.
DE VONK DER REDE
.
‘Met geen uwer woorden ben ik het eens, maar uw rechgt van meningsuiting zal ik tot aan mijn dood verdedigen.’
Velen schrijven deze beroemde zin aan Voltaire toe. Ze vloeide evenwel uit de pen van één zijner biografen die zo op volmaakte wijze Voltaires leven van strijd voor vrijheid van denken samenvatte. Hij was in een tijdperk van kwezelarij de eerste verlichte denker, en hij veranderde het in het Tijdperk van de Rede.
Men heeft Voltaire wel een cynicus genoemd omdat hij zich het recht voorbehield te twijfelen aan hetgeen hij niet kon geloven. Voltaire is ook wel een atheïst genoemd. Hij gaf hiervan uitleg aan zijn Schepper, niet aan degenen die hem beschuldigden:
O verborgen God die spreekt uit Zijne werken
Hoor mijn laatste woorden nu:
Zo ik dwaalde, ik dwaalde zoekend naar Uw Wet,
Doch mijn dwalend hart was immer vol van U.
Dit zijn woorden uit een berouwvol, nederig hart. Nimmer bestreed Voltaire het eenvoudige geloof, wel echter bespotte hij de bijgelovige goedgelovigheid, die onterende vervalsing van het geloof.
Het kind dat als man het pseudoniem “Voltaire” zou voeren, werd op 21 november 1694 te Parijs geboren en Francois-Maric Arouet gedoopt. Op zevenjarige leeftijd verloor hij zijn moeder. Hij had een zwakke gezondheid en was erg klein voor zijn leeftijd. Deze vurige kabouter had een schelmse lach en een onnatuurlijke liefde voor de wetenschap. Op zeventienjarige leeftijd gaf hij het voornemen te kennen, letterkundige te worden. Papa Arouet, een maatschappelijk streber, die bovendien benauwend vroom was, vond dat een onfatsoenlijk beroep en dwong de jongen te gaan werken op een advocatenkantoor, waar hij glorieus mislukte. Hij werd daarna in diplomatieke dienst naar Nederland gezonden, alwaar hij prompt probeerde een meisje van arme ouders te schaken, en met schande overladen naar huis teruggezonden werd. En nog steeds wilde hij schrijver worden.
“Schrijver zijn betekent honger lijden,” riep papa Arouet uit, en hij probeerde het lot een handje te helpen door hem te onterven. Binnen tien jaar was de jonge “monsieur Voltaire” een beroemd man.
Zijn succes was ook een beetje te danken aan de omstandigheid dat de censors bijna al zijn boeken verboden en na twee opvoeringen meestal ook zijn toneelstukken. Het gevolg was, dat de vooraanstaande Parijzenaars de premières van zijn stukken in drommen bijwoonden en de bijtende volzinnen in het geheugen prentten; zijn boeken deden de ronde alsof het de vlugschriften van de een of andere ondergrondse organisatie waren, en ook in het buitenland werden ze gretig gelezen. De officiële beschuldiging, die luidde dat Voltaire de openbare zeden bedierf, sloeg niet op de burgerlijke fatsoensnormen; het betekende wat het tegenwoordig in Rusland zou kunnen betekenen — dat kritiek op de regering de hoogste graad van “immoraliteit” was. De toneelstukken en fantastische romans speelden weliswaar gewoonlijk in exotische en vreemde landen, maar iedereen begreep de politieke dubbelzinnigheden en schudde van het lachen. Nu is vrolijkheid een vlam die regeringen niet kunnen doven. Voltaire werd derhalve veroordeeld tot bijna een jaar gevangenisstraf in de Bastille.
