VRIJESCHOOL – Grohmann – ‘over de eerste dier- en plantkunde in de pedagogie van Rudolf Steiner (1/6)

.

Gerbert Grohmann:
.

OVER DE EERSTE DIER- EN
PLANTKUNDE IN DE PEDAGOGIE VAN RUDOLF STEINER

deel 1

DIERVORM – MENSENGEEST

.

Blz. 75

Gevolgen

De afwijkingen van de openbare pedagogische voordrachten t.o.v. wat in de methodisch-didactische cursus aan de orde kwam, staan niet op zichzelf. Wie vergelijkt hoe Rudolf Steiner in de drie werkbesprekingen sprak over plantkunde, hoe hij dat toen rijkelijk uitbreidde en hoe plantkunde dan in latere lezingen werd behandeld, stuit op het overeenkomstige verschil. Rudolf Steiner sprak later over plantkunde alsof hij de werkbesprekingen nooit had gehouden. Vanzelfsprekend zijn er overal aanknopingspunten en wie die kent, ontdekt natuurlijk ook overal waar de gedachten van de werkbesprekingen erdoorheen schijnen. Als verklaring voor dit verschil hebben we al gewezen op de beperkte tijd die beschikbaar was voor een speciaal vak in het kader van een algemene pedagogische voordrachtenreeks, evenals op de verschillende vooronderstellingen in het publiek, en of er binnen de vrijeschool, of daarbuiten. werd gesproken. Voor het geestelijke klimaat van die tijd waren dat belangrijke redenen. Rudolf Steiner moest als het ware een kortere weg inslaan om überhaupt te kunnen laten zien wat belangrijk is in de dierkundelessen, willen deze hun educatieve taak vervullen. Maar deze rechtvaardigingen lijken minder essentieel als men rekening houdt met het volgende.
In het geval van de dierkunde is het bijzonder opmerkelijk – er is al op gewezen – dat er in de openbare voordrachten met geen woord gerept wordt over de eerste menskunde die vooraf gaat. In plaats daarvan noemde Rudolf Steiner daar een doel van de dierkunde, dat in de methodisch-didactische cursus nog geen rol speelde. Hij liet op verschillende plaatsen doorschemeren dat de dierkunde, zoals hij die in de openbare voordrachten vrij uniform presenteerde – het dierenrijk als apart gelegde mens – rond de leeftijd van 12 jaar moet uitmonden in een synthese van de mens. Gezien het belang van het onderwerp citeren we de relevante delen uit de betreffende voordrachten letterlijk. In Torquay zei Rudolf Steiner over plant- en dierkunde:

Blz. 76

Dat is van een ongekende betekenis: dat wij in het kind vanaf 10 jaar tot tegen het 12e deze voorstellingen: plant – aarde, dier – mens wekken.
[op deze blog]

Dit markeert als het ware de periode waarin ook  de dierkunde als hoofdvak in het leerplan verschijnt.

In Ilkley had Rudolf Steiner al het volgende gezegd:

Breng je dat tot stand, begrijpt het kind de dierenwereld als de mens, die zijn afzonderlijke orgaansystemen eenzijdig ontwikkeld heeft – het ene orgaansysteem leeft als de ene diersoort, het andere orgaansysteem als de andere diersoort -, dan kun je, wanneer het twaalfde levensjaar dichterbij komt, weer opstijgen naar de mens. Want dan zal het kind als vanzelfsprekend begrijpen hoe de mens juist doordat hij zijn geest in zich draagt, een symptomatische eenheid, een kunstzinnige samenvoeging, een kunstzinnige organisatie van individuele menselijke fragmenten is, die de dieren, die in de wereld verspreid zijn, voorstellen.

Deze twee passages uit de voordrachten zouden ook licht moeten werpen op een uitlating van Rudolf Steiner in de Arnhemse cursus, die vaak ten onrechte wordt geïnterpreteerd als een tegenspraak of als een omissie van Rudolf Steiner.

En we moeten, voor zover het vandaag de dag mogelijk is, zo rond het elfde jaar, nadat we de plantenwereld als behorend tot de aarde hebben bekeken, de dierenwereld daadwerkelijk dichter bij het kind brengen, zodanig dat we die in zijn vormen zien als deel van de mens in engere zin.
[Op deze blog, op iets andere manier vertaald]

In de 14e voordracht van zijn methodisch-didactische cursus had Rudolf Steiner zojuist in detail uitgelegd waarom dierkunde vóór plantkunde moet komen (vgl. pagina 19). Meteen na het negende jaar leeft dat instinctieve gevoel van verwantschap met dieren bij het kind, waaraan kan worden aangesloten. Dan staat er letterlijk:

Later rijpt dit instinctieve gevoel ook voor het beleven van verwantschap met de plantenwereld. Daarom eerst biologie van het dierenrijk, dan biologie van het plantenrijk.
[Op deze blog vertaald]

Zo staan ​​twee tegengestelde mededelingen tegenover elkaar. Zijn we in staat om ze op een zinvolle manier met elkaar te verbinden, zodat ze alle twee hun eigen betekenis hebben? Volgens de auteur is het mogelijk om de tegenstellingen op te lossen, we krijgen zelfs daardoor, zo lijkt ons, een belangrijk inzicht is.

