VRIJESCHOOL – Rudolf Steiner – Algemene menskunde – voordracht 9 (9-5)

.

Enkele gedachten bij blz. 144-147 in de vertaling van 1993.

ALGEMENE MENSKUNDE ALS BASIS VOOR DE PEDAGOGIE

luidt de titel van de vertaling van GA* 293 [1].

De voordrachten die Steiner hield hadden tot doel uiteen te zetten wat vrijeschoolpedagogie omvat.
Van 21 augustus tot en met 6 september 1919 volgden de leerkrachten voor de te beginnen school deze cursus die, naast de in de morgen gehouden voordrachten GA 293, ook nog bestond uit de over de rest van de dag verdeelde cursussen  (GA 294) [2] en (GA 295) [3]

In het afsluitende deel van de 9e voordracht komt Steiner met a.h.w. drie motto’s voor de drie leeftijdsfasen waarover hij in deze voordracht sprak:

die van 0 – 7 jaar; van 7 – 14 jaar en van 14 – 21 jaar.

Kernachtig vat hij de belangrijkste kenmerken van deze fasen samen:

Blz. 148   vert. 144

Betrachten wir einmal noch von einem etwas anderen Gesicht:punkte aus diese Dreigliederung des jugendlichen LebensaltcrL Bis zum Zahnwechsel will der Mensch nachahmen, bis zur Geechlechtsreife will er unter Autorität stehen; dann will er sein Urteil auf die Welt anwenden.

Laten we de driedeling van de jeugd nog eens van een ander gezichtspunt uit bekijken. Tot aan de tandenwisseling wil de mens nabootsen, tot aan de geslachtsrijpheid wil hij onder een autoriteit staan, daarna wil hij zijn eigen oordeel op de wereld toepassen.

Tot aan de tandenwisseling wil de mens nabootsen: alles wat Steiner in zijn pedagogische voordrachten over deze fase opmerkte, staat onder [9-1-1/….] op deze blog.

tot aan de geslachtsrijpheid wil hij onder een autoriteit staan: alles wat Steiner in zijn pedagogische voordrachten over deze fase opmerkte, staat onder [9-1-2/…] op deze blog.

daarna wil hij zijn eigen oordeel op de wereld toepassen: alles wat Steiner in zijn pedagogische voordrachten over deze fase opmerkte, staat onder [9-1-3/…] op deze blog.

Man kann das auch noch anders ausdrücken.

Men kan dit nog anders formuleren.

Opnieuw – het gebeurde ook aan het begin van de voordracht – krijgen we een ‘karakterisering’: de drie motto’s voor de levensfasen.

0 –  7 jaar: de wereld is goed

7 – 14 jaar: de wereld is mooi

14 – 21 jaar: de wereld is waar

En vanuit een bepaalde invalshoek is er ook nog een ‘indeling’ in

verleden – heden – toekomst.

0 – 7 jaar: de wereld is goed

Wenn der Mensch aus der geistig.seelischen Welt heraustritt, sich mit einem Leibe umkleidet, was will er da eigentlich? Er will das Vergangene, das er im Geistigen durchlebt hat, in der physischen Welt verwirklichen. Der Mensch ist gewissermaßen vor dem zahnwechsel ganz auf das Vergangene noch eingestellt. Von jener Hingabe, die man in der geistigen Welt entwickelt, ist der Mensch noch erfüllt. Daher gibt er sich auch in seine Umgebung hin, indem er die Menschen nachahmt. Was ist denn nun der Grundimpuls, die noch ganz unbewußte Grundstimmung des Kindes bis zum Zahnwechsel? Diese Grundstimmung ist eigentlich eine sehr schöne, die auch gepflegt werden muß. Es ist die, welche von der Annahme, von der unbewußten Annahme ausgeht: Die ganze Weft ist moralisch. Es ist bei den heutigen Seelen nicht umfassend so; aber es ist im Memlsen veranlagt, wenn er die Welt betritt, dadurch daß er ein pbysisches Wesen wird, von der unbewußten Annahme auszqehen: Die Welt ist moralisch. Daher ist es gut für die ganze Erziehung bis zum zahnwechsel und noch darüber hinaus, daß man etwas Rechnung trage dieser unbewußten Annahme: Die Welt ist moralisch. 

