Wie aan een 3e-klasser bv. vraagt: ‘Waar zit de meeste vis’? krijgt vrijwel altijd het antwoord: in zee.
Daaruit spreekt al een zeker weten, een in de gaten hebben, dat daar meer vis moet zitten dan in een meer of een sloot.
Dat is nog een concreet weten.
Bij het ouder worden groeit ook de mogelijkheid tot abstraheren.
De eenvoudige sommen die eerst nog alleen uitgerekend konden worden wanneer de getallen concrete voorwerpen waren, worden nu moeiteloos zonder voorwerpen, dus in hun abstractie opgelost.
Het antwoord op de vraag ‘waar zit de meeste vis’ luidt echter: ‘tussen de kop en de staart’.
Op dat antwoord komen – in ieder geval – toen ik het ze vroeg, de 3e-klassers niet. Ze glimlachen wat als ze het antwoord horen.
Maar ook in de 4e, zelfs in de 5e zijn er kinderen die de sprong naar het abstractere antwoord nog niet kunnen maken.
Toch vinden kinderen ‘raadsels’ heel leuk.
Als je weet hoe het met het abstractievermogen van je klas staat, zou je er bv. een op een vaste tijd kunnen stellen.
Ik deed dat bv. op maandag, woensdag en vrijdag – en stimuleerde de kinderen om het antwoord te vinden, dat ze dan de andere dag te horen kregen, nadat ze natuurlijk eerst hun eigen antwoorden hadden kunnen geven. Daar zaten vaak originele onder!
Als kind kreeg ik ooit een raadselboekje. Het was mij dierbaar. Nu het de tand des tijds niet langer meer doorstaat, wordt het tijd om het hier weer te geven.
RAADSELS
1.Waren wij er niet geweest, jij was er ook niet. Wie zijn wij?
De ouders (het voorgeslacht).
2.Wat is de sterkste drank, waarvan je toch niet dronken wordt?
Het water, want het draagt schepen.
3.Wie is een ijzervreter?
De roest.
4.Wie staat er midden in de hemel op drie poten?
De letter M.
5.Wie is de zoon van mijn vader en toch niet mijn broer?
Ik zelf.
6.Wie is het sterkste dier?
De slak, want die draagt zijn huis op zijn rug.
7.Wie houdt er maaltijd zonder te eten?
De molenaar.
8.Wie gaat uit en blijft toch thuis?
De (open) haard.
9.Welke vis heeft zijn ogen het dichtst bij elkaar?
De kleinste vis.
10.Wat gooi je rond op het dak en komt er lang weer af?
Een bolletje touw.
11.Welke hoed draag je niet op je hoofd?
Een vingerhoed.
12.Waar ga je naar toe als je 12 jaar bent?
Naar je dertiende.
13.Wat staat er tussen berg en dal?
Het woordje “en”.
14.Hoe schrijf je 1000 zonder nullen en toch met cijfers?
999 9/9
15.Wanneer heeft het mooiste meisje geleefd?
Tussen haar geboorte en sterfdag.
16.Van welke gaven word je niet rijk?
Van uitgaven.
17.Wie heeft een kam en gebruikt die niet?
Een haan.
18.Waar zit de meeste vis?
Tussen de kop en de staart.
19.Waar dreef de eerste boot?
Op het water.
20.Waarom draagt iemand een stropdas?
Om zijn hals.
21.Welke schoenen passen aan geen voet?
Handschoenen.
22.Hoeveel maanden hebben 28 dagen?
Alle 12.
23.Welke steen heeft 2 zangstemmen?
Basalt.
24.Wat lopen door het land en bewegen zich niet?
Wegen.
25.Mijn eerste is een blad, mijn tweede ook, samen ben ik ook een blad.
Wat ben ik?
Een theeblad.
26.Aan welke ladder zitten geen sporten?
Een toonladder.
27.Waarom gaat men naar bed?
Omdat het bed niet naar ons toe komt.
28.Sta je er voor, dan ben je er in; sta je er niet voor dan ben je er ook niet in.
Een spiegel.
29.Het is in huis en er buiten, maar nog nooit door de zon beschenen
De schaduw.
