VRIJESCHOOL – 6e klas – geschiedenis (3-5)

.

JULIUS CAESAR  (100 – 44 v. Chr)
.

Caesar weigerde zijn vrouw te verstoten

Na de dood van Sulla werd het poli­tieke leven van Rome bepaald door drie mannen. De belangrijkste van hen zou Gaius Julius Caesar blijken te zijn.

Hij werd in 100 of 101 v. Chr. gebo­ren en behoorde tot een van de meest vooraanstaande Romeinse families. Als iets hem onderscheidde van zijn medemensen, dan was het wel zijn wilskracht. Zoals hij het wilde, moesten de dingen gebeuren.
Suetonius geeft er in zijn boek ‘Het leven van de twaalf keizers’ (van Caesar en de elf eerste keizers) verschillende voorbeelden van.
Hij vertelt bijvoor­beeld hoe een priester eens waarschuwde dat de ingewanden van het offerdier ongeluk voorspelden en hoe Caesar antwoordde: ‘Als ik dat wil, voorspellen ze geluk!’ Hij toonde zijn wilskracht al heel jong. Op een zekere dag vaardigde Sulla het bevel uit dat allen die door hun huwelijk banden met de partij van Marius of Cinna hadden, hun vrouwen moesten wegsturen. Caesar, toen pas 19 jaar oud, weigerde te ge­hoorzamen. Hij hield zijn Cornelia, Cinna’s dochter, bij zich. Hiermee liep hij een enorm risico. Het kwam Sulla ter ore dat de jonge Julius Cae­sar zijn bevel niet had opgevolgd en hij was hierover zéér ontstemd. ‘Laat hem maar,’ zeiden zijn vrien­den, ‘het is nog maar een jongeman.’ Maar Sullla getuigde van veel men­senkennis, toen hij opmerkte: ‘Jullie zijn niet slim. In deze slechtgeklede knaap steekt méér dan een Marius!’ Toen deze woorden aan Caesar wer­den overgebracht, leek het deze toch beter voor een tijdje uit Rome te ver­dwijnen…

Ik ben veel meer waard!

Korte tijd later ging de jonge patriciër Julius Caesar naar het Griekse eiland Rhodos om daar welsprekendheid te studeren. Voor een politieke loop­baan was de beheersing van de wel­sprekendheid nu eenmaal een eerste vereiste. En van niemand kon je het  spreken zo goed leren als van de Grie­ken. Daarom gingen vele rijke jonge­mannen een poosje in Griekenland studeren.

Maar Caesar kwam niet zonder avonturen op Rhodos aan. Onderweg werd hij door zeerovers gevangengenomen. Ze deelden hem mee dat ze 20 talenten losgeld voor hem gingen vra­gen. Caesar schoot in de lach, toen hij dit hoorde. Want hij vond dat hij veel meer waard was. ‘Vraag maar gerust vijftig,’ zei hij spottend. Die vijftig talenten van toen staan ge­lijk met 1.200.000 gulden [500.000 euro]. Caesar zond zijn dienaren terug naar Rome om het geld te gaan halen. Hij bleef alleen bij de zeerovers achter. Dat was niet ongevaarlijk, omdat deze hun gevangenen niet zelden ter dood brachten. Zo bracht Caesar 38 dagen met hen door. Hij deelde hun ruwe leven en ’s avonds las hij hen de gedichten voor die hij maakte. De zeerovers kwamen onder de indruk van zijn krachtige persoonlijkheid. Ze geloofden hem echter niet, toen hij beweerde dat hij, eenmaal vrijge­komen, terug zou komen en hen alle­maal zou laten kruisigen. Ze namen die woorden niet ernstig. Maar toen het losgeld aankwam en Caesar werd vrijgelaten, huurde hij schepen om de zeerovers op te sporen. Hij vond hen en liet allen die hij gevangen kon nemen zonder uitzondering kruisigen zoals hij beloofd had. Pas daarna reisde hij naar Rhodos om zijn studie te beginnen!

