Tagarchief: dankbaarheid

VRIJESCHOOL – De wereld is waar…..(6)

.

In dit artikel (o.a.) kwam ter sprake hoe ‘vrije grond’ kan meehelpen aan een oplossing voor de landbouwcrisis.
Hoe wij voor zo’n idee als opvoeders enthousiast kunnen worden; er (financieel – ieder naar draagkracht) aan kunnen bijdragen en hoe we aan de jonge opgroeiende mens toekomstperspectief kunnen bieden in een tijd die er op allerlei gebied niet zo hoopvol uitziet.

Nog een artikel over ‘vrije grond’.
.

Annelijn Steenbruggen**, Motief 204, juli/aug. 2016*

.

landbouwgrond vrijmaken

Hoe vrijgemaakte landbouwgrond kan helpen om vrij mens te worden

.

Twee ons groente en twee stuks fruit. Met onze voeding staan we dagelijks in contact met de aarde. In Europa zorgt de aarde goed voor ons. Elke dag kunnen wij genieten van gevarieerd eten. Helaas zorgen wij niet zo goed voor haar: uitputting van bodems, dierenleed en klimaatverandering zijn het gevolg.

Hoe kunnen we het tij keren? De oplossing begint met bewuste dankbaarheid en vervolgens de wil om iets terug te schenken.

Tijdens het congres van Eosta, Celebrating Soil! Celebrating Life!, vorig jaar* juni in Amsterdam – waar ik** voor Stichting Grondbeheer was – spraken diverse sprekers vanuit de hele wereld over de urgentie van duurzaam bodembeheer. De titel van het congres spreekt boekdelen: de bodem is de basis van het leven op aarde. Daar hebben we dus goed voor te zorgen, maar hoe doe je dat?

Een van de sprekers was NikoIai Fuchs, directeur van GLS Treuhand in Duitsland. Halverwege zijn speech hoorde ik hem opeens zeggen: “Het vrij maken van landbouwgrond draagt bij aan het vrij maken van onszelf.”

Ik veerde op. Sloeg hij hier een brug tussen de sociale driegeleding en De filosofie van de vrijheid? Maar had ik hem wel goed verstaan? De speech was in het Engels en de akoestiek vervormde het geluid op de eerste rij waar ik zat. Hoe dan ook: ik had het zo gehoord en de gedachte liet mij niet meer los. Ik ging onderzoeken of deze stelling waar was. Het bood namelijk een prachtige invalshoek voor Stichting Grondbeheer om nieuwe donateurs te werven: een vrij mens worden, dat wil toch iedereen?

Geld van burgers

Eerst wilde ik achterhalen of Nikolai Fuchs überhaupt bekend was met de antroposofie. Op internet zag ik dat hij landbouwwetenschappen in Bonn had gestudeerd en op directieniveau had gewerkt voor de Duitse Demeter Associatie en landbouwsectie van het Goetheanum. Ook is Nikolai Fuchs oprichter van coöperatie BioBoden. Vergelijkbaar met Stichting Grondbeheer koopt BioBoden landbouwgrond aan met geld van burgers. Vervolgens stellen ze deze grond beschikbaar aan biologische en biodynamische boeren. Het idee achter de coöperatie is dat elke bewoner op aarde de verantwoordelijkheid neemt voor het stukje landbouwgrond dat hij nodig heeft voor zijn eigen voedselproductie. Oftewel: elke burger maakt tweeduizend vierkante meter landbouwgrond vrij. In Nederland – waar landbouwgrond gemiddeld 6 euro per vierkante meter kost – [art. uit 2016] zou dat om een som van 12.000 euro per persoon gaan.