Wanneer de mens uit de geestelijke wereld afdaalt en zich met een lichaam omhult, wat wil hij dan eigenlijk? Hij wil dat wat hij voorheen in de geestelijke wereld ervaren heeft, realiseren in de fysieke wereld. In zekere zin is de mens voor de tandenwisseling nog volledig gericht op het verleden. Men is nog vervuld van de overgave die men in de geestelijke wereld ontwikkelt. Daarom geeft de mens zich over aan zijn omgeving door de anderen na te bootsen. En wat is nu de grondimpuls, de onbewuste grondstemming van het kind tot aan de tandenwisseling? Deze grondstemming is eigenlijk heel mooi en moet ook gekoesterd worden. Het is de stemming die er — onbewust — van uitgaat dat de hele wereld goed is. Tegenwoordig is dat niet bij alle zielen zo, maar in aanleg gaat de mens, door op aarde fysiek gestalte aan te nemen, er onbewust vanuit dat de wereld moreel goed is. Daarom is het voor de hele opvoeding tot aan de tandenwisseling, en later nog, goed om rekening te houden met deze onbewuste grondstemming dat de wereld goed is.

Dit ‘tegenwoordig is dat niet bij alle zielen zo’ roept vragen op. Bij welke zielen dan. En wat is daarvan het gevolg. En hoe herkennen we dat dan. En is er iets aan te doen. moeten we en/of kunnen we er iets aan doen? Is dit ‘tegenwoordig’ van 100 jaar geleden nog zo, of is het toegenomen. Op al die vragen kan ik (hier) geen antwoorden geven.

In voorbeelden die Steiner geeft in GA 295 houdt hij er rekening mee dat deze grondstemming natuurlijk niet precies ophoudt te bestaan als het kind 7 jaar is: die data zijn, zoals hij zelf vaak aangeeft: bij benadering.
In die voorbeelden – van de herdershond, het viooltje van Hoffmann von Fallersleben zie je hoe Steiner dat met kinderen bespreekt.
Zie verder:
Rudolf Steiner: het viooltje     de ruiker

Das ist ja das Erhebende und Große im Anblick der Kinder, daß die Kinder eine Menschenrasse sind, die an die Moral der Welt glaubt und daher glaubt, daß man die Welt nachahmen dürfe. – 

Dat is ook het inspirerende en grootse van kinderen, dat ze mensen zijn die geloven in het goede van de wereld en die geloven dat men daarom de wereld mag nabootsen.

Verleden

Das Kind lebt so in der Vergangenheit und ist auch vielfach ein 0ffenbarer der vorgeburtlichen Vergangenheit, nicht der physischen, sondern der geistig-seelischen.

Het kind leeft ook in het verleden en openbaart ons zo ook in veel opzichten het voorgeboortelijke verleden – niet het fysieke, maar het geestelijke verleden.

Op blz. 151 vert. 144 nog een keer:

Das erste Kindesleben bis zum Zahnwechsel geht mit der unbewußten Annahme vor sich: Die Welt ist moralisch. 

Het is de stemming die er – onbewust – vanuit gaat dat de hele wereld goed is.

7 – 14 jaar: de wereld is mooi

Heden

Indem der Mensch als Kind durch den Zahnwechsel durchgeht, lebt er bis zur Gesehlechtsreife fortwährend eigentlich in der Gegenwart und interessiert sich für das Gegenwärtige.

Het kind tussen tandenwisseling en geslachtsrijpheid leeft eigenlijk voortdurend in het heden en interesseert zich voor het nu.

Ook dat heeft pedagogische consequenties:

Blz. 150    vert. 144

Und darauf muß beim Unterrichten und Erziehen fortwährend Rücksicht genommen werden, daß eigentlich der Volksschüler fortwährend in der Gegenwart leben will. Wie lebt man denn in der Gegenwart? In der Gegenwart lebt man, wenn man in einer nicht animalischen, sondern menschlichen Weise die Welt um sich her genießt.

Men moet er bij het onderwijs en de opvoeding voortdurend rekening mee houden, dat het lagere-schoolkind eigenlijk steeds in het nu wil leven. Hoe leef je in het nu, in het heden? Je leeft in het heden wanneer je van de wereld om je heen geniet – op menselijke, niet op dierlijke wijze.

