VRIJESCHOOL – Rudolf Steiner over dierkunde (GA 310)

.

GA=Gesamt Ausgabe, de genummerde boeken en voordrachten van Rudolf Steiner.

Na de tekst in groen, volgt steeds de vertaling; opmerkingen in blauw van mij.

RUDOLF STEINER OVER DIERKUNDE

GA 310  4e voordracht blz. 77 – 79
Vertaald:  Menskunde, pedagogie en kultuur  blz. 81 – 83

blz. 77     vert. blz. 81

Nun kommt die Tierwelt. Wir können sie nicht so betrachten, daß sie zur Erde gehört. Das zeigt sich schon daran, daß die Tiere herum­laufen können; sie sind schon für sich selbständig. Aber wenn wir wie­der die Tiere mit dem Menschen vergleichen, so finden wir etwas sehr Eigentümliches in der Gestaltung der Tiere. Darauf ist in der älteren instinktiven Wissenschaft immer hingewiesen worden, wovon noch Nachklänge im ersten Drittel des 19.Jahrhunderts vorhanden waren. Nur kommt es den heutigen Menschen ganz närrisch vor, wenn sie mit ihren Anschauungen heute Aussprüche von solchen Naturphilosophen

Laten we nu ook eens kijken naar de dierenwereld. [Na de plantkundeDie kunnen we niet net als de planten tot de aarde behorend beschouwen. Dat blijkt al uit het feit dat dieren rond kunnen lopen; ze zijn op zich zelfstandig. Maar als we de dieren met de mensen vergelij­ken, dan vinden we iets heel eigenaardigs in het uiterlijke van de dieren. Daarop is in de vroegere, instinktieve wetenschap altijd gewezen; en iets daarvan klonk nog na in het eerste derde deel van de 19e eeuw. Maar het lijkt voor de tegenwoordige mensen met de huidige opvattingen heel vreemd als ze uitspraken lezen van natuurfilosofen

blz. 78

lesen, die noch nach alten Traditionen die Tierwelt in ihrem Verhältnis zur Menschenwelt betrachtet haben. Ich weiß, wie sich die Leute vor Lachen kaum gehalten haben in einem Kreise, wo aus einer Vorlesung des Naturphilosophen Oken der Satz herauskam: … . die menschliche Zunge ist ein Tintenfisch». Was sollte damit gesagt werden? Natürlich ist die Einzelheit bei Oken nicht mehr richtig gewesen, aber es lag das Prinzip zugrunde, das man dabei haben muß: Wenn man die einzelnen Tierformen ansieht von den kleinsten Protisten bis zu den vollkomme­nen Affentieren, so stellt jede Tierform irgendein Stück des Menschen, ein menschliches Organ oder ein Organsystem, einseitig ausgebildet, dar. Sie brauchen ja nur die Sache grob zu betrachten. Stellen Sie sich einmal vor, bei einem Menschen würde die Stirn sehr zurücktreten, die Kiefer würden sehr hervorstehend werden, die Augen, statt nach vorn, hinaufsehen; es würde also das Gebiß mit dem, was daranstößt, ein­seitig ausgebildet werden. Sie können sich auf diese Weise, vereinseitigt ausgebildet, die verschiedensten Säugetierformen vorstellen; Sie können sich, indem Sie von der menschlichen Gestalt dies oder jenes weglassen, die menschliche Gestalt in eine Ochsenform, in eine Schafform und so weiter verwandeln. 

die nog volgens oude tradities de dierenwe­reld in hun relatie tot de mensenwereld bekeken. Mensen konden nauwelijks hun lachen inhouden toen de natuurfilosoof Oken tijdens een lezing zei: “…de menselijke tong is een inktvis”. Wat wilde hij daarmee zeggen? Natuurlijk waren bij Oken de dingen in detail niet meer juist, maar hij baseerde zich op het principe: als je de diervormen, van de kleinste eencellige diertjes tot en met de meest volmaakte apen, op zichzelf bekijkt, dan representeert iedere diervorm een stuk van de mens, een menselijk orgaan of een orgaansysteem, maar dan wel eenzijdig ontwikkeld. U hoeft de zaak maar in grove trekken te bekijken. Stelt u zich eens voor dat bij een bepaalde mens het voorhoofd sterk achter zou terugwijken, de kaken zouden naar voren gaan staan, de ogen zouden in plaats van naar voren naar boven kijken; het gebit met wat daar tegenaan stoot, zou eenzijdig worden ontwikkeld. Op deze manier, vanuit die eenzijdige ontwikkeling, kunt u zich de meest uiteenlopende zoogdiervormen voorstellen. Wanneer u het een of ander weglaat uit de menselijke gestalte, dan kunt u deze gestalte van de mens veranderen in de vorm van een os, van een schaap enzovoort.

