.
Inhoudsopgave van alle door Steiner in de pedagogische voordrachten en enkele andere gemaakte opmerkingen over de ontwikkeling van het kind tussen 14 – 21 jaar.
Pedagogische voordrachten: GA 293; GA 297; GA 301; GA 302; GA 302A; GA 304; GA 304A; GA 305; GA 306; GA 307; GA 308: GA 310; GA 311
Andere GA’s: GA 31; GA 209;
[9-1-3-1/1]
Steiner over de ontwikkelingsfase 14 – 21 jaar: oordeel- en begripsvorming in
GA 34
Rond puberteit geboorte van het straallijf; ontstaan vermogen tot abstracte voorstellingen, zelfstandig oordeel en vrije denkkracht; krachten hiervoor werken eerst aan het fysieke lichaam; de schade van ‘roofbouw’; oordeel en mening;
[9-1-3-1/2]
GA 209
Voordracht 5: Aanleg voor abstracte begrippen is er pas met de puberteit; lichaamsopbouwende krachten werken tot tegen de puberteit en pas daarna kunnen ze gebruikt worden voor het intellect.
[9-1-3-1/3]
GA 293
Voordracht 9: Verlangen naar eigen oordelen ontstaat met de puberteit.
[9-1-3-1/4]
GA 297
Voordracht 4: in puberteit ontstaat verlangen naar eigen oordeel.
Voordracht 5: in puberteit ontstaat verlangen naar eigen oordeel; je moet het oordeelsvermogen niet te vroeg ontwikkelen.
Voordracht 6: in puberteit ontstaat eigen oordeelskracht; kind ontwikkelt nieuwe interesses, o.a. natuurkunde kan worden begrepen.
[9-1-3-1/5]
GA 301
Voordracht 9: zelfstandig voelen en willen wordt geboren met puberteit; te vroeg is schadelijk;
Voordracht 10: oordeelsvermogen ontstaat met puberteit; vanaf het 12e levensjaar; autoriteit eerst, daaruit ontstaat later vrij oordelen; te vroeg oordelen beïnvloedt het astraallijf negatief; autoriteit en vrije persoonlijkheid.
[9-1-3-1/6]
GA 302
Voordracht 8: Kind wil met puberteit zelf gaan oordelen, maar zoekt nog wel de autoriteit; in puberteit moeten kinderen boven de vanzelfsprekende autoriteit uitgroeien en hun eigen oordeel zoeken.
[9-1-3-1/7]
GA 302A
Voordracht 5 (voordracht 1): Overgang van kennis naar oordelend kennen; er ontstaat drang om te oordelen.
Voordracht 6 (voordracht 2): Oordeel moet zelfstandig worden; oordeel van leraar wordt afgewezen.
[9-1-3-1/8]
GA 304
Voordracht 4: Kind komt met oordelen met de puberteit; te vroeg oordelen: doodskrachten; vanuit autoriteit leg je basis voor het zelfstandig oordelen;
voordracht 6: Kind begint met puberteit zich persoonlijk oordelend tegenover de wereld op te stellen; autoriteit maakt het latere oordelen mogelijk; begint zich van de wereld te onderscheiden.
.[9-1-2-1/9]
GA 304A
Voordracht 2: De fase van de autoriteit als voorwaarde voor het verschijnen van morele impulsen na de puberteit.
Voordracht 9: Na de puberteit: eigen oordeel, niet meer dat van de leerkracht; opvoeding moet dat wekken;
{9-1-3-1/10]
GA 305
Voordracht 1: met geslachtsrijpheid een andere verhouding tot de wereld dan daarvoor; geest ontwaakt; mens zoekt nu het oordelende; niet te vroeg beroep doen op intellect.
Voordracht 4: moreel oordeel moet uit kind zelf kunnen komen na puberteit; dit voorbereiden door kant-en-klare morele oordelen achterwege te laten.
Voordracht 9: begrippen zijn verbonden met antipathie; denken doet in hersenen fosfor(zuur)verbindingen ontstaan; uitscheidingsproducten; te vroeg kant-en-klare begrippen geven dwingen hersenen oude uitscheidingsproducten opnieuw te gebruiken.
[9-1-3-1/11]
GA 306
Voordracht 5: beelden aanreiken voorkomt starre begrippen; rond 12e ontstaat gevoel voor causaliteit; denken ontstaat; rond 12 open voor mineralogie, natuurkunde, anorganische wereld; tegen 12e jr geboorte astraallijf, daarvoor etherlijf; te vroeg oordelen komt in het etherlijf, maar oordelen moet gedragen worden door astraallijf; aan oordeel kan nu liefde meegegeven worden;
Vragenbeantwoording 18-04-1923: 0-7: je werkt met het lichaam; 7 – 14 met het gevoel; 14 -21 met het oordelende.
Vragenbeantwoording 19-04-1923: rond 12e ontstaat muzikaal oordeel; rond 12e begint autoriteit af te lopen;
[9-1-3-1/12]
GA 307
Voordracht 7: 14e. 15e jr: rijp voor persoonlijk oordeel; vanuit het denken redeneren.
Voordracht 13: rond 15e, 16e ontstaat het vrijheidsgevoel; door goede voorbereiding kan het kind nu vanuit zichzelf vrij denken; dogma, religieuze en morele geboden leiden niet tot vrijheid;
[9-1-3-1/13]
GA 308
Voordracht 4: met geslachtsrijpheid ontstaat astraallijf als zelfstandige wezenheid; met puberteit ga zelf begrijpen wat er in je is aangelegd; eerdere beelden worden begrip; ontstaan van innerlijke vrijheid.
Voordracht 5: met wat eerder aangelegd is, moet de mens in de puberteit zichzelf gaan vinden; alle opvoeding is zelfopvoeding; wat in hem is aangelegd, moet tot vrijheid kunnen worden; ontstaan van moraliteit.
[9-1-3-1/14]
GA 310
Voordracht 4: tegen het 12e jaar is causaliteit mogelijk; vóór die leeftijd geen oorzaak en gevolg, maar vanuit ziel, het leven.
Voordracht 6: vóór 12e geen morele geboden, maar sympathie/antipathie voor mooi/lelijk; na 12e ontstaat daardoor de mogelijkheid van een eigen oordeel, een vrij oordeel.
[9-1-3/15]
GA 311
Voordracht 3: 10-11-jarige nog geen behoefte aan oorzaak en gevolg; na 10e beelden over oorzaak en werking; na 12e ook vakken met oorzaak en gevolg: natuur- en scheikunde; niet bij geschiedenis;
[9-1-3/16]
GA 31
Essay maart 1898: het gaat bij het oordelen niet om ónze oordelen en waarheden, maar dat de leerling ziet hoe we daarnaar zoeken.
Algemene menskunde: voordracht 9 – alle artikelen
Algemene menskunde: alle artikelen
Rudolf Steiner: alle artikelen op deze blog
Menskunde en pedagogie: alle artikelen
.
2405
.