Maandelijks archief: oktober 2013

VRIJESCHOOL – Jaarfeesten – St. Nicolaas (17)

.

SINTERKLAAS EN PÈRE NOËL

menselijke aspecten van twee kindervrienden

Elk jaar gaan er in de maand december twee gerenommeerde mannen op stap, die ’s nachts, in het geheim, geschenken uitdelen aan slapende kindertjes. Ze doen het overigens alleen maar, als de zo vredig sluimerende jeugd voldaan heeft aan twee belangrijke voorwaarden, waarvan nooit of te nimmer door hen kán en zál worden afgeweken:

1. ieder van de gelukkigen moet het hele jaar door braaf geweest zijn.
2. ze moeten op de bewus
te avond hun schoentjes hebben klaargezet.

Dán pas en niet eerder komen de twee al zo lang verbeide weldoeners.
Elk jaar opnieuw en steeds overal tegelijker
tijd.
Dan pas brengen ze de cadeautjes mee, die de tal
rijke kinderschare door middel van een verlanglijstje al zo dikwijls en zo nadrukkelijk gevraagd heeft.
Intussen heeft u natuurlijk al lang begrepen, wie deze twee legendarische, nooit meer weg te denken kindervrienden zijn.
Inderdaad, we hebben hier duidelijk te 
maken – voor wat Nederland betreft – met „Sinterklaas” oftewel „Sint-Nicolaas” en – in Frankrijk – met de daar
sinds jaar en dag bekende ,,Vader Kerstmis”, beter bekend onder de naam van „Père Noël”.
Twee door nie
mand te vervangen bejaarden die, ieder afzonderlijk, tijdens donkere nachten in de weer zijn om zich toegang te verschaffen tot de behuizingen, waar hun vriendjes na heel wat onrustig woelen tenslotte toch nog de slaap van de rechtvaardigen gevonden hebben.
Dat slapen is overigens de derde, subtiele, eveneens noodzakelijke voorwaarde vooraleer kan worden overgegaan tot het deponeren van de zo vurig verlangde cadeautjes. Geschenken, die tijdens de bewuste nacht
uitgedeeld worden aan bijna alle kindertjes van de twee genoemde landen.
Bijna ja, want er zijn nu eenmaal behalve bráve kinderen óók nog eens stóúte kindertjes!

En dié krijgen niets! Helemaal niets! „Sinterklaas” en „Père Noël” moeten, zo lang ze bestaan, niets van deze akelige soort kinderen hebben. Zulke kinderen
worden ieder jaar, zonder pardon, door hen overgeslagen! Wie wérkelijk stout is, krijgt alleen maar een roe!
En dat gebeurt dan in sommige gevallen lijnrecht in tegen de welgemeende raad van enkele kinderpsychologen, die beweren, dat door genoemde, grievende handelwijze het toch al zo uiterst gevoelige kind andermaal gedreven zal worden in de frustrerende hoek van de minderwaardigheidscomplexen ………………….
Nóch „Sinter
klaas”, noch „Père Noël” zijn ooit ondersteboven geweest van deze oprecht verontruste zielkundigen. Ze hebben zich nooit iets aangetrokken van nieuwe theorieën over de misdragingen van het jonge kind en de daartoe voortaan gewenste correctiemogelijkheden.
De eeuwen door hebben ze zich bediend van de ouderwetse, degelijke roe. Daarbij steeds geholpen door de Nederlandse knecht: „Zwarte Piet” en zijn evenknie in Frankrijk: „Vader Zweepslager”, alias „Père Fouettard”.
Zijn de beide heren er iets mee opgeschoten? Zijn de twee weldoeners geslaagd in hun opzet? Het antwoord:
Wis en waarachtig! De resultaten, die ze met deze gedragstherapie bereikt hebben, zijn nog steeds en in alle opzichten verbluffend te noemen. In Nederland hoeft men de naam van „Zwarte Piet” maar over de lip­pen te laten glijden, of een complete, rumoerige kinder­schare zwijgt vanaf het ogenblik, dat de knecht van de goede Sint in levende lijve voor hen staat. In Frankrijk ligt deze zaak al niet anders. Alleen het effect is nóg gro­ter! „Père Fouettard” blijkt in „la douce France” alleen al door het noemen van zijn naam in staat te zijn om de meest onverbeterlijke, opvliegende Gallische deugniet het klamme angstzweet in zijn kleverige handjes te doen krijgen!

„Sinterklaas” en „Père Noël”:
In heel veel opzichten lijken ze op elkaar: het zijn kinder­vrienden, ze zijn alle twee voorzien van een indrukwek­kende, witte baard, die „in het seizoen” als een pas gepermanente paardenstaart gezapig om hun kin speelt. En voor wat hun leeftijd betreft: de heren zijn geen van beide heel erg jong meer. Ze hebben een achtens­waardige leeftijd bereikt.

Natuurlijk is dat allemaal waar, maar al die zaken zijn eigenlijk maar heel gewone dingen te noemen. En nu we het tóch over gewone dingen hebben, zullen we toch ook nog even moeten praten over dingen, die helemáál niet zo „gewoon” zijn. Heel belangrijke dingen, die te maken hebben met „Sinterklaas” en „Père Noël” en waarvoor nog nooit iemand een redelijke verklaring heeft kunnen vinden! Want wat denkt u eigenlijk van het feit, dat de beide weldoeners tijdens hun onverwachte, nachtelijke bezoek plotseling overal tegelijkertijd zijn? Hoe komen de beide heren er achter, wat alle kindertjes aan hen gevraagd hebben? En hoe krijgen ze al dat moois ter bestemde plaatse zonder, dat ze door iemand worden opgemerkt? En dat allemaal zon­der een enkele vergissing! Wie ’s morgens opstaat, vindt de trein of de poppenwinkel. Verwarring ontstaat alleen, als volwassenen wat achteloos, wat nonchalant met de „gereden” geschenken hebben omgesprongen!

Grote overeenkomsten dus tussen „Sint-Nicolaas” en „Père Noël”. Maar er zijn óók verschillen! Grote ver­schillen zelfs! Neem bijvoorbeeld het verschil in ont­staan van de twee kindervrienden. Hun verschil in oorsprong.

Op dat punt liggen de twee uitzonderlijke figuren nogal een eindje uit elkaar. Van „Sinterklaas” weet iedereen zo zachtjesaan wel, dat de man vroeger, heel lang gele­den, bisschop moet zijn geweest. En óók, dat hij niet heel veel later, na zijn dood, heilig is verklaard.
Hoe heel anders, hoe veel wereldser manifesteert zich in deze de rondborstige ietwat corpulente figuur, die men  „Père Noël” noemt! De goede man is nooit van zijn leven bisschop geweest! Laat staan, dat hij in de loop der tijden heilig verklaard zou zijn. Dat laatste zou overigens wel heel moeilijk gekund hebben, want „Père Noël” is vanaf het begin van zijn loopbaan een zoge­naamde dwalende broeder geweest. Een heiden, die destijds, in de dagen van de wat ruwe, zwoele zonne­wendefeesten een bijzonder geheimzinnige rol moet hebben gespeeld. Een duistere figuur, waarvan de oor­sprong iets te maken moet hebben gehad met de god Saturnus, de Romeinse god van de vruchtbaarheid. Vandaar misschien ook het feit, dat de Franse kerstman aangeduid wordt met “Père”, de aanduiding van een levenverwekkende persoon van de mannelijke kunne: „Vader”.
Het is jammer, dat de geschiedenis van „Père Noël”, voor zover het dit zo specifieke onderdeel betreft, vanaf het allereerste begin in dichte nevelen gehuld is ge­bleven. Nergens wordt verwezen naar zijn vrouw en het aantal kinderen! Men spreekt daarom enkel een vermoeden uit, als men beweert, dat „Père” en „Mère Noël” wel degelijk gezegend zijn geworden met een talrijke kinderschare. Het zijn enkele bekende historici van de laatste tijd geweest, die de Gordiaanse knoop van de vruchtbaarheid hebben doorgehakt. Zij geloven perti­nent in de potentiële krachten van „Père Noël”. Ze zien er ook de allervoornaamste reden in, waarom deze figuur tenslotte is uitgegroeid tot een ware kinder­vriend, die in heel Frankrijk en zelfs ver daar buiten, zijns gelijke nog nooit gevonden heeft!

,,Sint-Nicolaas” dus de heilige bisschop en „Père Noël” waarschijnlijk iemand, die bepaalde geneugten des levens niet zonder meer naast zich neer heeft willen leggen.

Vanzelfsprekend moet er dan ook verschil in kleding hebben bestaan! Al was het alleen maar, omdat een bisschop de eeuwen door onderscheiden is geworden door een mijter en een tabbaard. Attributen, die voor de vader van een talrijke kroost nu niet direct kenmerkend hoeven te zijn.

Laten we daarom vanwege het verschil in kleding, eens wat gedetailleerder ingaan op die van de goedheilig man. Laten we een wat serieuzer blik werpen op het schoeisel van deze eerbiedwaardige, tot ascese geneig­de kindervriend. Wat zien we dan? We constateren onmiddellijk, dat de schoenen van „Sint-Nicolaas” eigenlijk helemaal geen schoenen zijn! Het zijn eerder een soort onhandige, bijzonder onpraktische muilen! Meestal paars van kleur, modieus van snit en met een gouden kruisje boven op de magere tenen. Prachtig om te zien, dat wel. Net als de zogenaamde tabbaard, het bovenkleed, dat men zonder overdrijving het summum van onberispelijkheid zou kunnen noemen. Evenals trouwens de rest van de kleding. Tot en met de mijter.
En ……..  vooral ook niet te vergeten de hyperlange, katoenen, witte, waarlijk smetteloze kousen, waarvan ik in mijn jonge jaren een keer het genoegen heb mogen smaken om ze tot in hun uiterste lengte te mogen aan­schouwen, toen een wat onzekere Sint verwoede pogingen aanwendde om zijn geduldig wachtende ros met veel vallen en opstaan tenslotte te bestijgen …. Hoe héél anders komt de goedmoedige, onbezorgde, van levenslust blakende „Père Noël” voor ons aller ogen uit de verf! Voor hem geen kledingstukken, die ten allen tijde door een ringetje gehaald kunnen worden. Voor hem geen nepschoenen van een model en een kwaliteit, die geen enkele forse beweging toelaten. Niets van dat alles! Maar voor hem wél een paar onver­valste, rendierharen sokken, waarin de goed ontwikkel­de voeten en benen van „Père Noël” een goed heenko­men hebben gezocht en gevonden. Zo is het ook gesteld met de leren, zeer solide lieslaarzen, waarmee in het allerslechtste weer zonder veel strubbelingen geopereerd kan worden.

En voor wat de „bedrijfskleding” van „Père Noël” betreft: de goede man voelt zich pas écht in zijn knollen­tuin, als hij tijdens zijn menslievende werk gekleed is in een forse, vooral in het kruis niet te krap zittende, rood fluwelen, broek. Hij is pas helemaal zichzelf, als hij zich omgeven weet door een ruime, dikke jas van dezelfde kleur, afgezet met echt, handdik, wit bont, dat hem vol­doende bescherming biedt tijdens een nacht van ein­deloos ploeteren, als het kwik een heel eind onder het vriespunt gedaald is.

Tenslotte is de onhandige, gruwelijk in de weg zittende mijter van „Sinterklaas” bijzonder doeltreffend ver­vangen door een warme soort slaapmuts. De punt daar­van is – zoals duidelijk in de kleine lettertjes van de gebruiksaanwijzing staat vermeld – uitermate geschikt om op discrete wijze een heupflacon Franse cognac te verbergen ….

De zo pontificale staf van de Sint is vervangen door een dikke, knoestige stok die wérkelijk steun geeft, als de vermoeidheid na het eeuwige opdraven met cadeautjes en de slaperigheid na het consumeren van enkele behoorlijke neuten een ongewoon belangrijke rol is gaan spelen.

Is het dus iedereen duidelijk geworden, dat de kleding van de twee fenomenen nogal wat van elkaar verschilt, hun optreden wordt eveneens gekenmerkt door gedra­gingen, die voor ieder van hen afzonderlijk, voor wat hun persoon en voorkomen betreft, bepalend zijn. Zo weet bijvoorbeeld iedereen in de Franse hoofdstad, dat ,,Père Noël” zich in de warenhuizen van Parijs voortbeweegt met een ongedwongenheid, die men nooit of te nimmer bij de toch al tot ascese geneigde „Sint-Nicolaas” zal aantreffen. Bij dezelfde gelegenheid zal de Franse „Père” er ook volstrekt geen been in zien om, tussen de bedrijven door, enkele goede glazen wijn tot zich te nemen.

Integendeel! Bovendien is deze drank hét aangewezen middel gebleken om hem in een stemming te brengen, die hem tenslotte zal doen belanden in een soort uitge­latenheid, die warenhuisdirecteuren zo zeer op prijs stellen. Want juist dié voor deze feestelijke gelegenheid zo aangepaste vrolijkheid van ,,Père Noël”, blijkt de ver­borgen verleider te zijn, die er de talrijke clientèle toe doet overgaan om met volle beurs en gulle hand alsnog de geschenken te kopen, waarover ze enkele ogenblik­ken geleden nog geen enkele beslissing hadden durven nemen!

Stelt u zich voor, dat „Sint-Nicolaas” op déze, geheide manier voor het zo besluiteloze publiek zou moeten optreden! Zoiets is, laten we het maar gerust zeggen, de voormalige, heilige bisschop ten enenmale niet gegeven! Het is eigenlijk zó, dat zijn stem in de meest onverwachte omstandigheden vlak en ingehouden blijft klinken. Het is, zo menen velen, vooral het ontbreken van elk gevoel voor humor, dat aan „Sinterklaas” een bepaalde, kenmerkende kleurloosheid in zijn optreden heeft gegeven. Een reageren op gebeurtenissen, waar­aan een bepaalde bloedeloosheid in gedachten bepaald niet te ontkennen valt. Veelzeggend is, voor wat dit betreft, het verhaal, dat iemand mij niet zo lang geleden verteld heeft. Het is de tekenende geschiedenis van wat een man in zijn prille jaren daarvan heeft meegemaakt. „Op een avond in december, toen ik nog een kind was”, zo zei hij mij, „werd ik door iemand naar de Sint geleid. Niet, omdat ik het hele jaar door zo braaf was geweest. Neen, veel meer, omdat ik bij herhaling dingen gedaan had, die mijn ouders niet zo prettig vonden. Toen ik bij „Sinterklaas” was aangekomen, zette iemand mij op de knokige schoot van een man, die de heilige bisschop moest zijn. Voor de eerste keer in mijn leven bevond ik mij heel dicht bij het hoofd van de goede Sint. Ik keek naar zijn prachtige mijter en zijn gezicht met de roodomrande, wat vochtige ogen. Toen ik nog wat later keek, in de buurt van zijn smalle, door een plukje baardharen wat verborgen mond, zag ik tot mijn grenzeloze verbazing, dat de baard van „Sinter­klaas” nog maar voor de helft aan zijn kin vastzat! Hoe het gekomen is, zou ik niet precies kunnen zeggen, maar om de een of andere reden kon ik niet nalaten om aan de gedeeltelijk losgeraakte baard vlak vóór me te trekken. Wat ik tóén zag, was voor mij bijna niet meer te geloven: de baard was helemaal losgeraakt en ik had enkel nog een gespannen elastiekje in mijn hand, waar­aan de hele baard en zelfs ook nog de snor was vastge­maakt!

Van schrik liet ik alles los! Met een kort kletsend geluid zwiepte het witte haarstuk tegen de konen en de kin van de Sint! Ik dacht: O, wat zal dié direct beginnen te lachen! Want zoiets heeft ie beslist nog nooit meegemaakt!
Maar het pakte allemaal anders uit! Schielijk en wat boos duwde de Sint mij van zich af. Het leek, of hij nog vlug iets heel onnets wilde zeggen, maar hij hield zich in. Daarna zat hij daar met bijna toeë ogen en keek en deed, alsof hij aan twee kanten tegelijk kiespijn had gekregen_____ “

Ikzelf kan jammer genoeg niet bogen op dergelijke, aangrijpende jeugdherinneringen. Wél kan ik u iets ver­tellen over iets, wat mij als jongetje toch wel enigszins is bijgebleven. De gebeurtenis, waarmee ik u wil bekend maken, heeft zich eveneens jaren geleden voor­gedaan, toen ik „Sinterklaas” ontmoette op de „cour” van een café, nadat hij van het toilet gebruik had gemaakt. Overigens wist ik dat nog niet op het ogen­blik, dat hij mij passeerde. Maar op het moment, dat hij langs me kwam, keek hij mij aan, alsof hij iets te ver­bergen had. Of beter gezegd: hij wilde om de een of andere reden niet laten merken, wat hij zo juist gedaan had. Maar toen ik hem nakeek, zag ik tóch, wat hij nog niet zo heel lang geleden gedaan moest hebben, want een gedeelte van zijn mantel was achter als een frot in een oude, opgelapte broek gestopt! Ik moet bekennen, dat ik van het zo juist aanschouwde tafereel erg geschrokken was! Zoiets had ik nog nooit gezien!

Vlug liep ik daarom terug naar de Sint en vertelde hem, wat ik zo juist gezien had. En ook hier weer: geen sprake van gevoel voor humor van de kant van „Sinterklaas”!.
Integendeel! De Sint keek me, naar ik zeker meen te weten, even verbijsterd aan en ging daarna zó staan, dat ik het gedeelte van de in zijn broek verzeild geraakte bisschopsmantel niet meer kon zien! Terwijl zijn wangen en neus steeds roder werden, gaf hij mij meerdere malen de zegen en zei, dat ik maar heel vlug de groeten moest gaan doen aan mijn lieve ouders……

Hoe héél anders, hoe véél menselijker gedroeg zich de „Père Noël”, die ik dezer dagen ’s avonds in de „Rue Séveste” („Montmartre”) mocht aantreffen. Ik zag hem, kennelijk nogal gehaast, voortspoeden in het don­kere straatje, waar verder niemand te bespeuren viel. Met ongeschoeide hand torste hij met enig gesteun een zak over zijn rechterschouder, waaruit een pop en een speelgoedkonijntje bengelden. Een ontroerend gezicht, ware het niet, dat ik plotseling bemerkte, dat het konijn­tje met een korte zwiep over de straat gesmeten werd. Ik raapte het op, wendde me tot „Père Noël” en wilde hem het stuk speelgoed overhandigen. Maar met een gespannen trek op zijn gezicht zei hij: „Een ogenblik, alstublieft! Un moment, s’il vous plaît” Daarop spoedde hij zich naar een donkere hoek tussen twee huizen. Ofschoon ik me uiteraard vanaf dit moment discreet teruggetrokken had, hoorde ik hem rechtop staande vanuit de duisternis meerdere malen opgelucht zeggen: „Hèh! Hèh! Net op tijd! Wat een opluchting!”

Enkele ogenblikken later kwam hij totaal ontspannen en zelfs glimlachend mijn kant op. Hij verontschuldigde zich, dat hij mij enige tijd in de steek had moeten laten.

Het konijntje wilde hij niet terughebben. Ik mocht het houden. Bovendien kreeg ik ook nog een flinke neut uit het flesje, dat hij zonder dralen en met van pret twinke­lende ogen uit de punt van zijn slaapmuts viste! Wat een verschil van benaderen van een zo menselijk probleem! Wat een ontwapende openheid aangaande een noodzakelijke, onvermijdelijke sanitaire stop! Wat een fijn nuanceverschil tussen „Sint-Nicolaas” en “Perè Noël” om zich na dit buitengebeuren weer frank en vrij onder de mensheid te begeven!

Verschillende aspecten in het optreden van „Sint-Nico­laas” en „Père Noël” dus. Niemand van ons zal het wil­len of kunnen ontkennen. Maar hoe dan ook: de beide heren zijn en blijven wel allebei wonderdoeners! Het jonge kind blijft daar onvoorwaardelijk in geloven! „Sin­terklaas” en „Père Noël” kunnen alles! En dat is ook zo! Want welk sterfelijk wezen kan, om maar iets te noe­men, net als „Sinterklaas” met een paard over de daken rijden? En wie kan, net als „Père Noël”, per arreslee met een duizelingwekkende vaart door de donkere met ster­ren bezaaide hemel koersen? En wie van de grote men­sen brengt elk jaar cadeautjes voor de kinderen mee? Elk jaar opnieuw, alsof het de gewoonste zaak van de wereld zou zijn?

Niemand natuurlijk! Oók al wordt de laatste jaren in Frankrijk zonder blikken of blozen beweerd, dat het nu echt maar eens afgelopen moet zijn met die komedie van „Père Noël”! Dat er zachtjesaan een einde dient te komen aan al die flauwe kul in de kersttijd! En mocht het voorlopig echt nog niet anders kunnen, zorg er dan voor, dat het werk van „Père Noël” kan worden overge­nomen door een of andere romantische leek, die daar toevallig zin in heeft!