Nikolai Fuchs is dus bekend met de antroposofie – gezien zijn CV kan dat niet anders – maar of hij in zijn speech de relatie had gelegd tussen vrije grond en de vrijheid van mensen, wist ik nog niet. Toen liep ik toevallig tegen het boek van Lex Bos op: Schenken en danken. Verwaarloosde kwaliteiten in een wereld vol commercie. Bos, medeoprichter van Triodos Bank, vertelt in dit boek dat wij als mensheid uit een tijd komen waarin schenken en danken vanzelfsprekende maar onbewuste kwaliteiten waren. De innerlijke houding die bij schenken en danken hoort, is echter verkommerd door de commercie. “Materialisme en zelfzucht maken de ziel leeg en kooien de geest,” aldus Bos. Met andere woorden: als je alles voor jezelf houdt, word je onvrij. Bovendien gaat het werven van materiële zaken voor jezelf vaak ten koste van iets of iemand anders: de samenleving loopt erop vast en onze bronnen raken uitgeput. Gelukkig laat Bos ook zien hoe we onze gekooide geest kunnen bevrijden door – je raadt het al – opnieuw te leren schenken en danken. Wanneer het ons lukt om die kwaliteiten te herwinnen, zullen we de samenleving en de aarde door de crisis heen helpen. Sterker nog: we komen er beter uit. Volgens Bos is een periode van commercie zelfs nodig om van onbewust naar bewust schenken en danken te kunnen komen. En die transitie naar bewustzijn helpt ons dus om vrije mensen te worden.

Taal van dankbaarheid

Hoe kunnen wij weer dankbaar zijn? Die vraag heeft ook buitengewoon hoogleraar ethiek Paul van Tongeren onderzocht in zijn essay Dankbaarheid. Hij vertelt dat zijn ouders ruim 65 jaar geleden op zijn geboortekaartje hadden gezet: ‘Met grote dankbaarheid ontvingen wij van God een zoon.’
Toen hij zelf vader werd, schreven hij en zijn vrouw op het kaartje: ‘Vol verwondering en blij, melden wij de geboorte van onze dochter.’ Het eerste kind van de volgende generatie werd aangekondigd met een kaartje waarop stond: ‘Geboren’ en vervolgens werden, behalve naam, nog het precieze tijdstip van de geboorte, het geboortegewicht en de lengte van de boreling vermeld.

Volgens Van Tongeren is door het verdwijnen van ons geloof in God ook de taal van dankbaarheid verdwenen. Zonder de taal van dankbaarheid, blijft alleen het materialisme over en wordt zelfs de geboorteaankondiging van een baby verpakt in weegbare en meetbare feiten. Volgens Van Tongeren kunnen we ook zonder geloof in God weer dankbaar leren zijn door de werkelijkheid als een geschenk te ervaren. Wat er dan gebeurt, is magisch: het gevoel van dankbaarheid roept namelijk de wil op om te gaan schenken. Kortom, dankbaarheid genereert een schenkstroom. Opeens doorgrondde ik het plaatje van de sociale driegeleding uit het boek van Lex Bos: 

De cyclische schenkstromen tussen het economische leven en geestesleven worden blijkbaar aangedreven door dankbaarheid. En als we die schenkstromen eenmaal aan de praat krijgen, komen we als samenleving in een opwaartse spiraal terecht.

Welk boek hier bedoeld wordt, is niet helemaal duidelijk.
Er bestaan veel publicaties van Lex Bos, ook op deze blog [1]

Opwaartse spiraal

Maar hoe ziet zo’n opwaartse spiraal eruit in de landbouw? En welke rol speelt vrije grond daarin? De tijd is rijp om Nikolai Fuchs te raadplegen. Ik trek mijn stoute schoenen aan en stuur hem een e-mail. Binnen een dag krijg ik een antwoord. Hij had op het congres ‘free by heart’ gesproken en kan zijn speech niet meer precies reconstrueren. “Waarschijnlijk heb ik het volgende gezegd,” aldus Fuchs. “Als je landbouwgrond beschikbaar stelt aan biologische en biodynamische boeren dan maak je complexere landbouwsystemen mogelijk. En in een complex systeem ontstaan er meer gradaties van vrijheid.”

Met vrijheid bedoelt Fuchs de mogelijkheid om te evolueren. Oftewel: hoe meer gradaties van vrijheid er zijn hoe beter het systeem zich duurzaam kan handhaven en ontwikkelen. Fuchs: “De praktijk wijst uit dat er op boerderijen, die het eigendom van de gemeenschap zijn, vaak een grotere diversiteit en complexiteit wordt ontwikkeld. In die zin genereert vrije grond meer vrijheid in het systeem.”

