.
De Karolingische Koningen
.
Het verval van de Merovingen
Het Frankische erfrecht veroorzaakte een sterke verbrokkeling van het rijk. De Merovingen hadden daar wel een oplossing voor: de sterkste zoon hielp zoveel mogelijk mede-erfgenamen naar de andere wereld. De koningen wisselden elkaar steeds sneller af en ze waren steeds jonger. Een ander nadeel van de latere Merovingische koningen was, dat ze meestal een zwakke gezondheid en een beperkt verstand hadden. Na 700 hadden de raadslieden van de Frankische koning meer macht dan de koning zelf!
De greep naar de macht
De hofmeiers die zich in de loop van de tijden van een soort opperkamerheer hadden opgewerkt tot eerste minister, grepen naar de macht. Karel Martel, de hofmeier van de Frankische koning Chlotarius IV, ging vastberaden zijn eigen gang. De zwakke koning bracht niet eens de kracht op om tegen te sputteren. Hofmeier Karel trad krachtig op, toen het Frankische rijk van verschillende kanten werd aangevallen. Hij versloeg in 732 de Saracenen in het zuiden, de Friezen in het noorden en de Saksen en Alemannen in het oosten. Toen de Merovingische vorst in 737 stierf, liet Karel Martel weten dat de Franken het voortaan met een nieuw koningshuis moesten doen… De zoon van Karel Martel, koning Pippijn de Korte, bouwde na 741 de macht die zijn vader had gevestigd, nog verder uit. Na de dood van Pippijn leek het weer even alsof de klok weer tientallen jaren was teruggezet: twee zoons streden om de macht. Eén van die zoons was Karel, die als Karel de Grote, de keizer der keizers, de geschiedenis zou ingaan.
Karel de Grote
Karel werd in 768 koning van een deel van het Frankische rijk. Hij werd in 771 koning van alle Franken, toen zijn broer Karloman op20-jarige leeftijd het leven liet.
Koning Karel bouwde zijn rijk uit tot het machtigste rijk van Europa, krachtig geleid en uitstekend bestuurd. Nadat hij aanvankelijk op vele fronten strijd had geleverd, wist Karel zijn rijk een periode van ongekende rust te bezorgen. Karel werd in 800 door de paus tot keizer gekroond, een gebeurtenis die al honderden jaren niet meer was voorgekomen. De kunsten en wetenschappen, tot stilstand gekomen na al die eeuwen van strijd en onrust, begonnen weer op te bloeien. Die bloei hield ook nog aan na de dood van Karel in 814.
Opnieuw verval
Na het bewind van de onovertroffen keizer Karel de Grote, werd het Frankische volk in de narigheid gestort door de weliswaar zeer vrome, maar ook onbekwame Lodewijk de Vrome. Hij stapelde fout op fout en nam vrijwel altijd de verkeerde beslissing. Het rijk werd belaagd door Vikingen en andere vijandige volkeren, waar de weinig strijdvaardige Lodewijk geen antwoord op had. Hij raakte steeds meer onder de invloed van hoge geestelijken, nadat hij de raadsheren van zijn vader aan de kant had gezet. Hij raakte in een ernstig conflict verwikkeld met zijn zoons, die het niet eens konden worden over de manier waarop later de erfenis moest worden verdeeld. Vernederd en belachelijk gemaakt door zijn zoons, stierf de vrome en machteloze keizer in 840. Door de broederstrijd, die ook na zijn dood voortduurde, dreigde het rijk de prooi te worden van barbaarse invallers.
Een verdelingsverdrag
Ten slotte, nadat de oudste zoon in een veldslag het onderspit had moeten delven, besloten de erfgenamen van Lodewijk de Vrome het rijk in drieën te delen. Zo ontstonden Frankrijk en Duitsland, gescheiden door een derde, langgerekt keizerrijk. Dat middelste rijk ging al snel aan het oude erfrecht te gronde. De andere twee rijken zouden in Europa een machtige rol gaan vervullen, maar dan wel zonder de Karolingen, het huis waaraan Karel de Grote zijn naam had gegeven. De laatste Karolingische vorst stierf in 987.