Und wenn Sie innere Organe nehmen, zum Beispiel die, welche mit dem Fortpflanzungstrakt zusammenhängen, so kommen Sie hinunter ins Reich der niederen Tiere. – Dieser Mensch ist die syn­thetische Zusammenfügung der einzelnen Tierformen, die sich mildern, wenn sie in die Einheit zusammengefaßt werden. Der Mensch ist die ganzen Tierformen zusammen, aber harmonisch gegliedert. Wenn ich das, was in den Menschen aufgelöst ist, wieder zurückverfolge bis zu seinen Urformen, so bekomme ich also die ganze Tierwelt. Es ist der Mensch die zusammengezogene Tierwelt.
Diese Betrachtungsweise, die uns mit unserem ganzen Seelenleben wieder richtig hineinstellt in die Tierwelt, ist ganz vergessen worden. Da sie aber wahr ist und tatsächlich den Entwickelungsprinzipien zu­grunde liegt, so muß sie wieder belebt werden. Und wir müssen, soweit es heute möglich ist, tatsächlich an das Kind, so gegen das 11. Jahr, nachdem wir die Pflanzenwelt betrachtet haben als zur Erde gehörig, die Tierwelt in der Weise heranbringen, daß wir sie ihren Formen nach als zum Menschen im engeren Sinne gehörig erkennen. Denken Sie, wie

En als u inwendige organen neemt, bij­voorbeeld die welke met de voortplanting samenhangen, dan komt u terecht in het rijk van de lagere dieren. – De mens is als het ware de samenstelling van de afzonderlijke diervormen, die elkaar afzwakken als ze tot een eenheid worden samengevoegd. De mens is al deze diervormen tezamen, maar dan harmonisch geleed. Als ik dat wat in de mens samengebracht is, weer terug vervolg tot aan zijn oervormen, dan krijg ik dus de hele dierenwe­reld. De mens is de gecomprimeerde dierenwereld. Deze manier van kijken, die ons met ons hele zielenleven weer op de juiste wijze in de dierenwereld plaatst, is helemaal in verge­telheid geraakt. Maar omdat deze manier van kijken waar is en daadwerkelijk gebaseerd is op de evolutie-principes, moet ze weer tot leven worden gewekt. Dus eerst hebben we met het kind gekeken naar de plantenwe­reld die een eenheid vormt met de aarde. Tegen het 11e jaar moeten we het kind werkelijk vertrouwd maken met de dieren­wereld. Voor zover dat vandaag de dag mogelijk is, leren we het kind de vorm-samenhang tussen dierenwereld en mensenwereld in engere zin. Stelt u zich voor

der junge Mensch dann zu Tier und Pflanze steht: die Pflanzen gehen zur Erde, werden mit der Erde eins; die Tiere werden mit ihm eins! Das ist wirklich das Begründen eines Verhältnisses zur Welt; das stellt den Menschen in eine Realität zur Welt. – Das kann immer mit dem Unterrichtsstoff an das Kind herangebracht werden. Und geht alles im künstlerischen Sinne einher, geht es einher mit dem, was den Menschen seiner inneren Wesenheit nach erfaßt im lebendigen Erziehen und Un­terrichten, dann belebt man das Kind für das Leben; sonst aber ertötet man leicht den Zusammenhang zum Leben. Aber man muß eben hin­einschauen in die ganze menschliche Wesenheit.

hoe de jonge mens zich dan tot dier en plant verhoudt: de planten behoren bij de aarde, worden één met dé aarde; de dieren worden één met hemzelf! Zo leggen we echt het fundament voor een relatie tot de wereld; het plaatst de mens in een realiteit ten opzichte van de wereld.
GA 310/77-79
vertaald/81-83

.

Rudolf Steiner over dierkundealle artikelen

Dierkundealle artikelen

Rudolf Steineralle artikelen

VRIJESCHOOL in beeld4e klas dierkunde

.

1330

.

Advertentie

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.