De relatie die Fuchs in zijn speech heeft gelegd is die van vrije grond en complexe landbouw. En dat is eigenlijk een nog veel mooiere reden om donateur te worden van Stichting Grondbeheer. Want een ander woord voor complexe landbouw is herstellende landbouw, oftewel: agrarische ecosystemen die voedsel produceren en tegelijkertijd de natuurlijke balans van grond en omgeving herstellen. Kortom, door met winst uit het economische leven landbouwgrond vrij te maken, krijgen we een schenkstroom van schone lucht, schoon drinkwater, een rijke biodiversiteit en mooi landschap terug. En als we dat uit bewuste dankbaarheid voor ons dagelijkse brood kunnen schenken, dan is het einde van de crisis en het begin van onze vrijheid als mens nabij. ||

Meer info: www.bdgrondbeheer.nl

Nieuwe ontwikkeling: eeuwigdurende obligaties aan toonder

Sinds haar oprichting heeft Stichting Grondbeheer een heldere missie: vruchtbare landbouwgrond veiligstellen voor huidige en toekomstige generaties. In de afgelopen decennia is Grondbeheer gestaag gegroeid: ze beheert inmiddels [art. uit 2016] hectare landbouwgrond verspreid over 14 (erf)pachtbedrijven. Tot nu toe werden de hectares aangekocht met schenkgelden en legaten. Landbouwgrond is extreem duur waardoor de groei traag verloopt. Tegelijkertijd is landbouwgrond extreem waardevast. De stichting is sinds haar oprichting dus een financieel stabiele en gezonde organisatie. Echter, de tijd heeft ons ingehaald. De vraag naar gezonde voeding heeft een hoge vlucht genomen en op de Warmonderhof, de opleiding voor biodynamische landbouw, studeert een groeiend aantal boeren en tuinders af. De vraag naar biodynamische landbouwgrond zal op de korte termijn ook toenemen. Stichting Grondbeheer heeft hierin een taak: zorgen dat die landbouwgrond beschikbaar komt. Het werven van schenkgelden blijft onverminderd urgent. Om meer slagkracht te krijgen, heeft Grondbeheer op 24 juni 2016  een nieuw financieel product gelanceerd: eeuwigdurende obligaties aan toonder. Met dit product wil Grondbeheer de interesse wekken van investeerders die hun spaargeld aan het werk willen zetten voor een waardevolle wereld.

.

Waarom landbouwgrond geen handelswaar is volgens de sociale driegeleding

Stichting Grondbeheer is in 1978 opgericht. Het idee voor een grondbank met biodynamische landbouwgrond is destijds uitgewerkt door de Studiegroep Economie van de Antroposofische Vereniging. Die studiegroep wilde de sociale driegeleding naar de praktijk vertalen. Steiner maakt daarin onderscheid tussen drie soorten geld: koopgeld, schenkgeld en leengeld. Koopgeld rolt heen en weer tussen handelaren, producenten en consumenten. Schenkgeld maakt nieuwe ontwikkelingen mogelijk zoals wetenschap, onderwijs en kunst. En leengeld zit er tussenin en stimuleert vernieuwingen in het productiesysteem. “Grond is essentieel anders dan een machine of een gebouw”, redeneerden de leden van de studiegroep. “Want grond is niet door mensen geproduceerd. Daarom past het niet bij de aard van grond om die te bezitten of te verhandelen.” Volgens hen was de productiedruk in de landbouw, die ten koste gaat van het milieu, alleen op te lossen wanneer landbouwgrond met schenkgeld en leengeld uit het economische verkeer gehaald zou worden. Om dat ideaal te realiseren is Stichting Grondbeheer in het leven geroepen.

.

[1] Sociale driegeledingalle artikelen

Algemene menskunde voordracht 9: v.a. [9-5] alle artikelen over ‘de wereld is waar’

Algemene menskundealle artikelen

Vrijeschool in beeld:  alle artikelen

.

3081

VRIJESCHOOL – Ontwikkelingsfasen – 9e-10e levensjaar

.