Machtsovername door de Hofmeiers
De oudste van het huis
De Merovingische vorsten hielden er een uitgebreide hofhouding op na. De huishoudelijke zaken werden geregeld door een huismeester, die werd aangeduid met de Latijnse term ‘Maior Domus’. Dat betekende letterlijk ‘Oudste van het Huis’, meestal aangeduid als hof-maior of hofmeier. Door de voortdurende strijd in verband met vervelende erfeniskwesties waren de hofmeiers gewoonlijk ouder dan de vaak piepjonge koningen. Vele Merovingische vorsten was geen lang leven beschoren: zelden haalden ze de veertig jaar. Vielen ze niet in de strijd, dan vielen ze wel door moordenaarshand.
Het is begrijpelijk, dat de hofmeiers de positie veroverden van raadsheer van hun jonge, onervaren koningen. Al snel werd hun functie erfelijk. Hofmeier werd een familiebaan, van vader op zoon. Om hun baan te beschermen, waren de hofmeiers wel verplicht steeds meer taken aan zich te trekken. Als hun koning viel, was het ook met hun aantrekkelijke functie gedaan…
Na verloop van tijd waren het de hofmeiers, die namens de koning de schatkist beheerden, het leger aanvoerden en rechtspraken. Slechts af en toe was er een koning die sterk genoeg was om zich aan de macht van de hofmeiers te onttrekken. In het algemeen regeerden de latere Merovingische vorsten alleen in naam. Omstreeks het jaar 600 regeerde de krachtige koning Dagobert, die een gunstige uitzondering maakte. Omstreeks 650, toen het rijk voor de zoveelste maal tussen twee zoons werd verdeeld, bevochten de hofmeiers van de Oost-Frankische en West-Frankische koningen elkaar bijzonder fel.
Karel Strijdhamer
Na 700 was het zover gekomen, dat de hofmeier van het Merovingische hof zó machtig was geworden, dat hij de ‘regerende’ koning achteloos terzijde kon schuiven. Op de troon zat een ware schertsfiguur, Chlotarius IV. Hij was niet meer dan een schaduwkoning, alleen ter ere van het Merovingische huis. In werkelijkheid werd de dienst in het rijk uitgemaakt door de in 714 aangestelde hofmeier Karel Martel. Zijn naam, die letterlijk ‘Strijdhamer’ betekent, verklaart eigenlijk al genoeg over zijn persoonlijkheid.
Karel Martel vond het de hoogste tijd worden, dat er een krachtig vorst aan het hoofd van land en leger kwam te staan. De halfslachtige ruziemakers van het Merovingische huis hadden de eenheid van het rijk al vaak genoeg doen wankelen. Aan de rijksgrenzen stonden tallozen begerig naar het Frankische grondgebied te loeren. In Spanje stonden de Saracenen, die onder bevel van hun veldheer Tarik in 711 de sprong over de smalle Straat van Gibraltar hadden gewaagd. In 720 drongen ze noordwaarts over de bergen van de Pyreneeën. In Zuid-Gallië begonnen ze het goud en zilver uit de kerken te roven. Aan de oostgrens, langs de Rijn en de Elbe, zorgden de Saksen voor de nodige moeilijkheden. De Friezen, de Alemannen en de Longobarden drongen op andere fronten steeds vaker over de grenzen. Karel Martel besloot het ijzer te smeden toen het heet was...
De slag van Poitiers
In 732 waren de Saracenen al aardig op weg om flinke stukken van het Frankische rijk te veroveren. Zuid-Frankenland (Zuid-Frankrijk) was al gedeeltelijk geplunderd. Als de Saracenen niet werden tegengehouden, zou weldra heel Europa aan het Groot-Arabische rijk worden toegevoegd!
Karel Martel riep alle strijdbare Franken onder de wapenen en trok naar het zuiden. Bij Poitiers vond de ontmoeting plaats tussen Franken en Saracenen, tussen slagzwaard en kromzwaard, tussen christendom en islam. Een week lang draaiden de legers om elkaar heen, de tegenstander aftastend en bevreesd voor een treffen zonder genade. Toen gingen de Saracenen onder het uitroepen van 4Allah Akhbar’ (God is groot) tot de aanval over. Ze liepen zich dood op de levende muur van Frankische krijgers, die geen duimbreed weken. Na grote verliezen te hebben geleden, sloegen de Saracenen op de vlucht. Europa was gered. Karel Martel, de gevierde held, keerde eind 732 terug naar het Merovingische hof, waar hij de koning nauwelijks een blik waardig keurde. Hij had voldoende bewezen, de machtigste Frank onder de Franken te zijn.