30.Ik heb twee vleugels en één been, toch kan ik niet lopen of vliegen.
Het neusbeen
31.Ik was er vóór er iets was; maar ik verdween toen er iets was.
Niets
32.Hoeveel boterhammen kan men van een heel brood snijden.
1; daarna is het geen heel brood meer.
33.Hoelang slaapt een ezel meestal
Tot hij wakker wordt.
34.Wat moeten we houden als we het geven?
Ons woord.
35.wie kan alle talen spreken zonder ze te leren?
De echo
36.welke weg is nog nooit betreden?
De Melkweg
37.Wat heeft de grootste overeenkomst met de helft van een vel papier?
De andere helft
38.Lirum, larum, faldera. Hoe schrijft men dat met drie letters
d. a. t.
39.In welke richting vliegen vogels altijd?
In de richting van hun snavel
40.Welke vegers maken de kamer vuil?
Schoorsteenvegers
41.Wie kan naar buiten gaan zonder zijn huis te verlaten?
Een slak
42.Wat heeft men altijd aan zijn rechterhand bij het wandelen?
Vijf vingers
43.hoe schrijft men droog gras met vier letters?
Hooi
44.Welke zin kan men het best missen?
Onzin
45.Hoe kan men water in een zeef dragen?
Als ijs
46.Wie heeft tanden en eet nooit?
Een kam
47.Waarom dragen de molenaars witte jassen?
Om hun lijf
48.Welke raad is altijd goed?
Voorraad
49.Hoe ver kun je het bos inlopen?
Tot het midden, daarna loop je er weer uit.
50.Voor wie doet men zijn ogen toe?
Voor de slaap
51.Wat is een mooie daad en ook een wrede moord
Vergeven
52.Wat heeft geen begin en geen einde?
Een ring
53.Wie knipt zonder een schaar te gebruiken?
Een oog
54.Welke vogel is nooit gelukkig?
Een ongeluksvogel
55.Wat liegt zodra het stilstaat?
Een uurwerk
56.Op welke matten veeg je geen voeten?
Hangmatten
57.Uit welke wolken valt geen regen?
Stofwolken
58.Wat kan men het moeilijkst stilhouden?
Zijn tong
59.Zonder welke slagen kun je niet leven?
Hartslagen
60.Wie mij noemt breekt mij. Wie ben ik?
Het stilzwijgen
61.Waarom heeft een man een baard
Om zijn kin
62.Wat is de langste letter van het alfabet?
De o, die heeft geen begin en eind
63.Welke noten eet je niet?
Zangnoten
64.Wat gaat uit en blijft toch thuis?
Een kaars, de haard
65.Wat was was, voor was was was?
Stuifmeel
66.Welke ezel eet niet?
Een schildersezel
67.Welke peren zijn niet lekker?
Muilperen
68.Welke drift is geen kwaad?
Geestdrift
69.hoe schrijf je 89 met 4 cijfers?
88 8/8
70.Wat is lichter dan een veer?
Een halve veer
71.Welk gebrek hebben veel mensen?
Geldgebrek
72.Wat is de slechtste raad?
Onraad
73.Wie slaat zonder handen?
de klok
74.Door welke pijp komt geen rook?
Een broekspijp
75.In welke mond zitten geen tanden?
In een riviermond
76.Welke neuzen ruiken niet?
Die van laarzen of schoenen
77.Welke school gebruikt geen boeken?
Een school vissen
78.Hoever is de afstand tussen hemel en aarde?
Tweemaal de helft
79.Welke nagels knipt men niet?
Kruidnagels
80.Welke katjes miauwen niet?
Wilgenkatjes
81.Welke bal stuitert niet?
Een sneeuwbal
82.Welke ziekte heerst in geen enkel land?
Zeeziekte
83.Wat kan men niet natmaken?
Water
84.Welke sleutels gebruikt een inbreker niet?
Muzieksleutels
85.Wat kan door de ramen vallen zonder dat ze breken?
Het zonlicht
86.Wanneer maait men hooi?
Nooit, men maait gras
87.Wat wordt korter als men het langer maakt?
