Tagarchief: klas 6 tekenen zwart-wit

VRIJESCHOOL – tekenen – zwart/wit (2-1)

.

Rudolf Steiner maakte tijdens zijn voordrachten soms bordtekeningen om zijn woorden te verduidelijken. 
Die zijn lang niet alle bewaard gebleven.
Sommige werden op zwart papier gemaakt. Daarvan zijn er wèl een aantal bewaard.
N.a.v. die schetsen zijn in de gedrukte uitgaven van de voordrachten tekeningen gemaakt door o.a. Assja Turgenieff. Ze deed dit op een speciale manier: ‘met schuine streepjes – schrafferend; arcerend.

Ze maakte met deze techniek vele illustraties:

6e klas zwartwit vb Turgenieff 1

bij de ‘Kindheitslegenden‘ die Jakob Streit navertelde, bijv.

In haar boek ‘Die Goetheanum-Fenster-Motive tekende ze herinneringen op aan Steiners aanwijzingen voor het zwart/wit tekenen.

Haar uiteenzettingen over kunst en wat ermee samenhangt vond ik altijd best lastig te doorgronden. 
De aanwijzingen die erin staan voor de techniek van het arceren, helpen wel mee je goed voor te bereiden op de lessen die je in de 6e, maar ook in hogere klassen, wilt geven 

Steiner:
“De strepen mogen nooit met de vorm meegaan, – ze moeten niets met de vorm van doen hebben. Kijk, zoals bij u, de strepen gaan, hoewel heel miniem, afbuigend mee met de plastische vorm. Dat is fout. Je moet leren arceren helemaal onafhankelijk van de vorm. Dus nooit dergelijke strepen maken:

 

6e klas zwartwit vb Turgenieff 2

 

anders ontstaat er een lijn; – maar de lijn is een leugen in het kunstzinnige. – De lijn mag je wel gebruiken bij de opbouw van een tekening, maar niet verder dan wanneer een architect een steiger gebruikt om een huis te bouwen. Wanneer het huis klaar is, zijn de steigers weg. U mag dus niet van de lijn uitgaan en op het eind van de tekening moet ieder spoor van contour verdwijnen.

De strepen moeten heel duidelijk zichtbaar zijn, vrij, karakteristiek,

6e klas zwartwit vb Turgenieff 3               zo                                                                                                         of zo
Het karakter moet in de strepen zelf liggen, zo gevarieerd mogelijk; smal of breed  enz. Dat maakt het kunstzinnig. Wanneer u een vlak donkerder wil maken, kunt u  wat mij betreft – wanneer u het niet anders voor elkaar krijgt – kruisen; maar schuin – nooit onder een hoek. Probeer het echter te bereiken door de strepen dunner te maken, nieuwe strepen daartussen waardoor de richting van de strepen altijd hetzelfde blijft.

6e klas zwartwit vb Turgenieff 4

 

Hiermee bevrijdt u het tekenen van de lijn, want de lijn in het kunstzinnige is nergens mooi.”

Om daarover meer zekerheid te krijgen, liet ik hem tijdens een euritmie-oefening een euritmievorm zien die hij zelf getekend had. Hier was het een en al lijn en toch was het kunstzinnig mooi.

“Dat denkt u maar, dat die mooi is,” antwoordde hij; “die is pas mooi wanneer ze in de ruimte wordt gelopen. Dit is bedoeld voor in de tijd. Een lijn is alleen kunstzinnig op zijn plaats,” voegde hij toe, “in een karikatuur; want de karikatuur is puur intellectueel. Daar is de lijn op zijn plaats.”

In gesprekken over deze techniek, vooral met kunstenaars die m.n. op het gebied van de grafiek werkzaam waren, stootte ik meer dan eens op weerstand. Dat kan zo samengevat worden:
Dat de kunstenaar zich niet hoeft te onderwerpen aan een opgedrongen wet, maar zijn temperament vrij moet volgen, – dat deze aanwijzingen geen nieuwe kunstzinnige impuls zijn, – veel meer een speciale techniek die – wanneer je die daadwerkelijk zou gaan toepassen – vervelend is, zelfs afstompend werkt. Dat er geen rechtvaardiging bestaat om een speciale streepjeslaag te kiezen; dat  het onmogelijk is om op deze manier tot werkelijke vormgeving te komen.