Het einde van de Merovingen
Na zijn grote overwinning op de Saracenen stond hofmeier Karel Martel sterker dan ooit. Het kostte hem dan ook weinig moeite om grote Frankische legers op de been te brengen. Hij verdreef de Saksen uit het Rijnland en onderwierp vele Friezen en Alemannen. In 737 stierf de onbeduidende Merovingische vorst zonder zonen na te laten. Karel Martel was daar bepaald niet rouwig om en hij liet weten dat er aan een koning niet de minste behoefte bestond. Tot aan zijn dood in 741 bestuurde hij met krachtige hand het grote Frankische rijk. Vóór zijn dood bepaalde hij, dat de zaken later zouden worden overgenomen door zijn beide zoons, Karloman en Pippijn. Hij bekommerde zich er niet om of hij zich daarbij wel hield aan de wet...
Het Vorstelijke’ gebaar van Pippijn de Korte
Van de broers Karloman en Pippijn was Pippijn verreweg de grootste persoonlijkheid. Na de dood van zijn vader zag Pippijn eigenlijk niet zoveel in de gedwongen samenwerking met zijn broer. Na het uitoefenen van wat druk en wijzend naar het bloedige verleden van zovele Merovingische vorsten, slaagde Pippijn er in 747 in zijn broer het klooster in te praten. Nog even vond een Meroving het nodig zijn rechten op de Frankische kroon te laten gelden. Als Childerik III mocht hij van Pippijn even kijken hoe de kroon hem stond… Maar Pippijn wist zich sterk. Paus Stefanus II had hem laten weten dat ‘hij die de macht had, de werkelijke koning was’. In 751 liet Pippijn zich uitroepen tot koning van de Franken. Het pauselijk standpunt was niet door onbaatzuchtige motieven ingegeven. Allerminst, want de Longobarden stonden op het punt zich meester te maken van heel Italië. Op de Oostromeinse keizer hoefde de paus niet te rekenen, want die had het te druk met de opdringende moslims in Oost-Europa. De paus kon best een sterke bondgenoot gebruiken: Pippijn. Deze aarzelde niet de uitgestoken hand te grijpen. Hij versloeg de Longobarden en maakte daarna een ‘vorstelijk’ gebaar door al het veroverde gebied aan de paus te schenken. Ook de motieven van Pippijn hierbij waren niet zo nobel als het leek: hij bezat toch de troepen niet om al dat veroverde land onder controle te houden…
Pippijn, die wegens zijn geringe lichaamslengte ‘de Korte’ werd genoemd, legde met zijn gebaar de basis voor de kerkelijke staat van de paus. Die staat wist zich door alle eeuwen heen zelfstandig binnen Italië te handhaven. Vanuit het Oost-Romeinse rijk werden nog wel wat zwakke protesten vernomen, maar de paus en Pippijn de Korte vonden het niet nodig daarop te reageren.
De twee zonen van Pippijn
Koning Pippijn de Korte, die zijn macht overduidelijk had gevestigd, deelde harde klappen uit aan de immer opstandige Saksen en hij dreef de laatste Saracenen over de Pyreneeën. Toen hij in 768 stierf, liet hij een rijk na waar orde op zaken was gesteld. Het Frankische rijk strekte zich uit van de Pyreneeën tot ver in het tegenwoordige Duitsland, Zwitserland en Oostenrijk. Maar Pippijn liet zijn onderdanen nóg een erfenis na, die ten tijde van de Merovingen niet zou hebben misstaan: hij verdeelde het rijk over zijn beide zoons. Dat was vragen om moeilijkheden. Zoon Karel werd gekroond te Noyon, zoon Karloman in Soissons. Al snel bleek dat de broers geen eenheid vormden. Een opstand van de Aquitaniërs in Zuidwest-Frankrijk moest door Karel alleen worden onderdrukt, hoewel hij zijn broer om hulp had gevraagd. Karel raakte tot over zijn oren in de problemen, toen de Longobarden het de paus weer moeilijk gingen maken. Door hun smadelijke nederlaag in het verleden waren de Longobarden vervuld van wraakgevoelens. Karel wilde de paus wel helpen, maar hij was getrouwd met een dochter van Desiderius, de koning van de Longobarden.
