Legende, den Inhalt der Bibel in einer dramatischen Weise ausgestaltet.

De twee kerstspelen die nu opgevoerd gaan worden, zijn op dezelfde manier waarop ze door de eeuwen heen gespeeld werden, nog gespeeld in het midden van de 19e eeuw in de Duitse taalenclaves die zich in Hongarije bevinden, iets ten oosten van Pressburg, ten noorden van de Donau, in de zgn. omgeving van Oberufer. Hongarije lag toen vooral in deze streken, zowel ten noorden van de Donau, voorbij de Karpaten en ten zuiden ervan naar Siebenbürgen, dus verder dan de streek van de Zipsen, dan nog tot aan de Banat, de westelijke omgeving; overal bewoond door Duitse kolonisten die sinds enige eeuwen vanuit het westen naar Hongarije trokken, hun cultuurrijkdom meenemend.
En het meest waardevol van deze cultuurrijkdom zijn wellicht deze spelen. We worden door deze spelen teruggevoerd – met name deze hier, die mijn geachte leraar, Karl Julius Schröer, in de jaren vijftig zo verzameld heeft als ik dadelijk ga zeggen – op de ontwikkeling van de Middeneuropese kerst- en christelijke spelen met name. Deze spelen brengen ons terug tot in de 11e eeuw. Ze gingen uit van de impuls van wat zich in de kerken afspeelt, wat doorwerkt in de bevolking, de inhoud van de heilige legende, de inhoud van de Bijbel als drama vormgegeven.

Ursprünglich war das wirklich so, wie es auch noch war in Griechenland, wo die ganze Dramatik aus den Dionysos-Spielen hervorgegangen ist. So ähnlich war es auch im Mittelalter vom 10., 11. Jahrhundert an vor sich gegangen. Man dekorierte den Altar, man dekorierte die übrige Kirche. Geistliche waren es zunächst, welche diese Spiele aufführten. Wir werden bis zurück ins 11.Jahrhundert finden, wie drei Geistliche in Frauenkleidern in der Kirche selbst die Szene an Christi Grab aufführen, nachdem der Tod eingetreten war. Zwei der Priester stellten die Frauen dar, die ans Grab gekommen waren, der dritte den Engel. Das ist im Grunde genommen eines der ältesten

Oorspronkelijk was het daadwerkelijk zoals het nog in Griekenland was, waar heel de dramatiek voortgekomen is uit de dionysische spelen. Net zo ging het ook in de Middeleeuwen vanaf de 10e, 11e eeuw. Het altaar werd opgesierd, de rest van de kerk. Aanvankelijk voerden de geestelijken die deze spelen op. Tot wel in de 11e eeuw vinden we terug hoe drie geestelijken in vrouwenkleren in de kerk zelf de scène aan het graf van Christus opvoeren nadat de dood was ingetreden. Twee priesters speelden de vrouwen die naar het graf gekomen waren, de derde de engel. Eigenlijk is dat een van de oudste 

blz. 58

Motive, und von solchen biblischen Motiven sind diese Dinge ausgegangen. Wir finden dann, daß zum Beispiel ein sehr häufig gespieltes Spiel das war, welches drei aufeinanderfolgende Szenen vorstellte: den Gang der Frauen zum Grabe Christi, das Gespräch des Heilandes mit Magdalena, und dann einen Chor der Frauen und der Jünger als dritten Teil.
Diese Dinge wurden immer mehr und mehr ausgebildet. Wir finden zum Beispiel im Beginn des 14. Jahrhunderts, daß über die meisten Gegenden Mitteleuropas zu den christlichen Festen manchmal ganz große, bedeutende Spiele schon aufgeführt wurden. So wird uns berichtet, wie am 24. April 1322 in Thüringen, am Fuße der Wartburg, im Hause «die Rolle», aufgeführt wurde ein Stück von den zehn Jungfrauen, den klugen und den törichten Jungfrauen, und die ganze Folgezeit haben wir Berichte zu verzeichnen, die übriggeblieben sind, welche das außerordentlich Eindrucksvolle gerade dieser Aufführung vom Sonntag Misericordiae, am 24. April des Jahres 1322 schildern. Allerdings, das Eindrucksvolle wird in einer sehr realen Weise geschildert. Einer der Teilnehmer an diesem Stücke war der Landgraf Friedrich, der den sonderbaren Beinamen trug: «mit der gebissenen Wange»; dieser Friedrich, der schon etwas schwach offenbar war, als er an diesem Spiel von den klugen und törichten Jungfrauen teilnahm, wurde so gerührt, daß ihn der Schlag traf und er kaum noch zwei Jahre lebte, im Jahre 1323 gestorben ist.

motieven en van dergelijke Bijbelse motieven zijn deze dingen uitgegaan. We vinden dan, dat bv. zeer vaak het spel werd gespeeld met drie elkaar opvolgende scènes: de gang van de vrouwen naar het graf van Christus, het gesprek van de Heiland met Magdalena en dan een koor van vrouwen en discipelen.
Deze dingen ontwikkelden zich steeds verder. In het begin van de 14e eeuw vinden we bv. dat verspreid over de meeste gebieden van Midden-Europa naast de christelijke feesten vaak al heel grote, belangrijke spelen opgevoerd werden. Zo wordt ons verteld dat op 24 april 1322 in Thüringen, aan de voet van de Wartburg, in het huis ‘die Rolle’, een stuk opgevoerd werd van de tien maagden, de wijze en de dwaze maagden en een hele tijd daarna kun je berichten optekenen die nagelaten zijn, die melding maken van wat met name een buitengewone indruk maakte: deze opvoering op de tweede zondag na Pasen, op 24 april 1322. En juist dit imponerende werd op een zeer realistische manier ten tonele gevoerd. Een van de deelnemers aan het stuk was landgraaf Friedrich, die de zonderlinge bijnaam ‘die in zijn wang gebeten is'[2] had; deze Friedrich die kennelijk niet zo sterk was toen hij meedeed in het stuk van de wijze en dwaze maagden, werd er zo door geraakt dat hij een beroerte kreeg en daarna nog maar een paar jaar leefde, hij stierf in 1323.

Dieses Spiel ist dann in Mülhausen aufgefunden worden, ist jetzt auch gedruckt und gehört zu den interessantesten Denkmälern dramatischer Kunst, welche aus der Kirche, also aus der heiligen Handlung, die sich allmählich in Wahrnehmung gestaltet hat, heraus entstanden sind.
Wir haben dann ein sehr interessantes Spiel aus einer etwas späteren Zeit, das sogar etwa 1340 Verse hat, und welches erhalten ist in einer St. Galler Handschrift. Sie enthält die ganze Heilige Geschichte von der Hochzeit zu Kana in Galiläa bis zur Auferstehung, und zwar in einer außerordentlichen eindrucksvollen Weise, indem gerade überall die Szenen herausgestellt sind, wo Christus als Lehrer wirkt. Und die Art und Weise, wie die Sachen inszeniert wurden, scheint tatsächlich eine außerordentliche geschickte dramatische Handlung zu