Zo’n verfoeilijke gedachtengang is niet alleen een grove misvatting te noemen, maar vooral een schandelijke manier om het werk van „Père Noël” in een puur men­selijk vlak te trekken!

Maakt u zich daar overigens maar niet al te ongerust over, want het kind kijkt bliksemsnel door deze bijzon­dere onsmakelijke gang van zaken heen. Het doorziet onmiddellijk en feilloos het slinkse werk van de snode dubbelganger, die verwoede pogingen aanwendt om een gebied, dat niet tot het zijne behoort, tot zich te trekken, De kinderziel onderkent zelfs het geval, waar­uit zou moeten blijken, dat de mens erin geslaagd is om zichzelf op dit gebied te overtreffen! Maar ook dan blijkt alles alleen maar pure tragiek te zijn! Net als de held van het klassieke drama is hij ook hiér weer de mens, die bezig is aan zijn ondergang op een tijdstip, waarvan hij dacht, dat het grootste geluk hem zo juist in zijn schoot was gevallen …
Een  typisch voorbeeld  hiervan  is de noodlottige geschiedenis, die zich verleden jaar heeft voorgedaan in een dorpje niet ver van de plaats „Clermont-Ferrand”, gelegen in het hoogland van Auvergne.

Tegen Kerstmis schrijft een jongetje daar aan „Père Noël”:
„Beste „Père Noël”, papa heeft geen werk meer en mama is heel ziek. Mijn broer en mijn zusters hebben geen kleren meer om aan te trekken. U merkt dus, dat we allemaal heel ongelukkig zijn. Als u mij echter 200 francs zou willen sturen, zou u ons een groot plezier doen. Dank je wel „Père Noël”.”

Het jongetje doet daarna het briefje in een enveloppe en adresseert die aan: „Père Noël”. Op de achterkant zet hij zijn adres en doet daarna de brief op de bus. De postbeambte, die de brief in zijn handen krijgt, meent, dat de brief nooit bij „Père Noël” zal aankomen! Daarom maakt hij de brief open en leest daarin, wat het knaapje in het volste vertrouwen aan de kindervriend gevraagd heeft. Hij besluit – in zijn verregaande roeke­loosheid! – om met enkele van zijn collega’s voor „Père Noël” te gaan spelen !
Ze houden daarom een collecte en als het geld geteld wordt, blijkt, dat ze met zijn allen 100 francs bij elkaar gekregen hebben. Het geld wordt in een enveloppe gedaan, waarbij ingesloten een briefje, dat ondertekend is door „Père Noël”! Daarna wordt de brief verstuurd naar het arme jongetje.

Drie dagen later vinden de postbeambten een andere brief van het jongetje in de postbus, die eveneens ge­adresseerd is aan „Père Noël”. Met grote
nieuws­gierigheid wordt de enveloppe open gemaakt. Met z’n allen lezen ze:

„Dank je wel, beste „Père Noël”. Ik ben blij met het geld, dat ik van u ontvangen heb. Maar ik moet er wél iets bij vertellen. Ik vind het erg vervelend, dat die smeerlappen van postbeambten de helft van het bedrag in hun eigen zak gestoken hebben!”

(Bertrand Verhelst, De Vacature, 24-11-1077)

.

Sint-Nicolaasalle artikelen

Jaarfeestenalle artikelen

VRIJESCHOOL in beeldSint-Nicolaas

350-329

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

 

 

 

 

 

 

 

VRIJESCHOOL – Jaarfeesten – St. Nicolaas (16)

.

SINTERKLAAS BESTOND ÉCHT

Al zeggen ze het honderd keer, „Sinterklaas bestaat niet”, ze hebben het allemaal fout. Goed, de man zelf is allang dood, maar hij bestónd wél en was een dermate goed mens dat hij tot op de dag van vandaag in tal van landen vereerd wordt. Ondanks de legen­den en verhalen die rond zijn persoon geweven werden (omdat be­trouwbare historische bronnen ontbreken) is het zeker dat onze Sinterklaas in de vierde eeuw de bisschop was van Myra, in Klein-Azië.
Een volksheilige, die vereerd werd om zijn weldadigheid. Een gul mens, gezien de verhalen die over hem de ronde deden en nog doen. Zo gaf hij drie arme, trouwlustige meisjes eens geld zodat zij konden trouwen. Al­thans dat zegt het levensverhaal over de heilige, geschreven door de diaken Johannes van Napels. In 1087 brach­ten kooplieden het gebeente van de goedheiligman naar Bari in Zuid-Italië en daar begon dan ook het vieren van het Sinterklaasfeest op de ma­nier, zoals wij dat nu kennen. Sinter­klaas werd daar beschouwd als de heilige van de onverwachte goede ga­ven en van de kinderen. Die lof dank­te hij aan de legende dat hij drie jon­gens tot leven zou hebben gewekt.
Door de herbergier van een dorp zou­den zij zijn vermoord en in een ton met pekel zijn geconserveerd. Een ge­bed van Sint-Nicolaas boven de ton was voldoende om de drie weer springlevend te maken.

Spanje
Misschien, omdat Zuid-Italië een poosje Spaans bezit is geweest, mis­schien om een andere reden. Maar de Nederlanders veranderden wat aan de legende en lieten de Sint uit Spanje komen. We kozen ook hier zes december als zijn feestdag en het gebruik ontstond dat een als bisschop geklede persoon kort voor of op sinterklaasvond kleine kinderen bezocht, naar hun gedrag informeerde en ze vervolgens al dan niet overlaadde met cadeaus. Stoute kinderen gingen in de zak of kregen een paar tikken met de roe. Voor de kinderen van nu hangt er nog steeds een dergelijk idee rond de magische zesde december. Temeer ook omdat veel ouders dit feest als „zoethoudertje” aangrijpen om hun kroost een paar weken per jaar in toom te houden. “Doe lief, anders ga je in de zak”, is het veel gehoorde liedje.

Piet
De verhalen rond Zwarte Piet zijn wat minder betrouwbaar dan die rond Sinterklaas zelf. Wel is uit de overle­vering bekend, dat de Sint altijd ver­gezeld was van een helper. Maar wie die helper was, daarover doen ver­schillende verhalen de ronde. In som­mige streken was de knecht een eng monster, dat Klaubauf, Krampus of Bartel heette. Elders weer was het een man die in een dierenhuid gehuld was. Die figuren echter hebben het hier nooit „gemaakt”. Bij ons wordt de Sint vergezeld door een zwarte knecht. Dit omdat Spanje in de acht­ste eeuw overstroomd werd door Mo­ren uit Noord-Afrika. Geen negers, maar een islamitische bevolking van Arabieren en Berbers.

Feest
Het Sinterklaasfeest, op de avond van vijf december of op het échte feest van Nicolaas van Myra, is in Ne­derland het meest populaire feest. Een katholiek feest, dat dan ook voor­al in de eerste eeuw na de Reformatie heftig bestreden werd door de protestantse kerkelijke overheid. De wereldlijke overheid zag het feest toen evenmin zitten, omdat het aanleiding  gaf tot wanordelijkheden. De plattelandsbevolking had ook geen hoge pet op van het feest en tot in het begin van deze eeuw werd Sinterklaas eigenlijk alleen in de steden gevierd. Tegenwoordig echter is het een écht familiefeest en zijn er maar weinig gezinnen waar rond de vijfde december geen pepernoten door de kamer vliegen of cadeautjes uitgewisseld worden.

Ieder land zijn eigen “cadeautjesleverancier”
Sinterklaas, de ver­trouwde goedheiligman, gehuld in een wijde, rode mantel, de mijter op het hoofd en zijn gerimpeld gezicht verborgen achter een dikke bos wit baard­haar, is niet overal in de wereld even gevierd als in Nederland.
Na de Reformatie, in de zestiende eeuw, schaften landen als Duitsland en Zwitserland de viering rond Sint-Nicolaas af, om­dat dit feest te rooms zou zijn. In de protestantse de­len van Duitsland kwam het Christkind daarvoor in de plaats. Een soort engel-boodschapper of vertegen­woordiger van het Kindje Jezus. Soms was het een jongen, soms een in wit ge­kleed meisje. Het Christ­kind bracht cadeautjes op de vooravond van Kerst­mis en dat Weihnachtenfeest wordt nog steeds ge­vierd. In de achttiende eeuw werd het Duitse en Zwitserse Christkind in Amerika bekend en verward met Santa Claus, oftewel Sint-Nicolaas.

Kerstman
De uiteindelijke transformatie van de heilige rechtvaardige bisschop van Myra in de huidige commerciële kerstman – althans in landen als Amerika, want bij ons geldt nog steeds de enige échte Sinterklaas — begon bij dr. Clement Clarke Moore. Deze   professor in de Griekse en Hebreeuwse literatuur aan een universiteit in New York las op 22 december 1822 zijn kinderen voor uit eigen verzen die hij “Bezoek van Sint- Nicolaas”  genoemd had. Een bezoekster die avond genoot zo van het gedicht dat zij dit een jaar later anoniem opstuurde naar een krant die het verhaal publiceerde. En van de ene op de andere dag werd de waardige Sint-Nicolaas een sprookjesfiguur.

Tekenaars haalden hun hart op aan zijn verschij­ning en zo ontstond de dikbuikige Kerstman, met rode muts en jas, maar zonder enige religieuze be­tekenis. Toen deze Santa de Atlantische Oceaan overstak naar Engeland, vermengde hij zich daar met de Engelse Kerstman, een heidens overblijfsel uit de tijd van de kerstspelen en traditioneel afgebeeld met een baard, een hoge rug, een knuppel in de hand en een krans hulst op zijn hoofd. Hulst is van oudsher een plant die be­schermt tegen heksen en het boze oog. Het is het symbool voor het branden­de braambos, waarin God aan Mozes verscheen en voor de doornenkroon.

Of het nu de Kerstman is in Engeland, Sinterklaas bij ons, de Gnomen in de Noordeuropese landen of de heks La Befana in Ita­lië, ieder land kent wel zijn eigen figuur die jaarlijks, tegen het einde van het jaar, cadeautjes geeft en zijn of haar gulle hand leegstrooit boven de hui­zen.

Het geven van geschen­ken is een gewoonte die al ten tijde van de Romeinen gebruikt werd. Tijdens de Januaria Kalendae wissel­den zij cadeautjes uit en offerden aan de keizer. Eerst waren die geschen­ken takken uit de boom­gaard van de godin Stre­nia. Later werden die tak­jes vervangen door meer kostbare, blijvende ge­schenken. Ieder cadeau had een eigen betekenis. Honinggebak voor de zoetheid van het leven, lampen verzinnebeeldden het licht, goud betekende rijkdom. Terwijl de Ro­meinen elkaar cadeautjes gaven, ging de Noorse god Odin langs de winterse he­mel en bestrafte het kwaad en beloonde het goede.
Heidense gebruiken, die door de kerk „overgeno­men” werden, simpelweg omdat het niet lukte ze uit te bannen. Sinterklaas en de Drie Koningen in Span­je werden de geschenkenbrengers en deden dit, in vroeger tijden, uit naam van Jezus, Gods geschenk aan de mensheid.

Goud door de schoorsteen en een heidens offerbrood
Met de verering en het feest van Sint-Nicolaas, ontstonden tal­loze gebruiken. Een groot deel daarvan is terug te voeren naar ge­bruiken die vroeger al bekend waren, zij het meestal gegoten in een andere vorm.
In ons land zetten kinderen een schoen voor de schoorsteen “in de hoop dat Hij hem vol doet met ja, wist ik het maar”.
Dit gebruik komt moge­lijk voort uit een van de verhalen die over Sinterklaas bekend werden. Zo zou hij eens goud door de schoorsteen hebben gegooid naar drie dochters van een verarmde edelman als bruids­schat. Dit goud kwam terecht in een schoen of in een kous die daar toeval­lig bij de schoorsteen stond. Vandaar ook, dat in Engeland en Amerika de kinderen zo groot mogelijke kousen bij de schoorsteen hangen, zodat de kerstman die kan vullen tijdens zijn sledetocht in de nacht voor Kerstmis.

Ook wordt de schoorsteen vaak gezien als de verbindingsweg tussen de mensen en hogere wezens. Het eten van taai-taai en speculaas wordt wel beschouwd als de verchristelijking van het vroegere heidense offerbrood.

Het Germaanse hooioffer herleeft in het leggen van haver en hooi in de schoen. In Nederland is dat bestemd voor de schimmel van de Sint. In Spanje doen de kinderen dit voor de kamelen van de Drie Koningen, de cadeautjesleveranciers in dit land.

(stad en streek, 16-11-1993)

.

Sint-Nicolaasalle artikelen

Jaarfeestenalle artikelen

VRIJESCHOOL in beeldSint-Nicolaas

 .

349-328

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

VRIJESCHOOL – Jaarfeesten – St. Nicolaas (15)

.

EEN HEILIGE OM VAN TE SNOEPEN

Hij is er weer.*
Als veel oudere Nederlanders in Spanje gaan overwinteren komt de oudste Spanjaard naar Nederland.
Naar de kou, om in het donker samen met zijn knecht en op zijn schimmel rondjes op gladde daken te draaien. In nachten als de maan door de bomen schijnt. Trippel, trappel, trippel, trap: het teken dat de makkers hun wild ge­raas moeten staken.
Vol verwachting kloppen kinderhartjes, jeuken handjes om pakjes open te scheuren.
St.-Nicolaas.

Maar het had niet veel gescheeld of onze oude trouwe makker had zelf het onderspit moeten delven.
Want makkelijk heeft de goedheiligman het de afgelopen eeuwen ondanks zakken vol cadeautjes niet gehad. Diverse aanslagen zijn op zijn leven gepleegd. Hij werd in een hoek gedrukt, hij kreeg de zwarte piet toegeschoven, er werd aan zijn standbeeld gemorreld.  En wat het ergste was: er werd vaak niet in hem geloofd:

„Geen kind gelooft meer aan die Vent,
Die nergens leeft, die niemand kent”

De geschiedenis van een man uit Myra, die alleen al heilig verklaard zou moeten worden, omdat hij het zolang heeft volgehouden en alle aanslagen heeft overwonnen.

Over Wodan, chocoladeletters, protestanten, beeldenstorm, rijmpjes,
secularisatie en anti-autoritaire sinterklaasverhaaltjes in een of an-
dere hoek.
K…… k.

Een Belgische professor en haar liefde voor Sinterklaas
Om maar via de schoor­steen in huis te vallen: Sin­terklaas bestaat niet. Natuurlijk hebben we geroe­pen: „Hé, kijk: zie ginds komt de stoomboot.
En natuurlijk zat hij er ook dit jaar weer op: „Ik zie hem al staan.” Gehoord hebben we hem ook: „Stil, hij roept ons iets toe.”

Maar waar het om gaat is dat hij ook wetenschappelijk bestaat. Met bewijs en al.
En daar zit de kneep. De Sint bestaat niet helemaal, eigenlijk maar een beetje.

De heilige Nicolaas van My­ra.

Het probleem is dat die hei­lige Nicolaas geen boeken of brieven heeft achtergelaten, er tijdens zijn leven weinig over hem geschreven is, er geen plaatjes van hem zijn geschoten of schilderijen gemaakt.

Wat bekend is, dat de de bisschop van Myra rond het jaar 340 na Christus stierf. Waar­schijnlijk op 6 december.

Daarna volgt een gat van 200 jaar en dan pas duiken de legen­den en de verhalen over de le­gendarische bisschop van Myra in Klein-Azië op.
Bij zo’n gat van twee eeuwen knijpen weten­schappers de tenen samen.

Ook Rita Ghesquiere deed het een beetje. Mevrouw professor Rita Ghesquiere. Ze is* docente filologie aan de K.U. in het Belgi­sche Leuven.

Liefde
En ze heeft wat met Sin­terklaas. Als kind al hield ze van de geheimzinnigheid en de huise­lijke sfeer. Hield ze van Sin­terklaas: „Misschien heb ik wel zo van Sinterklaas gehouden, omdat hij al mijn dromen res­pecteerde en mij tal van kinder­boeken bezorgde.”

Maar ze verloor hem uit het oog, tot de geboorte van haar jongste zoon: Nicolas.

Ze dook samen met studenten in het leven van de patroonhei­lige van haar zoontje en kwam terecht in de wondere wereld van legenden. Maar ze vond op haar rit nog meer: naast de diep religieuze betekenis en  invloed van Sinterklaas in de Middeleeuwen ontdekte Rita Ghesquiere dat de sinterklaasfiguur in de teksten voor kinderen als een soort seismograaf van de onder­liggende pedagogische trends fungeerde.

Rita Ghesquiere schreef er een schitterend boek over:
‘Van Nicolaas van Myra tot Sin­terklaas’.
Geschiedenis, verha­len, gedichten, legendes en prachtige illustraties. Een must voor sinterklazen, die het willen worden en iedereen die inhoud aan een kinderdroom wil geven.

Mengen
De heilige die met niets be­gon. Twee eeuwen na zijn dood werd er niets van de bisschop van Myra gehoord. Dan komt hij op. Hij wordt verhalenderwijs geboren, zegt Rita Ghesquiere. In een liefdes­nacht met een beetje fictie en wat feitelijkheden. Er ontstaat een beeld van een diepgelovige en rechtschapen man, die on­recht en ongeloof aanklaagt.  Die zich het lot van de armen aan­trekt. Hij brengt het kwade aan het licht maar straft niet.
Een heilige uit het oosten die in het westen een legende werd.

Sinterklaas. Hij wordt met de eeuw belangrijker en rond de bisschop gonzen zoveel verhalen dat er in de Middeleeuwen altijd wel een gilde of een groep iets ín vindt om de bisschop tot pa­troonheilige te bombarderen: de schippers, scheepbouwers en vissers voorop, maar ook advo­caten, deurwaarders, vrijers en gevangenen zagen heil in deze beroemde man. De heilige is in de Middeleeuwen zo bekend als Jan, Piet en ‘Klaas’.

Storm
Het Sinterklaasfeest deed op­gang. Een groot feest buiten. Een markt waar werd gegeten, gedronken en gedanst. Leuke feestjes waren het, zo leuk dat eind 16e en begin 17e eeuw van­uit de protestante hoek tegengas werd gegeven. Die moesten niets van dat volkse gefeest heb­ben, die wilden niets te maken hebben met heiligen. In Tiel werd de rem in 1618 aangetrok­ken, in Grave in 1614 en in Arn­hem in 1622. Historisch gezien een belangrijk moment. In die beeldenstorm vlucht het Sin­terklaasfeest in Nederland van de straat naar de huiskamers en wordt van een feest van volwas­senen een feest voor kinderen.
In andere protestante landen als bijvoorbeeld Duitsland komt de Sint helemaal niet meer aan de bak en wordt het vervangen door het kerstfeest: ‘goede ga­ven komen alleen van God en niet van een heilige’. Zo was ook de dennenboom oorspronkelijk verbonden met 6 december en Sinterklaas. Wanneer de heilige in protestante landen verbannen wordt en het Kerstkind de spitspositie inneemt, gaat de dennenboom mee en wordt beroepen tot kerstboom.
Pas in 1934 verschijnt Sin­terklaas in Nederland weer op straat bij de eerste intocht in Amsterdam.

Wodan
Sinterklaas. Plaatjes waren er niet van hem dus fantaseerde men er in het westen op los en waren vrijages met het beeld van Wodan niet vreemd. Wodan verplaatst zich op Sleipnir, een achtvoetig paard dat zich sneller dan de wind door de lucht voort­beweegt (de schimmel over de daken?). Een teken van Wodan is de speer (de staf?)

Chocolade-, boter- en banket­letters worden gezien als runete­kens van Wodan, terwijl koeken en marsepein in gedaanten van dieren en mensen zouden kun­nen wijzen naar vroegere hei­dense offergaven. En alles komt via de schoorsteen. De schoor­steen, die pas in de elfde eeuw wordt uitgevonden en het gat in het dak vervangt dat eeuwen­lang in de mythologie de snel­weg was tussen de geesten en de mensen.

Sinterklaas. Een historisch fi­guur. Ook in de kinderharten van ouderen. In het tweede deel van haar boek is Rita Ghesquiere (41) samen met haar studenten bijna verdronken in de enorme hoeveelheid sinterklaasverhalen die geschreven zijn. Verhalen die een beeld geven van de betekenis die Sinterklaas hon­derden jaren heeft en nog heeft. Telkens in een andere ge­daante, want ook de bejaarde heilige kon niet ontkomen aan veranderende pedagogische ontwikelingen. Van de strenge, maar rechtvaardige heilige, tot de een wat machteloze oude speelgoedbrenger in de alterna­tieve verhalen.