Ten slotte liet Karel zijn plichten zwaarder wegen dan de trouw aan zijn echtgenote. Hij stuurde haar terug naar haar vader. Broer Karloman stierf in 771 op 20-jarige leeftijd en voorkwam daarmee ongewild een broederstrijd. Karel werd door de edelen en bisschoppen erkend als de alleenheerser bij de ‘Gratie Gods’ over het Frankische rijk.
De keizer der keizers: Karel de Grote
Waarheid en fantasie
Er is waarschijnlijk geen Europese vorst in de geschiedenis te vinden, aan wie zoveel aandacht is besteed als Karel de Grote. Zelfs in liedjes is zijn naam terug te vinden. Wie na de lagere school veel van de geschiedenislessen is vergeten, kan bijna altijd die ene naam nog wel noemen. Over de grote keizer zijn zoveel verhalen in omloop, dat het bijna onmogelijk is geworden een duidelijk beeld van zijn persoon te krijgen. Waarheid en fantasie zijn in de loop der eeuwen té veel ineengestrengeld geraakt. Het meest geschetste portret van Karel de Grote is dat van een soort avonturier, een hoofdpersoon uit een historische roman, een forse gestalte met een grote intelligentie, voor wie geen paard te wild was. Een atleet, die de zwemkunst goed machtig was, vaardig op de jacht en zó sterk, dat hij een hoefijzer met de handen recht kon buigen.
Een man met een zeer brede belangstelling, maar toch niet in staat om te lezen en te schrijven. Een vorst die zich in pracht en praal moest hullen, maar die liever rondliep in eenvoudige kleding, die hem toestond zonder kleerscheuren op zijn paard door de bossen te rossen…
De keizerskroon als waardering
Karel de Grote, een mengeling van historische fantasie en veronderstelde werkelijkheid, zal voor een deel wel altijd een raadsel blijven. Vast staat evenwel, dat deze voortdurend naar geld snakkende vorst van grote betekenis is geweest voor de West-Europese beschaving. Hij breidde zijn rijk nog verder uit dan zijn voorgangers en hun hofmeiers al hadden gedaan. Vast staat ook, dat hij een voortreffelijke organisatie binnen zijn rijksgrenzen instelde. En zeker is, dat uit waardering voor deze uitstekende organisatie, paus Leo III hem in het jaar 800 de gouden keizerskroon op de blonde haren drukte. Tot dat ogenblik had Karel (sinds 768) zijn land als koning gediend.
Later dacht Karel de Grote over die gedenkwaardige ogenblikken in de Sint- Pieter in Rome heel anders dan zijn volk. Zijn levensbeschrijver en goede vriend Einhard tekende uit de mond van de keizer op: ‘Als ik er het geringste vermoeden van had gehad wat paus Leo van plan was, dan zou ik geen voet in de Sint-Pieter hebben gezet, zelfs al was het eerste kerstdag.’
Politieke en godsdienstige uitbreiding
Karel de Grote had meer dan 30 jaar nodig om de ontembare Saksen aan de oostgrens te onderwerpen en hen tot christenen te maken. Dat de Saksische gevoelens bij de doop altijd even oprecht zijn geweest, mag worden betwijfeld. Karel de Grote maakte de godsdienst ondergeschikt aan de politiek. Wie zich bekeerde, mocht zich als een volwaardig ingezetene van het Frankische rijk beschouwen. Heidenen konden alleen maar gedood of bekeerd worden… In 772 rukten de troepen van Karel de Grote voor de eerste keer Saksisch gebied binnen. In dat land werden nog de oude Germaanse goden aangeroepen en er werden offers gebracht aan de voet van eeuwenoude eiken. Het doel van Karel de Grote was Paderborn in Westfalen. Daar vernielde Karel de Irminsaule, een zware houten zuil, waarop volgens de Saksen de wereld rustte. Uit de omringende tempels en heiligdommen werden de gouden en zilveren schatten als krijgsbuit in beslag genomen. Velen lieten zich min of meer gedwongen tot christenen dopen, maar de Irminsaule werd haastig weer opgericht, toen Karel zijn hielen nog maar net had gelicht… Toen de legers van Karel de Grote zuidwaarts trokken naar de oproerige Longobarden, vielen de ‘bekeerde’ Saksen plunderend en moordend het Frankische rijk binnen om zich te wreken voor de ondergane vernederingen.