Een niet-dierlijke manier: ik vraag me af waarom Steiner dit erbij zegt en dat verschillende keren. 
Als we bv. een hond zijn eten zien opslobberen, lijkt het alsof hij daar heel erg van geniet. Maar met de haast waarmee het gaat, kan daar – menselijk! – gesproken, geen sprake van zijn; het is hap-slik-weg. Steiner gebruikt hier het woord ‘genieten’: dat veronderstelt toch meer aandacht, bewustzijn, vreugde.
Zou hij dat bedoelen?

Tatsächlich, das Kind als Volksschüler will auch im Unterricht die Welt genießen. Wir sollen daher nicht versäumen, so zu unterrichten, daß nicht im animalischen, aber im höheren menschlichen Sinne der Unterricht wirklich für das Kind eine Art Genießen ist, und nicht etwa, was ihm Antipathie und Ekel hervorruft.

Het kind op de lagere-schoolleeftijd wil inderdaad van de wereld genieten – ook in de lessen. We moeten niet nalaten om zo les te geven dat — niet op een dierlijke manier, maar in hogere, menselijke zin – het onderwijs werkelijk ‘te genieten’ is, en niet iets wat antipathie en afkeer oproept.

Maar als je dan ‘leuk’ onderwijs wil geven, kan dat ontaarden in wat Steiner hier ‘hausbacken’ noemt – wat Duden omschrijft als o.a. fantasieloos.

Aber es ist etwas Gefährliches auf diesem Gebiete. Das Gefährliche besteht darin, daß man dieses Prinzip, den Unterricht zu einem Quell der Freude und des Genießens zu machen, sehr leicht ins Hausbackene verzerren kann. Das sollte nicht geschehen.

Maar er ligt een gevaar op de loer, het gevaar dat men dit principe om het onderwijs tot een bron van vreugde en genot te maken heel gemakkelijk tot een huisbakken karikatuur, tot iets alledaags maakt. Dat moet niet gebeuren.

Hij geeft ook de remedie om dat niet te laten gebeuren:

Es kann aber nur Abhilfe geschaffen werden, wenn der Lehrer, der Unterrichtende, sich selbst fortwährend herausheben will aus dem Hausbackenen, Pedantischen, Philiströsen. Das kann er eigentlich nur dadurch, daß er nie versäumt, seine Beziehung zur Kunst recht lebendig sein zu lassen.

Dat gevaar ontloopt men, wanneer men als leraar zichzelf voortdurend wil verheffen boven het bekrompene, pedante en kleinburgerlijke. Dat is eigenlijk alleen mogelijk doordat men steeds een werkelijk levendige relatie tot de kunst onderhoudt.

Kunst – de wereld is mooi – kunstzinnig onderwijs

Denn man geht von einer bestimmten Voraussetzung aus, wenn man menschlich – nicht animalisch – die Welt genießen will, von der Voraussetzung, daß die Welt schön ist. Und von dieser unbewußten Voraussetzung geht eigentlich das Kind von seinem Zahnwechsel bis zur Geschlechtsreife aus, daß es die Welt schön finden dürfe. Dieser unbewußten Annahme des Kindes, daß die Welt schön ist, daß also auch der Unterricht schön sein müsse, dem kommt man wahrhaftig nicht entgegen, wenn man die oftmals so banalen, rein vom Nützlichkeitsstandpunkte aus zugerichteten Regeln für den Anschauungsunterricht beobachtet, sondern wenn man selbst versucht, einzutauchen in künstlerisches Erleben, damit der Unterricht gerade in dieser Zeit durchkunstet werde.

Wanneer men namelijk menselijk — en niet dierlijk — wil genieten van de wereld, dan gaat men van een bepaalde veronderstelling uit: de veronderstelling dat de wereld mooi is. En van deze onbewuste veronderstelling gaat een kind tussen tandenwisseling en geslachtsrijpheid eigenlijk uit: dat het de wereld mooi mag vinden. Men dient tegemoet te komen aan deze onbewuste veronderstelling, dat de wereld mooi is en dat dus het onderwijs mooi moet zijn. Dat doe je niet wanneer je de dikwijls zo banale, puur op nut toegesneden regels voor aanschouwelijk onderwijs in acht neemt. Dat doe je wel wanneer je zelf probeert je over te geven aan een kunstzinnige beleving, opdat het onderwijs juist in die leeftijdsfase in alle facetten kunstzinnig wordt.