Dit spel is in Mülhausen opgedoken, is nu in druk verschenen en behoort tot de meest interessante mijlpalen van de dramatische kunst die vanuit de kerk, dus uit de heilige cultus, door die steeds maar te zien, ontstaan zijn.
Dan hebben we een zeer interessant spel uit een iets latere tijd, dat zelfs zo’n 1340 verzen heeft en dat bewaard gebleven is in een handschrift uit St.Gallen.
Het omvat heel de heilige geschiedenis van de bruiloft in Kana in Galilea tot aan de Opstanding en dat op een buitengewoon indrukwekkende manier, omdat m.n. overal de scènes benadrukt worden waarin Christus als leraar werkzaam is. En de manier waarop deze zaken in scène zijn gezet, lijkt inderdaad een buitengewoon knappe dramatische handeling

blz. 59

verraten. Der Vorgang war in der Darstellung so getroffen, daß zuerst nur einiges Wenige ganz dramatisch dargestellt wurde, dazwischen wurde immer etwas erzählt und auch noch etwas pantomimisch dargestellt. Wenn wir also ins 12., 13 Jahrhundert zurückgehen, ist die Darstellung so, daß etwas besonders Packendes dargestellt wird, dann folgt Pantomimisches und dann wiederum wurde erzählt. Aber allmählich ging diese Handlungsweise ganz ins Dramatische über. Man sieht auch, wie die Sachen aus der Kirche allmählich ins Profane herausgewachsen sind. Die ältesten Stücke, die erhalten sind, sind
in lateinischer Sprache erschienen, dann waren nur noch die Überschriften und einzelne Sätze lateinisch, der Text in der Volkssprache, und dann werden allmählich, indem es ins 15., 16. Jahrhundert geht, die Stücke ganz in der Volkssprache abgefaßt, und sie dringen auch von der Kirche nach auswärts.
Die Stücke, die Ihnen heute vorgeführt werden, wurden in der Nähe von Preßburg, namentlich in der Nähe der Oberuferer Gegend, in den Gasthäusern aufgeführt, also von der Kirche ist die Sache durchaus allmählich in das Volk hineingedrungen. Wir sehen, wie mit einem ungeheuren Ernst dasjenige, was aus dem Christus-Impuls heraus gerade im Volke gefühlt und empfunden werden konnte, in diesen Stücken lebt.

te onthullen. Met de gang van de voorstelling was het zo geregeld dat eerst alleen iets kleins heel dramatisch werd neergezet, er tussenin werd steeds iets verteld en een pantomime vertoond. Wanneer we dus naar de 12e, 13e eeuw teruggaan, is de opvoering zo dat er eerst iets heel pakkends vertoond wordt, dan pantomime en dan werd er weer  verteld. Maar geleidelijk ging deze manier van doen over in iets dramatisch. Je kan ook zien hoe de dingen vanuit de kerk geleidelijk aan naar iets werelds toegegroeid zijn. De oudste stukken die bewaard zijn gebleven, zijn in het Latijn verschenen, daarna waren alleen de titel en een paar zinnen nog in het Latijn, de tekst in de volkstaal en daarna worden de stukken geleidelijk aan alleen maar in de volkstaal geschreven en vanuit de kerk gaan ze ook de wereld in. 
De stukken die vandaag voor u opgevoerd worden, werden in de buurt van Pressburg, m.n. in de buurt van Oberufer in de herbergen opgevoerd, dus vanuit de kerk is het langzamerhand tot het volk doorgedrongen. We zien dat met een buitengewone ernst dat wat vanuit de christusimpuls in het volk gevoeld en beleefd kon worden, in deze stukken leeft.

Später sieht man, wie immer mehr und mehr in der weltlichen Legende Traditionen, die nicht in der Bibel stehen, die aber doch in der Überlieferung vorhanden sind, in diese Stücke einlaufen. Die Stücke wurden nicht bloß zu Weihnachten, sondern auch zu Ostern, zu Pfingsten, zu Fronleichnam, in manchen Gegenden zum Feste der heiligen Rosalie und so weiter aufgeführt, schlossen sich aber immer an dasjenige an, was der Kirchenkalender bot. Man sieht überall, wie geradezu die Empfindungen aus der Heiligen Geschichte heraus, die dem Jahreslauf gemäß verlaufen, auch in diesen Stücken enthalten sind, so daß wir ein wunderschönes Stück echten Volkstums erhalten haben, durch das wir in die Jahrhunderte des Geisteslebens zurücksehen, wie es in Mitteleuropa war, dann nach dem Osten herübergenommen wurde. Ein solches wunderbares Stück von Volkstum haben wir noch darin.
Bei den späteren Stücken müssen wir besonders bewundern, daß

Later zie je, hoe er steeds meer tradities in de wereldse legende komen te zitten die niet in de Bijbel staan, maar wel in hoe het werd doorgegeven. De stukken werden niet alleen met Kerstmis, maar ook met Pasen, Pinksteren, Sacramentsdag, in sommige streken op het feest van de heilige Rosalie enz. opgevoerd, maar altijd was er iets wat bij de kerkkalender aansloot. 
Je aiet overal hoe juist het beleven van de heilige geschiedenis die parallel loopt met het jaarverloop, vooral in deze stukken aanwezig is, zodat voor ons een wonderschoon element van echte volkskunst bewaard gebleven is, waardoor we naar de eeuwen van het geestesleven terug kunnen kijken hoe het in Midden-Europa was en wat naar het oosten meegenomen werd. Daar vinden we nog een wonderbaarlijk stuk echt volksleven in. 
In de latere stukken moeten we in het bijzonder bewonderen dat 

blz. 60

einerseits ein wirklicher Ernst, ein großer Ernst und eine wahrhaft christliche Gesinnung in den Stücken leben, daß sie aber gar nicht sentimental sind. Solche Stücke sentimental aufzufassen in der Darstellung, wäre eine vollständig irrtümliche Note, denn es spielte im Volk auch in das Heiligste immer ein gesunder Humor hinein. Und man kann sagen: Gerade darinnen drückt sich eigentlich erst der rechte Ernst aus, daß das Volk durchaus nicht in unwahrer Weise sentimental wurde, sondern seinen Humor hineintrug, und dennoch das ganze Ernste der Heiligen Geschichte auch zum Ausdruck brachte.
Aus dieser ganzen Tradition heraus sind auch diese beiden Stücke. Sie müssen aus ganz anderen Gegenden stammen als aus der, in welcher sie zuletzt gefunden worden sind, denn wir werden im zweiten Stück in der Einführung hören, wie hingewiesen wird auf das Meer und den Rhein; das Meer, das also etwa der Bodensee sein kann, der Rhein, der jedenfalls nicht in der Preßburger Gegend fließt. Also es haben von westwärts her diese Stücke ursprünglich gelebt und sind mit den nach Osten hin wandernden deutschen Kolonisten nach Ungarn gebracht worden, wo sie dann weitergelebt haben. Und wie sie gelebt haben, das hat noch Karl Julius Schröer, der die Stücke hat selber aufführen sehen und sie niedergeschrieben hat in seinem Buche «Deutsche Weihnachtspiele aus Ungarn»,