De getergde Karel liet daarop 4.000 vooraanstaande Saksen bijeendrijven en ze stuk voor stuk onthoofden. Dat had als gevolg, dat de verontwaardigde Friezen toen ook naar de strijdbijl grepen!
Ten slotte kwam er een onverwacht einde aan het al heel lang broeiende geschil met de Saksen. De Saksische koning Widukind besloot zich te laten dopen. Hij werd door Karel de Grote overladen met kostbare doopgeschenken, op voorwaarde dat de Saksen zich verder als brave rijksgenoten zouden gedragen. Nog éénmaal kwam het tot een bloedige Saksische opstand. Karel de Grote, ouder en ook wijzer geworden, koos voor een vreedzame oplossing. Hij liet eenvoudig een duizendtal koppige en opstandige Saksische families emigreren naar het hart van het Frankische rijk en liet hun plaats innemen door trouwe Franken. Daarmee was de weerstand voorgoed gebroken. De Saksen ontpopten zich weldra als trouwe volgelingen van de keizer. Later zouden ze zelfs het Frankische rijk in Duitsland en Italië voortzetten...
De strijd tegen de Saracenen
Iemand heeft eens opgemerkt, dat de geschiedenis van het Frankische rijk met bloed werd geschreven. De Franken hadden ten tijde van de Merovingen weinig vrede gekend, maar onder de ‘Karolingen’, zo genoemd naar Karel de Grote, werden de slagzwaarden en strijdbijlen voortdurend scherp gehouden.
Beieren, het gebied van de Bavaren, werd na hevige strijd bij het Frankische rijk ingelijfd. De Avaren, een Aziatisch ruitervolk dat in Hongarije aan de grenzen van Karel de Grote knabbelde, werd onderworpen. Daarna verdwenen ze uit de historie. Bloed vloeide vooral in Zuidwest-Europa, waar Karel de Grote zich tot taak stelde de Spaanse christenbevolking te verlossen van het mohammedaanse juk. In 778 trokken de Frankische legers ten strijde tegen de Moren in een ‘heilige oorlog’, die smadelijk werd verloren. Het leger van Karel de Grote moest zich zelfs onder benarde omstandigheden terugtrekken in de bergen. Voor een deel werd zijn leger vernietigd in een smalle bergpas. De gesneuvelde
bevelhebber van de achterhoede, Roland van Bretagne, werd een historische figuur. Zijn heldhaftig optreden heeft op de verbeelding gewerkt van vele schrijvers.
Toen drie eeuwen later de strijd tegen de Saracenen weer hoog oplaaide, bezongen de kruisridders verheerlijkt de strijd van Roland tegen de barbaarse Saracenen. Hun lied was het befaamde ‘Rolandlied’, een heldendicht dat de heldhaftigheid en de edele eigenschappen van de Frankische krijgers danig opblies. In het lied werd voorbijgegaan aan het feit dat de Spaanse christenen helemaal niet zo graag ‘bevrijd’ wilden worden. Ze hadden het onder het Saraceense bewind bijzonder goed. Ook werd in het lied met geen woord gerept over de felle, vrijheidslievende Basken, een oud Keltisch volk dat de Franken vernietigender slagen toebracht dan de achtervolgende Saracenen…
De schatten van de Avarenkoning
De voortdurende veldtochten van Karel de Grote kostten handenvol goud, maar leverden anderzijds ook het nodige op. In het verslag van de veldtocht van de Franken tegen de Avaren werd melding gemaakt van vijftien wagens, elk getrokken door vier ossen, die nodig waren om de schatten van de Avarenkoning te vervoeren naar het paleis van Karel de Grote.
