.
De inleiding tot dit artikel is Sint-Nicolaas (27)
.
Pieter HA Witvliet
.
Onderstaand verhaal maakte ik om te voorkomen dat de kinderen zich bedrogen zouden voelen, voor de gek gehouden door de volwassenen wanneer ze erachter zouden komen dat Sinterklaas niet bestaat.
Een verhaal – een beeld – heeft de mogelijkheid tot inleven, tot begrijpen op nog een ander niveau dan de gewone mededelingen. Daarop kan slechts een ‘o, ja! ‘volgen. Het beeld geeft meer kans op ‘aha, zo dus’, je neemt het vooral ook op met je gevoel – dat kan zijn met warmte – iets wat bij de kalere opmerking ‘zo zit het’ meestal niet het geval is.
Onderstaand verhaal is niet HET verhaal. Er zijn andere te bedenken.
Maar dit is het motief: ‘wij zijn nu de Sint van toen’ !
HOE SINT-NICOLAAS STIERF EN TOCH VOORTLEEFDE
“Wat moet ik nu doen,’ sprak de oude Nicolaas met beverige stem. Hij zei het zacht voor zich heen. ‘Er zijn nog zoveel kinderen die ik zou willen helpen; die ik blij zou willen maken. Maar ik heb die kracht niet meer ’s avonds door de kou langs de huizen te gaan. Ik geloof dat ik niet lang meer op de aarde zal zijn´
En hoewel er een knapperig vuur brandde in de open haard, voelden zijn handen, die bleek zagen, koud aan. In zijn voorhoofd stonden diepe rimpels. Niet alleen door de ouderdom hadden zij zijn gelaat doorgroefd. Ook zorgenrimpels waren daarbij.
‘Ik weet niet eens hoe oud ik eigenlijk ben: tachtig, negentig, misschien wel over de honderd. Ik kan het aanvaarden dat ik eenmaal sterven moet; niemand heeft het eeuwige leven. Maar wie zorgt er dan voor de kinderen, als ik dat niet meer kan doen.’
Zijn gedachten gingen terug naar de avond dat hij in een afgelegen oord langs de huizen was gelopen en stil was blijven staan bij het woninkje van de ouders die op het punt stonden één van de kinderen te verkopen, omdat het gezin in grote armoede verkeerde.
Nicolaas had de angst gezien op het gezichtje van het kind; en de tranen in de ogen van de moeder. De vader, die stil en bleek in een hoekje zat. Ongemerkt had Nicolaas een paar muntstukken door het kapotte glas van het raam op de vensterbank gelegd en de andere dag had hij de meubelmaker die in zijn straat woonde, bij zich laten roepen. Hij vertelde hem over het gezin. De meubelmaker die juist een goede knecht zocht, had de vader van de kinderen in dienst genomen. Vanaf die tijd had de man weer werk en het gezin geld om te leven. Er heerste grote vreugde in die familie: het meisje hoefde niet verkocht te worden.
Zo mijmerde Nicolaas verder. Het vuur in de haard ging langzaam uit en hij kreeg het zo koud dat hij zich in zijn bedstede ter ruste legde.
In een grote stad, in een prachtig huis, doofde in een ruime, gezellige zitkamer, ook het vuur in de haard. ‘Wat is er toch veel veranderd in ons leven’, dacht Alonso.’Waar is de tijd gebleven, dat ik geen werk had; dat we op het punt stonden, onze oudste dochter te moeten verkopen. Onze grote armoede. En dan: eerst een paar goudstukken in de keuken, waardoor we weer verder konden leven, zonder van ons lief kind te hoeven scheiden; daarna het bezoek van de meubelmaker en de vraag om knecht bij hem te worden. En nu ben ik zelf eigenaar van een grote meubelmakerij; het gaat ons goed; we zijn gezond en gelukkig.
Juan, mijn vroegere baas, heeft nog eens door laten schemeren aan wie ik dit alles te danken heb: de oude Nicolaas. Maar ik mocht aan hem niets laten merken: Nicolaas wilde niet geprezen worden.
Maar nu, nu zoveel jaren. Ik wil hem laten weten wat er van ons geworden is. Mijn besluit staat vast. Ik ga hem een bezoek brengen.’