Aan hem begaan onrecht kon Voltaire wel verdragen, maar niet het onrecht dat anderen werd aangedaan. Toen de beroemdste toneelspeelster van Frankrijk, Adrienne Lecouvreur, een vreselijke doodsstrijd streed, hoorde Voltaire die aan haar sponde zat, de priester van haar verlangen dat ze haar kunst als een zondig kijkspel zou verloochenen. Adrienne Lecouvreur weigerde fier. De priester verliet haar zonder geestelijke bijstand te hebben gegeven, en ze werd door de politie in een naamloos graf begraven. Vanaf die dag koesterde Voltaire haat — niet tegen het christendom, zoals wel wordt beweerd, maar tegen onchristelijkewreedheden. “De man die mij zegt: ‘Geloof als ik, of God zal u verdoemen,” vermaande hij, “zal al gauw zeggen: ‘Geloof als ik of ik zal u doden.”
Het duurde niet lang of Voltaire werd ten tweede male in de Bastille geworpen. Onder de belofte dat hij Frankrijk zou verlaten, werd hij vrijgelaten, waarop hij scheep ging naar Engeland. In Londen werd hij getroffen door de liefde — in plaats van de vrees — die men voor de koning koesterde. Hij kwam ook diep onder de indruk van de begrafenis van Isaac Newton in de Abdij van Westminster — in Frankrijk zou men zo’n onbelangrijk man als een geleerde niet hebben geridderd, laat staan met zoveel pracht begraven. Hij verbaasde zich over de macht en de onafhankelijkheid van het parlement en bovenal over de rechtspleging in Engeland.
Voltaire heeft in zijn leven slechts één Amerikaan gekend, Benjamin Franklin, en die bewonderde hij zeer; maar hoeveel meer zou hij zich verwant hebben gevoeld met Jefferson die later schrijven zou dat “alle mensen gelijk geschapen zijn,” en dat ze “het onvervreemdbare recht hebben op vrijheid, leven en het nastreven van geluk!” Want dat waren gedachten waaraan Voltaire lang voordat Thomas Jefferson werd geboren uitdrukking had gegeven.
In 1729 kreeg de toen 35-jarige Voltaire toestemming om naar Frankrijk terug te keren. Hij maakte handig gebruik van een vergissing die de regering bij het uitgeven van loterijbriefjes had begaan en wist een syndicaat op te richten dat alle briefjes opkocht. Hij schepte openlijk genoegen in zijn aldus verworven rijkdom. Hij hield van comfort, mooie kleren en fraaie rijtuigen. Hij was zich echter scherp bewust van het lijden om hem heen dat hij niet, zoals de genotzieke rijken en de op weelde gestelde geestelijkheid, gemakshalve toeschreef aan “Gods wil”. Hij had fouten in overvloed. Hij was zelfzuchtig en twistziek; hij placht zich met omstandige leugens uit moeilijkheden te draaien, en als hij in wezenlijk gevaar kwam te verkeren, koos hij het hazenpad. Niettemin bezat hij een van de belangrijkste zedelijke waarden: hij zag de mens als een vrij individu dat verantwoordelijk was voor zijn eigen daden, met zijn geweten als rechter.
Hij verafschuwde wreedheid en onverdraagzaamheid en bestreed ze op een geestige manier die voortkwam uit zijn gevoel voor rechtvaardigheid, door “woede te veranderen in een lach en vuur in licht.”
“Het is mijn vak,” zei hij, “om te zeggen wat ik meen.” En wat hij dacht vulde 99 boekdelen met toneelstukken, gedichten, romans en artikelen. Hij schreef ongeveer 8000 brieven aan beroemde mensen. Catharina de Grote van Rusland schreef te hopen dat haar antwoordbrieven niet zo veelvuldig waren dat ze hem verveelden. Christiaan VII van Denemarken maakte zijn verontschuldigingen voor het feit dat hij niet alle hervormingen tegelijk doorvoerde. Gustaaf III van Zweden schreef dat hij poogde te leven naar de door Voltaire gestelde maatstaven van menselijkheid, en Frederik de Grote, toentertijd kroonprins van Pruisen, kwam incognito om aan de voeten van de meester te zitten.