Dat onderstaand artikel al heel oud is, doet niet veel af aan de inhoud. Wat hier over het zich ontwikkelende kind wordt geschreven, geldt ook nu in grote mate nog. Het taalgebruik is uiteraard niet overal van deze tijd.
Ik heb de spelling van die tijd niet veranderd.

HET KIND VAN DE GEBOORTE TOT DE PUBERTEIT EN DEN OVERGANG MET HET 9e OF 10e LEVENSJAAR.

Geen opvoeding kan de juiste genoemd worden, als men niet voortdurend twee dingen in het oog houdt:

ten 1e: den mensch te beschouwen in den volstrekten zin des woords naar lichaam, ziel en geest,

en ten 2e: het geheele menschenleven van geboorte tot dood.

Want opvoeden beteekent, met inachtneming van het verleden en heden van het kind, hem de beste kansen voor de toekomstige ontwikkeling van lichaam, ziel en geest te geven.

Omdat menige opvoedkundige maatregel niet alleen in het heden werkt, maar tot ver in de toekomst zijn uitwerking doet gelden, is het noodig met dieper menschenkennis, dan waarover de gewone paedagogie beschikt den wordenden mensch gade te slaan.

Van Dr. Rudolf Steiner hebben de leeraren der Vrije School een schat van kennis en aanwijzingen ontvangen, die hun een dagelijkschen steun zijn bij hun paedagogischen arbeid.

Want zonder toereikend inzicht loopt men gevaar door te kortzichtigen blik, of verblind door een schijnbaar direct succes, groot kwaad voor de toekomst aan te richten.

Gaan wij voor een duidelijke en regelmatige uiteenzetting terug tot het pasgeboren kind.

Het physieke lichaam is geboren. Ziel en geest, nog slechts in kiem aanwezig, zijn er op de innigste wijze mee verbonden, veel inniger, dan dat bij een volwassen mensch het geval is.

Het jonge kind is eigenlijk geheel zintuigwezen en uiterst sensitief voor de sfeer, die het omgeeft. Zoo subtiel is het waarnemingsvermogen van het jonge kind, dat het, wat moreel en geestelijk in zijn omgeving leeft, in zijn organisme opneemt. In ons bloed en zenuwleven werken invloeden voort, die uit de eerste levensjaren dateeren. Omringt het kind een sfeer, die goed, zuiver, rustig en harmonisch is, dan bloeit het op en ontvangt ook voor de toekomst een bron van kracht.

Want het is een foutieve gedachte, te veronderstellen dat wat men voor het lichaam doet, alleen het lichaam beïnvloeden zou, of wat men voor den geest doet zijn invloed op den geest alleen doet gelden.

Slechts een materialistische tijd als de onze kan een zóó dwaze en grove scheiding trekken. Lichaam, ziel en geest zijn een drie-eenheid, die wederkeerig elkander beïnvloeden en onafscheidelijk in ’t kind verbonden zijn.

Wat men voor het lichaam doet, heeft zijn uitwerking op ziel en geest, wat men voor den geest doet, heeft zijn uitwerking op ’t lichaam. Niet een eenzijdig spiritueele opvoeding is het tegendeel van een materialistische, dat is slechts een moderne verdwazing. Men kan bij het kind, lichaam en geest niet van elkaar scheiden. Bovendien is het lichaam niet de vijand van den geest, maar zijn drager. Lichaam, ziel en geest tot een schoone harmonie te doen opbloeien is de eenige werkelijk geestelijke opvoeding.

Maar keeren wij tot het jonge kindje terug!

We zagen reeds van hoe overwegenden invloed de hem omgevende sfeer is. Wat het voorstellingsleven betreft, leeft het kind in een elementairen droomtoestand. Herinnering is wel aanwezig, maar onbewust en gebonden aan zintuigelijke waarneming.