aan de ene kant een diepe ernst, een grote ernst en een waarachtige, christelijke stemming in de stukken heerst, dat ze daarbij echter niet sentimenteel zijn. Dergelijke stukken bij het uitvoeren sentimenteel op te vatten, zou volledig misplaatst zijn, want bij het volk was er ook bij het meest heilige altijd een gezonde humor bij. En je kan zeggen: juist daarin komt pas echt de grote ernst tot uitdrukking wanneer het volk juist niet op een onechte manier sentimenteel zou worden, maar er humor in stopte en toch de heel grote ernst van de heilige geschiedenis ook nog tot uitdrukking bracht. Vanuit deze hele traditie stammen ook deze beide stukken. Ze moeten uit heel andere oorden vandaan komen dan uit die waar ze dan gevonden zijn, want we zullen in het tweede stuk bij de inleiding horen dat er gewezen wordt op de zee en de Rijn; de zee kan dus het Bodenmeer (Bodensee) zijn, de Rijn die in ieder geval niet in de omgeving van Pressbrug stroomt.
Dus oorspronkelijk leefde men met deze stukken vanuit het westen vandaan, meegebracht door de naar het oosten naar Hongarije wegtrekkende Duitse kolonisten, waar ze dan verder levend gehouden werden. En hoe levend ze nog waren, heeft Karl Julius Schröer, die de stukken zelf nog opgevoerd heeft zien worden, beluisterd en opgeschreven in zijn boek ‘Duitse kerstspelen uit ‘Hongarije’,

nach dem Anhören derjenigen, die sie selber aufgeführt haben, die sie gedächtnismäßig innehatten für die Aufführung, abgehört und niedergeschrieben, nicht irgendwo abgeschrieben, sondern niedergeschrieben nach dem Wortlaute, denn die Leute haben diese Stücke außerordentlich stark in Ehren und in Verwahrung gehalten. Es hat immer einzelne wenige angesehene Familien innerhalb des Dorfes gegeben, in den meisten Dörffern sogar nur eine einzige, welche die Handschrift verwahrten. Es ging stets vom Vater auf den Sohn über. Und wenn nun die Weihnachtszeit heranrückte, wenn die Weinlese vorüber war im Herbste, dann sammelte derjenige, der das-Stück hatte, im Verein mit der Geistlichkeit, dem Pfarrer des Ortes, diejenigen Burschen, welche er für geeignet hielt, in diesem Jahre die Vorstellung zu machen. Die weiblichen Rollen wurden durchaus auch von Burschen dargestellt, etwas, was wir hier – obwohl wir uns sehr bemühen, im Stile der Darstellung

door naar de mensen te luisteren die ze zelf nog opgevoerd hadden, die ze uit hun hoofd kenden bij de opvoering; door te luisteren en op te schrijven, niet zomaar overgeschreven, maar opgeschreven in de woordklanken, want de mensen hebben deze stukken buitengeoon sterk in ere gehouden en veilig bewaard. Er waren altijd een paar families van aanzien binnen het dorp, in de meeste dorpen zelfs maar één die het handschrift bewaarde. Het ging steeds van vader op zoon. En wanneer dan de kersttijd naderde, wanneer in de herfst de druivenpluk voorbij was, riep degene die het stuk had, samen met de geestelijkheid, de priester van het dorp, die jongens bij elkaar die ze voor geschiklt hielden, dat jaar de voorstelling te geven. De vrouwenrollen werden ook allemaal door jongens gespeeld, iets wat wij hier – hoewel we er erg ons best voor doen de stijl van de voorstelling

blz. 61

zu bleiben – nicht nachahmen können, weil unsere Frauen gar zu sehr remonstrieren würden, wenn wir die Stücke nur von Männern darstellen würden. Es würde nicht gehen, so etwas bei uns durchzuführen. Aber im übrigen bleiben wir tatsächlich in dem Stile, wie er sich erhalten hat ins 19. Jahrhundert herein.
Ich habe in meiner Jugend mit meinem verehrten Lehrer, Karl Julius Schröer, der in diesen Sachen ganz darinnen lebte, viel über diese Dinge gesprochen. Wir haben viel geredet über die Art und Weise, wie diese Spiele gespielt wurden, und es ist durchaus möglich, trotzdem wir unter ganz anderen Verhältnissen arbeiten, nicht wie dort in einem ländlichen Wirtshause und dergleichen und nicht unter der unmittelbaren Teilnahme der ganzen Bevölkerung, so wie es dort war, es ist doch möglich, annähernd in dem Stil zu bleiben. Der Ernst, mit dem die Sache angegriffen worden ist von diesen Leuten, konnte einem daraus hervorgehen, daß strenge Vorschriften da waren, wie die Leute, die an der Aufführung als Schauspieler teilnehmeil sollten, leben mußten. In dem Augenblicke, wo sie nach der Weinlese anfingen, die Proben zu machen, wurde die ganze Woche geübt.

ook zo aan te houden, niet kunnen doen, omdat onze dames met alle macht zouden protesteren wanneer wij de stukken alleen door mannen zouden laten spelen. En om dat bij ons door te voeren, gaat niet. Maar voor het overige houden wij de manier aan zoals die bewaard is gebleven tot in de 19e eeuw.
Ik heb er in mijn jeugd met mijn geachte leraar Karl Julius Schröer die hier helemaal voor leefde, veel over gesproken. We hebben veel gepraat over de manier waarop deze spelen gespeeld werden en het is heel goed mogelijk, hoewel wij onder heel andere omstandigheden bezig zijn, niet zoals daar in een plaatelandsherberg enzo en niet met de directe betrokkenheid van de hele bevolking zoals dat daar was, bij benadering die stijl aan te houden. De ernst waarmee de zaak opgepakt werd door deze mensen, kun je aflezen aan het feit dat er strenge voorschriften waren hoe de mensen die als toneelspeler aan de opvoeringen zouden deelnemen, moesten leven. Op het ogenblik waarop ze na de druivenpluk aan de repetities begonnen, oefenden ze de hele week.

Von der Weinlese bis zum Weihnachtsfest, wo die Aufführung war, wurden strenge Vorschriften von ihrem Lehrmeister, Pfarrer, Lehrer und von dem Meister, der das Stück hatte, gegeben. Solche Vorschriften, die sich auf das ganze Leben dieser Burschen erstreckten, zeigen, mit welchem Ernst die Sache unternommen worden ist. Wir hören da, daß zum Beispiel die Menschen, welche teilnehmen sollten, eine Bedingung erfüllen mußten – das brauchen wir nicht vorzuschreiben, weil das natürlich ganz selbstverständlich ist, daß Anthroposophen ein ehrsames Leben führen, aber das scheint bei den Burschen des Ortes nicht immer der Fall gewesen zu sein. So wurde die strenge Vorschrift gegeben: die Burschen müssen die ganze Zeit, während die Proben stattfinden, ein ehrsames Leben führen.
Die zweite Bedingung, die einzuhalten war, war diese: sie dürfen die ganze Zeit über keine Schelmenlieder singen. Nun, ich habe nie gehört, daß Anthroposophen Schelmenlieder singen, also kommt diese Bedingung für unsere Mitspielenden nicht in Betracht! Die dritte Bedingung können wir allerdings nicht erfüllen, die von den Lehrmeistern

Vanaf de druivenpluk tot aan de kerst, wanneer er opgevoerd werd, werden er door de leermeester, de priester, leraar en door de meester die het stuk in zijn bezit had, strenge voorwaarden gesteld. Dergelijke voorschriften die betrekking hadden op het hele leven van die jongens, laten zien met wat voor ernst de zaak ondernomen werd. We horen dat bv. de mensen die zouden meedoen, een afspraak moesten maken – dat hoeven wij hier niet voor te stellen, omdat het natuurlijk heel vanzelfsprekend is dat antroposofen een fatsoenlijk leven leiden, maar dat schijnt bij de jongens van het dorp niet altijd het geval te zijn geweest. Zo werd de strenge regel gegeven: de jongens moeten de hele tijd waarin de repetities plaatsvinden, een zeer fatnsoenlijk leven leiden.
De tweede voorwaarde waaraan voldaan moest worden was deze – ze mogen de hele tijd geen ondeugende liedjes zingen. Wel, ik heb nog nooit gehoord dat antroposofen ondeugende liedjes zingen, dus voor onze leden geldt deze voorwaarde niet! De derde voorwaarde die door de leermeesters van de dorpsjongens werd gesteld, kunnen wij zeker niet stellen.