Schulden

Weer in Rome teruggekeerd, ging Caesar werken aan zijn politieke loopbaan. Hij behoorde tot de Populares, de Volkspartij van Marius. Dat viel ook wel te verwachten, omdat zijn vrouw een dochter was van Cinna, een aanhanger van Marius. En tevens omdat hijzelf een neef van Marius was. Caesar viel van jongs af aan in de smaak bij het volk door zijn vrijgevigheid. Hij liet bv. grote gladiatorengevechten houden. Daarbij stak hij zich wel in de schulden. Hij had het aan zijn vriendschap met de rijke Crassus te danken dat hij niet in moeilijkheden kwam. In noodgevallen wilde Crassus wel borg voor hem staan. In 69 v. Chr. begon Caesar als quaestor in Spanje. Daarna doorliep hij nog een aantal ambachtelijke rangen in Rome. In 63 v. Chr. spreken, omdat hij zich verzette tegen de terechtstelling Catilinariërs. Wat was er gebeurd?

De samenzwering van Catalina

Marcus Tullius Cicero was een groot bewonderaar van het vroege Rome en hij nam stelling tegen iedereen die de oude wetten wilde negeren. Zo kwam hij in het kamp van de Optimaten te­recht, de Senaatspartij. In het jaar 63 werd Cicero consul. Twee jaar eerder had hij een samenzwering ontdekt om de regering omver te werpen. Hij beweerde dat dit complot nog steeds bestond. De leider van de samenzweerders was Catalina, een wrede, woeste figuur die in het troebele water van de strijd tussen Marius en Sul­la zeer voordelig gevist had. Hij was nu bezig in de buurt van het huidige Florence troepen samen te trekken, waarmee hij Rome wilde binnenvallen. Op zijn barbaarse programma stonden het doden van Cicero en ver­scheidene senatoren, alsmede het in brand steken van de stad. In een aan­tal meesterlijke redevoeringen wees Cicero de Senaat op het dreigende gevaar. Eerst had hij nog geen bewijzen. Maar toen meldden zich enige Gallische gezanten bij hem. Ze vertel­den hem dat Catalina hun stam had willen omkopen om tegen Rome op te trekken. Toen kon hij zijn beschuldi­gende redevoeringen met een prachtig vuurwerk laten eindigen. Iedereen prees hem om zijn waakzaamheid. De consul had het recht het doodvon­nis over de reeds gearresteerde sa­menzweerders uit te spreken. Cicero maakte hier echter geen gebruik van. Hij vroeg de Senaat hem raad te ge­ven. Het bleek dat de meningen zeer uiteenliepen. Julius Caesar was genadig en wilde de samenzweerders tot levenslange gevangenisstraf veroor­delen. Maar Cato, een achterklein­zoon van de man die eens op de ver­woesting van Carthago had
aange­drongen, eiste de doodstraf en wist de meerderheid op zijn hand te krijgen.

Het volk morde en riep om de ter­doodbrenging van de Catalinariërs. ‘Zij zijn dood,’ zei Cicero dan ook, toen hij de vergaderzaal verliet en de menigte hem vroeg wat er met de sa­menzweerders zou gebeuren. Hij liet de vijf voornaamste Catalinariërs te­rechtstellen. Catalina zelf was naar Etrurië gevlucht, maar werd enige maanden later in een gevecht gedood. Zijn aanhangers sneuvelden tot de laatste man.