Na het 7e jaar komt het kind vrijer tegenover zijn voorstellingsleven te staan. Dit is niet meer in die mate gebonden aan de zintuigelijke waarneming en den wil tot bevrediging van de daardoor opgewekte begeerte.
Ook kan het kind nu vrijer terugzien op wat het beleefd heeft en wordt de herinnering bewuster.
Het is alsof met de tandenwisseling latente krachten, die eerst voor den opbouw van het physieke lichaam verbruikt werden, vrijgekomen zijn, waarover het nu de beschikking krijgt. Het onbestemde en onbewuste leven van het kleine kind begint meer vorm en vastheid te krijgen.
De vrije ontwikkeling van het zieleleven wordt nu pas mogelijk, met als direct gevolg een krachtige ontwikkeling van het gevoelsleven en het rythmische systeem (ademhaling en bloedsomloop).
Langs den weg van het gevoel en het rythme moet het kind in deze jaren onderwezen worden. In beelden moeten hem de begrippen worden bijgebracht, want het denkleven, dat pas na het 12e jaar tot zijn volle ontplooiing komt, moet nu nog gespaard. Zoozeer moet de leeraar in het kunstzinnige leven, dat zijn beeldend onderwijs, als iets van zelfsprekends tot het kind komt. Een intellectueel uitgedacht beeld, waaraan de leeraar eigenlijk zelf niet gelooft, maar wat hij van zijn hoogverheven standpunt als volwassene slim heeft bedacht om het kind iets duidelijk te maken, blijft waardeloos.

Daar evenwel het verstand en het geheugen van het kind zijn voorbestemd om ontwikkeld te worden, moet ook hiermee rekening gehouden. Het geldt dus de juiste maat te vinden.

Overmatig intellectueel onderwijs wreekt zich, doordat het kind bleek, nerveus en prikkelbaar wordt, onrustig gaat slapen, zelfs kan gaan slaapwandelen. Intellectueel onderwijs werkt verstarrend, ontneemt het kind te veel groei- en levenskrachten en mist ook in latere jaren zijn uitwerking niet. Rheumatiek, jicht, en bloedvatenverkalking hangen samen met te verstandelijk onderwijs in de jeugd.

Het tegendeel, te weinig geheugenstof bij ’t onderwijs kweekt slappe, paffige kinderen. Te weinig voedsel wordt dan door hoofd en zenuwen opgenomen. Het lichaam groeit te snel. Hierdoor vraagt de maag steeds om meer voedsel, dat echter deels niet verwerkt wordt. Niet alleen de denkprocessen gaan te traag, maar op den duur ook de spijsvertering. Het geheele kind maakt den indruk van te weinig intensief levend, te slap, te lusteloos, te hangerig, te vegetatief.

Er moet evenwicht zijn in de juiste mate van beeldend onderwijs en geheugenstof, maar óók in de geestelijke en lichamelijke inspanning. Door de geestelijke inspanning moet het verlangen naar de lichamelijke gewekt worden, niet omgekeerd. Overmate van lichaamsoefening verstompt den geest en werkt te emotioneerend, roept te sterk dierlijke instincten op. De sportwaanzin van dezen tijd is dan ook een zeer verontrustend verschijnsel, dat zich wreken moet.

In de jaren van 7—12 komt zeer veel op de menschelijke verhouding van opvoeder tot kind aan. Omdat het „ik” van het kind nog bij lange na niet tot volle ontwikkeling is gekomen, heeft het behoefte zich veilig te voelen en beschermd te weten door de leiding van dengene, wiens autoriteit het ten volle erkent. Zulk een autoriteit kan natuurlijk nooit op dwang- of strafbedreiging berusten, maar alleen op innige genegenheid en liefde. Met liefde geeft het kind zich geheel over aan de leiding van den volwassene, uit liefde wil het gehoorzamen. Is de verhouding de goede, dan beschouwt het kind hem als het toonbeeld van goedheid, wijsheid en waarheid. Zóó wil het ook worden, zóó goed, zóó verstandig, zóó edel, zóó oprecht. En hiermede legt de opvoeder de basis voor de moreele ontwikkeling van meisje of jongen. Want de neiging tot moraliteit moet in deze jaren worden aangekweekt. De grootste invloed gaat uit van het dagelijksche voorbeeld van den volwassene. Verder moeten wij het goede zóó tot het kind brengen, dat het welgevallen krijgt aan het nobele. Het moet in deze jaren het edele als iets zeer begeerenswaardigs leeren liefhebben en het slechte haten.