Ten slotte was Karel de Grote heerser over een gebied dat zich uitstrekte van de Pyreneeën tot de rivier de Elbe en van Rome tot de Noordzee. Hij was heer en meester in een rijk, dat kon wedijveren met het verloren gegane Romeinse rijk. De uitgestrektheid van dat enorme rijk gaf natuurlijk de bijbehorende problemen.
De paltsen van Karel de Grote
Karel de Grote zag in, dat een goed bestuur niet mogelijk was zonder goede wegen, betrouwbare verkeersmiddelen en voorbeeldige ambtenaren. Zelf gaf hij daarin het beste voorbeeld. Hij zetelde in een palts, een soort landgoed, waar alles zeer doelmatig was geregeld. Een palts was in handen van een rentmeester, die een veelomvattende taak had. Hij hield toezicht op de boeren en het werk dat ze moesten doen. Hij regelde het werk van een groot aantal vaklieden, zoals timmerlieden, zeepzieders, vissers, nettenmakers, bakkers en brouwers, die
allemaal het ambachtelijke voorbeeld voor hun omgeving moesten zijn. Alles was omschreven en vastgelegd, vanaf de aanwezige werktuigen tot en met de productie van de koninklijke hoeve. Het was een soort modelboerderij, als voorbeeld voor de omwonenden. Tussen de paltsen werden wegen aangelegd, vaak op de restanten van de oude Romeinse wegen. Met zijn omvangrijke hofhouding trok Karel de Grote van de ene palts naar de andere. Een bekende palts was bijvoorbeeld Nijmegen. Een andere palts was Aken, waar Karel het liefst verbleef.
Verdeling in gouwen
Het Frankische rijk werd verdeeld in gouwen, een soort provincies, waarin het bestuur werd geregeld door een graaf. De taak van de graaf bestond uit het innen van belastingen, het spreken van recht en het aanvoeren van het gouwleger in tijd van oorlog. Belangrijker waren de markgraven of hertogen. De marken waren grensgebieden en de markgraven moesten de rest van het rijk beschermen tegen indringers. Uit de marken zouden later verschillende landen ontstaan, zoals Denemarken (de mark van de Denen) en Oostenrijk (de mark van de oostgrens).
Alle graven en hertogen werden gecontroleerd door rondreizende koningsboden, die rechtstreeks onder Karel de Grote stonden. De boden trokken steeds met hun tweeën door de gouwen en marken, om te controleren of de graven en hertogen wel aan alle eisen van de koning (en later de keizer) voldeden. Ook hoorden ze klachten van de bevolking aan.
Slavenhandel en heirplicht
Het schijnt dat Karel de Grote meevoelde met de gewone man, die in zijn tijd meestal half om half of helemaal slaaf was. Hij hanteerde de bijbel als de hoogste wet, toen hij bepaalde dat niemand, ook geen slaaf of boer, op zondag tot werken mocht worden gedwongen.
Karel de Grote heeft zelfs geprobeerd iets te doen tegen de welig bloeiende slavenhandel. De meeste slaven waren krijgsgevangenen, die voor een zacht prijsje aan Venetiaanse slavenhandelaars werden verkocht. Karel de Grote wist in samenwerking met de paus te bereiken, dat de slavenhandel gecontroleerd werd. Een lijfeigene mocht alleen maar worden verkocht binnen de grenzen van de gouw. Een bisschop moest bij het verhandelen aanwezig zijn om te voorkomen, dat de slaaf in ongewenste handen viel. Een andere maatregel van Karel de Grote bracht verlichting voor de boeren. Van oudsher waren alle mannelijke Franken ‘ heirplichtig‘. Dat betekende dat ze have en goed in de steek moesten laten als er gevochten moest worden. De koning zag in, dat de schade daardoor in oogsttijd veel te groot was en hij stelde een soort buitengewone dienstplicht in, steeds voor zeven boeren tegelijk. Slechts één van die zeven hoefde aan de oproep gevolg te geven. De andere zes hadden de plicht om de zevende te voorzien van een paard en wapens en voor zijn boerderij te zorgen.