Het Eerste Driemanschap

In 61 v. Chr. zat Caesar zó diep in de schulden, dat hij maar weer naar Spanje ging om daar zijn financiën te verbeteren. Hij mocht Rome echter alleen verlaten omdat de rijke Crassus borg voor hem stond. Caesar be­perkte zich ditmaal niet tot ambtelij­ke bezigheden, maar ontpopte zich als een bekwaam veldheer. Verschei­dene gebieden die nog niet door de Romeinen veroverd waren, wist hij aan de provincie toe te voegen. Bin­nen een jaar schraapte hij bovendien zoveel rijkdommen bijeen, dat hij al zijn schulden kon betalen. Toen hij terugkwam in Rome, wilde hij een triomftocht houden. Daarvoor moest hij buiten de stad blijven tot hij toestemming had gekregen. Maar hij wilde zich ook kandidaat stellen voor het consulschap en daarvoor moest hij juist in de stad zijn! Hij liet daarom zijn triomftocht maar varen om zich in Rome kandidaat te kunnen stellen.
De hele Adelspartij was hem echter vijandig gezind, wat betekende dat hij niet tot consul zou worden geko­zen… Maar met de steun van Crassus en Pompejus – een van de vroegere officieren van Sulla – wist hij de be­geerde positie toch te verkrijgen. Hij sloot toen met zijn vrienden een ge­heim verbond. Later heeft men dit wel het Eerste Driemanschap ge­noemd. De vijanden van het verbond noemden het overigens ‘het driekop­pig monster’.

Een heel bijzondere brandweer

Crassus was zo rijk geworden, omdat hij op het idee was gekomen een brandweer op te richten. Een heel bij­zondere brandweer… In Rome, met zijn hoge etagewonin­gen en zijn nauwe, volle straten, was het brandgevaar bijzonder groot. Maar zodra de kreet ‘Brand!’ weer­klonk, was Crassus ter plaatse. Ter­wijl zijn brandweerlieden zich gereed maakten om het vuur te lijf te gaan, zocht hij de eigenaar van het pand op. Hij bood er een prijs voor die zeer laag lag, maar toch net iets hoger dan de waarde van het huis als het af­gebrand zou zijn. Ging de eigenaar niet op zijn bod in, dan haalde hij zijn schouders op en liet hij de vlammen hun vernielende werk doen. Maar aanvaardde de eigenaar zijn bod, dan spoorde hij zijn brandweer­lieden aan de brand snel te blussen. Vervolgens knapte hij het huis op en verkocht het met een grote winst… Omdat er geen tweede brandweer in Rome was, had Crassus herhaaldelijk succes met zijn afpersingspraktijken. Hij vergaarde een groot fortuin. Al spoedig beheerste hij het Romeinse zakenleven. Met zijn fortuin kocht hij stemmen. Hij leende zijn geld na­melijk uit, en wanneer iemand hem niet op tijd terug kon betalen, zei hij: ‘Dat geeft niet, zolang je maar op mij stemt.’
Crassus wilde graag een groot bevel­hebber en heerser worden. Van al zijn dromen kwam helaas weinig terecht. Maar één keer kreeg hij de gelegen­heid de held te spelen. Dat was bij de opstand van de slaven, onder leiding van de gladiator Spartacus.

Zij die gaan sterven, groeten U!

De Romeinse gladiatorengevechten stamden af van het Etruskische ge­bruik om bij begrafenissen een aantal zwaardvechters tegen elkaar te laten strijden. Later werd dit een volksver­maak. Krijgsgevangenen, slaven en misdadigers werden gedwongen om in de arena op leven en dood met el­kaar te vechten.

Hoewel ‘gladiator’ is afgeleid van ‘gladius’, het Latijnse woord voor ‘zwaard’, kreeg het publiek ook an­dere wapens en andere strijdmethoden te zien. Sommige gladiatoren moesten de tegenstander met een net proberen te vangen. Daarna doodden ze hem met een drietand, die ze in de andere hand hielden. Het kwam ook voor dat de gladiatoren slechts gewa­pend waren met een lasso, waarmee ze de tegenstander wurgden, zodra ze hem te pakken hadden gekregen. De voorstelling begon altijd met de intocht van de gladiatoren. Wanneer de keizer of een andere prominent aanwezig was, maakten de vechters hun opwachting met de woorden: ‘Zij die gaan sterven, groeten U!’ Dan kon de strijd een aanvang ne­men. Als een strijder zwaar gewond werd, riep het volk: ‘Habet!’ (Hij heeft hem!). De gevallen gladiator kon in dit geval zijn hand opheffen en daarmee om genade vragen. Het hing vooral van de stemming van de keizer of het publiek af of hij gespaard werd. Beslissend daarbij was of hij goed gestreden had of niet. De keizer balde zijn vuist als de gladi­ator mocht blijven leven, en stak zijn duim omlaag als hij moest sterven. In het laatste geval ontving de gladiator de genadestoot van de collega die hem geveld had.