Omdat deze bezwaren steeds weer naar voren kwamen, geloof ik dat het op zijn plaats is, een paar ervaringen weer te geven die ik aan de hand van deze techniek opgedaan heb. Want Rudolf Steiner bedoelde hiermee geen dogma en geen kunsttheorie, maar concrete aanwijzingen waarmee je praktisch oefenend nieuwe dingen leerde, nieuwe dingen uitwerkte……..

 

Assja Turgenieff spreekt dan over een schets die Dr. Steiner voor de beeldhouwsters Miss Maryon maakte helemaal met deze streepjestechniek; ongeveer in de tijd toen Dr.Steiner met mij over de arceertechniek had gesproken.
De schets stelde een vrouw voor die zich naar een groep kinderen boog. Ik teken deze uit mijn herinnering. Slechts een zwakke afspiegeling, – maar de hele gestalte en beweging was er al. En toch kreeg je het gevoel: de gestalte kan nog veranderen, nog dieper buigen, de handen nog verder uitstrekken; ze liet de toeschouwer vrij. Ze liet ook aan de kunstenaar de volle vrijheid, tot het punt van afronding van het totaalplaatje, nog te veranderen; de vormgeving te zoeken. Dat had niet gekund bij een vastgelegde contour.  Het behoort ook tot de eerste ervaringen die je door deze methode opdoet: een van tevoren getrokken contourlijn ervaar je als dwang. Een kunstenaar die zijn beeld in lijnen vastlegt, neemt daarmee het puur kunstzinnige van tevoren weg; maakt zijn activiteit geringer. Door het zoeken naar de vorm zonder omtrekslijnen, heeft hij de mogelijkheid, tot het beeld klaar is, in het wordingsproces, bij het ontstaan zijn werk vorm te geven.

6e klas zwartwit vb Turgenieff 7

 

“U moet een vlak maken en daarop uw hele gevoel, uw aandacht richten en dan het andere vlak” – zei Dr. Steiner vaak tot ons bij het snijwerk aan de architraven in het Goetheanum, “en nieuwsgierig, gespannen erop wachten welke grenslijn tussen de beide vlakken ontstaat. Die moet je nooit van tevoren bepalen.”

In overdrachtelijke zin is deze uitspraak ook van toepassing op het tekenen. Afzien van een vastgelegde lijn brengt een onverwacht element met zich mee dat iemand tijdens het werk tegenkomt – je zou willen zeggen -; iets onbekends dat juist een grotere wakkerheid en innerlijke activiteit vereist. Het brengt met zich mee – als je er daadwerkelijk toe komt met deze methode te werken, – een bevrijding van het in het kunstzinnige zo storende vastpinnen van een intellectuele voorstelling, van die activiteit van het hoofd en concentreert, verinnerlijkt het bewustzijn op een activiteit in het gevoel zelf die de tegenstelling koud en warm, licht en zwaar meebeleeft en uit dit innerlijk tasten de vormen gestalte geeft – niet van te voren zich voorstellend, maar direct in het scheppen.

“Slechts in uw hoofd bent u sentimenteel”, zei Dr. Steiner aan ons euritmisten, ‘het hart weet het juiste al.”

Een soort ritme, een ritmische wetmatigheid waarin je met de arceertechniek komt, draagt ertoe bij om ons  ritmisch beleven bij het vormgeven te betrekken.