Wilsimpulsen moeten we van het jonge kind nog niet verwachten, dat zou te hooggegrepen zijn. En met „je zult” of „je zult niet” wekt men slechts den prikkel tot verzet. Een dwingend bevel roept geen moraliteit op, eer het tegendeel. Het kind wil uit eigen overtuiging het goede liefkrijgen, niet, omdat hem dit opgedrongen wordt. Zóó alleen kweekt men later menschen met moreele wilskracht.

Tusschen het 9e a 10e levensjaar grijpt er met het kind een verandering plaats. Bij het eene komt het iets vroeger, bij het andere later.
Het is of er een „bewustzijnsverdichting” optreedt. Het kind begint zichzelf als alleenstaande, op zichzelfstaande ikheid te beleven, tegenover en te midden van andere schepselen ieder met een specifiek eigen innerlijk leven.
Dit gevoel van eigen afgeslotenheid brengt een eenzaamheidsgevoel met zich. Eenigszins schuw trekt het kind zich terug en het is of het meer en dieper dan vroeger onze liefde en belangstelling noodig heeft. Het vraagt ons onbewust om liefde en eerbiediging van zijn persoonlijkheid, om erkenning van zijn ikheid.

Het zelfrespect wil groeien aan de hand van ons respect voor hem.

Het kind, dat afdaalde uit goddelijk-geestelijke sferen tot deze aarde, zet in zijn eerste levensjaren nog het nabootsend principe voort, dat hem in de geestelijke wereld beheerschte. Daar was het nabootsend wezen, daar nam het voortdurend uit de goddelijk-geestelijke wereld krachten in zich op. Dit nabootsend principe, dat het als baby nog zoo sterk vertoonde, legt het nu langzamerhand af.

Waar het vroeger ouders en opvoeders als vanzelfsprekende autoriteit erkende, begint er op dezen leeftijd een vage weifeling in het kind te komen. Met den groei van zijn bewustzijn is de zin tot critiek ontwaakt. Het 9 a 10 jarige kind ziet scherper. Het wil, dat de volwassenen door hun gedragingen hem bewijzen, dat zij het onbeperkte vertrouwen, de liefde, de vereering, die het hun toedraagt, waard zijn. ’t Is alsof het kind ons onbewust smeekt: „Val mij niet tegen”! „Bewijs, dat je zóó goed, zóó edel, zóó volmaakt bent, als ik dacht dat je was”.

Onbeperkt zijn de eischem, die een kind ons stelt. Eigenlijk willen zij, dat wij alles kennen, alles beheerschen, alles begrijpen. De maatstaf van de hemelsche volmaaktheid leggen ze ook ons aan, maar gaande weg worden hun de oogen voor de aardsche betrekkelijkheid geopend, de groote ontgoochelingen beginnen. Als aardewezens moeten zij zich steeds meer met het aardsche verbinden. Van al de aardsche tekortkomingen beginnen ze nu een vermoeden te krijgen. Het is of het kind terugschrikt, of het door middel van ons volwassenen, den band met het volmaakte, het goddelijke waaruit het gekomen is, wil vasthouden. Op dezen leeftijd heeft het een mensch noodig, die door eigen diep-vromen aanleg zich een klare wereldbeschouwing opbouwde; op dezen leeftijd behoeft het een fijn religieus mensch. Zonder dat er in woorden zooveel over godsdienst gesproken wordt, moet het omgeven worden door innig, waarachtig geestelijk leven.

Twee maal in het kinderleven treedt die „bewustzijnsverdichting” op, dat is op het 9e en op het 17e a 18e jaar.

Op het 9e jaar is het onze taak den band tusschen het kind en het hemelsche vast te houden, nu het bewuster tot het aardsche afdaalt, waardoor het in staat is, van nu af aan met vrucht dierkunde, plantkunde, aardrijkskunde en geschiedenis onderwijs te ontvangen. Op het 18e moet hem den weg tot het aardsche in zijn vollen omvang gewezen, maar het aardsche gezien tegen een geestelijken achtergrond. Het geldt hier dus een bestaande, hoewel onbewuste band met het spiritueele, die op het 9e jaar zwakker dreigt te worden, te versterken en het kind op het 18e jaar van het aardsche uitgaande een hernieuwde, nu bewuste band met de geestelijke wereld te helpen vinden.