De opstand van de slaven en gladiatoren

Voor de wrede gladiatorensport waren natuurlijk steeds nieuwe, getrain­de vechtersbazen nodig. Een van de opleidingscentrums bevond zich in Capua. Daar brak in 73 v. Chr. een opstand uit. Zeventig gladiatoren wisten zich te bevrijden. Op straat ge­komen, plunderden ze een winkel waar mensen te koop waren. Als hun aanvoerder wierp zich Spartacus op. Spartacus was als vrij man geboren in Thracië, het tegenwoordige Roeme­nië. Omdat hij gedeserteerd was uit het Romeinse leger, was hij als slaaf in de gladiatorenschool terechtgeko­men. Maar nu had hij zijn vrijheid te­rug, en hij was niet van plan deze weer te verliezen! Doordat zich vele weggelopen landbouwslaven bij hem voegden en zijn rebellenleger uit­groeide tot 70.000 man, kon hij tot tweemaal toe de op hem afgestuurde Romeinse legers verslaan die uitge­zonden waren om hem te bedwingen.
Intussen drong hij op naar het noor­den, in de hoop dat hij over de Alpen zou kunnen ontkomen en zijn ge­boorteland weer zou kunnen berei­ken. Maar zijn volgelingen bleven lie­ver roven en moorden in Italië. De discipline in het slavenleger was ver te zoeken. Toen trok Spartacus naar het uiterste zuiden van het schiereiland, waar de rijke generaal Crassus zich met hem kwam meten. Nog eenmaal versloeg Spartacus de Romeinse troe­pen. Maar de volgende keer moest hij het onderspit delven. Toen hij in 71 v. Chr. tegenover het leger van Cras­sus stond, doodde hij zijn paard om daarmee te kennen te geven dat hij niet zou vluchten. Zijn aanhangers waren echter minder dapper en lieten hem in de steek. Hij werd door een speer getroffen en vocht nog moedig door. Maar ten slotte zakte hij ineen. De meeste aanhangers van Spartacus vonden tijdens deze veldslag eveneens de dood. En met hetgeen er nog over was van zijn leger, rekende de veld­heer Pompejus af tijdens een felle drijfjacht.
Als afschrikwekkend voorbeeld wer­den zesduizend gevangen slaven langs de Via Appia gekruisigd.

Hoe de Provence aan zijn naam kwam

In het jaar dat Caesar consul was, maakte hij vooral wetten die hem ver­zekerden van de steun van het volk. Zo kwam er een wet die toewijzing van land aan gepensioneerde soldaten regelde, en een andere wet voor de uitdeling van graan. Na afloop van zijn consulaat vroeg Caesar aan de Senaat of hij gouverneur van de provincie Gallië mocht worden. Zoiets was gebruikelijk. Maar niet normaal was dat hij het ambt voor de duur van vijf jaar wilde hebben, in plaats van voor één jaar. De Senaat was evenwel bang voor zijn invloed en vond het niet zo’n slecht idee dat hij voor een tijdje van het toneel verdween. Daarom ging men op zijn verzoek in. De jaren in Gallië vormen één lange reeks verove­ringen en overwinningen. Caesar be­schreef ze zelf in zijn boek ‘Over de Gallische Oorlog’. Het is geen bescheiden boek, omdat hij het ge­bruikte om propaganda voor zijn ei­gen persoon te maken. Er waren twee Gallische gebieden: Cisalpijns Gallië dat samenviel met de Povlakte, en Transalpijns Gallië, dat ruwgezegd Zuid-Frankrijk om­vatte. In de tijd dat ze zich Iberië (Spanje) toe-eigenden, hadden de Ro­meinen het zuidoostelijk deel van Frankrijk bezet. Want dat was de toegangsweg naar Spanje. Ze noem­den dit gebied vaak kortweg ‘de pro­vincie’ en daaruit is de huidige naam Provence’ ontstaan. De rest van het latere Frankrijk werd in de jaren 58 -50 v. Chr. door Caesar veroverd.