De andere morgen al pakte Alonso een koffer in met spullen om een aantal dagen van huis te kunnen zijn en na afscheid genomen te hebben van zijn vrouw en zijn dochter – de enige die nog thuis woonde – vertrok hij met zijn rijtuig. Hij gaf de koetsier opdracht er flink de vaart in te zetten, dan konden ze vóór het donker werd de stad bereiken. Aanvankelijk verliep de reis voorspoedig en ze schoten flink op. Maar in de middag, rijdend over een hobbelige stenen weg, kraakte het onderstel van de koets heel hevig en even later zakte, met het geluid van versplinterend hout, de koets door één van zijn assen. Hortend en stotend kwam hij tot stilstand. ‘Die valt hier niet te repareren,’ zei de koetsier na een kort onderzoek.’ “We zullen hulp moeten zoeken!’ ‘Neem jij het paard,’ zei Alonso tot zijn koetsier en rijd vooruit om hulp. Neem je intrek in herberg “De gouden Sinaasappel”; ik zal me te voet verder begeven; het is nog wel ver, maar vroeg in de avond moet ik er toch kunnen zijn.’
De koetsier haastte zich op het paard om zijn verdere weg te vervolgen. Alonso begon te lopen. De weg werd slechter begaanbaar dan hij zich had gedacht. Door de vele regens, die er de afgelopen dagen waren gevallen, lagen er talloze plassen en de anders zo droge grond was op veel plaatsen veranderd in een modderpoel. Lang niet alle stenen waren te zien en vaak verzwikte Alonso zijn enkels. Heel in de verte zag hij wel de stad opdoemen, maar zijn tocht zou veel langer duren dan hij eerst dacht. ‘Ik kom nooit meer voor donker aan,’ dacht hij. Maar hij stapte dapper voort en ondanks de invallende duisternis, die het lopen niet gemakkelijker maakte, hield hij zijn blik gericht op de omtrek van de stad, die toch naderbij kwam. De maan kwam op en gaf hem het nodige licht om de juiste richting aan de houden. Het moest al wel laat zijn, toen hij eindelijk de eerste huizen van de stad bereikte: de luiken van vrijwel alle huizen waren dicht en slechts door een enkel hartje scheen het licht van een flakkerende kaars.
Gelukkig wist Alonso nog wel de weg, al moest hij af en toe even stilstaan om zich de goede richting te kunnen herinneren. “De Gouden Sinaasappel”, mompelde hij. ‘Rechtdoor en daar bij de brug linksaf, langs het water’.
Daar, even verderop, stond het statige huis van Sint-Nicolaas waar hij morgen op bezoek zou gaan. Nog iets verder de meubelmakerij van Juan waar hij zo lang had gewerkt. Daar zou hij natuurlijk ook even binnenlopen.
In zijn woning kwam de oude Nicolaas juist weer uit bed en bij het licht van een nog nauwelijks brandend kaarsje liep hij moeizaam door de kamer op en neer.
‘Dan moet ik het zo doen,’ sprak hij halfdromend voor zich uit.
Hij pakte zijn mijter en liep er mee de koude, donkere gang in. Een klein streepje maanlicht verlichtte de ruimte net zo dat hij de deurknop kon vinden en hij opende de deur. Een koude nachtwind waaide hem tegemoet en deed hem huiveren. Op de stoep zette hij de mijter neer. Even later kwam hij terug met zijn staf en daarna volgden de tabberd, zijn onderkleed met het witte koord. Toen hij alles zorgvuldig op de stoep had gedrapeerd, sloot hij de deur – wetend dat hij die niet meer open zou doen…..
Met een tevreden glimlach om de mond sliep hij in om niet meer wakker te worden, in het volste vertrouwen dat iemand het zou begrijpen.
Alonso was bijna bij ‘De gouden Sinaasappel’ toen zijn oog getroffen werd door een kleine schittering verderop. Hij bleef staan en zijn ogen samenknijpend, keek hij wat die lichtspeling kon betekenen. Daar bewoog zich iemand; iemand met een bisschopsstaf in de hand waarop maan – of sterrenlicht weerkaatste. Wat gebeurde daar? Dicht tegen de huizen aan sloop Alonso naderbij. ‘Wie is dat op de stoep van het huis van Sint-Nicolaas?’ Half verscholen in een portiek zag Alonso hoe de wat krom lopende mens opnieuw naar buiten kwam en naast de mijter die hij in een hoekje op de stoep ontwaarde nu ook een wit en rood kledingstuk neerlegde. Alonso wiens ogen nu meer aan de duisternis gewend waren, zag in het flauwe schijnsel van de maan dat het een man was met een lange, zilverwitte baard.