Letter voor letter stript Rita Ghesquiere Sinterklaas tot de naakte heilige waarheid en ont­dekte ze misschien niet het we­tenschappelijke bewijs dat hij bestaat, maar wel iets anders: de man die de beeldenstorm overleefde, het protestantisme, de secularisatie en zelfs weliswaar met kleerscheuren, de commercie.

Blijft over het sinterklaaswonder, het sinterklaasgeheim. De verhalen en rituelen die ge­neraties bij elkaar brengen. Elke generatie vertellers heeft haar stempel gedrukt op de tra­ditie, haar eigen accenten ge­legd. De sinterklaasverhalen zijn hiervan de sporen, de af­drukken. Ze vormen op hun beurt, een netwerk van teksten en tekens, een verhaal van gene­raties.”

En als morgenavond zelfs een echte professor haar schoen zet, moet er een kern van waarheid schuilen in de figuur van Sin­terklaas.
En Rita Ghesquiere hoeft er geen wortel in te stop­pen. Haar schoen zal na dit boek gretig gevuld worden.

Ergens op de hoge, hoge da­ken zal een vreemdeling zeker, die verdwaald is zeker, zachtjes uit een schoorsteen in Leuven horen:

Sint Nicolaas, Goedheilig Man,
die oud is, maar niet sterven kan
zolang nog ergens op aarde
een menskind zijn droom bewaarde                                     

 

‘Van Nicolaas van Myra tot Sinterklaas’,
Rita Ghesquiere. Uit­gever Acco Amersfoort

(Hans Jacobs in De Gelderlander, *04-12-1989)

.

Sint-Nicolaasalle artikelen

Jaarfeestenalle artikelen

VRIJESCHOOL in beeldSint-Nicolaas

 .

348-327

 

 

 

 

 

 

 

 

.

VRIJESCHOOL – Jaarfeesten – St.-Nicolaas (14)

.

DE PSYCHOLOGISCHE ACHTERGROND VAN SINTERKLAAS

Ons land leeft weer* in de ban van Sinterklaas, het grote feest voor alle kinderen en…volwassenen, want deze gedragen zich ten opzichte van het
sinterklaasfestijn weer als kinderen. Velen hebben zich dit ook wel eens gerealiseerd, zonder er echter dieper over na te denken. De psychologie van het sinterklaasgebeuren zal dan ook voor menigeen een verrassing betekenen, boeiend en moeilijk als zij tege­lijk is. Onze medische medewerker dr. Kater beschrijft deze psychologische achtergronden, terwijl Han Wielick, in de (vreemde) geschiedenis van Sinterklaas duikt.

Al wekenlang zetten de kinderen in ons land hun schoen onder de schoorsteen, bij een radiator van de centrale ver­warming of in de douchecel, zoals de Amerikaanse kinde­ren hun kousen op deze plekken hangen rond Kerstmis. Van het moment dat de goedheiligman — als schutspatroon van de stad — door de burgemeester van Amsterdam offi­cieel is begroet, neemt hij bezit van ons landje en gaat hij — zoals de legende dat zegt op zijn schimmel over de daken rijden, vergezeld van een zwarte knecht, die op zijn bevel goede gaven — vooral pepernoten — door de schoorsteen gooit.

Iedere kenner van symbolen erkent hier de reminiscenties aan oude vruchtbaarheids- en bevruchtingsriten. Niet zo vreemd, want in de goedheiligman is veel verenigd: zo is het wel zeker dat hij in de plaats kwam van mythische figuren als Donar, Fro en vooral Wodan. Figuren die in de tijd van het vroegste christendom en daar­voor eigenschappen werden toe­geschreven en voorwerpen bij zich droegen die onze sint nu nog steeds heeft. Bij voorbeeld de pepernoten en de roede, zin­nebeelden van  vruchtbaarheid, de vrijers en vrijsters, de magi­sche koeken, die tot liefde en huwelijk aanspoorden en uiter­aard het witte paard, dat door het luchtruim kan rijden.

Frappant
De overeenkomst met bijvoor­beeld Wodan is frappant. Bereed de mystieke god een wit paard Sleipnir, onze Sint zit op een naamloze schimmel**, had Wodan een lange stok in de hand, onze sint heeft altijd een staf bij zich en droeg Wodan een lange cape, onze  goedheiligman heeft  een rode lange mantel aan. Voor Wodan offerden de mensen huiverend vlees, koeken en veel vruchten, nu eeuwen later zetten onze kinderen een schoen gevuld met wortelen, brood — op het platteland hooi — voor sints paard klaar.

Een en ander wil niet zeggen dat St.-Nicolaas niet zou hebben geleefd. Dit is onbetwistbaar be­wezen, al zal hij wel niet de door een slechte herbergier ge­slachte jongetjes weer tot leven hebben gewekt. Hij kan best, zoals aan hem wordt toegeschre­ven, iedere nacht een klompje goud door het venster van drie adellijke, doch zeer verarmde zusters — die geen bruidschat bezaten, niet konden huwen en onkuis verder moesten leven — hebben gegooid. Hij was name­lijk de enige zoon van zeer wel­gestelde ouders, door de broer van zijn moeder — die aartsbis­schop van Myra was — tot de geestelijke stand gevormd. Later — toen hij het vermogen van zijn ouders had geërfd — volgde hij zijn oom op en stond hij be­kend als een bisschop die een­voudig leefde — een uitzondering in de derde eeuw na Chr. bij geestelijk
hoogwaardigheids­bekleders — en veel van zijn vermogen weggaf aan
maat­schappelijk zwakken. Ook een opmerkelijk feit in die tijd, en daarom verbreidde zijn goedheid zich ver over de grenzen van Lycië (in Klein-Azië).

Glans
Zijn openlijke afkeer voor keizer Diocletianus, die de christenen gruwelijk vervolgde, liet marte­len en ter dood brengen, waarte­gen hij predikte, gaf Nicolaas nog meer glans, terwijl  zijn sprekerscapaciteiten — hij be­heerste bijvoorbeeld de kerkver­gadering in Nicea in 325 volko­men — hem beroemd maakten bij zijn geestelijke broeders. Toen hij in 342 stierf, werd hij begraven in de kathedraal van Myra, maar  zijn bekendheid was en bleef zo groot dat Ita­liaanse vissers omstreeks 800 zijn gebeente uit de inmiddels door de Mohammedanen ver­woeste kerk haalden en naar Bari brachten, waar hij in de St.-Nicolaasbasiliek werd bijge­zet.

In de zesde eeuw was St.-Nico­laas al beroemd als heilige en waren in hem heidense riten verenigd.

In verschillende sinterklaaslied­jes komt men nog steeds de overblijfselen van die voor-chris­telijke riten tegen. In het stadje Sint-Nicolaas in Vlaanderen
zin­gen de meisjes nog:
„Help ons lieve Sinterklaas”
„ik ben al achttien en in volle bloei”
„waarom wachten, vervul mijn wensen”
„anders verkommer ik mijn hele leven”

of:

„dit sintenbiertje, blond en hel­der”
„doet mirakels in de Kelder”.

Wij vinden dezelfde symboliek aangeduid in de dromen van jonge meisjes die hun prins ver­wachten, schrijft prof. dr. J. A. M. Meerloo in zijn essay over „Sint-Nicolaas en de psychologie van het geven”.

’t Is een vroeger gepubliceerd uit­treksel van zijn boek „Sinter­klaas op Broadway”, dat bin­nenkort zal verschijnen en waar­aan de psychologische beschou­wing in dit artikel ten dele werd ontleend.

Bijna nooit wordt symboliek zo duidelijk unaniem gehanteerd als in de sinterklaasperiode. Het ritueel van geven en ontvangen, dat onbewust deel schijnt te zijn van de alom gevierde midwin­terfeesten, is voor velen heel moeilijk. Dat openbaart zich bij het uitkiezen en kopen van ge­schenken en de verborgen frus­traties waarmee zij vaak ge­paard gaan. De grappen en grol­len van sinterklaasavond bren­gen die spanning gewoonlijk wel tot ontlading.

Dat is moeilijker in die landen waar Santa Claus om praktische (commerciële) redenen naar Kerstmis werd verschoven. Het geven en ontvangen staat daar veel meer onder spanning en de oude „heidense” motieven die in het sinterklaasfeest meespelen zijn daar meer naar het onder­bewuste verdreven. Daarom moeten wij onze Hollandse Sin­terklaas goed in ere houden, raadt prof. Meerloo aan.

Het midwinterfeest is bijna uni­verseel. Het juulfeest was het voorchristelijk feest van het licht dat terugkeert, het feest van de rijzende hoop en verwach­ting dat het jaar herboren zou worden. De 25ste december was oorspronkelijk de geboortedag van de zonnegod Mithras. De Ro­meinen vierden hun Saturnalia omstreeks deze tijd.

Al die oude mythische feesten hebben betrekking op wat eens in voorhistorische tijden werd gevierd als de zonnewende, de terugkeer van het licht en daar­mee de vruchtbaarheid van de grond. Op een hoger niveau be­tekenen Sinterklaas en Kerstmis de overwinning van goed op kwaad, zoals verschillende reli­gies dat op hun eigen wijze uit­drukken. In het joodse chanoeka­feest wordt dit ook duidelijk.

Alle prehistorische midwinterfes­tijnen waren bekend als gewijd aan de vruchtbaarheid van de mens en moeder aarde. Kaars­licht, dennengroen, mistletoe en het vrije zoenen zijn deel van de zorgenloze libidineuze feesten. In Amerika staan de kantoorfees­ten voor kerst bekend om hun te vele drinken en hun ritualisti­sche ongeremdheid.
Het rijden over daken en het laten vallen van goede gaven zijn deel van een universeel vruchtbaarheids­symbool. Gods goede gaven wor­den verwacht ter wille van de continuïteit der mensheid.
Dit toevallige samenvallen van oude diepgewortelde heidense midwinterriten en de Sint-Nicolaassage verklaart volgens prof. Meerloo waarom de (universele libidineuze) drang die achter die riten schuilt, veroorzaakt heeft dat de twee belangrijkste protes­tantse landen na de 16e eeuw, Holland en Hongarije, alle refor­matie en beeldenstorm ten spijt, toch die ene roomse heilige trouw bleven.

Hij bleef tot hun onbewuste be­hoeften spreken. Hij is voor ons allen de vriendelijke gever en betekent het voortbestaan van alle leven.

Spanningen
Juist omdat de Sinterklaasvie­ring zo diep verworteld is met de behoeften van ons instinct — de belofte om geschenken te krij­gen, de behoefte om zich voort te planten, de strijd tussen goed en kwaad — kan deze viering tot nieuwe innerlijke spanningen lei­den op het moment dat we zui­vere feestvreugde verwachten. Maar door de manier waarop in ons land sinterklaasavond wordt gevierd, wordt dit op een pretti­ge wijze voorkomen. Het is een feest van geven van geschenken door jong en oud, onder het zingen van bijpassen­de liederen. Dat geven gebeurt weer in allerlei dikke verpakkin­gen, met duizend touwtjes en knopen eromheen. Vaak moet je lang naar het cadeau zoeken. De gever voegt meestal een stekelig gedicht bij zijn geschenk, dat de ontvanger hardop moet voorlezen. De doopceel van de ontvanger wordt gelicht in humoristisch rijm en heft daardoor reeds de spanning van het ambivalente geven op.

Kannibalisme                                
De ontvanger wordt belachelijk gemaakt maar krijgt iets daarvoor terug. En ieder geschenk wordt gegeven uit naam van deze goedheiligman, wiens beeltenis onderwijl in speculaasvorm, als chocola of suikergoed wordt opgegeten.
De psycholoog ziet dit
 als een overblijfsel van oude kannibalistische bijgedachten,  en het ‘geven’ in etymologische samenhang met ‘gif’ of ‘vergeven’.
Verder drukt dit typisch Hollandse ritueel van geven en ontvangen en zo mooi de tweeslachtigheid van alle geven. Onbewust willen wij immers allen de rijke almachtige gevers zijn, en niet de arme ontvangers. Maar in gemeenschappelijke pret en gelach veroveren de sinterklaasvierders hun wederzijdse vijandigheden, want vanavond kunnen schimpscheuten met gratie worden voorgedragen.
Zelfs de eetbare chocoladeletters die onze namen voorstellen, en de eetbare vrijers, laten ons zien hoe gesublimeerde kannibalistische ­tendensen in dit oeroude feest nog meespelen, concludeert de psycholoog. In de diepste zin vertegenwoordigt Sinterklaas het symbool van het voortdurend ontstaan van nieuw leven, van het gezegend-worden met nakroost, hetgeen voor onze voorvaderen de belangrijkste investeringen voorstelden.

Opwinding
Gedurende de nacht kruipt deze heilige in ieders bloed, waar hij zowel heilige als profane opwinding veroorzaakt. En dat geldt evenzeer voor vader kerstmis of vadertje winter (zoals het in Rusland wordt genoemd), of voor de Schimmelreiter in Duitsland of Frau Holle in Scandinavië.

Wekenlang zijn we gevangenen in de sinterklaas- en kerstdrukte. Etalages kijken, en nog eens kijken, en nog eens kijken, cadeautjes kopen of zelf maken. Leeftijd speelt geen rol, jong en oud doet eraan mee. Tot de geschenken horen ook allerlei vreemde dingen: sigaren en sigaretten van chocolade of suikergoed, munten, poppetjes, en meer. Tot en met het chocoladepotje-met-inhoud.
Als een overblijfsel van de instinctieve gewoonte van de baby die het geven van zijn lichaamsproducten als zijn eerste gave aan zijn ouders beschouwt, zo leert de psychologie verder.

Geven en ontvangen vormen de voornaamste activiteiten van de sinterklaasviering. De psycholo­gische betekenis van het geven van geschenken is voor velen niets anders dan het magisch bezitnemen van de ontvanger.

En zij voelen dat ze die weldadi­ge bedoeling van de schenker met een tegengeschenk moeten neutraliseren. Het onbewuste be­sef van wat geven psychologisch kan betekenen wekt vaak ach­terdocht bij de ontvanger, voor­al ook omdat hij eigenlijk zelf de almachtige weldoener zou willen zijn. Daarom bestaat er vaak een onwil om dankbaar te zijn, hoewel de gift goed bedoeld was.

Overheersing
Kinderen zijn zich goed bewust dat menig cadeau een vorm van nieuwe overheersing kan aan­kondigen, en voelen zich erg on­zeker als ze een cadeau krijgen, en bang dat dit weer zal worden afgenomen. Het geven wordt vaak misbruikt als omkoperij om goed op te passen en braaf te zijn. Kinderen die van alles krijgen kunnen het niet laten om dat wat ze weggeven te vergelij­ken met wat ze ontvangen. Maar ook volwassenen blijven aan die meetlat hangen, en ver­gelijken de waarde, zonder naar de bedoeling van die geschenken te vragen.

Het feit dat na Sinterklaas en Kerstmis duizenden mensen hun geschenken proberen te ruilen in de winkel waar ze gekocht zijn, bewijst dat de bedoeling van de gever minder wordt geapprecieerd dan de geldelijke waarde van het cadeau.

Gelukkig bestaat er bij de meeste mensen een vol­wassen manier van geven en ontvangen. Psycholo­gisch bewijs je iemand een goede daad wanneer je zijn geschenk in dank ontvangt, mits schenker en ontvanger dit gevoel van wederkerigheid de­len.
Mijn-plezier-is-zijn-plezier. En daarom hoort bij een sinterklaasge­schenk een gedicht, als de creatieve uiting van sym­pathie.

SINT DOORSTOND VELE STORMEN

In ons land wordt Snterklaas al eeuwenlang gevierd. De goedheiligman was – en is nog steeds – de heilige van allerlei vereni­gingen en ambachten, schutspatroon van steden en broederschap­pen en was het van veel gilden. Reeds rond het jaar elfhonderd was hij heilige van het ambacht, in 1341 van de advocaten en daarna werd hij het van de zeelieden, bakkers, apotheken, nota­rissen, specerijhandelaren, kolendragers, voerlieden, kappers en zo kunnen wij nog even door gaan.

Kampen was de eerste stad die hem als stadspatroon aannam, daarna volgde Amsterdam.
Sint-Nicolaaskerken zijn er in tientallen steden en dorpen en zelfs ziekenfondsen kozen hem als hun schutspatroon.
Gemakkelijk heeft de oude sint het niet altijd gehad, want tij­dens de Reformatie werden alle „paapse invloeden” verboden, maar ondanks strenge keuren (verordeningen) zelfs tegen het schoen zetten rond het sinterklaasfeest, bleef men Sinterklaas trouw. Daarna had hij in onze tijd alleen nog een stormpje van pedagogen te doorstaan, die strijd voerden tegen alle oneerlijk­heid in de opvoeding van het kind en dus ook ten strijde trokken tegen Sinterklaas. De goedhelligman deed wel een paar conces­sies: zijn knecht verbood hij te veel met de gard te zwaaien en kinderen met de zak te dreigen, terwijl hijzelf minder dan vroe­ger bestraffend optrad.

In de sinterklaasviering kwam vooral na de tweede wereldoorlog grote verandering, – om van de cadeaus maar niet te spreken – want werd 5 december (strooiavond) voor de tweede wereldbrand bijna niet gevierd – er werden in de meeste gezinnen toen geen cadeautjes uitgepakt, die vonden de kinderen pas de volgen­de morgen op de plek waar zij de avond te voren hadden gezon­gen, uitgestald op een met een wit laken gedekte tafel – nu is de viering bijna overal op 5 december en vergiste een quizkandi­daat zich hierdoor zelfs in de datum van St.-Nicolaas’ verjaardag. Berend Boudewijn noemde – terwijl de kandidaat zich vertwijfeld tegen het voorhoofd sloeg – toen de volgens hem juiste datum: 6 december. De quizmaster was echter even fout als de onder­vraagde, want wanneer er één zaak zeker is in de mysteries rond Sinterklaas is het wel dat 6 december niet de verjaardag was (en is) van de goede sint, maar zijn sterfdag, dit jaar* zes­tienhonderddertig jaar geleden….

(Dr. Kater en Han Wielinck in onbekend landelijk dagblad, *02-12-1972)

**deze heet nu Amerigo

.

Sint-Nicolaasalle artikelen

Jaarfeestenalle artikelen

VRIJESCHOOL in beeldSint-Nicolaas

.

347-326

 

 

 

 

 

 

 

 

.

                                                       

VRIJESCHOOL – Jaarfeesten – St.-Maarten (1)

.

VERBORGEN LICHTJES

Sint-Maarten staat niet op zichzelf. Het donker jaargetijde wordt ingeluid door Michaël, om via Martinus en Sint-Nicolaas uiteindelijk tot het kerstlicht te komen.

Hoe het u vergaat weet ik niet, maar ik word elk jaar weer verrast door het Michaëlsfeest. Nog nazinderend van de zomer lukt het me nog net om de voorbereidingen te treffen. Het is alsof je met een schok wakker wordt; ongeveer het gevoel dat je hebt als je na het aflopen van de wekker nog even blijft liggen en dan ineens ziet dat het kwart voor acht is in plaats van kwart voor zeven. Je bent nog net op tijd op je werk, maar vraag niet hoe. Soms nog tijdens de dag zelf, maar anders in ieder geval in de dagen erna hoor je om je heen dezelfde geluiden: de plannen die we voor de zomer hadden, moeten nu maar eens worden uitgevoerd. Voor een Michaëlsfeest op school, kunnen spelen en opdrachten die moed en slagvaar­digheid oproepen, worden gemaakt en be­dacht. Met mikspelletjes, zoals in zijn een­voudigste vorm de spijker op de kop slaan, boogschieten of het moeilijke speerwerpen, wordt gericht op het gestelde doel. Ook op­drachten en speurtochten waarbij de rich­ting en de goede weg zelf moeten worden ge­vonden en waarbij moeilijkheden worden overwonnen, vormen een goed motief voor zo’n feest.

Moeilijkheden de baas worden en zuiver­heid van richting en doel te pakken krijgen, is nodig om de draak te bestrijden. Nauw verweven met Michaël is namelijk het beeld van de draak die zieltogend het onderspit zal delven. In veel verhalen is het de jonkvrouw die ten offer valt aan de draak, als een moe­deloos, berustend volk de kracht niet bezit om zich tegen deze donkere onheilsmacht te verweren. De kracht om nieuw leven te ba­ren, ontwikkelingskrachten te schenken, droogt dan op, wat tot uitdrukking komt in de opgedroogde bron of de verdorrende ap­pelbomen in deze legendes.