Belgen – de dappersten onder de Galliërs
.
De Romeinen kwamen aanvankelijk altijd – of het nu oprecht was of niet -te hulp en dat deed Caesar nu. Een Gallische natie riep zijn hulp in tegen Germaanse stammen die vanuit het oosten opdrongen. Welwillend dreef Caesar eerst het Gallische volk van de Helvetiërs, dat vanuit Zwitserland op de vlucht was, terug. Daarna joeg hij de oprukkende Germanen met hun aanvoerder Ariovistus terug over de Rijn. Hij bezette meteen elk gebied dat hij doortrok. Door deze succes­sen kreeg Caesar de smaak van het veroveren te pakken. In 57 en 56 v. Chr. veroverde hij geheel Frank­rijk en delen van de Nederlanden be­zuiden de Rijn. Deze gebieden wer­den allemaal tezamen Gallië genoemd en de bewoners Galliërs. Verreweg de meeste weerstand bood het Gallische volk van de Belgen. Toen Caesar bij de rivier de Sambre in de Ardennen door de stam der Nerviërs werd aangevallen, leek het even of hij zou gaan verliezen. Als hij niet – zo vertelt hij tenminste zelf -een schild had gegrepen en zijn mannen was voorgegaan in het gevecht, dan zouden de Romeinen misschien nooit noordelijker gekomen zijn. Met een zeker ontzag noemt Caesar de Belgen dan ook ‘de dappersten onder de Galliërs’.

De Rijngrens in Nederland

In de Nederlanden hebben de Romei­nen zich nog even ten noorden van de Rijn vertoond. Er is een ogenblik ge­weest dat ze bijna het hele Nederland­se grondgebied beheersten. Maar de Rijndelta bestond uit moeilijk toe­gankelijke gebieden en de Friezen maakten het hun te moeilijk. Ze wa­ren gedwongen de Rijn voorgoed als grens te aanvaarden. Langs deze na­tuurlijke grens bouwden ze een reeks sterkten, zoals Noviomagus (Nijme­gen), Fectio (Vechten) en Praetorium Agrippinae (Valkenburg-Z.H.), wel­ke door een weg verbonden waren. Hier, bij deze Nederlandse plaatsen, eindigde dus het onmetelijke Ro­meinse Rijk! In de Zuidelijke Neder­landen legden de Romeinen ‘villae’ (herenboerderijen) aan, waarvan de eigenaars behalve aan landbouw ook aan nijverheid deden. Door de aanleg van wegen werd dit gebied voor de Romeinse handel ontsloten. Op de knooppunten van deze wegen ont­stonden steden, zoals Atuatuca Tungrorum (Tongeren) en Orolaunum (Aarlen).

Landing in Engeland

Caesar moest in 56 v. Chr. even terug naar Italië om ervoor te zorgen dat hij zijn greep op de politiek aldaar niet verloor. Hij verlengde zijn geheime verbond met Crassus en Pompejus en hij sprak met hen af dat zij tweeën het eerstvolgende jaar consul zouden worden en dat hij nog vijf jaar in Gallië zou blijven. Eigenlijk koesterde Caesar nog grotere plan­nen. Kooplieden hadden hem verteld dat in Engeland tin en lood in de aardbodem aanwezig waren en dat de edelstenen er voor het oprapen lagen. Maar bovenal wilde hij naar Brittannië om er de inwoners de omvang van zijn macht te tonen. Caesar was beze­ten van macht. In het jaar 55 v. Chr. stak Caesar met 80 schepen en 80.000 man naar Engeland over. Hij landde bij het tegenwoordige plaatsje Deal. De invasie verliep moeilijk. Toen men de barbaren eindelijk had terug­geslagen, bleek dat er maar weinig buit in dit land te behalen viel. Toch deed Caesar het volgende jaar nog een tweede aanval, ditmaal met 800 in plaats van 80 schepen. Het succes was nauwelijks groter. Pas in 43 na Chr. zou onder keizer Claudius het zuidelijk deel van Engeland veroverd worden. Voordat de grens van het Romeinse Rijk in Schotland kwam te liggen, zouden nog dertig jaar ver­strijken. In 122 na Chr. liet keizer Hadrianus in Schotland de bekende Hadrianuswal aanleggen, een grens-wal tegen de barbaarse Schotten.