Zoals uit het overzicht blijkt, komt de mens tweemaal voor in de aanwijzingen van Rudolf Steiner voor de dierkunde op de basisschool, de eerste keer waar het erom gaat de moraal a.h.w.

Blz. 77

voor de biologie niet verloren te laten gaan. Rudolf Steiner sprak over dit eerste stadium in zijn methodisch-didactische cursus binnen in de vrijeschool. Dan, zoals we hebben gezien, staat de mens weer als doel aan het einde van de tierkunde rond de leeftijd van 12 jaar. De manier van kijken naar dieren, zoals die door Rudolf Steiner in zijn latere openbare lezingen werd gebruikt, draagt ​​het karakter van dit tweede stadium, ook al werd het niet in het bijzonder uitgesproken. Hoe dieren nu worden gekarakteriseerd en gerelateerd aan mensen, komt meer overeen met de meer rijpere leeftijd van het kind met meer ontwikkelde intellectuele denkvermogens. Dit brengt ons een stap dichter bij wat eigenlijk biologie is, en de moraal speelt niet langer de dominante zoals in het eerste stadium.

Hieruit volgt dat we in de uitspraken in de methodisch-didactische cursus van Rudolf Steiner en in de openbare lezingen niet te maken hebben met twee verschillende, mogelijk tegenstrijdige presentaties van een en hetzelfde onderwerp, maar met twee verschillende stadia. De eerste keer sprak Rudolf Steiner over het begin van de dierkunde na het 9e levensjaar, wanneer het dier afgeleid wordt van de mens, de andere keer ging erom de mens weer op te bouwen uit die fragmenten. De mens staat dus altijd op de achtergrond, alleen in tegengestelde richtingen. Dus laten we die twee niet door elkaar halen en geen voorbeelden en standpunten brengen waar ze niet passen volgens de ontwikkeling van het kind! Zonder dogmatisch te willen zijn, is het ongetwijfeld zeer nuttig om dergelijke verschillen helder te krijgen. Door de concepten uit elkaar te houden, leren we beide polen van de dierkunde beter te begrijpen.

In ieder geval moeten we de zaak niet te simpel maken door te stellen dat de voorbeelden en methodes die Rudolf Steiner gedurende zijn hele pedagogische levenswerk gaf, willekeurig “om uit te kiezen” zouden zijn. Elke keer moeten we ons afvragen waar ze eigenlijk thuishoren. Het lijdt geen twijfel dat er andere manieren zijn waarop we een stimulerende dierkundeles kunnen geven die zal aanslaan bij ouders en familieleden, maar het kind komt enorm tekort als het na de leeftijd van 9 jaar bij het begin van de dierkunde, niet langs de weg wordt geleid die Rudolf Steiner in zijn methodisch-didactische cursus met zoveel zorg en indringend heeft aangegeven. We beroven het kind voor de rest van zijn leven van die morele impulsen die het alleen kan opnemen het eerste dierkundeonderwijs. Hier komt het op aan.

Blz. 78

Het is eigenlijk niet meer nodig uit te leggen waarom Rudolf Steiner zich in zijn openbare voordrachten moest beperken tot het tweede stadium van de dierkunde, omdat hij er bij zijn toehoorders onmogelijk van uit kon gaan dat ze over de kennis van de interne pedagogische voordrachten binnen de vrijeschool, inclusief de Algemene Menskunde, zouden beschikken. Zonder deze voorbereiding zou de essentie echter nauwelijks begrijpelijk zijn geworden. Ook – moet je zeggen –  dat het tweede stadium van de dierkunde dichter bij het volwassen bewustzijn staat dan het eerste. Voor het eerste is dat aannemelijker.

Wie het wil kan nog een exact overzicht opschrijven van de verschillende voorbeelden die Rudolf Steiner gebruikte in zijn verschillende lezingen voor hoofddieren, borstdieren en stofwisselings-ledematendieren . De betweter mag zijn hoofd schudden, maar van geen enkel voorbeeld mag worden gezegd dat het verkeerd is, omdat er ook iets anders voor is gebruikt.

Wat belangrijk is op school kan aan iedereen getoond worden. Toch mag niet één van de vergelijkingen van Rudolf Steiner worden aanvaard als speciaal voor het kind verzonnen. De methode moet veranderen van stadium tot stadium, maar niet wat waar is. Elke test moet het kunnen doorstaan, want daarachter staan de objectieve kosmische feiten.

.

Over het 1e dier- en plantkundeonderwijs: inhoud

Rudolf Steiner over: dierkunde

Dierkundealle artikelen
waaronder aparte artikelen over de de leeuw en het rund

Vrijeschool in beeld4e klas dierkunde 

.

2872

.

Advertentie

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.