Karel de Grote en de paus
Hoe veroveringsgezind Karel de Grote en zijn Franken ook waren, hun onderwerpingsdrift kwam altijd tot staan aan de grenzen van de kerkelijke staat van de paus. Ze waren sterk genoeg om heel Italië bij het Frankische rijk in te lijven, maar dat deden ze niet. Ze begrepen maar al te goed dat de paus een té levend symbool was van het christendom. Het geloof was voor Karel de Grote één van de belangrijkste bindmiddelen om zijn rijk, waarin vele volkeren en stammen waren verenigd, bijeen te houden.
Vast staat, dat de keizer de paus ook niet als meer dan als dat symbool beschouwde. Karel de Grote liet zich betitelen als ‘Heer en vader, koning en priester, hoofd en gids van alle christenen’. Daar blijkt uit, dat hij zich zóveel waardigheid toedacht, dat er voor de paus inderdaad weinig anders overbleef dan te bidden voor het heil van de Frankische vorst en hem te helpen in zijn strijd tegen het heidendom…
Onder protest van de Oost-Romeinse machthebbers werd Karel de Grote op eerste kerstdag van het jaar 800 door paus Leo III tot keizer gekroond. Om op goede voet te blijven met de Oost-Romeinen, was Karel van plan met de Oost-Romeinse keizerin Irene te trouwen. Als dat plan was doorgegaan, zou hei nieuwe samengevoegde keizerrijk weer bijna net zo groot zijn geweest als het oude Romeinse rijk. Maar keizerin Irene werd in 802 ten val gebracht. Bij de dood van de keizer in 814 erkenden de Oost-Romeinen het Frankische keizerrijk.
Het wonderlijke evenwicht
Reeds in de tijd van Karel de Grote kende Europa twee bruggenhoofden, waar twee godsdiensten elkaar bijna raakten. In Zuid-Spanje vormde de Straat van Gibraltar een scheiding tussen de islam en het christendom. De andere gemakkelijk te nemen hindernis was de Bosporus, de plaats waar de Zwarte Zee uitmondde in de Middellandse Zee. Op de westelijke oever van de Bosporus lag het trotse Constantinopel.
Waren de moslims eensgezind geweest, dan hadden ze Europa via beide bruggenhoofden in de tang kunnen nemen. Maar door een speling van het lot gebeurde dat niet. Alleen in Spanje zouden de moslims het Europa eeuwenlang moeilijk blijven maken. Daar was het kalifaat van Cordoba gevestigd, de staat van de krijgszuchtige, maar ook hoogbeschaafde Saracenen. Aan het oostelijke bruggenhoofd bleef het ten tijde van Karel de Grote vredig en rustig. De vorst van Klein-Azië was Haroen al Raschid, een gezworen vijand van de kalief van Cordoba. Hij zag in Karel de Grote meer een medestander dan een vijand. Zo werden de machtsverhoudingen in Europa in evenwicht gehouden.
Vrienden met de kalief
Het staat vast, dat Karel de Grote en kalief Haroen al Raschid het uitstekend met elkaar konden vinden. Ze wisselden vaak vriendelijke boodschappen uit en gaven elkaar over en weer geschenken. In 802 kreeg Karel de Grote zelfs een olifant van zijn Arabische vriend ten geschenke! De kalief liet hem weten, dat er onder de hem bekende vorsten geen groter vriend bestond dan hij, de vorst van de Franken.
Arabische Wetenschappen
Door middel van kalief hadden de Ar bieren een zekere invloed op het rijk van Karel de Grote. De onderdanen van de kalief hadden een hoogstaande beschaving ontwikkeld, waarin kunsten en wetenschappen bloeiden. De letterkunde bloeide volop en vond in zekere mate haar weerslag aan het Frankische hof. Alle door de Arabieren beoefende wetenschappen begonnen een beetje door te sijpelen naar Europa: wiskunde, sterrenkunde, aardrijkskunde en zelfs twijfelachtige wetenschappen als astrologie en alchemie.
.
6e klas geschiedenis: alle artikelen
6e klas: alle artikelen
Vrijeschool in beeld: 6e klas geschiedenis
719-656