Caesar en Vercingetorix

In Gallië was Caesars taak nog niet geëindigd, want in 52 v. Chr. kwa­men zuidelijke stammen in opstand tegen de Romeinse overheersing. Hun leider was Vercingetorix. Omdat hij Caesar veel last bezorgde, is hij sindsdien vereerd als een nationale beid van Frankrijk. Toen Vercingeto­rix zich in de stad Gergovia [in de buurt van Clermont-Ferrand] in Auvergne verschanste, lukte het Caesar niet de stad te veroveren. De eerste keer dat een Gallische stad sterker was dan hij! Deze vernederende gang van za­ken leek zich even later te gaan herha­len in Alesia, niet ver van het huidige Dijon. Vercingetorix had zich daar verschanst en hij was erin geslaagd boodschappers dwars door de Ro­meinse linies te zenden om andere stammen te hulp te roepen. Vier da­gen lang zag het er voor de Romeinen somber uit. Maar ten slotte kregen ze toch de overhand. Om zijn leger te redden gaf Vercingetorix zich over en wierp zich aan de voeten van Caesar. Maar dit opofferende gebaar was niet aan Caesar besteed. Hij zond Vercingetorix als gevangene naar Rome en zes jaar later, op de dag van zijn triomftocht, liet hij hem wurgen.

De teerling is geworpen

Terwijl Caesar in Gallië roem voor zich zelf en voor zijn land behaalde, vocht Crassus in Syrië tegen de Par­then. Hij werd niet de legendarische veldheer die hij had willen worden. In 53 v. Chr. sneuvelde hij. Toen was er van het Driemanschap nog maar één in Rome over: Pompe­jus. Hij wendde zich van de Volks­partij af en sloot zich bij de Se­naatspartij aan. Alles ging hij doen om de macht van Caesar te ondermij­nen…

Het resultaat was dat de Senaat Cae­sar beval terug te komen in Rome. Zijn vijanden beschuldigden hem van wandaden die hij tijdens zijn consu­laat begaan zou hebben. Daar moest hij zich maar eens voor komen ver­antwoorden. Maar hij mocht uiter­aard niet zijn leger meebrengen! Dat moest hij achterlaten bij de rivier de Rubicon, die de grens tussen Gallië en Italië vormde. Caesar aarzelde. Als hij niet aan het bevel van de Senaat gehoorzaamde en toch zijn leger mee­bracht, betekende dat een burgeroorlog. Maar kon hij zich zo maar gaan uitleveren aan zijn vijand? Peinzend stond hij aan de Rubicon. ‘We kunnen nog terug,’ zei hij tegen zijn mannen. Op dat ogenblik begon een herder aan de overkant een lief­lijk wijsje te spelen. Hierdoor aange­trokken staken een paar soldaten het riviertje over. Caesar vond het een goed voorteken. ‘Laat ons gaan waar de voortekenen van de goden ons roepen,’ riep hij uit, ‘de teerling is geworpen!’

Hij gaf zijn paard de sporen en stak aan het hoofd van zijn leger de Rubi­con over. En dit had zoveel gevolgen dat men nog steeds de uitdrukking ‘de teerling is geworpen’ en ‘de Rubi­con* oversteken’ gebruikt voor het ne­men van een belangrijk besluit.