blz. 62

den Burschen des Ortes gestellt worden ist. Das ist diese, daß sie in der strengsten Weise, während die Proben stattfinden, Gehorsam leisten müssen den Lehrmeistern. Nun, meine sehr verehrten Anwesenden, das ist bei uns nicht durchzuführen! Also das würde uns gar nichts helfen, solch eine Vorschrift etwa zu geben. Ebensowenig ließe sich durchführen diejenige Vorschrift, die da bestimmt, daß Strafen zugelegt werden müßten für jeden Gedächtnisfehler, denn erstens behaupten unsere Leute, sie machen gar keine Gedächtnisfehler, und zweitens würden sie nie eine Strafe bezahlen! Aber Sie sehen aus diesen strengen Bedingungen, die da gestellt worden sind, daß man die Sache mit außerordentlichem Ernst auffaßte. Es ist wirklich ein Stück wunderbaren christlichen Lebens, das sich da erhalten hat. Unter den modernen Verhältnissen gehen auch diese Dinge ganz verloren. Wir betrachten es seit Jahren mit als eine unserer Aufgaben, solche Dinge, die mehr als irgendeine theoretische Geschichtsbetrachtung in das Leben der Vergangenheit hineinführen, auch wiederum lebendig vor die Gemüter der Gegenwart hinzustellen, und wir glauben, daß es wirklich auf diese Art möglich ist, zu zeigen, wie das Christentum vom 11. bis ins 19. Jahrhundert in zahlreichen Gemütern Mitteleuropas, bis weit nach dem Süden vor, gelebt hat. Wir glauben, daß man zeigen kann, wie cliristliche Gesinnung in den Herzen vorhanden war aus dem heraus, was diese Leute als Ausfluß ihrer christlichen Gesinnung in solchen Spielen zu allen Festeszeiten des Jahres geleistet und gezeigt haben.

Ze moesten, tijdens de repetities, strict naar de leermeesters luisteren. 
Nu, zeer geachte aanwezigen, dat kunnen we hier bij ons niet doorvoeren! Dat zou ons dus helemaal niets helpen, zo’n voorschrift geven. En evenmin zouden we de regel kunnen invoeren die voorschrijft dat er een straf opgelegd moet worden bij iedere geheugenfout, want ten eerste beweren onze mensen dat ze die helemaal niet maken en ten tweede zouden ze die straf nooit betalen! Maar aan deze strenge eisen die toen werden gesteld, kun je toch zien dat men alles buitengewoon serieus nam. Het is werkelijk een stukje wonderbaarlijk christelijk leven dat daar bewaard is gebleven. Onder de moderne verhoudingen gaan ook deze dingen totaal verloren. Wij beschouwen het al jaren als een van onze opdrachten deze dingen die meer dan wat voor theoretische geschiedsopvatting ook, tot op het leven van het verleden teruggaan, ook weer levendig voor de harten van deze tijd te vertonen en we geloven dat het werkelijk op deze manier mogelijk is te laten zien hoe het christendom van de 11e tot in de 19e eeuw in talrijke harten in Midden-Europa, tot ver naar het zuiden, leefde.
Wij geloven dat je kan laten zien hoe een christelijke stemming in de harten aanwezig was uit wat deze mensen als uitvloeisel van hun christelijke stemming in dergelijke spelen bij ieder feest van het jaar gepresteerd en getoond hebben..

[1] GA 274
[2] anekdote: hij had een litteken op zijn wang, veroorzaakt door het bijten van zijn moeder.
.

Rudolf Steinertoespraken bij de kerstspelen

Kerstspelenalle artikelen

Kerstmisalle artikelen

.

1955

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

VRIJESCHOOL – Rudolf Steiner – Algemene menskunde – voordracht 6 (6-3)

.

Groenwoorden van Steiner; zwart: de vertaling daarvanblauw: mijn woorden

Enkele gedachten bij blz. 99/100 in de vertaling van 1993.

ALGEMENE MENSKUNDE ALS BASIS VOOR DE PEDAGOGIE

luidt de titel van de vertaling van GA* 293 [1].

De voordrachten die Steiner hield hadden tot doel uiteen te zetten wat vrijeschoolpedagogie omvat.
Van 21 augustus tot en met 6 september 1919 volgden de leerkrachten voor de te beginnen school deze cursus die, naast de in de morgen gehouden voordrachten GA 293, ook nog bestond uit de over de rest van de dag verdeelde cursussen  (GA 294) [2] en (GA295) [3]

WAT IS DE POSITIE VAN HET IK?

Op blz. 99 gaat het om de belangrijke vraag: hoe is het gesteld met het eigenlijke centrum van de mens, het ik ( ).

In zijn antwoord maakt hij a.h.w. eerst een grote omtrekkende beweging: naar boven ‘de kosmos’, maar ook een om ons heen, zelfs tot onder ons in de aarde.

Was wir Welt, was wir Kosmos nennen, das ist eine Summe von Tätigkeiten.

( ) Wat wij wereld, wat wij kosmos noemen, is een som van activiteiten.
GA 293/101
Vertaald/99

Wereld en kosmos in één adem.

En over deze ‘activiteiten’:

Für uns drücken sich diese Tätigkeiten aus auf den verschiedenen Gebieten des elementaren Lebens. Wir wissen, daß in diesem elementaren Leben Kräfte walten.

Die drukken zich voor ons uit in de diverse gebieden van het elementaire leven. We weten dat er krachten werkzaam zijn in dit elementaire leven.
GA 293/102
Vertaald/99

Hierbij is door de uitgever een voetnoot geplaatst:
elementaire leven: Steiner doelt erop dat de hele natuur doortrokken is van verschillende soorten lagere wezens, ook wel elementair wezens genoemd.  ( )

FUNDAMENTELE KRACHTEN

Ik heb niet de indruk dat Steiner hier deze wezens op het oog heeft, maar het fundamentele van het leven, het basale, dragende belang, van iets dat onmisbaar is voor het bestaan op aarde waar de kosmos dan bij hoort, omdat ook van daaruit fundamentele krachten komen.

We hebben dan onmiddellijk te maken met de aanwezigheid van het minerale vaste, het vloeibare, vocht; met luchtstromen en warmte. Bij deze elementaire verschijningsvormen horen allerlei wetmatigheden: het vaste is sterk onderhevig aan zwaarte, daarbij bv. de aantrekkingskracht naar de aarde; het vloeibare heeft als karakteristiek o.a. het beweeglijke, stromende.
Te denken valt aan rivieren. Maar ook in de mens: dat geldt uiteraard voor het vaste minerale: in het kristallijne van de botten; het vloeibare in het bloed, de lymfe, het weefselvocht; bij de luchtstromen hebben we o.a. te maken met hoge- en lagedrukgebieden, in de mens met de ritmische ademstroom. Er tussenin, er rondom heen, de warmte. En die vormt ook weer een belangrijk element in ons eigen (lichamelijke) bestaan: gebonden aan een vaste temperatuur, van ca 37º, het mag niet veel (5 à 6º) lager of hoger zijn: dan dreigt onmiddellijk levensgevaar.