Metamorfose
Van 29 september naar 11 november, het sintmaartensfeest, lijkt een hele sprong. Tijdens de uitvoering van al die gerijpte plannen, komt een feest waarin een heel an­dere stemming ontstaat. Toch is er een rela­tie te ontdekken. Deze reikt echter verder en wordt zichtbaar door de daaropvolgende feesten Sint-Nicolaas, advent en Kerstmis erbij te betrekken.

We kennen het verhaal van Sint-Maarten: een groep Romeinse soldaten komt voor de poort van de stad Amiens. De soldaten heb­ben een lange rit achter de rug en verlangen ongetwijfeld naar eten en een bed. Naast de poort zit een man, een bedelaar, half naakt en hongerig. Hoewel de kans klein is dat hij wat krijgt, vraagt hij toch om een aalmoes. Maarten wordt getroffen door de aanblik van deze mens. Hij houdt zijn paard in en trekt zijn zwaard. Hij snijdt zijn mantel doormidden en reikt de helft aan de bede­laar.

Die nacht verschijnt Christus in zijn droom. Hij draagt het afgesneden stuk van de man­tel om zijn schouder en spreekt tot de enge­len die bij hem zijn: ‘Martinus, de onge­doopte, heeft mij met een kleed omhuld.’ Maarten laat zich hierna dopen en stelt zijn leven in dienst van Christus. Zoals Maarten deelde, moeten wij ook de­len. Het is de kunst om onze ideeën en plan­nen met anderen te delen, niet om hen voor onze plannen te winnen, maar om daadwer­kelijk te delen. Ook al worden de plannen dan anders dan wij hadden gedacht, of mis­schien wel juist daarom. De kleinsten doen het ons voor, uiteraard in het gebied waar zij zich thuis voelen: de na­tuur. Een knol of grote winterpeen wordt uit­gehold. Van deze vrucht, tot wasdom geko­men in de donkere aarde, wordt de buiten­kant, de huid of schil, bewerkt zodat de uit­gesneden zon, maan en sterren transparant oplichten door het licht van het kaarsje dat er binnenin is geplaatst.

Wie ooit zelf als kind met zo’n lichtje langs de deuren van het dorp of de hele stadswijk heeft gelopen, kan zich – naast de pret – het bedelaarsgevoel dat je kreeg zodra er werd aangebeld nog levendig herinneren. Lopen met zo’n lichtje over straat is spannend en feestelijk, maar jezelf als arme tentoonstellen en zingend vragen om een appel of een peer is wel een hele drastische metamorfose van moed en besluitkracht. Toch komt het bij Sint-Maarten daarop aan. Uiterlijke kracht werkt in het sociale leven al­leen maar vruchtbaar in samenhang met in­nerlijke moed. Het liedje heeft in al zijn een­voud ook een verborgen wijsheid:

Sint-Martinus bisschop
Vriend van verre landen
Dat wij hier met lichtjes lopen is geen schande
Hier woont een rijk man
Die ons heel wat geven kan
Geef een appel of een peer
Komen we ’t hele jaar niet meer

De rijke man kan van zijn oogst schenken aan de kinderen; een appel die met zijn ster­vormig hart en ronde vorm de verbinding met de hemel representeert of een peer die door zijn zwaar uithangende vorm en over­rijpe smaak meer met de aardse krachten is verbonden.

Tegelijkertijd wijst dat nog verborgen lichtje ons op het grote licht dat gaat komen. In de steeds donker wordende tijd van het jaar kan ons dat tot troost zijn.

Kindervriend
In de daarop volgende adventstijd beleven we het korter worden van de dagen en de steeds lager staande zon. Het lijkt of de maan aan invloed wint en de zon zich terugtrekt. De eerste adventzondag (dit jaar* op 2 decem­ber) wordt volgens oud gebruik de eerste kaars van de adventskrans aangestoken. In Nederland lijkt deze eerste week overvleu­geld te worden door het feest van Sint-Nico­laas.

Van deze goede bisschop van Myra, een Arabische stad**, geeft de geschiedenis weinig of geen feiten***. Er wordt zelfs getwijfeld of hij in de vierde of de zesde eeuw leefde. Pas na het jaar 1000 komen de legendes en verhalen over de beschermheilige van zeevaarders, jonkvrouwen en kinderen ook in de streken ten noorden van de Alpen voor. De goedheilig man brengt degenen die in moeilijkheden verkeren tot nieuw leven. Zo­als in het verhaal van de kindertjes die bij een slager om onderdak vragen, maar wreed worden weggestuurd. De slagersvrouw is echter belust op het geld dat ze bij zich zou­den hebben en biedt hen toch een slaap­plaats aan. Als zij en haar man ’s nachts ont­dekken dat er niets van rijkdom bij de arme wichten is te bespeuren, brengen ze de kin­deren om, hakken ze in stukjes om ze vervol­gens in een pastei te verwerken. Nicolaas in een droom gewaarschuwd door een engel, gaat naar de markt waar de vlees­waren liggen, slaat een kruis boven hen en brengt ze terug in het leven. Dit is een legende die ver af staat van de wijze waarop we thans het sinterklaasfeest bele­ven. Sinterklaas heeft in deze moderne tijd een aantal feestaspecten die zowel eigentijds zijn als hun wortels in het verleden hebben. Overgebleven is in elk geval de kindervriend. Met Sinterklaas verras je de ander. Door het delen, het samen werken en leven, hebben wij elkaar zo goed leren kennen dat er ruimte is gekomen om de ander te verrassen. Eerst met een gedicht waarin we de ander een spiegel voor mogen houden, hem of haar iets van zichzelf mogen laten zien. Goedmoedig, vriendelijk en met humor, maar wel duide­lijk, glashelder. Als pleister op de wonde volgt dan een geschenk, met zorg en liefde voor de ander uitgekozen. Het is altijd weer spannend of je het gevoel van gewaardeerd worden kunt oproepen.

Edelsteen
Met Sint-Maarten krijgt ieder een geschenk dat hetzelfde is. Met Sint-Nicolaas is het juist de kunst iets persoonlijks voor ieder apart te vinden. Het gebaar is bij Michael doelge­richt, bij het Sint-Maartensfeest ontvangend en bij Sint-Nicolaas schenkend. In de weg van het licht door deze drie feesten is waar te nemen dat waar de uiterlijke zon afneemt – en niet alleen in het kinderlied ‘Zie de maan schijnt door de bomen’ – de invloed van de nacht toeneemt en het licht binnen juist aan kracht wint.

Tijdens de adventstijd bereiden wij ons voor op de komst van het Zonnekind. Het is een tijd van bezinning; hoe werken de uitgevoer­de plannen, zijn ze in overeenstemming met onze idealen of moeten ze meer doorwarmd, meer doorlicht worden? Uiterlijk wordt die voorbereiding zichtbaar door de kerststal. Op de eerste adventzon­dag wordt een tafel met behulp van mooie stenen en hout een landschap gemaakt met daarop het stalletje. De weg er naar toe voert langs edelstenen en Jozef en Maria komen met hun ezeltje elke dag een beetje dichterbij.

Op de tweede adventzondag wordt de tafel versierd met bloemen. Het is elk jaar weer een feest om te zien hoe kleurrijk het geheel daarvan wordt.

Op de derde adventzondag verschijnen de schapen en de os in de stal; ook de dierenwe­reld bereidt zich voor. Ten slotte komen op de vierde adventzondag de herders. Als dan ook nog de kerstboom in huis wordt gehaald, versierd met kaarsen, tekens en dertig rode en drie witte rozen, is alles klaar om het Kind te ontvangen.

(Marcel de Leuw, Jonas nr 5, 02-11-1990)*

**Myra was een stad in Turkije; *** er is meer bekend dan hier wordt verondersteld: zie o.a. de sintnicolaasartikelen 4,  7,  12

.

Sint-Maartenalle artikelen      nr.5: meer over lantaarn maken

Jaarfeestenalle artikelen

VRIJESCHOOL in beeldSint- Maarten voorbeelden van lichtjes

.

346-325

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

 

 

 

 

 

 

.

VRIJESCHOOL – Jaarfeesten – St-Maarten (2)

.

EEN KRITISCHE DAG

Binnenkort zullen in de avondsche­mering weer rijen kinderen zingend langs de huizen gaan, hun lantaarntjes in de hand:

‘Met honderddui­zend lichtjes aan, daar komt Sinte-Maarten aan’.

Een kaarsje in een uit­geholde koolraap of peen werpt de fi­guurtjes die daarin zijn uitgesneden flakkerend in het rond.

‘Goe’ vrouw, geef wat.’ en:
‘Hier woont een rijk man, die ons best wat geven kan…’
En steeds weer klinkt het refrein:
‘Geef wat, houd wat, ’t naaste jaar wel weer wat.’

In weerwil van het feit dat vooral te­genwoordig 11 november in het zuiden van ons land te boek staat als 11/11-avond, waarin de carnavalsverenigingen on­der rumoer en feestgedruis hun voornemens voor het aanstaande carnaval ‘optuigen’, wordt nu toch ook steeds vaker Sint-Maar­ten weer op oude wijze gevierd.

‘Geef wat, houd wat.’  Sint-Maarten was een belangrijke dag voor alle mensen die van het land leefden. De oogst was binnen en ieder­een mocht van de overvloed genieten. Een korf, de schuddekorf, hing die avond boven het vuur. Met appels en noten, kastanjes en mispels. Kinderen grabbelden naar de ge­roosterde vruchten als de korf werd geschud. De slacht was begonnen, de most werd wijn. Op deze dag werd ook de pacht betaald en nieuw volk in dienst genomen. De elfde november was een van de kritische dagen (een merkeldag of lotdag) in de loop van het jaar, waarop je in de natuur kunt\af­lezen hoe het weer de komende tijd zal zijn. Het duurt daarna nog veertig dagen tot de kortste dag is aangebroken. Sint-Maarten ligt ook precies tussen het feest van Michaël en kerstavond in.

Allerlei oude weerspreuken verwoorden de ervaringen, die men op zo’n kritische dag door de jaren heen kon hebben.

‘Is ’t donke­re lucht op Sint Martijn, zo zal ’t een zachte winter zijn; maar is die dag het weder helder, de vorst dringt door in menig kelder’,

zegt een daarvan. En een andere:

‘Een donkere Sint-Maarten, een lichte Kerstmis’.

Het feest van Sint-Maarten valt op een van die dagen, waarop het gebeuren in de natuur en in het leven van de mensen een verbond lijken te hebben gesloten, elkaar aanvullen. De ge­stalte van de heilige Martinus voegt hieraan nog een extra dimensie toe.

Op 11 november 397 werd Martinus, bis­schop van Tours, in zijn stad begraven, drie dagen na zijn dood. Hij werd een van de meest vereerde heiligen. Vele oude kerken, ook in ons land, dragen daarom zijn naam. Martinus leeft in de herinnering voort als de jonge Romeinse soldaat, die in Amiens een halfnaakte bedelaar zag zitten en zonder veel nadenken zijn zwaard trok, zijn mantel doormidden sneed en de bedelaar de helft gaf. Dan, in de nacht, verschijnt Christus aan hem, met de mantel bekleed, in een droom. En zegt tot Martinus: ‘Wat je voor de bede­laar deed, heb je voor mij gedaan.’ Martinus bekeerde zich tot het christendom, werd monnik en stichtte later het eer­ste klooster in Gallië. Hij werd — aan­vankelijk tegen zijn wil — bisschop van Tours en stichtte nog vele kloos­ters, om ook de landelijke bevolking tot het christendom te brengen. Want tot dan toe was het christendom voor­al tot de stedelijke bevolking doorge­drongen.

Vijfentwintig jaar lang werkte hij on­vermoeibaar in zijn bisdom en kreeg de naam, een wonderdoener, genezer en zelfs opwekker van gestorvenen te zijn. Zo wordt verteld dat hij, zoals eens de profeet Elia, de gestorvenen met zijn eigen lichaamswarmte weer tot leven wekte. De mensen beleefden hoe hij, dankzij zijn verbinding met Christus, ziekte en dood grenzen kon stellen. Zijn daad van mensenliefde, aan de bedelaar bewezen, kreeg zijn vervulling in wat hij mensen kon geven, doordat hij van over de grenzen, die het leven op aarde stelt, kon handelen. Sint-Maarten riep het vermoeden van een nieuw begin in de mensen wakker. Zijn spontaan volvoerde daad jegens de bedelaar bracht dit tot uitdrukking. Wat aan één mens ten goede kwam, vermenigvuldigde zich door de glans van het medelijden. Men­sen kunnen het gevoel krijgen dat voortaan, over de grens van het hier en nu heen, iets van die glans ook hun kan toevallen. In de wisselwerking van de natuur om ons heen en de intimiteit van de eigen binnenwe­reld, kan iets ontstoken worden, dat een vooruitblik biedt op toekomstige gebeurte­nissen en handelingen.

‘Met honderdduizend lichtjes aan, daar komt Sinte Maarten aan.’

Sint-Maarten brengt in de donkere novembermaand het licht van vrijgevigheid en naastenliefde, en de zekerheid van een glans, die het aardse le­ven overstijgt.

(Arie Boogert, Jonas nr. 5, 30-10-1987)

.

Sint-Maartenalle artikelen      nr.5: meer over lantaarn maken

Jaarfeestenalle artikelen

VRIJESCHOOL in beeldSint- Maarten voorbeelden van lichtjes

.

345-324

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

 

 

 

 

 

 

 

 

.

VRIJESCHOOL – Jaarfeesten – St.-Maarten (3)

 .

HET LICHT VAN SINT-MAARTEN

November, maand van nevelsluiers, van koude regenvlagen, van stormen die de laatste dorre bladeren van de bomen blazen. Scherp steken de kale takken af tegen de lucht. Het netwerk van kleine twijgjes is als kunstig kantwerk. De bomenlanen worden weer licht en je kunt de vogels weer goed zien, nu het beschermende bladerdek is weggedwarreld op de herfstwind. Het afsterven van het plantenleven wordt weerspiegeld in de herdenkings­dagen voor de doden, de feestdagen van Allerzielen en Allerheiligen. Wij richten onze aandacht op het rijk van de gestorvenen, maar dat betekent te­gelijk voor ons zelf een ‘memento mori’.

Daarbij is het een hoopvolle gedachte, dat in de natuur geen enkel blad los­laat, voordat de knop voor het nieuwe blad is gevormd. Aan al dat schijnbaar dode hout is de belofte van nieuw le­ven zichtbaar.

Iets van dat tere, nieuwe begin is terug te vinden in de wijze waarop in deze weken het sintmaartensfeest wordt gevierd.

In de eerste week van november wordt op de vrijescholen, en misschien ook wel elders, het verhaal van Sint-Martinus verteld als voorbereiding op de eigenlijke viering op 11 november:
‘Eens, op een koude winteravond, reed een troep Romeinse soldaten naar de stad Amiens. Zij reden in draf, want zij wilden voor het vallen van de nacht binnen de muren van de stad zijn. Toen zij bij de stadspoort kwamen, trad een gestalte uit de don­kere schaduwen tevoorschijn, een man in lompen gehuld en bevend van de kou. Hij strekte zijn hand uit voor een aalmoes. Een van de ruiters, een jong officier, hield zijn paard in. Hij wist dat hij geen geld bij zich had, maar de ellende van die verkleumde bedelaar trof hem diep. Wat kon hij hem geven in plaats van geld?

Ineens wist hij wat hij doen moest. Hij trok zijn zwaard, greep zijn warme ruime mantel vast, sneed er een stuk af en gaf dat aan de bedelaar, zonder te letten op het spottend lachen van zijn kameraden.

In de nacht daarop verscheen hem Christus in een droomgezicht, bekleed met het afgesneden stuk van zijn man­tel, en Hij zei tot de engelen die met Hem waren: ‘Ziet: Martinus, die nog niet gedoopt is, heeft mij met een kleed omhuld’.
Dit visioen maakte zo’n indruk op de jongeman, dat hij zich kort daarna liet dopen.’

Op de avond van 11 november zelf lo­pen de kinderen met hun dansende lichtjes langs de huizen in een lange, lange stoet. En dan kan het zijn dat zij hem ontmoeten, die geheimzinnige ruiter met de wijde, waaiende mantel op zijn hoog wit paard… Ook in vroeger tijden liepen de kinde­ren met hun lantarens langs de straten.

De liederen die ze zingen, zijn vaak heel oud. Maar toen lag de nadruk op het bedelen bij de welgestelden. Wat de kinderen ontvingen aan vruchten en noten of koek was een welkome aanvulling op het karig rantsoen van het eigen huis.

In deze tijd heeft het lopen met de lampjes een ander karakter gekregen. Het bedelen is geen noodzaak meer, al hoort het er wel bij, maar meer als ge­baar, als beeld van geven en ontvangen. De mand met rode appeltjes die een vriendelijke moeder meegeeft om uit te delen in de klas, is afgesproken werk. En toch, het hoort erbij: die ge­stalte in de lichte deuropening, de schaal met lekkernijen waar ieder kind langs mag lopen en wat uit mag kiezen. Het is het licht dat ieder kind mee­draagt, dat in deze tijd de volle aan­dacht krijgt. Dagen van tevoren wordt geknutseld aan de lampion. De oudere kinderen lepelen zorgzaam een voeder­biet uit of een koolraap. Mooie sterfi­guren worden erin uitgesneden, en het lichtje daarbinnen maakt die harde knol ineens doorschijnend en stralend, zodat je er steeds weer naar kijken moet. Als het op 11 november waaierig en regenachtig weer is, dan beleef je het sintmaartensfeest het beste. Want dan kost het de meesten moeite om dat kleine lichtje in je lantaren brandende te houden!

Waarom wordt ons juist deze gebeur­tenis uit het lange, werkzame leven van Sint-Martinus verteld? Hij was im­mers pas 18 jaar oud, toen hij de bede­laar ontmoette. Hij stond nog aan het begin van zijn leven. Waarom heeft juist dit verhaal zo tot de verbeelding gesproken, dat er vele schilderijen, reliëfs en beeldhouwwerken zijn die deze ontmoeting bij de stadspoort in beeld brengen? Tot drie keer toe dat woord ‘beeld’, en ik meen dat daar ook een antwoord te vinden is.
Deze ontmoeting op de drempel van het ene gebied naar het andere spreekt ook ons aan als beeld, als oerbeeld dat uitstijgt boven de zintuigelijk waar­neembare handeling. Ook het feit dat de mantel van Sint-Maarten door de Frankische koningen als rijksrelikwie werd vereerd en bewaard, wijst in diezelfde richting. Dat het waarschijnlijk niet meer de oorspronkelijke mantel was, maakt in we­zen geen verschil. Er was een aparte kleine ruimte gebouwd waar de cultusdienst gehouden kon worden, en waar de mantel (Lat. cappa) werd be­waard. Die ruimte werd de ‘capella’ genoemd, waar ons woord ‘kapel’ van­af stamt.

Voor Martinus, de jonge Romeinse of­ficier, betekende deze ontmoeting bij de poort en de droom daarna de grote ommekeer, het inslaan van een totaal andere richting, een nieuw begin. Dat blijkt uit het verdere verloop van zijn leven. Hij kiest voor Christus, zoals eens die andere legeroverste deed, Sint -Joris. En om dat tere, nieuwe begin wat meer stevigheid te geven, trekt Martinus zich terug uit de wereld. Ja­renlang leeft hij als kluizenaar op een eiland in de rivier. Ook later woont hij nog eens vele jaren in een stil klooster in de wouden van Gallië, totdat hij ge­roepen wordt naar de hoge post van bisschop van Tours.

Maar hoe valt dat alles te rijmen met dat kleine, flakkerende vlammetje in die uitgeholde aardeknol? Misschien kunnen we een vermoeden krijgen van de samenhang, als we het Sint-Maartensfeest plaatsen in het gro­te geheel van jaarfeesten. Aan het be­gin van de zomer klonk de roep van Johannes de Doper: ‘Verander uw ge­zindheid! Het rijk der hemelen is na­bij!’ – De consequentie daarvan kon­den we in de Michaëlstijd beleven: de strijd met de draak. We zouden alles wel eens even anders aanpakken. We wilden zoveel, maar er bleek zoveel tegenstand te zijn. En langzamerhand moesten we een evenwicht zien te vin­den in die stormachtige zieleroerselen. De wil om dingen te doen en recht te zetten, blijkt bij nader inzien eerst nodig om naar onszelf te kijken. De blik wordt naar binnen gericht. ‘Ver­ander de wereld, maar begin bij uzelf!’ En dat begin is zo teer en kwetsbaar als een vlammetje dat flakkert bij het minste zuchtje wind.

Als we echter kans zien dat vlammetje brandend te houden, dan zal dat licht­je drie weken later terugkeren in een andere vorm. Op de eerste Advents­zondag staat daar die ene kaars te branden, hoog en stil, in de omhulling van ons huis. Dat licht wordt iedere volgende adventszondag sterker, tot­dat met Kerstmis een wijd, warm lichtkleed geweven is waarin het Kerstkind ontvangen kan worden.