In verband met die diepere, zij het misschien onbewuste, behoefte aan het religieuze, staat de dankbaarheid en de ontwikkeling van de liefde-capaciteit in een kind.

Een menschenleven wordt slechts rijk en gelukkig, en krijgt waarde naar gelang van de mate der liefde, die een mensch voor iets waardevols kan opbrengen. Zonder liefde is het leven een rampzalige mislukking. Graag willen wij, dat onze kinderen later een groote liefdekracht zullen ontwikkelen. Daarvoor moet hand aan hand met het godsdienstige de zin voor dankbaarheid worden aangekweekt, deze beide leggen den grondslag, waarop later de liefde ontbloeien kan.

„Dankbaarheid”, het klinkt wat antiek! De moderne mensch vindt haar een beetje lastig, leeft liever oppervlakkig heen over de dingen. Toch is geen menschelijke verhouding goed, waar het element van dankbaarheid ontbreekt. Want hier is natuurlijk niet de dankbaarheid van het welopgevoede kindje, dat netjes: „dank u wel”! heeft leeren zeggen, bedoeld.

Dankbaarheid kan zelfs zeer goed bestaan, zonder dat ze ooit onder woorden gebracht wordt. Zij moet als een tastbare ondergrond leven in de gevoelsverhouding tusschen twee menschen. Geen vriendschapsdaad, geen offer heeft groote waarde voor wie ze ontvangt, als niet het dankbaarheidsgevoel daarbij een zeer reëele plaats inneemt.

Wie zichzelf niet hooghoudt tegenover anderen, nonchalant met
gaven en giften omspringt, oogst geen respect nóch een ontroerd gevoel van dankbaarheid, maar spot en minachting. Wie met diepen eerbied voor het heilige, dat hij hoog te houden heeft er anderen van meedeelt, in geen enkel opzicht „goedkoop” is, nóch tegenover ’t eigen zelf, nóch in hetgeen men anderen te brengen heeft, wekt achting en dankbaarheid. Zulk een dankbaarheid, die gebaseerd is op grootsche verheven gevoelens, opent de mogelijkheid tot de ontwikkeling van een krachtige liefde in later jaren.

Wie nu uit het bovenstaande afleidt, dat het 9 a 10 jarige kind iets stils, iets inzichzelfgekeerds is, heeft het glad mis. Innig ontroerend is deze leeftijd. Het eene oogenblik hulpzoekend, stil, indachtig, het andere uitgelaten, overmoedig, branie-achtig. Ze onderschatten zichzelf lang niet, in deze bewustwordingsphase! Het zijn kostelijke opscheppertjes, die bij voorkeur studentikoze termen gaan gebruiken. „Een aardige jongen”, klinkt veel te tam. Als je al zulk een groot mensch van 10 jaar bent, spreek je van: „een getapte kerel”, of „een verdomd lollige vent”. En dat doe je met des te meer smaak, naarmate je vader of moeder het woord „verdomd” en „lollig” minder apprecieert.

Als je gevraagd wordt: „Ken je die, of die jongen”? dan luidt het antwoord: „Och ja, het heet een geschikte vent, maar ’t is mijn soort niet. Van het oordeel van anderen kun je trouwens toch niet op aan, je moet zelf een oordeel vormen.”

Tot een vriend, dien je troosten wilt, zeg je eigenwijs schouderophalend: „Och kerel, stoor je er niet aan, die lui weten niet beter, wij zouden dat .heel anders doen!”

Met een der mooiste gesprekken, die ik opving, wil ik dit stuk besluiten. Een 10-jarig baasje, dat sinds een jaar op de Vrije School is, ontvouwde een ander zijn toekomstplannen: „Zie je,” zei hij: „ik heb er nog eens rijpelijk over nagedacht, maar ik blijf er bij, al mijn kinderen gaan later naar de Vrije School!”

Wel ja, mijn jongen, een beetje zorg voor de toekomst kan geen kwaad!
.

C. J. Gischler, vrijeschool Den Haag, Ostara 1/5  06-1928

.

Ontwikkelingsfasen: alle artikelen
.

Menskunde en pedagogiek: alle artikelen
.

1545

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.