Hoewel ik ‘op mezelf sta’, een zelfstandig wezen ben, ben ik tegelijkertijd in hoge mate afhankelijk van de mij omringende wereld. Ik zou niet ‘op mezelf kunnen staan’ als ik geen vaste grond onder de voeten had. En ook voor de luchtstroom in mij, ben ik direct afhankelijk van de luchtstromen om mij heen.
In de 1e voordracht (blz. 24) wijst Steiner al op die verbondenheid. In [1-7-2/1] is dit verder uitgewerkt.

Het lichaam is nu eenmaal niet denkbaar zonder de ons omringende omgeving en die strekt zich in wezen in vier richtingen uit: horizontaal links/rechts en verticaal met een boven en beneden.
En ‘tot hoog in de hemel’, van waaruit o.a. zon en maan hun onmiskenbare invloed op het geheel, mens en wereld, uitoefenen. 

Die Lebenskraft waltet zum Beispiel um uns herum. Und zwischen den elementaren Kräften und der Lebenskraft eingesponnen ist alles, was zum Beispiel die Wärme und das Feuer bewirkt. 

De levenskracht bijvoorbeeld werkt om ons heen. En met de elementaire krachten en de levenskracht is alles verweven wat bijvoorbeeld door de warmte en het vuur wordt bewerkstelligd.

Hele bladzijden zijn er gevuld met informatie over warmte of het vuur. 
Hoe het laatste ontstaan is, gaat bv. in de Griekse mythologie terug tot aan de goden. Wat het betekende het niet voor de verdere ontwikkeling van de mensheid.
Wat het vandaag de dag, nu, op dit tijdstip, betekent voor ons leven: het vuur in de bakkerij; in de staalfabrieken of bij de smid; wat het betekent voor de viering van bepaalde feesten: paas- en sintjansvuren, bv.
En altijd de bedreigende kant die ons in ons elementaire bestaan kan vernietigen: brand! 
Ook nu – deze 15e nov. 2019 – wordt Australië geteisterd door enorme branden die het leven van sommige mensen totaal heeft ontwricht!

Steiner maakt nog een uitstapje naar Italië om iets van krachten die vanuit de aarde werken, te illustreren. Zie [6-3-1] nog niet oproepbaar

Denken Sie nur, wie sehr wir in einer Umgebung stehen, in der durch das Feuer sehr vieles bewirkt wird.

Bedenkt u eens dat we werkelijk in een wereld leven waarin door het vuur bijzonder veel wordt bewerkstelligd.
GA 293/101
Vertaald/99

Er zijn nog andere krachten werkzaam, bv. die van de straling. Er is natuurlijke straling, maar ook die door de mens is en wordt veroorzaakt. De meesten van ons leven al hun hele leven ‘doorstraald’. Doet dat iets aan ons en wat dan. 
Ons ‘Ik’ heeft er geen weet van, voelt het niet, zoals we een pijnscheut in bv. de maag voelen. Er zijn ‘gevoelige naturen’ die meer voelen dan een ander, maar ook deze dringen met hun Ik niet door tot wat er daadwerkelijk in ons gebeurt.

Tot de andere krachten rekent Steiner het licht als hogere kracht dan de warmte – hoewel hij dat hier niet zegt, hij heeft het nu over ‘hogere krachten’.

Wir leben in einer Umgebung, die überall von Kräften durchzogen ist.

( ) We leven in een omgeving die overal door krachten doortrokken is

Nun gibt es auch höhere Kräfte als die Wärme. Die sind auch in unserer Umgebung.

Nu zijn er ook hogere krachten dan de warmte in de wereld om ons heen.

Durch sie gehen wir immer durch, indem wir als physische Menschen durch die Welt gehen. Ja, unser physischer Körper, ohne daß wir es im gewöhnlichen Erkennen wissen, ist so geartet, daß wir das vertragen. Mit unserem physischen Körper können wir so durch die Welt schreiten.

Daar begeven we ons voortdurend in wanneer we ons als fysieke mensen in de wereld bewegen. Ja, zonder dat we dat gewoonlijk weten is ons fysieke lichaam zo ingericht dat we dat kunnen verdragen. Met ons fysieke lichaam kunnen we ons daarom bewegen in de wereld.

HET IK IN DE FUNDAMENTELE KRACHTEN

De vraag op blz. 99 luidde: hoe staat het Ik daarin?
Misschien op het eerste gezicht een wonderlijke vraag. Maar als je in ogenschouw neemt dat we ‘er’ met ons Ik ‘wakker’ bij zijn, gaat dat niet op voor ons fysieke lichaam in bv. het geval dat we ons evenwicht verliezen en dat weer moeten herstellen vóór we omvallen, of erger: ergens in de diepte storten.
Er is geen ‘tweespraak’: ‘Gauw, je moet je evenwicht herstellen’. Dan lig je al!
Maar al zóu je dat kunnen zeggen, dan nog zou je niet weten hoe je dat moest doen. We weten wel iets van hamer en aambeeld, maar we hebben er niets aan: ook de oorspecialist die er alles van weet, heeft er ook niets aan: wij kunnen er niet bij komen: kennend wellicht nog een beetje, maar met onze wil al helemaal niet: we kunnen niet ingrijpen. Dat doet ons lichaam voor ons!

‘IK’ ALS JONGSTE LOOT

En passant noemt Steiner hier ons Ik: de jongste loot in onze evolutie,’
Vanuit een bepaalde karakteristiek over de ontwikkeling van de mens(heid) noemt Steiner deze ‘een bewustzijnsontwikkeling’. Vergelijkbaar met de ontwikkeling van een kind dat ook steeds over meer bewustzijnskracht kan gaan beschikken. We bakenen dat graag wat af met de tijd waarop we iemand volwassen noemen. Bij velen is rond die tijd het sterkere gevoel aanwezig een ‘Ik’ te zijn geworden. Ook a.h.w. een jongste loot in een ontwikkeling die met de geboorte begon. Het duurde bv. ca 3 jaar voor je voor het eerst ‘Ik’ zei.

Ons fysieke lichaam geeft zich dus bijna ‘automatisch’ aan vele van de genoemde krachten over. Ons Ik kan dat niet.

Nog niet, zegt Steiner dan, dat komt ooit in verdere ontwikkelingsfasen.
Dat het Ik meer kan in verdere ontwikkelingsfasen, blijkt wel uit de ontwikkeling van de individuele mens – vergelijk het 3e jaar met bv. het 21e – maar hoe dat in de mensheidsgeschiedenis gaat, weten we niet, in ieder geval niet zoals Steiner schijnt te weten.

IK IN HET KENNEN

Dat we op de een of andere manier beschermd moeten worden voor te veel bewustzijn van de ons omringende krachten – ook die in ons doorwerken – kan ik me nog wel voorstellen. 
Als we werkelijk zo diep daarin zouden moeten doordringen dat we er alles van weten en ermee kunnen handelen, zouden we wel heel erg gebonden zijn aan onze lichamelijkheid. Zoals je leert fietsen: helemaal met je aandacht bij, bijna in de trappers en het stukje weg. Voor niets anders aandacht meer.