Het woord kort
88.Als er 5 kaarsen branden en men blaast er 2 uit, hoeveel blijven er over?
Die 2, de andere branden op
89.Waarmee eindigt alles
met een s
90.De luie doet het; de dove hoort het; de arme heeft het; de blinde ziet het.
Niets
91.Wat wordt een boer als hij in het water valt
nat
92.Welke haren hebben St.-Bernardshonden
Hondenharen
93.Welke bellen klinken niet?
Oorbellen
94.Het brandt en het brandt niet
Een brandnetel
95.Welk woordje wordt altijd fout geschreven?
Het woordje fout
96.Wie kan zijn hals breken zonder zich pijn te doen?
Een fles
97.Welke oren horen niet?
Van een kopje
98.Welke stoel heeft maar één poot?
Een paddenstoel
99.Wie heeft steeds het laatste woord?
De echo
100.Met welke boog kun je niet schieten?
De regenboog
101.Met welke munt wordt niets betaald?
Pepermunt
102.Met welke kam wordt niet gekamd?
Een hanenkam
103.In welk slot kan geen koning wonen?
In een hangslot
104.Waar zijn de zeeën zonder water
Op de landkaart
105.Wat kan men niet met woorden uitdrukken?
Een citroen
106.Op welke horen blaast men niet?
Op een neushoorn
107.Wat zien we nooit overdag?
De nacht
108.Hoeveel kanten heeft een cirkel?
2: binnen- en buitenkant
109.’t Is weg, blijft weg en is alle dagen weg
Een weg
110.Op welke tocht gaat men niet vooruit?
De terugtocht
111.Welk werk kan men in ’t donker zien?
Vuurwerk
112.Waar kan men ’s zomers niet op staan en ’s winters op rijden gaan?
Water
113.In welke kranten staat nooit nieuws?
In oude kranten
114.Welk stuk kan de beste muzikant niet spelen?
Een biefstuk
115.Welke huizen worden nooit verkocht?
Slakkenhuizen
116.Welke stokken neem je niet in je hand?
Kapstokken
117.Met welke vleugels wordt niet gevlogen?
Neusvleugels
118.Wie kan men achtervolgen en niet krijgen?
De schaduw
119.Welk paard is geen trekdier?
Een luipaard
120.Welke mensen gebruiken wel klinkers, maar geen medeklinkers?
Straatmakers
121.Wie eet na de maaltijd?
De molenaar
122.Welk paard kan niet trekken
Een hobbelpaard
123.Wat heeft geen deuren en ramen en gaat toch openen dicht?
Een boek
124.Welke dief is altijd heel lief?
Een hartendief
125.Ik heb er een; ach, had ik hem maar. Maar ik heb hem niet, dus heb ik hem nog.
Een vlo
In het Duits
Es hat keine Ohren,
der Dummkopf,
und die Haare
sind ihm ausgegangen.
Er hat viele Augen
und kann doch nicht sehen,
der arme Kerl!
Im Winter kommt er ins Haus,
aber er kommt nicht wieder heraus.
Die Kartoffel
Er bestaan bepaalde rijmpjes/versjes zoals bv.
Amsterdam, die grote stad,
Die is gebouwd op palen.
Als die stad eens ommeviel,
Wie zou dat betalen?
Soms nog gevolgd door:
Amsterdam, hoe schrijf je dat?
Raadsel 38 – heeft ook zoiets.
Het is niet de bedoeling dat je ‘Amsterdam’ spelt, maar ‘dat’.
In het Engels bestaat deze:
Round and round the rugged rock
The ragged rascal ran
Say how many R’s are in that
And you’re a clever man.
Uiteraard kun je deze tongue-twister al vanaf de laagste klassen oefenen, maar wanneer je hem in een hogere klas weer eens opfrist, kun je het raadsel ook aan de orde stellen.
Veel kinderen zullen proberen te tellen en al naar gelang ze de woorden of kennen of de r horen, met antwoorden tot 11 komen. Dat er geen R in ‘that’ zit, dringt soms wat later door……
Voor de hogere klassen zijn er ook reken’raadsels’ en breinbrekers