(Marieke Anschütz, Jonas nr. 5, 03-11-1978)

 

Sint-Maartenalle artikelen      nr.5: meer over lantaarn maken

Jaarfeestenalle artikelen

VRIJESCHOOL in beeldSint- Maarten voorbeelden van lichtjes

.

344-323

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

 

 

 

 

 

 

 

 

.

 

VRIJESCHOOL – Jaarfeesten – St.-Maarten (4)

.

SINT-MAARTEN, NABIJHEID VAN EEN WERELD OVER DE DREMPEL

Het Sint-Maartensfeest valt in de  novembermaand. Met Allerheiligen en Allerzielen op 1 en 2 november begint er een periode waarin de wereld van de doden heel dichtbij komt. Dat sluit aan bij uiterlijke ervaringen in de natuur. Het plantaardige en dierlijke leven trekt zich terug en laat ons een herinnering, maar ook een verre toekomstverwachting.

Haarlem in de jaren vijftig.
Het is november en ge­meen koud. Met een vriendje loop ik op straat en ik houd een lampionnetje in de hand. Het kaarsje dat er middenin zit blijft moeilijk aan, want het waait nogal en ik kan van de kou het stokje niet stil houden. We spreken af dat ik als tweede zal gaan, zodat hij mag aanbellen. Het is bij mensen waar al­tijd zo’n muffe geur uit huis komt en het idee om daar nu juist snoep van te krijgen trekt me niet echt aan. Maar kom, het is voor het goede doel, na­melijk de snoeptrommel en braaf zingen we ons liedje. We blijken de tweede aanbellers die avond en dat ontmoedigt toch tijdens het zingen. Geluk­kig duurt het niet lang, want mevrouw vindt het al­lang best en maakt duidelijk dat het ‘écht prachtig’ was en dat ze gauw iets zal halen. Omdat het zo koud is komt het wel goed uit dat we verder mo­gen en het gevoel van concurrentie doet onze snelheid aanzienlijk toenemen. In draf rennen we langs de huizen, zingen snel ons deuntje en in mijn herinnering was dat niet anders dan ‘Sint-Maarten, Sint -Maarten, de koeien hebben staarten, de meis­jes hebben rokjes aan, daar komt Sinte-Maarten aan’. Daarna begon het weer van voorafaan, en de tekst heeft me nooit volledig bevredigd. Ik miste de diepgang, maar ik begreep ook eigenlijk niet waar het op sloeg. Het was meer een soort bezwe­ringsformule, waarmee je buurtgenoten snoep en fruit uit de zak trommelde. Toch was het steeds spannend, want het lopen met een lichtje in de donkere avond heeft iets ongewoons en je moest steeds slikken als de deur openging en het liedje opnieuw ingezet werd. Iets om bang voor te zijn blijkbaar, een soort zenuwen, direct lijkend op plankenkoorts. Ik herinner me ook een keer dat ik niet durfde, omdat ik er te oud voor werd en niet meer met een lampion voor gek wilde lopen, en dat de concurrentie bij ons aanbelde. Zelden heb ik kinderen zo benijd als toen, omdat zij het snoep van mijn eigen moeder kregen en ik niet. Het werd ineens nog kinderachtiger dan ik al vond. De laatste keer heb ik vol overtuiging gelopen en gezongen, maar toen had ik me als Zwarte Piet vermomd, een opzettelijk abuis dat mijn ouders me nogal kwalijk namen maar ik voelde me veilig achter de façade van een ander jaarfeest. Sint-Maarten verdween achter de horizon om pas weer tevoorschijn te komen toen mijn kinderen zover waren dat ze met een lam­pion of uitgeholde voederbiet over straat mochten lopen. Het was pas in die tijd dat ik ontdekte dat deze manier van Sint-Maarten vieren in Nederland niet algemeen gebruikelijk was en dat ik het geluk had gehad in Haarlem op te groeien, waar het als traditie nog leefde.

Eerste heilige
Er zijn nogal wat liedjes over Sint-Maarten, maar daaruit wordt niet duidelijk wat hij voor een mens geweest is. Een volksheilige wordt Martinus van Tours genoemd, omdat hij zo tot de verbeelding sprak door een ogenschijnlijk eenvoudige daad van barmhartigheid en naastenliefde. Hij leefde ongeveer van 316 tot 400 en op zestienjarige leef­tijd ontmoette hij voor de stadspoort van Amiens een halfnaakte en totaal verkleumde bedelaar. Met zijn zwaard sneed hij zijn rode soldatenmantel in tweeën en gaf de arme, die een aalmoes vroeg, de helft. Hoewel niet gedoopt, was Martinus leerling in het christelijk geloof en ’s nachts zag hij Christus met zijn weggeschonken mantelhelft, die tot hem sprak: ‘Wat je aan de bedelaar gaf, heb je aan mij ge­geven. ‘
Voor deze sterfelijke daad werd hij als eer­ste heilige in de historie vereerd. Het was in die tijd kennelijk iets volkomen nieuws om zo’n daad van liefde voor de medemens te stellen. Het duurt nog lang voordat Martinus na intensieve innerlijke scholing tenslotte de bisschopsmantel ontvangt.

In de sprookjeswereld kom je het motief van schenken in deze zin tegen in Grimms Sterren­daalders. Een arm klein meisje, dat niets meer be­zat op deze wereld dan haar kleren en een stuk brood, trekt vol vertrouwen het veld in. Ze ontmoet vijf mensen die haar om een gunst vragen: een arme hongerige man schenkt ze de helft van het brood, een verkleumd kind krijgt haar mutsje, een volgend kind mag haar borstrok aan, weer een kind ontvangt haar rokje en tenslot­te in een donker bos wordt door een laatste kind haar hemdje gevraagd. Toen ze helemaal niets meer had, stond ze open en bloot onder de hemel en de sterren vielen als zilveren daalders op haar neer. In een nieuw linnen hemdje, dat ze plotse­ling ontving, kon ze de daalders verzamelen en in rijkdom de rest van haar leven slijten.
Dergelijke legenden en sprookjesbeelden spreken een taal die dieper is dan het beeld in eerste instan­tie doet vermoeden. De mantel en hemdjes zijn di­recte omhullingen voor de mens en je kunt ze als beeld opvatten voor lagen van de ziel. Je moet vaak veel afleggen en jasjes uittrekken voordat er iets zichtbaar wordt van de echte mens in je, de wezen­lijke kern waar het om gaat. Pas na het volledig wegschenken van alle schijnlagen kom je helemaal op jezelf te staan en kan een ontlediging, om met de middeleeuwse mystici te spreken, plaatsvin­den. Hierin kan dan een binnenwereld ontstaan die ons weer verbindt met een oorspronkelijke wereld. In zo’n situatie bevinden zich Martinus en het sprookjesmeisje en het goddelijke openbaart zich aan hen op verschillende wijzen, als visioen of als geschenk uit de hemel.

In ons dagelijks leven zullen we niet gauw jassen halveren en wegschenken, of anderszins funda­mentele offers brengen. Toch kun je in de situatie verkeren, aan de grens van je bestaan gekomen, dat je even een inspiratie ‘van boven’ ontvangt en een soort hulp of beloning krijgt waarmee je weer verder kunt. Dat kan in een ernstige crisis zijn, waardoor je gedwongen wordt bijna alle zekerheden die je hebt, op te geven. Op het aller­laatst kan je die kern van jezelf te pakken krijgen, waardoor je weer levenszekerheid hervindt. Of dat kan zijn als je voor een stervensmoment komt en je op het punt staat je leven te offeren. Op zulke momenten (zie het werk van onder andere Elisabeth Kübler-Ross) wordt de ervaring van een an­dere wereld heel tastbaar en reëel. Achter ons ge­wone bestaan blijkt dan een wereld te verschijnen, waarin licht en goedheid een overweldigende ge­nadekracht schenken. Wellicht moeten we eerst sterven, zoals het sprookje van de Sterrendaalders doet vermoeden, om de volledige ervaring van een inspiratieve wereld te ondergaan. Martinus krijgt een stukje daarvan te pakken door zijn daad, waardoor kennelijk een kracht wordt losgemaakt die bijzondere vermogens schenkt.

Vergankelijk
Het is in dit licht niet verwonderlijk dat het Sint-Maartensfeest valt in de novembermaand, die van­ouds als doods- of slachtmaand bekend staat.
Al­lerheiligen op 1 november en Allerzielen op 2 no­vember luiden een periode in waarin de wereld van de doden heel dichtbij komt en vaak bewust wordt herdacht. De innerlijke ervaring van de na­bijheid van de dood en dus de nabijheid van een wereld die over de drempel van het gewone leven gaat, sluit aan op de uiterlijke ervaringen in de na­tuur. Het stervensproces is in volle gang, al het plantaardige en dierlijke leven trekt zich terug in de aarde, die in al zijn contouren voor ons ver­schijnt: boomskeletten, een kalende grond temid­den van vergevorderde rottingsprocessen, een wegstervende kleurenwereld na de laatste herfstopbloei, dieren in winterslaap, zaden en poppen. Alles wordt weer in de kiem en tot de kern terug­gebracht en alles laat in ons enerzijds herinnering en anderzijds verre toekomstverwachting achter.

De toverspiegel van de zomer die de natuur ons voorhield, is verdwenen, waardoor de essentie overblijft. Door dit uiterlijke gebeuren worden we in onze binnenwereld ook naar de essentie ge­bracht en niets is beter geschikt om dat op te spo­ren dan de vergelijking tussen de vergankelijkheid van je eigen bestaan en de eeuwigheid van de ge­storvenen. Op zulke momenten kun je vaak scher­per doorzien wat wezenlijk en onwezenlijk aan je eigen leven is dan op andere momenten van het jaar. Op een interessante manier worden de doodskrachten in de natuur zichtbaar gemaakt door kiemproeven met granen. Ik heb aan roggeplanten kunnen zien hoe de kiemkracht in de maand november opvallend lager is dan in de maanden ervoor en erna. Zo kun je een proefreeks opstellen, waarbij percelen ingezaaid worden in de maanden van het dalende licht, vanaf augustus tot december en de daaropvolgende maanden met stijgend licht, vanaf de winterzonnewende op 22 december. Met name de novemberplanten blij­ven wat kieming en ontwikkeling betreft opval­lend achter bij de overige. Op het eerste gezicht zou je verwachten dat de donkerste december­maand of de koudste maanden januari en februari een dergelijk resultaat opleveren, maar kennelijk is voor november in het natuurlijke jaarverloop een speciale plaats ingeruimd.

Verwachting
Het beeld van de uitgeholde voederbiet met een lichtje erin sluit aan bij de stemming en kwaliteit van de novembertijd. Diep verborgen in de aarde, in de kern van een biet, wordt gewezen op een teer licht dat voorzichtig behoed moet worden waar een kiemachtige verwachting van uitgaat. In de zielenwereld komt nu de ruimte om tot een ontluikende essentie te komen. Bij Martinus is het de naastenliefde als jonge en nieuwe kracht, die nog zo onzegbaar is, dat je er nog geen duidelijke begripsmatige invulling voor weet.
Met advent begint er een duidelijker vorm voor die verwachting te komen en gaandeweg neemt het licht in duidelijkheid en sterkte toe. De enkele kaars op de eerste advent brandt niet in het onderaardse wortelgebied, maar staat in de open ruimte hoog in de adventskrans. Het wekelijks toenemende kaarslicht vindt zijn hoogtepunt in de kerstboom, waarin plotseling een zee van licht is opgenomen in de totale gestalte van een boom. Een ritmische ordening wordt daarin zichtbaar van de strenge laagsgewijze takopbouw van de conifeer. Net zoals Sint-Maarten veertig dagen* voor Kerstmis valt, is veertig dagen erna als een soort symmetrische spiegeling het laatste lichtfeest te vinden in de vorm van Maria Lichtmis (‘candlemas’ bij de Engelsen), een wat onbekende vertegenwoordiger uit de kringloop van jaarfeesten. Daar worden dan de kaarsresten verbrand op het water buiten, of drijvend in schalen in huis. Een gebruik daarbij is dan het springen over de zee van vlammetjes om een soort overwinningsgevoel te krijgen over het licht dat nu in de volle openbaarheid is gekomen.

Drie stappen zie je zo verschijnen, die met drie verschillende aspecten van onszelf in verband staan. Eerst het omhulde, verborgen lichtje, te vergelijken met ons denkleven waarin je op zoek bent naar het lichtje dat ineens ‘opgaat’ en waarin je alleen nog maar kunt vermoeden dat er iets diepers achter zit. Dan het op ritmische wijze geordende licht van de kersttijd waarin duidelijk is geworden waarop het zich richt, het Christuskind als toekomstwezen, waarin met name ons gevoelsleven wordt aangesproken in de innigheid van het kerstfeest. En ten slotte het open en uitbundige licht op 2 februari waarin deze lichtperiode wordt afgesloten en het voorafgaande in daden kan overgaan.
Het wilsmatige daarvan, de bewegingsdynamiek uit zich dan in het springen over het vuur.
Daar komt nog bij dat deze drie gebeurtenissen met verschillende dagdelen samenhangen. Sint-Maarten is een typisch avondfeest, wanneer de duisternis net is ingevallen, op een moment dat de dag tot bezinning uitnodigt.
Kerstmis is een nacht
feest gezien de nachtelijke geboorte en de oorspronkelijke ervaringen van de herders.
Maria 
Lichtmis is traditioneel een morgenfeest waarin juist geen bezinning, maar daadkracht wordt gevraagd.
Zo bezien breekt er met Sint-Maarten een 
tijd aan die het begin is van een lange groeiperiode van innerlijk licht, terwijl het uiterlijke zonlicht  steeds sterker afneemt.                  

(Willem Beekman, Jonas nr. 5, 31-10-1986)

*ongeveer: 11 november en 25 december niet meegerekend: 42 dagen en tot Maria Lichtmis, 25 dec. en 2 febr. niet meegerekend: 37 dagen
.

Sint-Maartenalle artikelen      nr.5: meer over lantaarn maken

Jaarfeestenalle artikelen

VRIJESCHOOL in beeldSint- Maarten voorbeelden van lichtjes

.

343-322

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

 

 

VRIJESCHOOL – Jaarfeesten – St.-Maarten (5)

.

Voor knutsels en St.-Maartensliedjes: Tineke’s doehoek en Antroposofie en het kind   vrijeschoolliederen

lampion

Werkwijze:
Snijd de top van de knol af en hol hem uit met een lepel of mesje. Maak de schil dun, zodat het licht er goed door kan schijnen en de lampion niet te zwaar is.
Snijd ogen, een neus en een mond uit de lampion. Maak de spijker heet en druk hem door de onderkant van de lampion en het waxinelichtje heen. Bevestig het ijzerdraad aan de boven­kant van de lampion. Sla twee kleine spijkertjes of punaises aan een van de uiteinden van de stok, zodat de lam­pion er niet af kan glijden. Draag de lampion aan de stok.

Benodigdheden
1 voederbiet, pompoen of knol
stukje ijzerdraad
stok
waxinelichtje spijker

sint Maarten 1

(Jonas nr.5, 03-11-1978)

Enkele tips voor lampions:
Papieren
. Goed stevig papier, tekeningen maken met bijenwaskrijt, achterkant insmeren met lijnolie. Dit geeft een perkamentachtig effect.

Leeg conservenblik vullen met water. Dit in het vrieslaatje van de koelkast laten invriezen.
Met een spijker en hamer mooie figuurtjes erin timmeren. Dan het ijs weer laten ontdooien, blik leeggieten en goed afdrogen.
Stok met ijzerdraadje erin om mee te lopen of zonder indien u deze lampion als tafelversiering maakt.

Winterwortel uithollen, kaarsje erin
suikerbiet uitholen,                                  ”
koolraap uithollen                                     ”
grote rode biet uithollen     ”   (dit geeft een prachtig rood lichtl)
pompoen uithollen, waxinelichtje erin
kalebassen: (te koop bij bloemenzaken) uithollen en lichtje erin doen

Papieren lampion
Neem stevig gekleurd papier. Snijd hierin figuurtjes, bijv. zon, maan en sterren of voor de handige knutselaars: tafereeltjes van Sint Maarten en de bedelaar. Plak hierachter gekleurd vliegerpapier of zijdevloei. Maak een ronde of vierkante lampion. Lichtje erin en klaar is uw lampion.

Denkt u eraan dat indien u een waxinelichtje gebruikt u er altijd een neemt met een ijzeren huisje eromheen. Anders loopt het waxinelichtje meteen uit en brandt niet meer zo goed. Ook bestaat er dan meer kans op brandgevaar.

(nadere gegevens onbekend)

zie ook St.Maarten 18

lampion van papier

st.maarten 2

SCHIMMENSPEL

Bij het maken van dit schimmenspel ben ik uitgegaan van het kleine eenpersoons schimmentheater. Het staat beschreven in Jonas 19 van 10 mei jongstleden. Wie geen puf heeft om dat te maken is ook geholpen met een grote kartonnen doos. Maak in de bodem een venster en plak overtrekpapier over deze opening. Een klein bureaulampje of nacht­lampje dient als verlichting. Voor wie het schimmentheater wél heeft gemaakt geldt de volgende aanvulling: de kartonnen schuifrail die in deze beschrijving voorkomt (waartussen de schimmen geklemd kunnen worden), bleek na een aantal keren niet stevig genoeg meer te zijn. Ik ben overgestapt op een simpeler systeem. De schim­men zijn vastgelijmd aan lange ‘poten’ waar­mee ze op de grond rusten. Hierdoor zijn ze makkelijker te hanteren; twee personages kunnen elkaar soepel passeren en als ze moe­ten stilstaan leunen ze gewoon tegen het scherm.

Het verhaal van Sint-Maarten en de bedelaar is uitstekend geschikt voor een schimmen­spel voor één speler. Er zijn om te beginnen maar twee scènes: de poort en de slaapka­mer. Voor mijn versie heb ik maar twee schimmen gemaakt: de bedelaar en Sint-Maarten te paard. Ik houd er niet van Christus al te nadrukkelijk in een context als deze (dus als zwarte schim) uit te beel­den. Ik koos er voor alle handelingen te concentreren in de eerste scène en de twee­de, de verschijning van Christus aan het bed van Maarten, slechts als begeleidend beeld van het slot van het verhaal te geven. Het zingen van een Sint-Maartensliedje aan het eind geeft deze wel heel korte scène wat meer cachet.

Het gebruik van kleur in de decors vond ik hier gerechtvaardigd. Eenvoudige voorstellingen van gescheurd zijdevloeipapier, een poort met een kille winterse lucht en de figuur van Christus bekleed met de mantel van Maarten en omringd door engelen. Neem een vel overtrekpapier dat zo groot is dat het het venster van uw schimmentheatertje (al of niet geïmproviseerd) bedekt en rondom nog twee centimeter uit­steekt zodat het opgehangen of vastgeplakt kan worden. Maak hierop van het zijdevloei een achtergrondvoorstelling. Let op! Bij het stadspoortdecor mag deze achtergrond niet in de baan komen waarin de schimmen van Maarten en de bedelaar zich bewegen. Het gekleurde papier is dan zichtbaar vóór de schimmen, wat lelijk is. Van zwart of blauw ivoorkarton snijdt u ver­volgens de coulissen uit: voor de eerste scène een boom met kale takken en een verbrok­keld muurtje en voor de tweede het bed van Maarten onder een balkenplafond met aan de wand zijn zwaard. Deze donkere coulissen voor de achtergrond van zijdevloei geeft wat meer diepte aan het decor. Rest ons nog de twee schimmen van Maarten en de bedelaar. Doordat de schimmen zelfstandig kunnen staan, houden we onze handen vrij om bewe­gende onderdelen te bedienen. De bedelaar kan een arm smekend opheffen en Maarten beantwoordt dat gebaar door zijn zwaard te heffen en zijn mantel door midden te snij­den. Snijd beide schimmen uit zwart ivoor­karton, maak de armen die straks moeten be­wegen apart. Maak het gedeelte dat aan de romp bevestigd moet worden lang genoeg. Splitpennen zijn te groot om deze kleine on­derdelen aan elkaar te bevestigen, ik naaide ze aan elkaar. Steek met een fijne naald met dun zwart garen door de kartonnen delen, steek dan door een klein zwart kraaltje en weer terug, door het karton, door een twee­de kraaltje en knoop de draad af. Als leidstaafje gebruik ik acrylglas. Dat is in veel schilder- en hobbywinkels verkrijgbaar. Het wordt gebruikt als onbreekbare vervanging van glas in voorzetramen en schilderijlijsten. Met een stanleymes kunt u het in reepjes snij­den, brand er met een hete naald een gaatje in en bevestig het op de bovenbeschreven manier aan de arm. De bedelaar en het paard worden aan lange smalle stokjes geplakt. Maarten kreeg van mij een mantel van rood zijdevloei. Het stuk dat hij afstaat aan de be­delaar is op een stukje acrylglas gelijmd. Tij­dens het spel voert u het mee, geklemd tus­sen uw vinger en het pootje dat u vasthoudt. Als het zwaard zijn werk heeft gedaan laat u de mantel langzaam zakken tot hij de bede­laar bedekt. De bedelaar met mantel gaat nu langzaam naar achteren af en Sint Maarten vervolgt zijn weg. De handelingen in een schimmenspel voltrekken zich traag; vertel het verhaal rustig en zing er af en toe een liedje tussen door. Bijvoorbeeld als Maarten de poort nadert.