Degenen met wie Voltaire briefwisseling onderhield hadden moeite om zijn adresveranderingen bij te houden, want hij werd vaak gedwongen, onder te duiken. Herhaaldelijk lieten de censors zijn boeken in het openbaar verbranden, en geheel Europa kon bij het licht van die vlammen zien wat Voltaire dacht van hoge militairen, wondergenezingen, de goddelijke rechten van koningen, en het Heilige Officie van de inquisitie. Met één zin kon hij iemand vernietigen: kardinaal Mazarin, zo schreef hij, was schuldig aan “alle goede daden die hij niet had begaan”.
In 1749 aanvaardde Voltaire een veel vroeger gedane uitnodiging van Frederik de Grote om het nieuwe en boerse Pruisische hof te Potsdam met zijn aanwezigheid op te luisteren. Al gauw werd Voltaire, die zich ergerde aan het militarisme van de Pruisische Junkers, en die zich amuseerde om hetgeen het hof zich aanmatigde, Frederik een doorn in het oog, die hem gestadig meer last bezorgde. Hij joeg Voltaire van het hof weg. Door wraakgierige invloed van Frederik, vond Voltaire daarop vrijwel elke grens voor hem gesloten.
In 1755 vond de bejaarde filosoof in de kleine, vrije Republiek van Genève een toevlucht. Drie jaar later kocht hij grond in Ferney, een kilometer of zes buiten Genève, op Frans grondgebied. Vrijwel een ieder die in Europa iets betekende, kwam hem daar opzoeken. Daar amuseerde Voltaire, het broodmagere lichaam gehuld in een prachtige geelsatijnen mantel, en de bekende schelmse lach op het gerimpelde gelaat, zijn gasten met de meest onderhoudende tafelgesprekken in Europa. Men kwam voor drie dagen en bleef drie maanden. “God behoede me voor mijn vrienden!” verzuchtte hij. “Ikzelf bescherm me wel tegen mijn vijanden.”
Ontelbare slachtoffers van godsdienstige en politieke vervolgingen stelden zich onder zijn bescherming. Hij liet huizen voor hen bouwen en hielp de vaklieden onder hen, hun eigen zaak te beginnen — timmerlieden, schoenlappers, melkveehouders, wevers en pottenbakkers. Het duurde niet lang of hij had een heel dorp op zijn landgoed, en hij bouwde er een kerk en een school voor de dorpskinderen. Men zou mogen hebben verwachten dat hij zijn laatste jaren in rust en vrede zou slijten, maar zijn bitterste strijd en zijn belangrijkste werk wachtten hem nog. In het jaar 1762 — een jaar waarin godsdienstfanatici nog immer de jaardag van de kettermoorden herdachten — vond men in een winkel in Toulouse een jongeman dood in een strop. Het gerucht wilde dat hij een protestant was die zich tot het katholicisme had willen bekeren, en dat zijn vader, Jean Calas, een zwak en zachtmoedig man, zijn grote, potige zoon had opgehangen. Galas werd na afgrijselijke martelingen terechtgesteld zonder dat hij een bekentenis had afgelegd. Naarmate Voltaire zich meer in deze zaak verdiepte, werd hem de erbarmelijke toestand van het strafrecht zoals dat in bijna geheel Europa — behalve in Engeland — gepleegd werd, steeds duidelijker. Er was geen jury geweest; men had de aangeklaagde geen rechtsbijstand verleend; de getuigen a charge legden in het geheim hun verklaringen af, en de rechters gedroegen zich als openbare aanklagers. Erger nog, Voltaire kwam erachter dat het merendeel der strafwetten zelfs niet op schrift stond, maar in de hoofden van de juristen werd bewaard en werd “uitgelegd” zoals dat voor het bewerkstelligen van een veroordeling het beste uitkwam.