Het hoofd van Pompejus

Zonder Italië te verdedigen vluchtte Pompejus met de Senaat naar Grie­kenland. Daar wilde hij troepen ver­zamelen om Caesar vanuit het oosten en vanuit Spanje aan te vallen. Cae­sar maakte zich niet druk om zijn te­genstander en veroverde eerst Italië. Vele aanhangers van Pompejus lie­pen naar hem over. Vervolgens trok hij naar Spanje, waar hij Pompejus’ troepen versloeg en opnieuw vele overlopers kreeg. Pas in de winter van 48 v. Chr. stak Caesars strijd­macht over naar Griekenland. Na enige schermutselingen hier en daar verpletterde Caesar de troepen van Pompejus bij Pharsalus. Pompejus vluchtte verder, nu naar Egypte. Zou men hem daar asiel ver­lenen? De koning, Ptolemaeus XII, was pas dertien jaar, maar de kroon­raad nam het besluit. Men zou Pom­pejus niet wegsturen en men zou hem niet welkom heten. Bij de landing werd Pompejus vermoord! Toen Caesar tien dagen later in Egypte landde, kon men hem het hoofd van Pompejus tonen. Caesar maakte nog een korte strafexpeditie door Klein-Azië om de vorsten te straffen die steun aan Pompejus hadden verleend en een opstand hadden ontketend. Alles liep daarbij zo op rolletjes dat hij aan een vriend kon schrijven: ‘Veni, vidi, vici!’ ofwel ‘ik kwam, ik zag en ik overwon!’

In het jaar 45 v. Chr. kon hij naar Rome terugkeren. Zijn soldaten wa­ren de oorlog moe geworden. Ze lie­ten dit duidelijk merken; er dreigde opstand. Caesar sprak slechts één woord tot hen, waarmee hij niet al­leen de dreigende opstand bedwong, maar ook alle soldaten de hun toeko­mende oorlogsbuit en triomf ont­nam. Hij sprak alleen maar: ‘Burgers…!’

Eind 45 trok Caesar naar Afrika. Daar had de verslagen Se­naatspartij zich verschanst met de hulp van de Numidische koning Juba. De republikeinen werden aange­voerd door Cato en ene Scipio. In 46 werden ze bij Thapsus door Caesar verslagen. Daarmee kwam aan het laatste republikeinse verzet een einde. Cato, Scipio, Juba en anderen pleeg­den zelfmoord.

Dictator voor het leven

Caesar liet zich enorme volmachten geven. Hij werd dictator voor het le­ven en hij kreeg het recht om de titel ‘Imperator’ te dragen, wat wil zeggen opperbevelhebber van het leger in het hele rijk. De bevoegdheden van con­sul, censor, opperpriester en tribuun, allemaal trok hij ze aan zich. Hij mocht voortaan de wetten maken, hij mocht rechtspreken zonder dat hier beroep op mogelijk was en hij mocht vrijwel alle magistraten benoemen. Kortom, het gezag van de Volksver­gadering, van de Senaat en van de magistraten was weggevaagd. Alleen Caesar bleef over! Het moet eveneens erkend worden dat Caesar zijn macht niet, zoals Marius en Sulla, gebruikte om zijn tegenstanders te vervolgen. ‘Laten we een nieuwe manier van overwinnen invoeren,’ zei hij, ‘en la­ten we proberen ons te handhaven door te vergeven en zacht te zijn.’ Hij ging erop toezien dat de provin­cies rechtvaardiger bestuurd en niet meer zo uitgezogen werden. Ook trachtte hij iets voor de armsten van Rome te doen. Hij gaf hun trouwens liever werk dan aalmoezen, en hij on­dernam daarom grote publieke wer­ken, zoals het plan tot het droogleg­gen van de Pontijnse Moerassen. Hij bracht ook de verdediging van de rijksgrenzen in uitstekende staat. Voorts wist hij de financiële positie van de staat weer gezond te maken. De tijdrekening, die geheel in de war was, verbeterde hij door invoering van een nieuwe, de zogenaamde Juli­aanse kalender.

Ook jij, Brutus?