“Niet met de vorm meegaan”,- deze aanwijzing maakte mij erg ongelukkig bij het tekenen van bomen. De groeikrachten in hun bewegingen door stam en takken met het potlood te volgen, was toch zo vanzelfsprekend. In de tijd waarin ik mij met deze vraag bezighield, herinnerde ik mij een ets van Piranesi. Anders dan op de gewone manier gegraveerd, stond er midden in het beeld een boompje geheel met schuine arceerstrepen. Heel krachtig stond dat boompje daar, – alsof het gemaakt was door het nagaan van de vorm; maar veel levendiger, van licht en lucht doortrokken. Ook dat is één van de eerste ervaringen die je op dit gebied kan hebben, dat juist deze manier van tekenen de beste weg is bij het zoeken naar wat Rudolf Steiner de ‘intensieve’ werking, het van ‘binnen ook lichtende’ noemde.
Met een eenvoudig voorbeeld wil ik nog laten zien, dat met een schijnbaar zich beperken tot 1 genomen arceerrichting de kunstenaar inderdaad rijkere vormgevingsmogelijkheden krijgt, hoewel het eenvormige karakter van het geheel daardoor in de hoogste mate benadrukt wordt.

Laten we eens drie gelijke driehoeken nemen, in verschillende richtingen gedraaid, een keer met de omtreklijn en een keer met schuine arceerstrepen getekend.

6e klas zwartwit vb Turgenieff 5

 

In het eerste geval, hoe de driehoek ook gedraaid is, de vorm wordt op identieke manier weergegeven. In het tweede geval ontstaat de noodzaak iedere keer anders te vormen, al naar gelang de plaats die ze inneemt in de totaalcompositie. Zou je in plaats van een simpele driehoek bijv. een gezicht in verschillende richtingen op deze manier tekenen, dan zou je zien hoe eindeloos veelvuldig, hoe vrijheid bevorderend daar juist dit eenheidsprincipe een bewijs voor is.
Het is alleen maar een teken van een gebrek aan zelfvertrouwen te geloven dat een erkende wetmatigheid de vrijheid van de kunstenaar, zijn subjectieve beleven nadelig kan beïnvloeden. Veel meer nog dan de beeldend kunstenaar heeft de musicus de bronnen van zijn scheppen in zijn innerlijke beleving te zoeken; en toch is hij niet bang dat hij zijn beleven afzwakt wanneer hij de objectieve  wetmatigheden van de muzikale wereld bestuderend volgt. Ook een intensivering van het subjectief beleven betekent echter ook voor de beeldend kunstenaar het objectiveren van het beleven, – een innerlijke verrijking, wanneer hij het besluit neemt zijn temperament aan de wereld van de vorm te scholen; ook een veroveren van een grotere uitdrukkingsvrijheid, dan de persoonlijke willekeur ooit zou bereiken. Maar de weg van de kunstenaar eist “tussen expressionisme en impressionisme” een intensiever, maar ook een geduldiger studeren.

‘Vijftig keer moet U dit beeld schetsen, – dan wordt het goed”, hoorde ik Dr.Steiner tegen een kunstenares zeggen; en dat tegen een kunstenares die zeer beslist wel wat kon en talent had.

Wanneer je het karakter van de lijnvoering in de eerste eeuwen van het christendom, inclusief Byzantium en tot in de voor-renaissancetijd  vergelijkt met de onze, krijg je daarbij een heel verschillend gevoel. Het is of de middeleeuwse monnik uit een in het onbestemde, in een aan iets totaals  overgeleverd gevoel dit innerlijke leven of schouwen  wilde bevestigen, zich daarvan bewust wilde worden in de door de omtrek bepaalde lijn. Vanuit het goud-groen dat hij mediterend aftastte, lichtte zijn bewustzijn op aan de daarin geschreven tekens.
Wanneer bepaalde moderne richtingen weer proberen toegang te krijgen tot dit beleven van wat er getekend is, wordt hun lijnvoering gekunsteld; krijgt een gedwongen karakter; want het bewustzijn waaruit de kunstenaar nu kan scheppen, is diametraal tegenovergesteld aan dit voor de renaissance liggende bewustzijn. Van nature heeft het de neiging tot begrenzen, tot afscheiden – een abstract worden en een uitdrukking daarvan is de lijn:

“Slechts in het intellect is de lijn op zijn plaats”, meende Dr.Steiner.