Mijn schimmentheatertje heeft geen gordijn. Ik laat een doek, die tijdens het spel om de bovenkant van de kast gedrapeerd ligt, bij decorwisselingen eenvoudig voorover over het venster zakken. Mijn kinderen zijn nog klein, het is niet erg als ik zichtbaar blijf ach­ter de kast. Wanneer u een professioneler ge­heel wilt, kunt u een flinke poppenkast om­bouwen door het venster af te plakken met papier. Toneelgordijnen zijn op zo’n houten kast makkelijk te bevestigen. Aanwijzingen voor het spel kan ik u verder niet geven. Het verhaal is zo eenvoudig en kort, vertel het tij­dens het spel uit uw hoofd. Om te oefenen raad ik aan met het theater voor een spiegel te gaan zitten zodat u het spel zelf gade kunt slaan. Van belang is vooral dat de schimmen niet ongemerkt te ver van het scherm af komen te staan. Houd ze er goed tegen aan, dan zijn ze het duidelijkst zichtbaar.

st.maarten 7

st.maarten 6

st.maarten 8. jpg

(Nicole karrèr, Jonas nr.5, 01-11-1985)

HERFSTTRANSPARANT

Materiaal:

herfstbladeren
dun karton
transparantpapier
schaar
hobbylijm

Er zijn bomen die prachtig gevormde bla­deren hebben. Die nemen we tijdens onze herfstwandeling mee naar huis om ze te drogen.
In twee stukken dun karton knippen we twee gelijke gaten, bij voorbeeld in de vorm van een ovaal. De buitenkant kunnen we iedere gewenste vorm geven. Naarmate we de transparant groter willen maken, moet ook het karton steviger zijn zodat het niet krom trekt. Voor kinderen is een transpa­rant waar één herfstblad in past heel geschikt.
De binnenkanten van de twee stukken karton beplakken we met transparantpapier, waarna we één of meer gedroogde bladeren op het transparantpapier van één van de kartonnetjes met een beetje lijm aan de punten vastmaken. Als het blad op z’n plaats ligt plakken we het tweede karton­netje er met de transparantpapier-kant bovenop en bevestigen aan de bovenkant een draadje om de transparant te kunnen ophangen.

herfstknutsel 9

broodmannetjes, broodhoorntjes

Sinte marten fleugeltsje
drie, dra, dreugeltsje,
drie, dra, drokje
Sinte Marten, op ’t stokje.
Hier woont een rijke man,
die ons wel wat geven kan,
veel zal hij geven,
lang zal hij leven.
zalig zal hij sterven,
koninkrijk beërven.
Job* zal hem lonen
met honderdduizend kronen,
met honderdduizend lichtjes an,
daar komt Sinte Marten an.
Sint Martinus bisschop
loopt door alle landen,
dat wij hier met lichtjes lopen
is voor ons geen schande.

*zou dat niet ‘god’ moeten zijn?

SINTE  MARTEN OP EEN STOKSKE  en ST. MARTENHORENTJES.

Deze laatste herinneren ons er aan dat St.-Maarten ook de patroon is van het gehoornde vee.

Hier een recept voor het maken van brooddeeg:                                                       500 gr. bloem
30 gr   gist
250 cl melk
10 gr  zout
30 gr boter
10 gr suiker

Doe de bloem in een kom
maak een kuiltje voor de lauwe melk
kruimel daar gist in        
roer het voorzichtig door elkaar
voeg zout,  suiker en boter toe
kneed alles tot het zacht en soepel is

Laat het op een warme plaats ongeveer 15 min. rijzen.
Vorm een mannetje of een horentje en laat het daarna weer 15 min. rijzen.
Leg het in de oven, ongeveer 10 min. op stand 7.

De oogjes en de knoopjes zijn van krenten.
Het stokje kan je versieren met mooie herfstkleurige bladeren, de bolletjes maak je bijv. van kastanjes die je eerst doorboort.

Voor het maken van de horentjes ga je uit van een driehoekig stukje deeg, dat je oprolt zoals in de figuurtjes staat aangegeven.

St. maarten 8St. maarten 9

(bron onbekend)

Recepten voor het Sint-Maartenfeest

Ik heb wat recepten opgezocht met groenten erin die typisch bij het Sin-t Maartenfeest horen, nl. knollen, bieten, pompoenen.

Rode bietencoctail  (hier heeft u een sapcentrifuge voor nodig)

100 g. appelsap
50 g.   wortelsap
25 g.   bietnesap.

 Wortelsalade
2 winterwortelen
sap van een 1/2 citroen
sap van 1 sinaasappel
1 eetlepel honing
zonnebloempitten of wat hazelnoten
’n snufje zout

Wortelen: raspen, citroensap en sinaasappelsap en honing erbij doen, noten en het kruidenzout eroverheen doen

Ovenschotel van koolraapjes
1/2  kg geschilde en gesneden koolraap
3/4 kg  geschilde aardappelen
3 flinke tomaten
zout
boter
1/4  kg  gebraden schapenvlees in stukjes
wat vleesjus
paneermeel.

Kook koolraap en aardappelen met wat zout gaar.
Pureer de tomaten in de mixer en voeg er wat vleesjus bij.
Doe dit mengsel bij de koolraap en aardappelen.
Roer de blokjes vlees erdoor en maak het op smaak af.
Vul er een beboterde ovenschotel mee, strooi er paneermeel over en leg hier en daar een klontje boter.
Geef de schotel een bruin korstje in ongeveer 25 minuten in een vrij hete oven

Knolselderij met tomatensaus
4  kleine of 2 grote selderijknollen
1/4 l tomatensaus
fijn geknipte peterselie

Schil de selderijknol en snijd hem in blokjes.
Kook deze in weinig water met zout gaar in ca. 20 minuten
Maak op de gewone wijze tomatensaus en laat hierin de blokjes selderie nog 10 minuten stoven.
Meng er vlak voor het opdoen de fijngeknipte peterselie door

Gebakken knolselderij
2 flinke selderijknollen
bloem
water
paneermeel
zout
50 g boter

Snijd de selderijknollen in niet te dikke plakken, schil ze en was ze.
Kook de plakken bijna gaar in water met zout in ca. 20 minuten.
Neem de selderijplakken uit het water en laat ze goed uitlekken
Roer wat bloem met water aan tot een dik papje zonder klontjes.
Wentel hier de plakken selderij aan alle kanten doorheen en haal ze dan door het paneermeel.
Bak ze in de boter aan beide kanten mooi bruin en gaar.

Pompoentaart met fruit (recept voor 6 personen)
De pompoen is een eetbare kalebas die ten onrechte nog niet zo erg bekend is in onze streek. Hij groeit op de koude grond en is in deze tijd van het jaar verkrijgbaar. Kan gestoofd als groente worden gegeten maar ook in gebak worden verwerkt. De Amerikanen maken er, behalve de bekende “pumpkin-pie” ook de maskers en lampionnen van op “Haloween”, hun versie van ons Sint-Maartenfeest»

100 gram tarwemeel
50 gram boekweitmeel
1 kg. pompoen
4 peren en/of appels
een handvol rozijnen (avond tevoren in de week met wat zout)
snuifje kaneel
theelepel zout
enkele ontpitte en ontvelde pruimen (daar deze in dit jaargetijde niet meer te koop zijn heb ik zelf wat bramenjam erop gedaan)

Kook de pompoen gaar en zacht met de rozijnen en hun weekwater en meng
deze massa met het tarwe- en boekweitmeel.
Plet goed met een vork en doe er 
het zout en de kaneel bij.
Meng alles tot een deegachtige massa.
Smeer een 
vuurvaste schotel met boter of olie in
doe er het deeg in
bedek de 
bovenkant met stukjes appel, peer en pruim.
Bak in een hete oven.
Is warm of koud erg lekker.

Pompoen op Spaanse wijze
1 Pompoen
2 grote tomaten
40 g. boter
1 grote ui
paprika
zout
aroma
arrow-root (of aardappelmeel)

Snijd de tomaten in plakjes en bak ze met de gesnipperde ui en de paprika in de boter.
Snijd de geschilde pompoen in stukken van ca. 5 cm
Voeg ze met zout en aroma bij het tomatenmengsel en laat ze zachtjes gaar stoven.
Bind zo nodig het vocht met wat arrow-root (of aardappelmeel).

Natuurlijk zorgt u ervoor dat de tafel extra feestelijk gedekt is met het Sint- Maartenfeest. Lampions met kaarsjes.

Natuurlijk komt er ook een mooi herfststukje op tafel, zelfgemaakt door moeder of vader met de kinderen. Wat chrysanten, mooie bladeren, eikels, kastanjes en mos.

(nadere gegevens onbekend)
.

Sint-Maartenalle artikelen      nr.5: meer over lantaarn maken

Jaarfeestenalle artikelen

VRIJESCHOOL in beeldSint- Maarten voorbeelden van lichtjes

.

342-321

 

 

 

 

 

 

 

 

.

VRIJESCHOOL – Jaarfeesten – St. – Maarten (6)

.

HET FEEST VAN SINT-MAARTEN

Knollen en rommelpotten

Bij ons om de hoek woonde een notaris. Echt zo’n notabel, een man waar je als kind bang voor bent. Als we rovertje of verstoppertje speelden, slopen we stiekem door zijn tuin, met het gevoel van spanning dat half prettig en half beangstigend is.
Maar op elf novem­ber, met Sint-Maarten, deden we wat we an­ders nooit durfden. Met onze lampionnen beklommen we de statige trappen naar de enorme voordeur. Als we op onze tenen gingen staan konden we met gestrekte armen net bij de glimmende koperen bel. Aan het heldere, echorijke geklingel konden we ho­ren dat de hal achter de deur groot en ruim was. In spanning wachtten we af. Hoe zou de notaris reageren? Zou hij wel open doen? En dan zwaaide de deur open. De deur die voor ons altijd gesloten was en waarachter wij een wereld vermoedden die geheel anders was dan de onze. Díe deur ging open. Voor ons. Dan zongen we vlug het liedje van Sint-Maar­ten, terwijl we ons verscholen achter de rug­gen van hen die naar voren waren geduwd. Met bange ogen gluurden we naar die glim­lachende notaris, die zich na het zingen om­draaide en door de lange gang het dienstmeis­je riep en opdracht gaf ons snoep te geven. Met een opgelucht gevoel struikelden we de trappen weer af. In onze handen de buit.

Sint-Maarten is een oud feest. Misschien dat sommigen het beeld herkennen van de onbe­reikbare notaris, die op de avond van elf november zijn deur wijd open zwaait en luistert naar het zingen van een groepje kinderen. Het moet een wezenlijke ervaring geweest zijn voor kinderen: het feest van Sint-Maar­ten overbrugde even, op een donkere winde­rige novemberavond, de kloof tussen het kind en de volwassene, in dit geval een nota­ris.
Aanvankelijk was het een feest dat de kloof tussen arm en rijk overbrugde. De kinderen van de armen liepen met hun zelfgemaakte lampionnetjes langs de huizen van de welgestelden en kregen voedsel, dat een vaak noodzakelijke aanvulling was op het karige maal dat de armen zichzelf konden voorzet­ten. Al in de legende van Sint-Martinus, die leefde in de vierde eeuw na Christus, vind je dit element terug. Het bekende verhaal luidt:
‘Eens, op een koude winteravond, reed een troep Romeinse soldaten naar de stad Amiens. Zij reden in draf, want zij wilden voor het vallen van de nacht binnen de mu­ren van de stad zijn. Toen zij bij de stads­poort kwamen, trad een gestalte uit de don­kere schaduw tevoorschijn, een half naakte man in lompen gehuld en bevend van de kou.
Hij strekte zijn hand uit voor een aalmoes. Een van de ruiters, een jonge officier, hield zijn paard in. Hij wist dat hij geen geld bij zich had, maar de ellende van die verkleum­de bedelaar trof hem diep. Wat kon hij hem geven in plaats van geld? Ineens wist hij wat hij doen moest. Hij trok zijn zwaard, greep zijn warme ruime mantel vast die naar bin­nen toe rood was, sneed hem in tweeën en gaf de ene helft aan de bedelaar, zonder te letten op het spottend lachen van zijn kame­raden.
In de nacht daarop verscheen hem Christus in een droomgezicht, bekleed met het afgesneden stuk van zijn mantel, en Hij zei tot de engelen die met Hem waren: ‘Ziet, Martinus, die nog niet gedoopt is, heeft mij met een kleed omhuld’.
Tot Martinus sprak hij: ‘Wat je aan de bedelaar gedaan hebt, heb je aan Christus gedaan’.
Dit visioen maakte zo’n indruk op de jongeman, dat hij zich kort daarop liet dopen’.

Het ophalen van snoepgoed door de kinde­ren is een laatste echo van het schenken van de helft van de mantel aan de bedelaar.
Er is echter nog een belangrijk aspect van het Sint-Maartenfeest, zoals dat vanouds in aller­lei plaatsen wordt gevierd. Gebruikelijk is dat kinderen een knol (koolraap, biet, kale­bas, winterwortel) uithollen, er kleine ster­vormige vensters in uitsnijden en in het bin­nenste ervan een waxinelichtje zetten. Dat lichtje nemen ze die novemberavond met zich mee als ze door de duistere straten trek­ken.
In de legende van Sint-Martinus kun je de herkomst van dat lichtje niet vinden. Het lichtje verraadt dat het feest een oorsprong heeft die verder terug gaat dan de tijd van Sint-Maarten. De legende van Martinus is sa­mengegroeid met een feestelijk gebruik dat daarvoor al bestond. Om het voor-christelij­ke, waarschijnlijk Germaanse, element van Sint-Maarten terug te vinden, moet je het feest plaatsen tegen de achtergrond van de andere jaarfeesten en het verloop van de sei­zoenen.

In de novembermaand beleven we de overgang van de herfst naar de echte winter. Het stralende zonlicht is verdwenen. De dagen zijn korter, het weer is winderig en guur. In de zomermaanden leven we sterk in de zon­beschenen buitenwereld. We beleven de geu­ren, de kleuren en richten ons op de naar buiten tredende natuur. In de wintermaan­den trekken we ons terug in onze huizen. Vroeger was het de tijd in het jaar dat de ou­de verhalen en legenden werden verteld. Ook nu nog kun je merken dat in de winter de mens tot zichzelf komt, tot het eigen inner­lijk. Het herfstfeest van Michaël geeft de moed om innerlijk ‘sterk’ te zijn, terwijl je om je heen ziet hoe de zomerpracht nog een laatste maal in een uitbundige, herfstige kleu­renpracht zichtbaar wordt, voordat het voor­goed afsterft. Op het dieptepunt van de win­ter, als de dagen het kortst zijn, wordt het Kerstkind geboren, dat het beeld is van een beginnende eigenheid, van het opbloeien van de eerste Ik-kracht temidden van de donkere wereld. Sint-Maarten staat tussen het Michaëlfeest en Kerstfeest. Het kleine lichtje, vei­lig beschermd door de knol als symbool van de aarde, is een eerste voorverkondiging van het licht dat met Kerst wordt geboren. Vroeger hingen de boeren op elf november een uitgeholde knol met een kaarslichtje erin aan de staldeur, als teken dat het werk op het land klaar was. Het graan was binnen, de slacht gedaan en het winterkoren was gezaaid. Op elf november moest de boer klaar zijn met de aarde. Hij had de vruchten ervan ge­nomen (het uithollen van de knol); het licht­je in de knol wilde zeggen dat de tijd was aangebroken om in de donkere maanden het licht niet langer buiten je te zoeken, maar in het eigen innerlijk.

In voor-christelijke tijden moet men nog hebben waargenomen hoe het verdwijnen van het uiterlijke licht vroeg om een ontwa­ken van een licht in de eigen ziel. Pas in de Romeinse tijd is er het element van Sint-Mar­tinus bijgekomen, die de bedelaar deelgenoot maakt van zijn eigen welvaart.
Het huidige Sint-Maarten is vaak niet meer dan een karikatuur van wat je als oerbeeld ervan kunt vermoeden. In grote steden zoals Haarlem kun je jaarlijks zien hoe drommen kinderen van deur tot deur gaan met gekoch­te lampions en hun liedje afraffelen in ruil voor wat snoepgoed. Een kind, gevraagd naar de figuur van Sint-Maarten, antwoordde: ‘Hij was een man’. Toen hem gevraagd werd wat voor een man hij was, zei het kind: ‘Nou, ge­woon een man’. Feesten als Sinterklaas en Kerstfeest zijn gouden knooppunten gewor­den, niet van het geestelijke, maar van het economische leven. Dit lot dreigt ook Sint-Maarten. Lampionnen worden al geruime tijd ter beschikking gesteld door de feest-stimulerende industrie. Speciaal sintmaarten­snoepgoed kan al gekocht worden in plastic puntzakjes. Misschien dat er – als een soort voorproefje op Sinterklaas – ooit nog eens martinussen van chocolade verkrijgbaar zul­len zijn.

Hier en daar zie je pogingen om het Sint-Maartenfeest zo te vieren, dat de kinderen (en de ouderen) er weer iets in kunnen vinden dat dichter bij het oerbeeld staat. Op veel vrijescholen, maar ook in huisgezinnen, wordt gezocht naar vormen om het Sint-Maartenfeest op een nieuwe manier te bele­ven.