Voor mij doemde lang geleden het beeld op van het kijken naar de tv. Je kijkt naar een beeld – als het opgenomen is – niet meer naar de realiteit.
(De relatie beeld-realiteit behandelt Steiner al uitvoerig in de 2e voordracht).
Wat er bij het uitzenden en ontvangen allemaal gebeurt aan techniek – wanneer je daarin zo met je Ik aanwezig zou zijn dat je alle straling, omvorming en alles wat daarbij nog verder gebeurt, technisch-fysiek zou moeten meemaken, zou je aan tv-kijken niet meer toekomen. Wat er allemaal technisch gebeurt, blijft ons bespaard: het beeld is genoeg, sterker: daar gaat het om!

Mit unserem Ich, das die jüngste Bildung unserer Evolution ist, könnten wir nicht durch diese Weltenkräfte schreiten, wenn dieses Ich sich unmittelbar an diese Kräfte hingeben sollte. Dieses Ich könnte nicht an alles sich hingeben, was in seiner Umgebung ist und worin es selbst drinnen ist. Dieses Ich muß jetzt noch davor bewahrt werden, sich ergießen zu müssen in die Weltenkräfte. Es wird sich einmal dazu entwickeln, in die Weltenkräfte hinein aufgehen zu können. Jetzt kann es das noch nicht. Deshalb ist es notwendig, daß wir für das völlig wache Ich nicht versetzt werden in die wirkliche Welt, die in unserer Umgebung ist, sondern nur in das Bild der Welt. Daher haben wir in unserem denkenden Erkennen eben nur die Bilder der Welt, was wir vom seelischen Gesichtspunkte aus schon angeführt haben.
Jetzt betrachten wir es auch vom geistigen Gesichtspunkte aus. Im denkenden Erkennen leben wir in Bildern; und wir Menschen auf der gegenwärtigen Entwickelungsstufe innerhalb VCo Geburt und Tod können mit unserem vollwachenden Ich nur in Bildern von dem Kosmos leben, noch nicht in dem wirklichen Kosmos. Daher muß, wenn wir wachen, unser Leib uns zuerst die Bilder des Kosmos

Met ons ik, de jongste loot in onze evolutie, kunnen we ons niet temidden van deze kosmische krachten begeven, althans als het zo zou moeten zijn dat het ik zich direct aan deze kosmische krachten overgeeft. Dit ik zou zich niet aan alles kunnen overgeven wat om hem heen is en waarin het zelf is opgenomen. Dit ik moet er in de huidige ontwikkelingsfase nog voor behoed worden te moeten uitstromen in de kosmische krachten. Eens zal het zich zo ontwikkelen dat het kan opgaan in de kosmische krachten. Nu kan het dat nog niet. Daarom is het noodzakelijk dat we met ons volledig wakkere ik nog niet leven in de werkelijke wereld om ons heen, maar slechts in het beeld van de wereld. En daarom nu hebben we in ons denkend kennen slechts beelden van de wereld – wat we ook al gezegd hebben vanuit het oogpunt van de ziel. Nu bekijken we dit ook vanuit geestelijk oogpunt. In het denkend kennen leven we in beelden, en wij mensen kunnen in de huidige ontwikkelingsfase tussen geboorte en dood met ons volledig wakkere ik slechts in beelden van de kosmos leven, maar nog niet in de werkelijke kosmos. Daarom moet ons lichaam ons, wanneer we wakker zijn, eerst de beelden van de kosmos verschaffen. Dan leeft ons ik in de beelden van deze kosmos.

Denn der wirkliche Vorgang dabei ist der: Wenn das Ich des Morgens in den Wachzustand übergeht, so dringt es in den Leib ein, aber nicht in die physischen Vorgänge des Leibes, sondern in die Bilderwelt, die bis in sein tiefstes Inneres der Leib von den äußeren Vorgängen erzeugt. Dadurch wird dem Ich das denkende Erkennen übermittelt.

Want in werkelijkheid gebeurt er het volgende: wanneer het ik ’s morgens in de waaktoestand overgaat, dan dringt het door in het lichaam, maar niet tot in de fysieke processen van het lichaam, nee, het dringt door in de beeldenwereld die het lichaam tot in zijn diepste innerlijk van de processen in de buitenwereld ontwikkelt. Daardoor krijgt het ik het denkende kenvermogen.
GA 293/102
Vertaald/100-101

IK IN HET VOELEN

Iets soortgelijks, maar toch weer anders, speelt zich voor het Ik af bij het voelen en het willen.

Beim Fühlen ist es anders. Da dringt schon das Ich in den wirklichen Leib ein, nicht bloß in die Bilder. Wenn es aber bei diesem Eindringen voll bewußt wäre, dann würde es – neIimen Sie das jetzt seelisch – buchstäblich seelisch verbrennen. Wenn Ihnen dasselbe passierte beim Fühlen, was Ihnen passiert beim Denken, indem Sie in die Bilder, die Ihnen Ihr Leib erzeugt, mit Ihrem Ich eindringen, dann würden Sie seelisch verbrennen. Sie würden es nicht aushalten. Sie können dieses Eindringen, welches das Fühlen bedeutet, nur träumend, im herabgedämpften Bewußtseinszustande erleben. Nur im Traume halten Sie das aus, was beim Fühlen in Ihrem Leib eigentlich vor sich geht.

Bij het voelen is het anders. Bij het voelen dringt het ik wel door tot in het werkelijke lichaam en niet slechts tot in de beelden. Maar wanneer het ik daarbij het volle bewustzijn zou hebben, dan zou het — neemt u dit als ziele-ervaring letterlijk — verbranden. Wanneer u bij het voelen hetzelfde zou overkomen als bij het denken, namelijk dat u met uw ik in de beelden die het lichaam u verschaft doordringt, dan zou u als zielewezen verbranden. U zou het niet uithouden. U kunt dit doordringen van het ik — het voelen — slechts dromend, met verminderd bewustzijn, meebeleven. Alleen dromend kunt u uithouden wat bij het voelen eigenlijk in uw lichaam gebeurt.
GA 293/103
Vertaald/101

IK IN HET WILLEN

Und was beim Wollen sich abspielt, das können Sie überhaupt nur erleben, indem Sie schlafen. Das wäre etwas ganz Schreckliches, was Sie erleben würden, wenn Sie im gewöhnlichen Leben alles miterleben müßten, was mit Ihrem Wollen vor sich geht. Der entsetzlichste Schmerz ergriffe Sie zum Beispiel, wenn Sie, was ich schon andeutete, wirklich erleben müßten, wie sich die durch die Nahrungsmittel dem Organismus zu- geführten Kräfte beim Gehen verbrauchen in Ihren Beinen. Es ist schon Ihr Glück, daß Sie das nicht erleben beziehungsweise nur schlafend erleben. Denn wachend dies erleben, würde den denkbar größten Schmerz bedeuten, einen furchtbaren Schmerz. Man könnte sogar sagen: das Erwachen ins Wollen besteht darin, daß für den Menschen, insofern er ein wollender ist, der Schmerz, der nur latent bleibt, betäubt wird durch den Schlafzustand im Wollen.