Er hoort een wilsbesluit bij en werken met de beleving zelf om van voorwerpen waaraan we gehecht zijn, weer te komen bij ‘wat er tussen de dingen ligt.’
Uit dit gewonnen beleven van een totaliteit wordt ons de mogelijkheid gegeven de begrenzing weer als een teken van de geest te vinden. Gaan we echter in het arceren ‘mee met de vorm’, dan komen we er onwillekeurig toch toe de begrenzing als lijn te gebruiken. Daarmee hangt nog iets anders samen.

Richting wijzend wordt door Rudolf Steiner dikwijls aangegeven op alle gebied van de kunst, een zin van Goethe uit zijn ‘Spreuken in proza”; ‘wie begint het openbare geheim van de natuur te onthullen, voelt een onweerstaanbaar verlangen naar wie dit het waardigst kan uitleggen, de kunst.’ – Schoonheid is de uiting van verborgen natuurwetten die zonder haar verschijnen eeuwig verborgen waren gebleven,’ zei Goethe op een andere plaats.
Wanneer je de verborgen geheimen in het zwart-wit wil ontdekken, dan vind je tussen deze en de wereld van de kleuren een wezenlijk verschil.  Kleuren hebben de eigenschap een te worden met de vorm. Niet alleen de kleuren van de vaste vormen – bijv. die van het incarnaat of van de planten – maar ook de neiging één te worden, met de vorm en de beweging samen te vloeien, zie je bijv. aan de vluchtige verschijnselen aan de hemel. Kijk je echter naar een belicht gelaat dat zich in het licht langzaam beweegt, zie je onmiddellijk aan deze heel eenvoudige waarneming dat licht en schaduw niets gemeen hebben met de vorm. Alleen de werkingen bereiken het zichtbare, die brengen de dingen in verschijning, behoren echter zelf tot een wereld die met de vormen niets gemeenschappelijks heeft, die niet ‘met de vorm samengaat’.

Probeer je meer vertrouwd te raken met deze beide elementen van licht en donker, dan vind je allereerst, wat in de meest eenvoudige optische proeven bekend is, dat het lichte de neiging heeft zich uit te breiden, groter te lijken – het donkere echter werkt naar binnen, kleiner wordend.

6e klas zwartwit vb Turgenieff 6

Het groter worden van het lichte kun je tegelijkertijd als een tendens karakteriseren van het vluchtiger worden, van het licht worden, van wat naar boven streeft, – zoals het donkere als een zich sluitende, zich samenballende kracht kan worden ervaren, die naar onder in de zwaarte schiet.
Wanneer de mens probeert deze dualiteit in zichzelf mee te beleven, zich ermee uiteen te zetten, dan kan hij een gewaarwording hebben, dat zijn linker kant zich meer verwant voelt met de meer vluchtige krachten; de rechter meer met de vaster wordende krachten. Het innerlijke gebaar dat een relatie tot deze beide krachten vormt – het gebaar van een levendig, beweeglijk evenwicht, heeft voor de mens tot gevolg de schuine richting van boven links naar beneden rechts.

De ‘van boven rechts naar beneden links’- voor de kijker – toegepaste streep die de wisselwerking van licht en schaduw veroorzaakt, om het even of je vanuit het lichte naar het donkere toewerkt of omgekeerd, hangt samen met de ‘geheime natuurwetmatgheden’, waarvoor het kunstzinnige de opdracht heeft de uitlegger te kunnen zijn.

“Gelooft u dat je met deze methode nu iets grootsers in het licht-donker kan bereiken dan Rembrandt gedaan heeft?’- werd ik een paar keer gevraagd.
Zeer zeker niet.  Rembrandts kunstenaarschap als gave Gods is en blijft uniek. En tot een erkende, anders gezegd: in het bewuste gevoel waargenomen methode zo ver innerlijk verwerkt dat ze tot een nieuwe scheppingskracht zich in ons metamorfoseert, hoort nog een zeer lange weg van persoonlijke ervaringen; behoort een inspiratie die het werk tegemoet komt. Bovendien behoren deze kunstzinnige mogelijkheden, die we nog maar net kunnen bevroeden, misschien niet tot een toekomst die wij kunnen bepalen. We zouden slechts moeten afzien van deze toekomst van een in de werkelijkheid van de geest opnieuw gefundeerd kunstenaarsschap, was ons niet de mogelijkheid gegeven aan de geestelijke inhoud van de elementen zelf die een kunst tot kunst maken – of het nu het woord is, de klank, kleur of licht en schaduw – te leren die tot onze ‘leermeester te maken’, zoals Rudolf Steiner het eens onder woorden bracht.
Deze dingen kunnen hier slechts gebrekkig geschetst worden. Anderen kunnen aan deze kennis andere ervaringen opdoen. Hiermee wordt slechts aangeduid waarom het belangrijk leek de schijnbaar toevallige, eenvoudige opmerkingen van Rudolf Steiner zo goed als mogelijk weer te geven.