Alonso vroeg zich vertwijfeld af wat dit te betekenen had en wachtte op wat verder komen ging. Maar er gebeurde niets meer. De grijsaard kwam niet opnieuw naar buiten. Het bleef stil in de straat. Alonso, nog altijd zo onopvallend mogelijk langs de huizen lopend, naderde het huis waar zo-even die geheimzinnige gebeurtenis had plaats gevonden.
‘Ja, dit is het statige herenhuis van Nicolaas, dat herinnerde hij zich heel goed. Maar wie legde dan de kleren van de bisschop buiten op de stoep. En waarom. Stel je voor dat iemand die meeneemt. Dan kan Nicolaas niet meer onder de mensen verschijnen en helpen, zoals hij mij en ons gezin ooit hielp. Zou hij dat trouwens nog wel kunnen, hij moet zo langzamerhand toch wel stokoud zijn geworden.’
In een opwelling pakte Alonso alle spullen van de stoep en droeg ze behoedzaam naar de herberg waar hij die nacht zou slapen. Maar van slapen kwam niet veel. Het ‘waarom’ van wat hij had gezien, hield hem klaar wakker. Hij wist het niet en tegen de ochtend viel hij van vermoeidheid toch in slaap. Hij schrok wakker toen er op de deur van zijn kamer werd geklopt: ‘Heer, het is tijd om op te staan’, klonk de stem van de herbergier. Met een schok kwam Alonso overeind. ‘Ik moet me haasten’, dacht hij, ‘ik moet Nicolaas helpen’. Die gedachte overrompelde hem: ‘Ik moet Nicolaas helpen!….. Natuurlijk, dat was de stille wenk die sprak uit de spullen op de stoep. De vinder moet zo zijn als Nicolaas! Maar kan ìk dat wel,’ dacht Alonso. ‘Ben ik wel waardig en ernstig genoeg om zo als Nicolaas door het leven te gaan. Ik ben het niet, maar als ik het wil, dan word ik het. En ik wil het. Zijn besluit stond vast. Niemand hoefde Nicolaas te missen’.
En zo gebeurde het dat Alonso – eigenlijk een Nicolaas de Tweede – voortging in de voetsporen van zijn voorganger.
Je begrijpt, dat ook deze Alonso niet het eeuwige leven had. En toen hij zijn einde voelde naderen, deed hij hetzelfde als de Nicolaas vóór hem: hij legde zijn spullen bij de voordeur.
En een derde Nicolaas kwam en een vierde en zo velen daarna.
En ook vandaag de dag. Wie een echte Nicolaas wil zijn, hult zich in de Sint- Nicolaaskleren en treedt met ernst en liefde de kinderen en de volwassenen tegemoet.
De eerste Nicolaas is lang geleden gestorven, maar de goede mens die hij was, leefde voort in Alonso en in alle anderen die na hem kwamen. En daarom mogen we gerust zeggen dat Sint-Nicolaas nog altijd leeft en zo langzamerhand honderden jaren oud is.
Toen je kleiner was, kon je dit allemaal nog niet zo begrijpen. Nu wel! Nu kun je zelf ook een Sinterklaas zijn!l Dat gaan we met elkaar in onze klas zo goed mogelijk proberen en daarom gaan we nu lootjes trekken en kunnen we aan de slag om voor de ander een waardige Nicolaas te zijn. Als je elkaar met ernst en liefde tegemoet treedt…..
In de klas zei ik dan:
‘Dat gaan we met elkaar in onze klas zo goed mogelijk proberen en daarom gaan we nu lootjes trekken en kunnen we aan de slag om voor de ander een waardige Nicolaas te zijn.’
.
Sint-Nicolaas: alle artikelen
Jaarfeesten: alle artikelen
VRIJESCHOOL in beeld: Sint-Nicolaas
.
367-346
.
Een prachtig verhaal. Is het mogelijk dat u er een Pinterest symbool bij zet, zodat ik uw prachtige artikelen en ideeën kan delen met anderen?
Hartelijk dank, Josien
Dank voor het compliment! Om er een (Pinterest) symbool bij te kunnen zetten, is een ander abonnement vereist dan ik heb. Misschien zijn er nog andere manieren om te delen – (met bronvermelding.)
Groet,
Pieter W
Pingback: VRIJESCHOOL – Jaarfeesten – St.- Nicolaas (21) | VRIJESCHOOL