Maar toen er geruchten gingen dat Caesar zich tot koning wilde laten uitroepen – en sinds de Etruskische koningen hadden de Romeinen een intense afkeer van de monarchie – konden zijn vijanden vrij gemakke­lijk zijn val bewerkstelligen. Zij kon­den nu immers zeggen dat ze de repu­bliek wilden redden… Er werd een complot gesmeed om Caesar te vermoorden. De voor­naamste samenzweerder was Cassius, een voormalige tegenstander van Caesar, die echter begenadigd was. Met Brutus, een tweede samenzweer­der, was dit ook het geval. Maar Bru­tus was intussen een beschermeling en vriend van Caesar geworden. Hij deed alleen mee, omdat hij de inner­lijke overtuiging had dat het staatsbe­lang dit eiste. De samenzweerders, al­lemaal senatoren, besloten snel te handelen vóór hun plan ontdekt werd. Ze kozen als datum de 15e maart 44 v. Chr. Er zou dan een be­langrijke Senaatsvergadering plaats­vinden. En ze wisten dat Caesar
on­gewapend en zonder lijfwacht naar het Senaatsgebouw zou komen. Hoewel hij vanwege talrijke slechte voortekenen en herhaalde waarschu­wingen eerst niet wilde gaan, begaf Caesar zich op de bewuste dag toch naar die vergadering. Op een afgesproken teken trokken de samenzweerders hun dolken en vielen hun slachtoffer van alle kanten tege­lijk aan. Toen Caesar zag dat Brutus eveneens zijn wapen ontblootte, sta­melde hij teleurgesteld: ‘Ook jij, Bru­tus…?’

Vervolgens trok hij zijn toga over zijn hoofd en bezweek onder de dolksteken.

6e l;as Rome Julius Caesar

Een mooie vrouw

Tijdens zijn verblijf in Egypte raakte Caesar nog betrokken bij een konink­lijke familiestrijd. De jonge ‘Ptolemaeus XII regeerde samen met zijn zuster Cleopatra. Zij was geen katje om zonder handschoenen aan te pak­ken, en men had aan het hof op een ze­kere dag zo genoeg van haar streken en eisen dat men haar eenvoudig de stad uitzette. Dit gebeurde juist toen Caesar in Egypte kwam. Cleopatra ging gauw zijn hulp vragen. Omdat zij een mooie vrouw was, kreeg ze die.

Caesar mar­cheerde Alexandrië binnen, nam Ptolemaeus gevangen, maar werd toen plot­seling door het Egyptische leger aange­vallen. Samen met Cleopatra en de 13-jarige koning moest hij zijn toevlucht zoeken op het eiland Pharos, waar de vuurtoren stond. Hij zat daar zes maanden ingesloten vóór hij door Ro­meinse troepen ontzet werd. Caesar zorgde ervoor dat Cleopatra de Egyptische troon voor zich alleen kreeg en in de toekomst niets meer hoefde te vrezen. Maar nadat dit alles geregeld was, bleef hij vanwege haar charmes nog een hele tijd bij haar han­gen…

Omdat de Romeinen in ons land veel hebben nagelaten, is het vanzelfsprekend ook aan dat deel van de vaderlandse geschiedenis aandacht te besteden.

Dat kan bv. heel goed vanuit plaatselijke omstandigheden. Een vrijeschool in Nijmegen heeft allerlei mogelijkheden om de interesse van de kinderen voor de Romeinse tijd te wekken.

Julius Caesar in Engeland
E
en leesboekje in het Engels – een 6e klas met Engels vanaf klas 1 zou het met wat hulp moeten kunnen lezen.

Julius Caesar in de lage landen

In ‘Geschiedenis van de lage landenvan Jaap ter Haar staat in deel 1 heel veel wat je meteen kunt gebruiken en bijna letterlijk vertellen

*Steiner gebruikte het woord vaak om de overgang van vóór het 9e of 1oe jaar naar de tijd erna te karakteriseren.
.

6e klas geschiedenisalle artikelen

6e klasalle artikelen

Vrijeschool in beeld6e klas w.o. geschiedenis

 .
703-642

 

Advertentie

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.