 

Voorbeelden van arceerwerk: VRIJESCHOOL in beeld: 6e klas tekenen – zwart-wit (2)

6e klas: tekenen zwart-wit (1)

 

6e klas: alle artikelen

 

 

1003

 

 

 

 

 

 

 

 

.

VRIJESCHOOL – 6e klas – tekenen – zwart/wit (1)

.

Met het 11e, 12e jaar komt het kind – de een wat eerder, de ander wat later – in een nieuwe ontwikkelingsfase.
Lichamelijk begint er van alles te veranderen. Opvallend is de verandering in de ledematen: armen en benen lijken overmatig te groeien: het kind ziet er ‘slungelig’ uit.
De blik wordt anders: scherper, maar tegelijkertijd kan het kind zich in ‘dagdromen’ verliezen.
Een uitvoerigere beschrijving van een zesde-klasser vind je hier 

Rudolf Steiner beschrijft deze ontwikkeling vanuit het 4-ledig mensbeeld zo, dat duidelijk wordt, dat in het kind iets nieuws geboren wordt: het astraallijf: de ziel als vermogen om de buitenwereld te verinnerlijken en de binnenwereld naar buiten te brengen.
Niet, natuurlijk, dat het kind daarvóór géén ziel had, maar deze was veel inniger verbonden met de levenskrachten. Nu wordt deze ziel veel zelfstandiger, maar ‘eigen’, met o.a tot gevolg: een eigen oordeelsvorming.
Die is uiteraard ook weer sterk aan de eigen zielenstemming gebonden, maar door het zelfstandiger worden, ontstaat ook de mogelijkheid tot objectiveren; tot het andere zien; maar ook de ander.

Zoals we dat kennen van de puber: het zijn stormachtige ontwikkelingsprocessen.

Het systeem van botten, de krachten van het mechanisch-dynamische krijgen overwicht op de ritmisch-bewegende krachten. De jonge mens stoot zich aan de materie en vanuit de ziel ontstaat passief en actief verzet. Sombere gedachten naast grote idealen;  alsof er een strijd begint tussen licht en duisternis.

Het vrijeschoolleerplan is a.h.w. een antwoord op de ontwikkeling van de kinderziel (anders is het geen vrijeschoolleerplan) en vanaf klas 6 worden daarom vakken geïntroduceerd die tegemoet komen aan wat het kind nu gaat doormaken.

Nu het kind echt aardeburger gaat worden, maakt hij kennis met de ‘aarde’vakken: natuurkunde, scheikunde, mineralogie, voeding.

En verrassend: om niet alleen maar ‘naar beneden’ te kijken: boven ons bevindt zich een wereld van grote schoonheid: de sterren: de 7e klas verdiept zich een periode lang in ‘de hemel’.

Dit ‘hemelhoog juichend, dodelijk bedroefd’ [1] wordt a.h.w. beantwoord met het zwart-wit tekenen.

Wie naar bovengenoemde vakken kijkt, zal zien dat het vooral vakgebieden zijn waarbij je moet waarnemen. Intensief moet waarnemen.
Terwijl er in het kind van alles aan gevoel opwelt, wat hem in beslag neemt, wordt bij deze vakken de aandacht verplaatst naar de buitenwereld en n.a.v. van wat het daar opmerkt, moeten nu oordelen worden geveld.
Je zou kunnen zeggen: in een wereld van grote subjectiviteit (eigen gevoelsleven) wordt de blik gericht op de wereld van grote objectiviteit: ‘zo is het – of je het nu mooi vindt of niet; of je het er mee eens bent of niet’.