Ik ging naar de Vrije School Kennemerland in Haarlem om te vragen hoe daar het feest van Sint-Maarten wordt gevierd. Gerda Jan­maat en Irma Vonk wilden er graag over ver­tellen. Beiden zijn leerkrachten aan de school. De eerste als vakleerkracht, de tweede als leidster van een kleuterklas. Wat hieronder volgt is een samenvatting van een gesprek dat we hadden.
Voor alles willen deze twee leerkrachten dui­delijk maken dat het vieren van een jaarfeest, en dus ook Sint-Maarten, niet volgens een re­cept kan gebeuren. Waar het om gaat is dat ieder jaar opnieuw en wellicht voor iedere groep kinderen ook anders, gezocht moet worden naar een vorm. Het bewust zoeken naar een vorm is ieder jaar weer een toeleven naar het feest. Gerda en Irma willen dan ook wel vertellen hoe zij het feest vieren, maar hopen niet dat het wordt opgevat als een model. Zo’n model (zoals dat met Sinterklaas het geval is: altijd pakjes met rijmpjes) is een sta-in-de-weg voor een actief innerlijk toegroeien en beleven van het feest. De legende van Sint-Maarten wordt niet aan kleuters verteld. Een legende heeft altijd een historische oorsprong. Kinderen krijgen pas op latere leeftijd een historisch besef, zo­dat een legende niet geschikt is voor kleuters. Zij kunnen op een andere manier op het feest worden voorbereid. In het traditionele ge­bruik speelt de knol een belangrijke rol. Dat is een echte aardevrucht; het komt uit het binnenste van de aarde. Er zijn allerlei spel­letjes en verhalen voor kleuters die daarbij aansluiten, zoals bijvoorbeeld het volgende verhaal:
‘Moeder Aarde zegt als de zomer voorbij is:  ‘Wat is alles toch donker geworden. En wat is alles donker in mijzelf. Ik zie ner­gens licht.’ Moeder Aarde denkt erover na hoe ze voor licht zou kunnen zorgen en denkt dan aan de kabouters. Misschien kunnen zij een lichtje vinden.
De kabouters gaan op pad en horen onder­weg een sprookje dat hen op een idee brengt.
‘Een grootvader had een enorme knol in zijn tuin. Die knol groeide maar en groeide maar en werd steeds groter. Zo groot, dat hij maar niet uit de grond gehaald kon worden. Groot­vader haalde de dieren er bij. Misschien kon­den zij helpen. Maar geen van de dieren lukte het de knol uit de aarde los te werken. Tot de kleine muis kwam, die thuis is in alle hol­letjes en gangetjes van de aarde. Ineens sprong de knol eruit. Grootvader was zo blij, dat hij de knol uitholde en alle dieren wat gaf van het binnenste ervan. In de holle ruim­te zette hij een kaarslichtje. De glanzende bol plaatste hij voor het raam, zodat alle mensen konden zien dat de knol uiteindelijk uit de aarde was gekomen.’
De kabouters, die dit verhaal hebben gehoord, gaan op zoek naar een knol en brengen die naar Moeder Aarde. Zij doet er een lichtje in en zegt:’ Laat nu de winter maar komen. Laat het maar donker zijn. Wij hebben een lichtje.’
Aan de vooravond van Sint-Maarten maken de ouders een lantaarn voor hun kinderen. Terwijl de kleuters zich gereed maken om de ommegang te maken, staan de oudere kinde­ren op ze te wachten. Irma en Gerda vertellen dat dat voor hen een feestelijk moment is: te zien hoe de oudere kinderen kijken naar de kleineren, die helemaal vervuld van het lichtje dat ze dragen, naar buiten komen. Het is voor kleuters een heel feestelijk gebeu­ren. Kinderen kunnen er helemaal van ver­vuld zijn. Als ze met het lichtje lopen, lijkt het alsof ze helemaal in die glanzende knol kruipen, alsof ze er één mee geworden zijn. Zo’n ervaring blijft voor een heel leven be­waard. Het blijft een warm plekje dat een mens altijd met zich meedraagt. Tot en met de vijfde klas is het zingen van Sint-Maartensliederen natuurlijk een goede voorbereidigng op het feest. Er zijn een hele­boel liedjes, oude en nieuwe. Een voorbeeld van een oud lied is:
‘Rommelpotterij, rommelpotterij,
geef me een centje, dan ga ik voorbij.
Ik heb geen geld om een broodje te kopen,
daarom moet ik met mijn rommelpot lopen.
Rommelpotterij, rommelpotterij,
geef me een centje, dan ga ik voorbij’.
Een rommelpot is een opgeblazen varkens­blaas, waar een cent of een takje in werd ge­daan, zodat het rammelde. Het is net als de knol, iets dat met de aarde en het boerenbe­drijf samenhangt. Een varkensblaas blijft over als de slachttijd voorbij is in november. Dit liedje knoopt aan bij het Romeinse ele­ment van het feest: de overbrugging van arm en rijk. Een ander liedje, dat nog niet zo oud is en uit het Duits is vertaald, vertelt over het licht dat bij het feest hoort. Alhoewel het lied jonger is dan het vorige, spreekt er iets in, dat op zich ouder is en stamt uit de tijd dat de mensen de samenhang met de kosmos nog intensief beleefden.
‘Ik wandel met mijn lantaren.
Lantaren wandelt met mij.
Daarboven stralen de sterren.
Beneden stralen wij.
Mijn licht is uit.
Ik ga naar huis.
Labimmel labammel la bom’.
Als kinderen ouder worden, staan ze heel an­ders tegenover het feest van Sint- Maarten dan de jongere kinderen. Zij geven zich niet meer zo onvoorwaardelijk over aan het feest als de kleuters. Dat is ook juist. Dat hoort bij hun leeftijd. Voor hen kun je dan de figuur van Sint-Maarten meer vanuit een historisch oogpunt behandelen. Je kunt vertellen wie hij was, wat hij gedaan heeft, wanneer hij leefde, enzovoort. Zo kunnen de kinderen er vanuit hun leeftijdsfase een verbinding mee krijgen.
Oudere kinderen kunnen het heel fijn vinden om met Sint-Maarten de jongeren te helpen. Ze kunnen lantarens maken, appels (in plaats van snoep) meenemen en – zoals hier en daar gebeurt – een sintmaartenspel opvoeren.
Kleuters ‘ondergaan’ het feest, gaan er geheel in op. Oudere kinderen willen graag een actievere rol spelen. De hulpvaardigheid past dan goed bij Sint-Maarten.Het volgende verhaal van een ouder is teke­nend voor hoe oudere kinderen, zo aan het begin van de puberteitswoelingen, een vie­ring van een jaarfeest kunnen beleven.
De dochter was dan toch meegegaan om sintmaartensliedjes te zingen. Een grote kring stond onder de donkere avondhemel. Ze stond naast haar vader, die uit volle borst meezong. Plots zei ze, zich wendend naar haar vader die haar lichtelijk verbaasd en iet­wat geamuseerd aanhoorde: ‘Pap, je moet niet zo hard zingen. Je zingt het hardst. Zelfs nog harder dan meester’.

Even later stond het meisje een flink eind bij haar vader van­daan.

Irma en Gerda vinden dat je voor dit soort ‘problemen’ al helemaal geen pasklare oplos­singen kunt aanbieden. Het vieren van jaar­feesten is iets heel individueels, wat sterker wordt naarmate de kinderen ouder zijn.
Op de Vrije School Kennemerland blijkt het ieder jaar weer een spannend avontuur te zijn. De gehele groep leerkrachten staat en­thousiast achter de viering van de jaarfeesten. In de pedagogische vergadering wordt er ie­der jaar voorbereidend over gesproken. Ook ouders werken wel mee. Het Michaëlfeest is dit jaar geheel door ouders georganiseerd. De leerkrachten zijn daar blij mee. Niet alleen omdat daardoor een stuk werk uit handen wordt genomen. Meer omdat daardoor een jaarfeest iets wordt van leerkrachten, kinde­ren én ouders.
Jaarfeesten geven in een sociale samenhang, of dat nu een school, een instituut, een kan­toor of een gezin is, een ritme, waardoor je je bewust kunt worden van de door het jaar steeds wisselende verhouding tussen het in­nerlijke leven, en het leven in de natuur met de seizoenen.
 (Jelle v.d. Meulen, Jonas nr. 5, 31-10-1980)

.

Sint-Maartenalle artikelen      nr.5: meer over lantaarn maken

Jaarfeestenalle artikelen

VRIJESCHOOL in beeldSint- Maarten voorbeelden van lichtjes

.

341-320

 

 

 

.

VRIJESCHOOL – Jaarfeesten – St.- Maarten (7)

.

TUSSEN MAARTEN EN NICOLAAS

of de geschiedenis van de vrijgevigheid

Langzaam, want het is een mooie herfst, langzaam verdwijnen ook de mooiste blaadjes van de bomen. De grond raakt bedekt met blaadjes, takjes en modder. Regen klettert zo nu en dan snel en overvloedig neer. Met hagel net zo.
O, nu wordt het ook de tijd, dat de Schorpioen aan de hemel zijn lage staart met de giftige angel zwaait. Ook zijn er dan op aarde venijnige mensen met venijnige opmerkingen. Kortom, steeds meer duisternis, steeds minder licht, zowel binnen als buiten. Binnen ook? Ja zeker, maar daarin zit juist het verschil. Aan dat seizoen en het weer valt niets te veranderen. Maar aan de mensen wel. Ja, die wel.
Juist in deze tijd vallen de feesten van de twee grote Gevers of Schenkers: Martinus, bisschop van Tours en Nikolaas, bisschop van Myra.
Voor ons gevoel overtreft Sint-Nikolaas met zijn vele geschenken en zijn geloofskracht, waardoor hij de drie ingezouten knaapjes weer tot leven wekte – toegegeven, een heel sterk verhaal – de eerstgenoemde verre. Toch werd dat in de Middeleeuwen niet zo gevoeld.

Het verhaal van Sint-Maarten is in het geheel niet zon sterk verhaal. We zouden geneigd zijn het niet zo bijzonder te vinden: u weet wel, dat bekende verhaal met die bedelaar. Een gewone, traditioneel goede daad. Toch wekte die daad in de vierde eeuw na Christus’ geboorte veel verbazing. Het Romeinse rijk was wel op zijn retour, maar er was nog veel overgebleven van de oude, Romeinse houding tegenover bedelaars. Men had niets op met bedelaars. Vrijgevigheid, zeker, dat kende men in Rome zeer goed.
Maar de echte Romein was alleen vrijgevig tegenover zijn goede vrienden, die het minstens even goed hadden als hijzelf. Maarten was van goede familie en hij had de bedelaar dus in het geheel niet hoeven opmerken. Maar hij deed het wel. Want hij had zich al jaren daarvoor als hospitant aangemeld bij de gelovige sekte der Christenen. Hij was nog niet aangenomen als lidmaat. En toch gaf hij iets. De bedelaar was inderdaad deer­niswekkend. Soms wordt hij zelfs als invalide afgebeeld. Met gezondheidszorg, al of niet met eigen risico, hield men zich in de vierde eeuw niet op. Maar Maarten gaf iets, aan een onbekende. Maarten zelf was niet in goede doen. We moeten ons voorstellen, dat die zware, brede soldatenmantel, die hem diende tot dekking, tot deken, zelfs tot matras, bovendien zeer zwaar, dichtgeweven en duur was, voor hem een heel kostbare en onmisbare zaak mocht heten.
Toch sneed hij de dure mantel  middendoor en hij gaf één helft aan de bedelaar die zijn broodmagere karkas er geheel en al kon inwikkelen.
Maarten was, of werd een van de eerste echte heiligen. Zijn daad had een geweldige invloed. In de Middeleeuwen was de bedelaar géén verachte figuur. Hij boezemde eerbied in, want hij kon misschien de Christus zijn. Vele monniken trokken bedelend rond en gaven een goed woord, een wijze raad, of een gebed aan hun weldoener. Geven was zaliger dan ontvangen. Het is merkwaardig, hoe bij het begin van de nieuwe tijd (begin vijftiende eeuw) het warme gevoel voor de bedelaar af­nam en na de Hervorming (begin 16e eeuw) bleek dat pas goed. Het Calvinistisch geworden Nederland droeg de bedelaar geen warm hart toe. Want succes in zaken werd al spoedig gezien als een beloning des hemels voor een godvruchtig leven. Een bedelaar moest dus eigenlijk wel een zondaar zijn. Daardoor bleek, dat in het economisch proces het geld eigen­lijk niet “gekerstend” kon worden. Bedelarij werd strafbaar gesteld.
Later kwam de gulheid een beetje terug als z.g. liefdadigheid, die met veel vertoon door nette dames werd bedreven.
Terug naar Sint-Maarten. De Nederlanders van de Middeleeuwen hebben veel respect voor hem gehad. Belangrijke domkerken en kerken (o.a. Utrecht, Groningen, Arnhem) zijn naar hem genoemd. We kunnen van Maarten en Nikolaas veel leren: de bedelaar moet misschien meer innerlijk opgevat worden. Zouden er geen bedelaars om geest kunnen zijn?

Onlangs bracht op een vergadering van de Vereniging voor Vrije Opvoedkunst een oudere lerares de geschiedenis van haar school ten gehore. Zij vertelde o.a. dat de school ineens van een dame een heel, compleet gebouw kreeg.  Er zijn geen rijke mensen meer,” verzuchtte de oud-collega.

Inderdaad, er zijn nog wel rijken, maar het is de vraag of dat nog wel echte mensen zijn, dacht ik.

Nu, we wensen u goede dagen met de grote Gevers toe!

(P.C.Veltman, vrijeschool Leiden, nadere gegevens ontbreken)

 

Sint-Maartenalle artikelen      nr.5: meer over lantaarn maken

Jaarfeestenalle artikelen

VRIJESCHOOL in beeldSint- Maarten voorbeelden van lichtjes \

.

340-319

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

VRIJESCHOOL – Jaarfeesten – St.- Maarten (8)

.

DE MANTEL VAN MAARTEN

Op een kille novemberavond rijdt Martinus, een jong soldaat, te paard in de richting van de stad. ’t Is koud en de wind waait net hard genoeg om de verkleurde bladeren, die hier en daar nog in de bomen hangen, los te schudden en op de grond te doen belanden. Martinus heeft geen hinder van de kou, hij is goed beschermd door zijn prachtige, wijde warme rode mantel, stevig toegegespt rond zijn hals. Bij de poort van de stad aangekomen, ontwaart hij onder een zware eik een bedelaar, die smekend zijn tot op het bot verkleumde hand naar hem uitstrekt. Martinus houdt even zijn paard in, wil dan weer doorrijden, doch stopt opeens, pakt zijn zwaard, rukt zich de mantel van de schouders en, als gedreven door een onbekende kracht, slaat met een krachtige houw van z’n zwaard zijn prach­tige rode mantel in twee helften en geeft een helft aan de bedelaar. Deze slaat, vol dankbaarheid naar hem
op­ziend, het stuk mantel om z’n smalle verkleumde schou­ders. Martinus rijdt door en zoekt een slaapplaats in de stad. Die nacht, in diepe slaap na een vermoeiende tocht, heeft Martinus een droom, een visioen en hij ziet Christus voor zich staan met de helft van de warme rode mantel om de schouders.

Dit is de legende van St.-Martinus en zijn mantel. Wat is eigenlijk de betekenis van de mantel? Waarom zou deze bijv. rood kunnen zijn. Zou het zijn, omdat rood de kleur is van de liefde, de warme genegenheid? De rode mantel om de schouders van Martinus zorgt voor warmte; de rode mantel omhult dan als ’t ware de innerlijke warmte. Martinus wordt daarin het symbool voor de drager van de innerlijke warmte, die hij met een ander deelt. Martinus is dan het symbool voor ons betere Ik, als hij zomaar iets van zichzelf, een stuk van zijn mantel, weg­geeft. Die bedelaar deelt mee in de warmte, die Martinus dan uitstraalt.

Rood, als kleur van warmte, vinden we ook terug in de eerste en de laatste zonnestralen van een heldere dag in deze novembermaand. Deze rode zonnestralen omhullen, om-mantel-en als ’t ware de dag, het daglicht, de warmte. Dit licht en deze warmte hebben we nodig om te kunnen leven, om te overleven in tijden van kou en duisternis. Planten- en dierenrijk hebben hun best gedaan om in de een of andere vorm zonnewarmte op te slaan en zo goed mogelijk beschermd, omhuld, te bewaren. Zou het dan ook toeval kunnen zijn dat we, het verhaal van Maarten lezende, daarin het woord ‘cappa’ tegenko­men, zijnde het Romeinse woord voor ‘mantel’ en we een vrijwel identiek woord in het Keltisch tegenkomen nl. cap, zijnde een vertaling voor het woord……. .kool?

Hieraan denk ik, als ik onze volkstuin bezoek en gewa­pend met hark en schoffel de balans opmaak van een ge­brek aan tuinierervaring, dat je nu eenmaal hebt als je begint met zo’n tuin: naar schatting 21 koolrapen, de één nog groter dan de ander, met hier en daar planten als bomen zo hoog, doch helaas zonder knol eronder. Maar die er zijn, zijn een bewijs voor een veelheid aan opgespaard zonlicht en warmte, veilig opgeborgen onder de geelgroene schil. Wat doen we ermee? In de tijd van verinnerlijking, als we allemaal de mantel nog eens ste­vig om de schouders slaan, om warm te blijven, zoeken we ruimte om ons eigen innerlijke licht, onze innerlijke warmte te doen ontwikkelen en te koesteren, opdat we als het moment daar is, met een ander kunnen delen. Waar anders kunnen we dat beter doen dan in een koolraap, waarvan de schil zelf al dienst doet als mantel, als om­hulsel voor opgespaarde warmte. We halen het zonlicht er uit, door hem uit te hollen en stoppen ons lichtje erin. Bij het uithollen hebben we er rekening mee ge­houden, dat het licht door de schil heen naar buiten kan stralen, zodat anderen ons kunnen zien en er van mee genieten. We zijn als t ware een lichtend voorbeeld. Daarom lopen we er, al zingende, mee rond en kloppen op iedere deur.

Wat zien we in dit alles? Met de dood van de Michaëlsdraak komt er een eind aan het uiterlijke licht en leeft de Maarten in ons op. Voor ons staat dan de mens, die steeds opnieuw een stap verder komt, ditmaal door een stuk van z’n innerlijke warmte, z’n liefde, z’n hoop weg te schenken aan z’n naaste, z’n medemens. Daar heeft hij zijn mantel graag voor over.

(Koos Dijkstra, nadere gegevens onbekend)
.

Sint-Maartenalle artikelen      nr.5: meer over lantaarn maken

Jaarfeestenalle artikelen

VRIJESCHOOL in beeldSint- Maarten voorbeelden van lichtjes 

VRIJESCHOOL in beeld: St.-Maarten
bordtekeningen, transparanten

.

339-318

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

VRIJESCHOOL – Jaarfeesten – St.- Maarten (9)

.
SINT-MAARTEN

Sinte Maarten heeft een koe.
Die moet naar de slager toe.

Is-ie vet of mager,
Hij moet naar de slager’.  (St.-Maartensliedje)

De koe is ons lichaam en de slager is de dood.
Maar wie is Sint-Maarten?
Er zijn vier hoogtijden in het jaar: Kerstmis, Pasen, Sint-Jan en Sint-Michiel. Pasen heeft een voorbereidingstijd van 40 dagen. De kerk van Rome laat de advent, de voorbereiding op Jezus’ geboorte, beginnen op de vierde zondag vóór Kerstmis. Oorspronkelijk duur­de deze voorbereiding echter eveneens 40 da­gen. Als men vanaf 21 december, de midwin­ter-zonnewende, 40 dagen terugtelt, dan komt men op de 11e november, de feestdag van Sint-Maarten. De datum van 25 decem­ber was de feestdag van Mithras. De Mithradienst was in de eerste eeuwen na Christus de grootste mededingster in de strijd om de macht.

Sint-Maarten werd reeds sedert de 5e eeuw vereerd. Hij was zelfs de eerste heilige voor wie de katholieke kerk een openbare cultus heeft ingesteld. Wat wij van Sint- Maarten weten is, dat hij leefde van ca. 316 tot ca. 400, en dat hij bisschop was van Tours in het rijk der Franken. Zijn vader was officier in het Romeinse leger. Zijn zoon noemde hij Martinus, d.i. toegewijd-aan-Mars, de krijgs­god. Martinus werd dan ook voor de krijgs­dienst opgevoed. Maar reeds als jongeling leg­de hij de aardse wapens neer en verkoos de geestelijke stand. Het moment van zijn bekering wordt verhaald in de volgende legende:
‘Het was in de zeer strenge winter van het jaar 332, toen Martinus, 16 jaar oud, nog sol­daat, maar wel catechumeen (d.w.z. leerling in het christelijk geloof, maar nog niet ge­doopt), een naakte en van kou bijna bevro­ren bedelaar ontmoette bij een der poorten van Amiens. Terstond trekt hij zijn zwaard, snijdt zijn krijgsmantel in tweeën en geeft aan de bedelaar, die in Christus’ naam om een aalmoes vraagt, de ene helft. Hij bedekt zichzelf zo goed mogelijk met de andere. Diezelfde nacht zag hij in z’n slaap Christus, bekleed met de ene mantelhelft, die hij aan de bedelaar had gegeven. Christus sprak: ‘Ziet, Martinus, hoewel nog catechumeen, heeft mij met dit kleed bekleed’.

De verering van Sint-Maarten verbreidde zich vooral in het hele Frankenland, maar ook in Zwaben en in de Nederlanden tot in Gronin­gen en Friesland toe. Friesland heeft min­stens 20 kerken aan hem gewijd, (o.a. in Bolsward, Dokkum, Franeker en Sneek).  Hij is de patroon van het bisdom Utrecht. Zijn beeltenis stond op het oude stadswapen en op de bisschoppelijke banieren. Zowel de grote verering als ook de oude volksgebrui­ken en volksrijmen op Sint-Martijn zijn der­mate uitgebreid en talrijk, dat men moeilijk kan aannemen, dat Sint-Maarten geen verchristelijking is van een oeroud Germaans feest. Het meest karakteristieke van de oude maartensgebruiken is het uithollen van een koolraap, een suikerbiet of een hoornse wor­tel. Hierin wordt een brandende kaars of lichtje geplaatst en daarmee wordt, onder het zingen van vele liederen, ’s avonds een ommegang gehouden.

Oppervlakkig beschouwd is dit gebruik moei­lijk in verband te brengen met de legende. Maar evenals de sprookjes bevatten de legen­den veel beelden en symbolen. Wanneer men de St.-Maartenslegende goed beschouwt, komt er toch meer samenhang in de beelden, die de spirituele achtergond van dit feest dui­delijk maken.

Nieuwjaarsdag, 1 januari, is eigenlijk alleen maar het begin van een nieuwe telling. Bij de Romeinen ving het jaar aan op 1 maart. Bij de Germanen bij het begin van de Joeltijd, half november. De katholieke kerk begint het jaar met advent. De kalender en de klok geven echter niet de werkelijke tijd. Het wer­kelijke feestjaar, dat wij weer innerlijk willen gaan beleven, begint met de voorbereiding voor het kerstfeest.