En wat zich bij het willen afspeelt, dat kunt u enkel en alleen meebeleven wanneer u slaapt. Het zou een verschrikking zijn wanneer u in het dagelijks leven alles zou moeten meemaken wat er in uw willen gebeurt. Een afgrijselijke pijn zou u bijvoorbeeld overvallen wanneer u werkelijk zou moeten meebeleven hoe in uw benen de krachten die via het voedsel in het organisme zijn opgenomen verbruikt worden bij het lopen. Prijst u zich gelukkig dat u dat niet hoeft mee te maken, respectievelijk alleen slapend meemaakt. Wanneer u dit in waakbewustzijn zou moeten beleven, zou dat de allergrootste pijn, een afgrijselijke pijn oproepen. We kunnen zelfs zeggen: zouden we in de wil wakker worden, dan zou ons de pijn die normaal gesproken latent blijft voor de willende mens, die verdoofd wordt door de slaaptoestand in het willen, tot bewustzijn komen.
GA 293/104
Vertaald/101-102

Wat het Ik beleeft in denken – voelen – willen is onderwerp van [6-4] (nog niet oproepbaar)

.

*GA= Gesamt Ausgabe, de boeken en voordrachten van Steiner

[1] GA 293
Algemene menskunde als basis voor de pedagogie
[2] 
GA 294
Opvoedkunst. Methodisch-didactische aanwijzingen
[
3] GA 295
Praktijk van het lesgeven

.

Algemene menskunde: voordracht 6: alle artikelen

Algemene menskundealle artikelen

Rudolf Steineralle artikelen op deze blog

Menskunde en pedagogiealle artikelen

.

1954

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

VRIJESCHOOL – Rudolf Steiner – Algemene menskunde vdr. 6 (6-1)

.

Groen: woorden van Steiner; zwart: de vertaling daarvan; blauw: mijn woorden

Enkele gedachten bij blz. 98 in de vertaling van 1993.

ALGEMENE MENSKUNDE ALS BASIS VOOR DE PEDAGOGIE

luidt de titel van de vertaling van GA* 293 [1].

De voordrachten die Steiner hield hadden tot doel uiteen te zetten wat vrijeschoolpedagogie omvat.
Van 21 augustus tot en met 6 september 1919 volgden de leerkrachten voor de te beginnen school deze cursus die, naast de in de morgen gehouden voordrachten GA 293, ook nog bestond uit de over de rest van de dag verdeelde cursussen  (GA 294) [2] en (GA295) [3]

DE KERN VAN DE MENSELIJKE ZIEL: HET ‘IK

Vanaf voordracht 6 bekijkt Steiner de mens vanuit een geestelijk standpunt. Wellicht is dat de reden dat hij nu pas langer stilstaat bij het Ik van de mens. 
Ook zijn visie op de mens vanuit het standpunt denken – voelen – willen bv. kan niet om dit Ik heen: immers: IK denk, ÍK voel en IK wil. Dat geldt eigenlijk voor elk gezichtspunt dat over onszelf gaat: het gaat mijn Ik direct aan. 

In de vorige voordrachten laat hij het vrijwel ongemoeid, maar nu gaat een groot deel van de voordracht over de positie van het Ik.

Steiner noemt het Ik hier: ‘het eigenlijke centrum’ van de mens.

Wat is er zoal te ontdekken aan ‘dit eigenlijke centrum’?

IK BEN HET, MAAR WIE BEN IK EIGENLIJK?

Spreken over denken, voelen en willen, of lichaam, ziel en geest,
is spreken over ons zelf. Het is mijn lichaam, mijn ziel, mijn geest, mijn denken,  mijn voelen, en mijn willen.
En, om bij de laatste drie te blijven: IK denk, IK voel en IK wil.
Het zou dus niet moeilijk moeten zijn alles over het Ik te kunnen zeggen: we zijn het immers zelf. Maar daar begint al een moeilijkheid: Wie ben ik eigenlijk?

En tegelijkertijd is het ook wonderlijk dat we aan ons zelf kunnen vragen wie we zijn. Dat we dat aan een ander kunnen vragen, is duidelijk, maar aan ons zelf/mij zelf?
En wat te denken van het feit dat ik ook een tweegesprek met mezelf kan houden. Iedereen houdt volgens mij wel eens een tweegesprek met zichzelf. “In zichzelf praten”, of hardop, alsof je met een tweede persoon spreekt! Met evenveel  recht van spreken kun je zeggen: “met jezelf spreken”.

Dat veronderstelt toch een soort 2-deling. Veel mensen hebben deze ervaring.
(Ook bij het etherlijf zagen we een soort twee-deling: richting fysiek lichaam en richting ziel (gewaarwordingsziel)
Maar ook bij het astraallijf: richting etherlijf en richting bewustzijn(sziel)
Op een bepaalde manier geldt dit ook voor het Ik. Dat wordt nog duidelijker in de beschouwingen verderop in de voordracht.

GEWETEN

Het blijkt ook veel voor te komen dat het ene deel a.h.w. “geraadpleegd” wordt, als het andere deel iets wil, of gedaan heeft. Alsof de “raadgever” ook weet heeft van hoe het hoort of niet. Je kunt bij jezelf te rade gaan. Zou dat het ge-weten zijn? Je blijkt ook je eigen geweten te kunnen onderzoeken. Het geweten onderzoeken van iemand anders, is in wezen onmogelijk.

PERSOON

Wanneer iemand zich aan een ander voorstelt, zegt deze vaak: “Ik ben …” en dan volgt de eigennaam.

Maar er zijn talen, waarin in dit niet gebeurt.
Wij kennen het “ik heet….”, maar het Frans en het Italiaans bv. hebben: “Ik noem mij”. 
“Hoe heet U”? wordt dan:  “Hoe noemt u zich?”
In het Hongaars vraagt men: “Hoe noemen ze u? “

Ik heet wel Jan, maar ik had ook anders kunnen heten.
Kennelijk valt ons IK niet samen met onze naam. Je kunt hem tenslotte ook veranderen; iets wat met ons zelf niet zo gemakkelijk is.

Ik zou mij als Jan, willen kwalificeren, als “persoon”. 
Als ik dit in de taaluitdrukking serieus neem, zeg ik dus eigenlijk dat ik, als ikzelf, mij manifesteer als persoon, die Jan wordt genoemd.

Ik ben er “als Jan”. Dat is mijn persoontje. Is mijn persoontje ook een persoonlijkheid?  En zo nee, zou hij dat dan kunnen worden; en zo ja, waarom is die dat dan?

En wat te denken van het woord “persoon” in zijn oorspronkelijke betekenis, als masker. Het ‘personare’ in de betekenis van ‘doorheen klinken’: je ziet het wel niet – er zit een masker voor – maar daar klinkt wel iets van mij doorheen.

En opnieuw de vraag, wie verbergt zich achter dat masker. En dan kan ik me nog anders voordoen, dan ik ben. Alsof ik een ander ben.

Steeds duikt die tweedeling op.

DENKEN, VOELEN, WILLEN

Bij denken, voelen en willen: is het mijn denken, voelen en willen.
Als ik mooie (of minder fraaie) gedachten heb, ben ik degene die ze denkt en ik weet ook dat ik ze denk. Ik ben me bewust van mijn eigen denken; bewust van wat ik zelf denk, maar ook: dat ik zelf denk: ik ben mij bewust van mij zelf: zelfbewust.
Of zoals Toon Hermans eens zei: “Goh, ik denk wel eens, wat denk ik nou weer”.