Denken = oordelen, kan niet zonder waarnemen.

Rudolf Steiner:
In de tijd gaat het waarnemen aan het denken vooraf.
Waarnemen roept het denken op.
Met het waarnemen is niet gelijktijdig het begrip gegeven. Mijn denken voegt het begrip toe. [2]

Deze gezichtspunten zijn dus voor vakken als natuur- en scheikunde uitermate belangrijk. Niet allerlei al gevonden wetmatigheden uit het hoofd leren, maar door waarnemen zelf op de al bekende natuurwetten komen.

Bij het tekenen – dat is tenslotte een kunst – gaat het niet in de eerste plaats om het denken dat door waarnemen gevormd kan worden, maar door doen.

Wanneer het om ‘licht-donker’ gaat, gaat het zeker om ‘schaduw’. En de leerlingen moeten deze allereerst goed leren waarnemen.
Dan moet er een lichtbron zijn en een voorwerp waarop het licht valt en een schaduw geeft.

Hoe ziet de schaduw van een bol eruit, of een ander voorwerp.

In ‘Vrije opvoedkunst’ – staat een artikel waarin beschreven wordt hoe Rudolf Steiner in 1923 in een klas van de vrijeschool Den Haag tekenles geeft.
Het betreft hier een 4e klas:

‘Steiner nam een theekopje in de hand en toonde het de kinderen. ,.Dit is een theekopje. Wat zie je er nu aan?” zei hij, terwijl hij het gordijn voor het raam heen en weer schoof. De kinderen zagen nu het licht meer en minder sterk op het kopje vallen, zodat de schaduwzijde meer en minder duidelijk zichtbaar werd. Na enige tijd merkten ze waar het om ging en antwoordden: „schaduw”.
„Juist,” zei Dr. Steiner en tekende op het bord schaduw.

6e klas zwartwit vb Steiner

 

Daarna nam hij een bordendoek.
„En hoe lopen hier de schaduwen?” vroeg hij. De kinderen wezen met de handen aan: vertikaal.
„Zo!” zei Dr. Steiner en tekende bruine schaduwstrepen.

6e klas zwartwit vb Steiner 2

 

Nu nam hij de spons en vergeleek die met het theekopje; aan de spons zijn n.l. nog afzonderlijke schaduwen door alle sponsgaten. Daarna sprak hij over de slagschaduw, die het theekopje op tafel wierp. En kleurde het bovenste groen, het onderste lichtbruin en stromend geel van links.

„Wat is dat nu?” vroeg hij de kinderen.

„Een boom!’’ riepen ze na enige tijd vol enthousiasme.

6e klas zwartwit vb Steiner 3

Steiner werkt in deze klas nog met kleur.

(In klas 4 kan zeer zeker al met houtskool worden gewerkt, bijv. wanneer er dieren worden getekend.)

Uit dit voorbeeld van Steiner is duidelijk dat hij hier de kinderen iets laat waarnemen, wat ze eigenlijk vanuit hun eigen leven al kennen: een boom. De contouren komen echter niet tot stand door het trekken van lijnen, maar door de werking van licht/donker. ‘Lijnen zijn abstracties’, zei Steiner meer dan eens.

Wat een fijne voorbereiding kan het zijn wanneer je met een 6e klas buiten gaat zien, hoe licht op een voorwerp en de daardoor geworpen schaduw eruit zien.