Voltaire bestreed deze misstanden met inzet van al zijn invloed en zijn gehele vermogen. Drie jaar lang, zo zei hij, kon hij zich in feite geen lachje veroorloven. Hij wijdde doorwaakte nachten aan het bestormen van advocaten, geestelijken, koningen en de ganse Europese pers met de eis dat de zaak Calas werd heropend. Op het laatst moest de koning zelve voor de aandrang van het publiek zwichten, en de hele zaak opnieuw in beschouwing nemen. De dode werd onschuldig verklaard. Deze zaak zette een hervorming van de sinds 800 jaar door de regeringen verwaarloosde strafwetten aan het rollen.
De zaak Calas was nog niet gewonnen, of de slachtoffers van gelijksoortige onrechtvaardigheden klopten bij Voltaire aan. Niets wekte zijn woede meer op dan de macht van de geestelijkheid om leken die de godsdienstige wetten hadden overtreden te beschuldigen, te martelen en terecht te stellen. Hij eiste dat de geestelijkheid zich van het bedrijven van politiek en het plegen van recht zou onthouden, en zich om de verwaarloosde zielszorg zou bekommeren. Hiermee stelde Voltaire zich bloot aan een stortvloed van scheldtaal, maar stapje voor stapje wist hij het verschil tussen wetsovertreding en zondigen duidelijk te maken.
Deze stekelige oude man aanbad zijn vaderland en was bezeten van een onbedwingbaar verlangen, vóór zijn dood nog eenmaal zijn geliefde Parijs te aanschouwen. Op een februaridag in 1778 hield een Franse douanier een rijtuig aan om het op smokkelwaar te controleren. “Niets aan te geven,” klonk een vrolijke oude stem vanuit het rijtuig. “Ik ben de enige contrabande.” De douanier wierp het portier open. “Mon Dieu” riep hij uit, “het is monsieur Voltaire!” Miljoenen mensen kenden zijn rimpelige oude glimlach.
Parijs haalde hem uitgelaten binnen. De Académie Française die hem tot zijn benoeming tot lid in 1746 jarenlang had afgewezen, opende haar armen. Op de trappen van de Comédie Française verzamelden zich alle acteurs om de toneelschrijver te begroeten. Zijn nieuwe toneelstuk kreeg een denderend applaus waaraan geen einde wilde komen. De feestelijkheden werden de oude man in mei echter te veel, en hij stierf op 83-jarige leeftijd. Hij liet ons in zijn laatste wil zijn gehele geloofsbelijdenis na.
“Ik sterf,” liet hij zijn secretaris opschrijven, “in aanbidding van God, in liefde voor mijn vrienden en in afschuw van bijgeloof.”
De geestelijkheid weigerde hem te begraven, en zijn lijk zou het lot van dat van Adrienne Lecouvreur hebben gedeeld, als zijn vrienden zijn lichaam niet tussen zich in hadden genomen, de wachtposten niet in de waan hadden gebracht dat Voltaire nog leefde, en het lijk niet haastig buiten de stad een behoorlijke begrafenis hadden gegeven.
Ten slotte echter begreep het Franse volk, dat worstelde met zijn tirannen, de man die had uitgeroepen: “Ontwaak, volk! Slaak uwe ketenen!”
In 1791, toen de Revolutie in volle gang was, werd het lichaam van Voltaire naar Parijs teruggebracht, waar het triomfantelijk een nacht lang te midden der puinhopen van de Bastille lag opgebaard. Een kwartmiljoen mensen verdrong zich langs de erewachten om zijn stoffelijk overschot eer te bewijzen, alvorens het werd overgebracht naar het Panthéon, waar Frankrijks grote mannen begraven liggen. En terwijl de stoet voorwaarts ging, wapperde er een banier in de wind, met de woorden:
“Hij gaf de menselijke geest vleugels. Hij bereidde ons voor op de vrijheid.”
702-641
.