Het koren is geoogst. De slacht heeft plaats gehad. De natuur sterft af. De winter nadert zichtbaar en voelbaar. Met de strijd tussen onszelf en onze mislukkingen, tussen ons eeuwige, hogere wezen en de dood, tussen Michaël en de draak is het oude feestjaar af­gesloten. De strijd wordt beëindigd met de overwinning behaald door ons Zelf, de oogst van het leven. Wel duurt de strijd tussen het uiterlijk christendom, dat naar overheersing streeft, en het innerlijk ontmoeten van de Christus in medeleven en medelijden en in schenkende liefde nog voort. Doch met Kerstmis wordt de nadruk gelegd op de ver­innerlijking van onze ziel, waarin Christus steeds opnieuw geboren moet worden. Met het zwaard doodde Sint-Michiel de draak, met het zwaard hakte Sint-Maarten zijn krijgsmantel in tweeën. De uiterlijke strijd verruilt hij voor innerlijk gebed. De mantel van de tijd splitst hij in verleden en toekomst. Het snijdende zwaard is het flit­sende ogenblik: het heden. De ene tijdshelft, het verleden, blijft voor onszelf. Dat is alles wat wij in onze ziel hebben geschre­ven, alles wat wij op ons zielenconto hebben staan. De toekomst, al wat wij in het ‘nieu­we jaar’ te verwachten hebben, al wat wij met hoop en vertrouwen tegemoet gaan, dat is de andere helft. Die schenken wij weg aan onze plicht tegenover onszelf en onze mede­mens, de bedelaar, onze naaste. Sint-Maarten is dus een symbool voor ons betere Ik, ons eigen Zelf. Het zwaard is het heden, dat in onze eigen hand is gelegd, waarin wij Zelf kunnen handelen en werken: het eeuwige ogenblik. Het heden in de tijd, het vergankelijke ogenblik, slaat de mens in boeien: ‘Bij de volgende toon is het 14 uur, 59 minuten en 50 seconden. Ting!’ Voor de mens is het noodzakelijk om uit dit ogenblik te kunnen uitkijken en uitleven in het eeuwige, dat verleden, heden en toe­komst omvat.
Goethe laat Faust tegen Mefistofeles zeggen:

‘Werd’ ich zum Augenblicke sagen: Verweile doch! Du bist so schön! Dann magst du mich in Fesseln schlagen, Dann will’ ich gern zu Grunde gehn!’

(Zou ik tot het ogenblik ooit zeggen: O blijf toch hier! Jij bent zo mooi! Dan mag je mij in boeien leggen, Dan wil ik graag te gronde gaan!)

Dat wil zeggen: kon ik genoegen nemen met een leven in het ogenblik alleen, dan zou dat betekenen, dat ik door de duivel van het alleen-maar-zintuiglijk bestaan geboeid was en tegelijk met de vergankelijke stof en de eindigende tijd de dood zou sterven.
Steiner noemt dit diepzinnige woord van Goethe ‘een gebedsstemming’, waar Faust om smeekt, om uit de boeien van zijn metgezel Mefistofeles los te komen.
Aan de ene kant brengt deze gebedsstem­ming ons tot een beschouwing van ons nauw begrensde, lagere ‘ik’, dat vanuit het verleden naar de toekomst heeft gewerkt. Als wij dat goed bekijken, dan zien wij duidelijk, dat we veel te kort zijn geschoten, dat er veel dingen zijn, waar we spijt van hebben, waarover we ons schamen. Maar dat toont ons juist, dat er oneindig veel meer in ons is dan wij hebben benut. Dat laat ons zien, dat er iets in ons is, dat ontevreden is als het ons begrensde ‘ikje’ beschouwt en dat een oordeel heeft over onze daden. Aan de andere kant laat deze beschouwing, als wij naar de toekomst kij­ken, ons duidelijk worden, dat er in onszelf nog oneindig veel meer uit de onbekende schoot van de toekomst kan binnenstromen dan dit ‘ikje’ tot nu toe, in dit ogenblik, heeft kunnen pakken. Dit voert ons tot ge­bed. Een Sint-Maartensgebed. Dit gebed is tweeledig. Uit het verleden leren wij: Er is meer in ons, dan wij tot stand hebben ge­bracht: o, laat dat in ons zijn. Laat dat ons vervullen met zijn tegenwoordigheid. Dat wat het lot ons in de toekomst brengen zal, zenden? wij het gebed tegemoet: Wijsheid der wereld, gij bestuurt wat allemaal op ons af­komt. Laat vrees en angst onze ontwikkeling niet afremmen. Laat ons vol vertrouwen en overgave tegemoet zien wat in onze ziel gaat binnenstromen. Dan komen wij steeds een stap verder.

De mystiek van een Meester Eckhart (1260-1327), een Johannes Tauler (1300-1361), een Angelus Silesius enz., de z.g. Duitse mys­tiek, was de eerste vorm van innerlijke ont­wikkeling die in de volkstaal werd overge­bracht en op de leken, het volk, grote in­vloed kreeg. Ook Geert Groote (1340-1383) mag men hiertoe rekenen. In deze mystiek gaat het om het beleven van de wezenlijke eenheid van de mens met God. Diep in de menselijke ziel woont een wereld op zich, een eeuwige, goddelijke wereld, die er altijd aanwezig is, maar die, zoals de sterren door het zonlicht, onzichtbaar wordt gemaakt door de uiterlijke, verblindende wereld van alledag. Dit noemden deze mystici ‘het vonkje (scintilla) of ‘het inwendige licht’. Door inkeer in zichzelf, door zich af te wenden van alle uiterlijkheid, door ‘gebed’, trachtte men God in de ziel geboren te laten worden. Men meende, dat dit ‘vonkje’ vanzelf, zoals het was, moest groeien.
Wij, mensen uit dit tijdperk van bewustzijn, wij beginnen te we­ten, dat wij dit vonkje, dit innerlijke licht moeten ontwikkelen door eigen zielenkracht en het moeten uitdragen in de we­reld buiten ons. Dit vonkje trachten wij brandend te houden binnenin onze uitgehol­de biet, terwijl wij het ronddragen, straat in, straat uit, van huis tot huis. Zingend.
Bid­dend, want je kunt ook zingend bidden. Dat weten de monniken nog. De voorbereiding op het midwinterfeest, de winterzonnewende, het feest van de geboor­te van het Christuslicht in ons en in de aard­se wereld begint met Sint- Maarten. Van oudsher hoort bij iedere voorbereiding voor een zondag of een feestdag een ommegang. De zondagsmis werd (of wordt?) voorafge­gaan door een processie, een rondgang door de kerk of de kloostergang. Als gebrekkig overblijfsel van de eerste lente-ommegang, later de vastenprocessie, hebben we nog in sommige streken het rondgaan met de foekepot of rommelpot. Als laatste rest van de nieuwjaarsommegang: het lopen met Sint-Maartenslichtjes. Natuurlijk alleen maar door de kinderen, want de volwassenen doen niet meer zo gek… Nee, ze zijn niet meer in staat om zó een nieuw Nieuwjaar te vieren. Laten wij proberen het weer te leren. Laten wij trachten zo zingend te bidden:

‘Hier (in mij) woont een Rijke Man,
die mij heel veel geven kan.
Lang zal Hij (in mij) leven,
veel zal Hij mij geven.
Zalig zal Hij sterven,
de hemel zal Hij erven.
God zal Hem lonen
met honderd-duizend Kronen,
met honderd-duizend Lichten an…
Hier komt ‘Sinte-Maarten’ an.’

(Henk Sweers, Jonas nr. 5, 05-11-1976)
.

Sint-Maartenalle artikelen      nr.5: meer over lantaarn maken

Jaarfeestenalle artikelen

VRIJESCHOOL in beeldSint- Maarten voorbeelden van lichtjes 

VRIJESCHOOL in beeld: St.-Maarten
bordtekeningen, transparanten

.
338-317

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

VRIJESCHOOL – Jaarfeesten – St.-Maarten (10)

.

SINT-MAARTEN EN SINT-NICOLAAS

Een kledderige, natte novemberdag, de goudkleurige bladeren zijn van de bomen geschud en tot een glibberig laagje op de grond geworden, klaar om hun waarde geheel aan de aarde af te geven. De kinderen komen uit school en op weg naar de kapstok komen natte jassen en tassen al op de grond terecht om zo snel mo­gelijk een plekje aan tafel te vinden voor de “gezellige”, “knusse”, “warme” thee met vooral “iets” lekkers. Geen taal kent zulke duidelijke sfeerwoorden voor dit herfstige moment na school dan het Nederlands. Schoolverhalen worden uitgewisseld en dan hoor ik de opmerking: “Eigenlijk vind ik de feesten die nu komen niet zo leuk, je lijkt er zo hebberig van”.

In eerste instantie komt er een soort triomfgevoel in mij op, omdat een kind zo haarscherp aangeeft dat onze door economische belangen gedreven cultuur de feesten van Sint-Maarten en vooral Sinterklaas zo sterk tot feesten van “bezit en krijgen” hebben gemaakt.
Tegenwoordig schettert zelfs Kerstmis ons vanuit winkeletalages zijn glamour- en glitterhebzucht tegemoet. Het triomfge­voel verandert snel in een bezorgd gevoel. Hoe kan je in deze tijd de feesten zo vieren, dat de diepe betekenis als bagage in de levensrugzak van onze kin­deren terecht komt, zodat ze later opgewassen zullen zijn tegen de al maar toenemende vloedgolf van uiterlijk vertoon, die mede bepaald wordt door een goedgevulde portemonnee.

Als eerste van de twee feesten van de in rode mantel gehulde bisschoppen vieren we het feest van Sint-Maarten. Elf november is de sterfdag van Martinus, de bisschop van Tours. De legende vertelt, dat hij als jong Romeins officier op een koude winteravond met zijn troep ruiters naar de stad Amiens kwam om bin­nen de veilige muren van de stad de nacht door te brengen. Bij de stadspoort zat een in weinig lompen gehulde bedelaar, die om een aalmoes vroeg. Ondanks het gehoon van zijn vrienden, hield Martinus zijn paard in en omdat hij niets had om de man te geven, sneed hij met zijn zwaard zijn rode mantel doormidden en gaf een deel aan de bedelaar. Die nacht verscheen in een droom Christus aan hem. Hij draagt het afgesneden deel van de mantel en spreekt tegen de engelen, die om Hem heen zijn: “Ziet, Martinus, die nog niet gedoopt is, heeft mij met zijn kleed omhuld.”

Dit visioen maakt zo’n indruk op Martinus dat hij zich laat dopen en als
klui­zenaar gaat leven. In het laatste deel van zijn leven wordt hij geroepen tot Bisschop van Tours.
Martinus heeft in het duister aan de poort van de stad zodanig gehandeld, dat hij later heeft kunnen kijken door de poort van de wereld van het niet-zichtbare, de wereld die voor kleine kinderen nog zo vanzelfsprekend hemel heet en stralend van licht is. Deze belevenis van licht in de duisternis kleurt al het handelen van Martinus in zijn verdere leven.

Op het feest van Sint-Maarten lopen de kinderen met hun zelfgemaakte lichtjes langs de deur. Knollen en wortels, die in de duisternis van de aarde zijn ge­groeid, worden hiervoor uitgehold en in het buitenste laagje van de wand worden zon, maan en sterren, de lichtdragers aan de hemel, uitgesneden.
’s Avonds brandt in iedere lampion een helder kwetsbaar kaarslichtje. Ieder kind dat “bedelt”, al zal dat niet meer als armoedzaaier of verstotene zijn, geeft de “rijkman” bij wie hij aanbelt de gelegenheid zich als Martinus te voelen. Het lampje symboliseert het “hemellicht” dat de goede gever zal waarnemen bij ieder ge­schenk uit zijn hart.

Als de leerlingen uit de hogere klassen er zelf voor kiezen om met hun lampjes naar bijv. een bejaardenhuis of huis voor minder valide mensen te gaan, zie je dat de kracht van het schenken het wint van het ontvangen, zelfs als de volgende morgen blijkt hoe moeilijk het is al het lekkers eerlijk te verdelen! Zo is het lichtje van Sint- Maarten ook een voorbode van het eerste kaarsje dat zal branden in de adventtijd.

Juist in de adventtijd komt ook Sint-Nikolaas aan in ons land, bijgestaan door zijn zwarte knecht. Ook zij laten zien dat licht en duister, leven en dood,
vro­lijkheid en ernst altijd samen gaan. Er is weinig bekend over de bisschop van Myra, die op zijn geboortedag aan de arme kinderen voedsel en geschenken bracht. In de oude Nicolaaslegenden uit Rusland zorgt Nicola de Barmhartige, meestal in de gedaante van een oude zwerver, dat de zelfzuchtige mens een spie­gel voorgehouden krijgt en dat de ontmoeting met Nicola een ommekeer in zijn leven veroorzaakt. Hebzucht en rijkdom maken plaats voor het offer.

In de geest van Nicola geven wij elkaar op 5 december heimelijk geschenken, vergezeld van een gedicht of surprise, waarin we elkaar een persoonlijke
spie­gel kunnen voorhouden. Niet in de laatste plaats tonen we daarmee ook onze dank­baarheid elkaar te kennen.

Met hele kleine kinderen, die nog “in Sinterklaas geloven”, kunnen we samen in het donker op pad gaan, om geschenken op de stoep te leggen bij bekenden, aan­bellen en dan hard weghollen.Want niets is heerlijker dan voor zwarte piet spelen en net als Sinterklaas bij anderen geschenken te brengen. En op de dag dat de kinderen uit school komen met de opmerking: “Ze zeggen dat Sint niet be­staat en dat het een gewone man is”, kan ik altijd met een gerust geweten zeg­gen: “Sinterklaas bestaat wel, in de hemel, niet meer bij ons op aarde, alle ge­wone mensen zorgen ervoor dat de geschenken van Sinterklaas geschonken worden”
………………En op 5 december is die oude wijze roodommantelde Sinterklaas onmiddellijk, nog jaren, zelfs voor altijd Sint-Nicolaas!!

(Annemieke Zwart, nadere gegevens onbekend)

.

Sint-Maartenalle artikelen      nr.5: meer over lantaarn maken

Jaarfeestenalle artikelen

VRIJESCHOOL in beeldSint- Maarten              voorbeelden van lichtjes

 

Sint-Nicolaasalle artikelen

Jaarfeestenalle artikelen

VRIJESCHOOL in beeldSint-Nicolaas

.

337-316

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

VRIJESCHOOL – Jaarfeesten – St.-Maarten (11)

.

HET FEEST VAN SINT-MAARTEN

Ik wandel met mijn lantaren
en mijn lantaren met mij.
Daarboven stralen de sterren
Beneden stralen wij.
Mijn licht is uit, ik ga naar huis
Rabimmel rabammel raboem.

Op de vraag wie Sint-Maarten was zal men in het noorden zeggen: het was iemand die zijn jas met een bedelaar deelde en in zuidelijker streken krijgt men te horen dat hij de schuts­patroon van de dronkaards is.
Kan dat nu nog een reden zijn om Sint-Maarten te vie­ren? Stellig niet. Achter dit, door de loop der tijden met vreemde selectieve aandacht vertekende beeld, gaat een machtig figuur uit het vroege Christendom schuil. Wie was Martinus van Tours?
Hij werd in de vierde eeuw uit Hongaarse ouders geboren, maar hij groeide op in Padua waar zijn vader bij de Romeinse legioenen militair rechter was. Een opleiding tot officier was voor Maarten de aangewezen weg. Hij werd ’t ook, hoewel hij zich op zijn dertiende levensjaar reeds had voorgenomen christen te worden. Zijn militaire loopbaan stond in het teken van dit voornemen: zijn ondergeschikten wa­ren zijn vrienden en niet zelden diende hij op als ze bij elkaar aan tafel zaten. Om de Barbaren te vervolgen werd hij naar Amiens overgeplaatst. Hier gebeurde het dat hij, op een koude winterdag de stadspoort uitreed. Tegen de stadsmuur zat rillend van kou een bijna naakte bedelaar gehurkt. Maar­ten bedacht zich niet lang, trok zijn zwaard, sneed zijn mantel door midden en gaf één helft aan de bedelaar. Die nacht had Maarten een visioen: hij schouwde de Christus. De aanwezige engelen zeiden hem goed te kij­ken. Hij keek en zag dat Christus bekleed was met zijn halve mantel! De volgende dag besloot Maarten zich te laten dopen. Nadat hij christen geworden was nam hij zijn ont­slag als soldaat: Tk ben een soldaat Gods, het is mij niet toegestaan voor de keizer te vechten!’
Toen men hierin een teken van angst en lafhartigheid zag, bood hij
onmid­dellijk aan om bij de eerstvolgende schermut­seling met de Barbaren ongewapend en zon­der schild voor de troep uit de vijand tege­moet te gaan. Op dat moment werd er een bestand gesloten en Maarten werd gespaard.

Een avontuurlijk leven begon, waarvan de beschrijving naast waarheid deels ook legen­de bevat. Hij reisde naar Hongarije, viel in ro­vershanden, werd door woeste Galliërs aan­gevallen, trok zich enige tijd op een klein eilandje voor Genua terug en kreeg tenslotte van bisschop Hilarius van Poitiers de op­dracht in het nog nauwelijks gekerstende Gallië een klooster te stichten. Het werd het eerste klooster noordelijk van de Alpen. Hier leefde hij met tachtig volgelingen in strenge ascese. Het klooster was een toevluchtsoord voor vervolgden, maar ook een plaats van­waar het christendom krachtig uitstraalde. Zijn levensstijl wekte in hem grote geest­kracht. Niet zelden zag men hem in de kapel van het klooster omgeven door een krans van vuur en als hij de hostie omhoog hief, straal­de deze als de zon. Deze kracht stelde hem in staat zieken te genezen en zelfs doden weer in het leven terug te roepen. Krankzin­nigen genas hij door, alleen met hen in een cel, zich ter aarde te werpen en, bestrooid met as, zo lang in meditatie te verzinken tot de demonen geweken waren. Dat dit niet overdreven is, blijkt ook uit de manier waar­op hij met de demonen omging die hém be­laagden.
Eens kwam een duivel vloekend en tierend naar Maarten toe, hem verwijtend dat hij een gevallen kloosterbroeder weer onder zijn leerlingen had opgenomen, dat was immers oneerlijke concurrentie! Maarten antwoordde hem gevat dat als de duivel zelf berouw van zijn daden zou hebben, hij zo lang voor hem zou willen pleiten dat hij zelfs de duivel bij zich zou opnemen! Meesmuilend vertrok de zwarte gast.

Tegen zijn zin werd Maarten tot bisschop ge­kozen. Dit ambt gaf hem veel verdriet door­dat de levensstijl van zijn mede-ambtgenoten hem voortdurend in conflict bracht met zijn overtuiging. Toen zij zelfs, tegen zijn uitdruk­kelijke wens in, een ketter op de brandstapel brachten, ontstak hij in hevige woede en brak met de clerus. Geen enkele bijeenkomst of synode bezocht hij meer en de omgang met de bisschoppen meed hij. Na deze ge­beurtenissen konden zelfs toegeschoten en­gelen hem niet troosten. Zieken die op zijn hulp wachtten stuurde hij weg met de woor­den: ‘Ik ben zieker dan jullie’. Zijn geestkracht werd tenslotte zo groot dat ook de dieren in zijn omgeving hun gedrag veranderden. Een meute honden achter een ree aanjagend zag van de achtervolging af en kwam kwispelstaartend naar hem toe, wilde dieren werden tam.
Zelfs de elementen bo­gen voor hem. Toen een deel van het kloos­ter in brand stond, klom hij op het dak, be­zwoer de vlammenzee en het was alsof het vuur met zichzelf vocht. Het bluste zichzelf.

Hij trok met zijn vrienden steeds verder het duistere Gallië in om er het christendom te prediken. Vaak werd hij belaagd in de grote wouden waar geen Romeins soldaat zich waagde. Zijn geweldloosheid deed echter alle geweld dat tegen hem gericht was wijken. Dikwijls verkeerde hij in levensgevaar, doch angst kende hij niet.

Toen hij stierf verzamelden zich duizenden mensen rond zijn baar. Waar de lijkstoet voorbij trok, begonnen bloemen en heesters te bloeien alsof het lente was. Het was no­vember.
Eeuwen later gaf Bernard van Clairveaux zijn abten en bisschoppen de opdracht het volk duidelijk te maken dat Sint-Maar­ten, hoe groots zijn daden ook waren, een mens geweest was, geen hoger wezen maar een mens, een christen.

(Christoph Wiechert, Jonas nr.5 01-11-1985)

.

Sint-Maartenalle artikelen      nr.5: meer over lantaarn maken

Jaarfeestenalle artikelen

VRIJESCHOOL in beeldSint- Maarten voorbeelden van lichtjes 

.

336-315

 

 

 

 

 

 

 

 

.