WAKKER, DROMEN, SLAPEN

Ik kan me ook bewust zijn van mijn gevoelens en van wat ik wil. Toch is er verschil met het denken: ik weet altijd dat ik denk en wat ik denk; maar ik weet lang niet altijd wat ik wil. En gevoelens kunnen verwarrend zijn, dan ‘weet je het niet echt hoe het met je zit’.

Om te denken moet je wakker zijn.  Er moet zenuw-zintuigactiviteit zijn. Als we bij de wil, die in het ledematen-stofwisselingsgebied zijn intensiefste aangrijpingspunt heeft, naar de stofwisseling kijken, dan zijn we daar, in tegenstelling tot het denken, helemaal niet wakker bij aanwezig. Van onze eigen verteringsprocessen hebben wij geen weet. Het tegenovergestelde van weten/wakker is het geval: tegenover het bewustzijn staat hier de onbewuste activiteit. T.o.v. het wakkere, kan hier zeker gesproken worden van een gebied waarvoor wij met ons kennende vermogen, slapen.

Ons gevoelsleven, staand tussen denken en willen – hier nu even genoemd wakkerheid en slaap, zou dus een soort middenpositie moeten innemen tussen wakkerheid en slaap: en dat doet het ook. Voor veel van onze gevoelens geldt dat we ze niet echt wakker beleven; maar toch wel ervaren: niet bewust, ook niet onbewust, vager: hier is de term onderbewust op zijn plaats.

Je zou het een wat dromerig beleven kunnen noemen. Soms weet je niet eens waar ze vandaan komen: je bent onderhevig aan bepaalde stemmingen; soms worden ze ineens “wakker”, vooral als je je aan iets ergert (antipathie) of wanneer je wordt overspoeld door een golf van sympathie voor iets of iemand, zo maar vanuit het niets.

SCHEMA’S

Wie ‘iets’ bestudeert, ontkomt niet aan indelingen, schema’s, onderscheid enz.
Dat is bij antroposofie niet anders.

Steiner geeft een aantal aanwijzingen voor het bestuderen van….vul maar in:

Durch dieses Tatsachen-aufeinander-Beziehen bekommen wir reale Begriffe.

Werkelijk begrip krijgen we, wanneer we de feiten op elkaar betrekken.
GA293/119
Vertaald/116

Aus Widersprüchen besteht die Wirklichkeit. Wir begreifen die Wirklichkeit nicht, wenn wir nicht die Widersprüche in der Welt schauen.

De werkelijkheid bestaat uit tegenstellingen. We begrijpen de werkelijkheid niet, wanneer we niet naar de tegenstellingen in de wereld kijken.
GA 293/129
Vertaald/126

Seien Sie sich also klar darüber, daß Sie den Menschen nur dadurch erkennen können, daß Sie ihn immer von drei Gesichtspunkten aus betrachten, indem Sie seinen Geist betrachten. Aber es genügt nicht, wenn man immer nur sagt: Geist! Geist! Geist!

Bedenkt u goed dat u de mens als geesteswezen alleen kunt kennen door hem altijd van drie gezichtspunten uit te beschouwen. Maar u bent er niet wanneer u steeds maar weer ‘geest! geest! geest!’ zegt.
GA 293/138
Vertaald/134

Man muß immer das eine mit dem anderen verweben, denn darin besteht das Lebendige.

Men moet altijd het een met het ander verweven, want in het leven is alles met elkaar verweven
GA 293/153
Vertaald/150

Zo zijn er tot nog toe verschillende schema’s gehanteerd:

Vanuit het  lichaam gekeken: hoofd, romp en ledematen.
Daar kwam bij: zenuw/zintuigsysteem; hart/longensysteem; stofwisseling-ledematensyteem.
Hieraan werd gekoppeld: rust, ritme en beweging.

Vanuit de ziel: denken, voelen, willen

Daar is nu aan toegevoegd: vanuit de geest: wakker, dromen, slapen.

De kern in dit alles: het IK

Het hoeft niet te verbazen dat Steiner als geesteswetenschapper over ‘de geest in ons’ – ons Ik – veel heeft gezegd. En dat weer op de voor hem karakteristieke manier: door te karakteriseren vanuit verschillende standpunten:

Durch das Selbstbewuβtsein bezeichnet sich der Mensch als ein selbständiges, von allem übrigen abgeschlossenes Wesen, als „Ich“.

Door het zelfbewustzijn kan de mens zich bestempelen als een zelfstandig wezen, afgezonderd van al het overige, als een ‘Ik’.
GA 9/48
Vertaald/4?

Im „Ich“ faβt der Mensch alles zusammen, was er als leibliche und seelische Wesenheit erlebt.
Leib und Seele sind die Träger des Ich; in ihnen wirkt es.
Wie der physische Körper im Gehirn, so hat die Seele im „Ich“ ihren Mittelpunkt.

In dat woordje „Ik” omvat de mens alles wat hij als lichamelijk wezen en als zielswezen beleeft. Lichaam en ziel zijn de dragers van het „Ik”, dat in hen werkt. Zoals het fysieke lichaam ten opzichte van de hersenen, zo vindt de ziel haar middelpunt in het „Ik”.

Das „Ich“ bleibt als die eigentliche Wesenheit des Menschen ganz unsichtbar.

Het „Ik” als het eigenlijke wezen van de mens, blijft onzichtbaar. 

Mit seinem Ich ist der Mensch ganz allein.

Met zijn „Ik” staat de mens helemaal alleen. [op zichzelf gesteld]

Dieses „Ich“ ist der Mensch selbst. Das berechtigt ihn, dieses „Ich“ als seine wahre Wesenheit anzusehen.

Dit „Ik” is de mens zelf. Het geeft hem het recht om dit „Ik” als zijn ware wezen te beschouwen.

Er darf deshalb seinen Leib und seine Seele als die „Hüllen“ bezeichnen, innerhalb deren er lebt; und er darf sie als leibliche Bedingungen bezeichnen, durch die er wirkt.

Hij mag op grond daarvan zijn lichaam en zijn ziel als omhulsels zien, waarbinnen hij leeft, en hij mag ze als zijn lichamelijke voorwaarden aanduiden, waardoor hij kan werken. 

Das Wörtchen „Ich“ ist ein Name, der sich von allen anderen Namen unterscheidet.

Het woordje „Ik” is een naam die zich van alle andere namen onderscheidt.
GA 9/48
Vertaald/4?

Es kann ihn keiner anwenden zur Bezeichnung eines andern; jeder kann nur sich selbst «Ich» nennen. Niemals kann der Name «Ich» von außen an mein Ohr dringen, wenn er die Bezeichnung für mich ist. Nur von innen heraus, nur durch sich selbst kann die Seele sich als «Ich» bezeichnen. 

Het woordje ‘Ik’ kan niemand gebruiken met betrekking tot een ander; elk mens kan alleen zichzelf ‘Ik’ noemen. Nooit kan de naam ‘Ik’ van buiteneaf naar mij toe komen als men mij bedoelt. Alleen van binnenuit, alleen door zichzelf kan de ziel zich ‘Ik’ noemen.
GA 9/50
Vertaald/4.

[1] GA 293
Algemene menskunde als basis voor de pedagogie
[2] 
GA 294
Opvoedkunst. Methodisch-didactische aanwijzingen
[
3] GA 295
Praktijk van het lesgeven
.

Algemene menskunde: voordracht 6: alle artikelen

Algemene menskundealle artikelen

Rudolf Steineralle artikelen op deze blog

Menskunde en pedagogiealle artikelen

.

1953

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.