Opnieuw krijgt nu het ‘aanschouwelijkheidsonderwijs’ van die tijd een veeg uit de pan. Hij vindt het te banaal – niet kunstzinnig genoeg. Of dat ook voor de aanschouwelijke middelen en methodes van nu geldt, mag m.i. niet zomaar worden bevestigd op grond van Steiners uitspraken van toen. 

De leerkracht wordt in ieder geval opgeroepen ‘met kunst’ te leven, de dingen ‘met smaak’ aan de kinderen te geven.

Das zweite Lebensalter, vom zahnwechsel bis zur Geschlechtsreife, verläuft in der unbewußten Voraussetzung: Die Welt ist schön.

In de tweede fase, van de tandenwisseling tot aan de geslachtsrijpheid, is de onbewuste veronderstelling: de wereld is mooi.

14 – 21 jaar – de wereld is waar 

Blz. 151   vert. 144

Und erst mit der Geschlechtsreife beginnt dann so recht die Anlage dafür, auch das in der Welt zu finden: Die Welt ist wahr.

En met de geslachtsrijpheid ontwikkelt zich pas echt de aanleg om ook het volgende in de wereld te vinden: de wereld is waar.

Ook dat heeft zijn pedagogisch-didactische gevolgen:

Erst dann kann daher der Unterricht damit einsetzen, ‘wissenschaftlichen’ ‘charakter zu bekommen. Vor der Geschlechtsreife ist es nicht gut, dem Unterricht einen bloß systematisierenden oder wissenschaftlichen Charakter zu geben; denn einen richtigen inneren Begriff von der Wahrheit bekommt der Mensch erst,  wenn er geschlechtsreif geworden ist.

Pas dan kan het onderwijs een ‘wetenschappelijk’ karakter krijgen. Het is niet goed als het onderwijs voor die tijd louter schematiserend of wetenschappelijk van aard is; want een juist innerlijk begrip van de waarheid krijgt de mens pas wanneer hij geslachtsrijp is geworden.

Of zoals hij dit zegt in GA 302A:

Das ist dasjenige, was nicht genug bedacht werden kann: daß pädagogische Kunst aus­gehen muß vom Leben, und nicht ausgehen kann vom abgezogenen wissenschaftlichen Denken.

Dit kunnen we ons niet genoeg realiseren:
dat pedagogische kunst uit moet gaan van het leven en niet uit kan gaan van een aftreksel van wetenschappelijk denken.
GA 302A/15-16
Gedeeltelijk vertaald/16

‘De wereld is waar’ laat hij in GA 302 ook van toepassing zijn op de eerste levensfase. Zie de tekst. Uit de context kan je overigens makkelijk opmaken dat het hier om ‘morele’ waarheid gaat – in die zin is ook dan de wereld ‘goed’.

In een laatste samenvatting blijkt voor de fase 14 – 21 de toekomstimpuls te gelden:

Auf diese Art werden Sie zu einer Einsicht kommen, daß  sieh mit dem werdenden Kinde aus höheren Welten heruntert lebt in diese physische Welt hinein das Vergangene, daß, in dem das Kind seinen zahnwechsel vollzogen hat, sich in dem eigentlichen Volksschüler die Gegenwart auslebt, und daß dann der Mensch in jenes Lebensalter eintritt, wo sich in seiner Seele die Zukunftsimpulse festsetzen. Vergangenheit, Gegenwart und Zukunft und das Leben darinnen: das steckt auch in dem werdenden Menschen.

Zo zult u inzien dat vanuit hogere werelden het verleden doorwerkt in het kind en daarmee in deze fysieke wereld, dat in het lagere-schoolkind na de tandenwisseling zich het heden manifesteert en dat de mens tenslotte de fase binnentreedt waarin toekomstimpulsen zich in zijn ziel vasthechten. Verleden, heden en toekomst en het leven daarin: dat alles zit in de wordende mens.

.

*GA= Gesamt Ausgabe, de boeken en voordrachten van Steiner

[1] GA 293
Algemene menskunde als basis voor de pedagogie
[2] 
GA 294
Opvoedkunst. Methodisch-didactische aanwijzingen
[
3] GA 295
Praktijk van het lesgeven

Algemene menskunde: voordracht 9 – alle artikelen

Algemene menskundealle artikelen

Rudolf Steineralle artikelen op deze blog

Menskunde en pedagogiealle artikelen

.

2154

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

Advertentie

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.