Voor een deel van de opmerkingen in dit artikel maakte ik gebruik van  ‘Der künstlerische Unterricht in der Waldorfschule – malen und zeichnen [2]

De leerkracht kan er niet omheen, zelf eerst op ontdekkingsreis te gaan om de wereld van de schaduw te bestuderen. De herfst is daarvoor heel geschikt. Wanneer op een heldere dag in oktober het licht door de bomen valt, vertonen zich op de bladeren bijzonder mooie licht-donkerschakeringen. Aan de boomstammen en takken zie je lichte en donkere schaduwpartijen die er elk naar gelang de boomsoort verschillend uitzien. De belichte kant van een berkenstam licht wit op; de niet-belichte grijs-wit.

de belichte kant van een goudenregen is goud-groen; de niet-belichte zwart.
Overal wordt door het licht/donker de plastiek van de boom zichtbaar.
De herfst is de tijd van de lange slagschaduwen. In de vroege namiddag zijn ze net zo lang als in de zomer op avond. Langs wegen en straten met bomen zie je brede en smalle; elkaar snijdende schaduwen.

Voor je met houtskool begint, kun je met de klas een gezamenlijke wandeling maken en de leerlingen de veelsoortige schaduwindrukken in zich laten opnemen.
Gaat de weg langs een watertje waaraan oude huizen staan met spitse daken en hoge schoorstenen, zie je een bijzondere hoeveelheid slagschaduwen. Ze vallen óveral op en maken zichtbaar of een voorwerp vlak, steil, spits of rond is.

Wanneer dan het eigenlijke tekenen begint, moeten de kinderen met het materiaal – houtskool of grafietstift, vertrouwd raken (dat kunnen ze vanaf klas 4 al zijn).

Eerst moeten ze nog eenvoudige oefeningen maken om de techniek te leren beheersen: er wordt met de lange kant gewerkt, niet met de punt.

Het fijnste werkt het wanneer het papier op de tekenplank vastzit, met plakband.

De kinderen kunnen ervaren dat het lichte groter lijkt; alles wat donker is kleiner.
Er zijn leerlingen die het moeilijk vinden om te differentiëren in lichter en donkerder: bij hen overheerst een zelfde grijstint. Ze schilderen nog meer dan ze tekenen.

Na dit ‘in-oefenen’ komt de volgende stap: bijv. het tekenen van een bol, een cilinder, een kegel.

Eerst demonstreer je het met een groot model, waaraan de kinderen zich ook oriënteren kunnen. Daarvoor moet je een (sterke) lamp hebben die je op het voorwerp richt.

Op het bord doe je dan voor hoe je het voorwerp uitspaart. Vanuit de omgeving moet je voorzichtig met grijs (dun) het voorwerp naderen. Wanneer dat dan zichtbaar is als uitgespaarde vorm, moet de plastiek aangebracht worden. Daarvoor is de lichtbron bepalend. De belichte zijde blijft wit. Vandaaruit moet je langzaam in fijne nuances naar het wat donkerder is. Als dat klaar is, kan de slagschaduw worden aangebracht.

Goed waarnemen. Niet te snel, voorzichtig werken. Veel oefenen. Het gaat om het leerproces, niet meteen om het resultaat. Sommige kinderen zullen moeten oefenen, oefenen en oefenen. Anderen zullen het sneller beheersen. Die hebben een andere, wat moeilijkere opgave nodig. Op den duur zal niet iedereen op hetzelfde niveau bezig zijn.

In plaats van 1 kegel staan er 2, wat van elkaar verwijderd, waarbij de schaduw van de een op de schaduw van de ander valt.
Op de blog: VRIJESCHOOL in beeld: 6e klas – tekenen – zwart/wit vind je deze voorbeelden in het groot:

Om te beginnen:

6e klas zwartwit 3 6e klas zwartwit 2

 

 

 

 

.

meerdere:

6e klas zwartwit 6

6e klas zwartwit 5

6e klas zwartwit 8

 

 

 

 

 

 

.

andere vormen:

6e klas zwartwit 4

6e klas zwartwit 7

 

 

 

 

 

 

.

[1] Uit drama ‘Egmond’ Goethe: Klärchens Lied
[2] Rudolf Steiner: GA 4 Filosofie der vrijheid
[3] Jünemann/Weitman: ‘Die künstlerische Unterricht in der Waldorfschule’

Uitleg over ‘schaduw’ (Engels)

.

Vrijeschool in beeld: 6e klas tekenen

.

1002

 

 

 

 

 

.