Tagarchief: 10e klas scheikunde

VRIJESCHOOL – 10e klas – Scheikunde

.
Hans Rost, Rudolf Steinerschule Nürtingen
.

SCHEIKUNDE  PRACTICUM

.

Hoe wordt zeep gemaakt?

Qua ontwikkeling zitten de leerlingen in deze klas midden in de psychische puberteit, terwijl de fysieke puberteit grotendeels voorbij is. Ze nemen de polariteiten tussen de geslachten met een veranderd bewustzijn en dus duidelijker waar. De polariteit tussen man en vrouw is op haar beurt een voorwaarde voor het ontstaan ​​van nieuw menselijk leven.

Dit gezichtspunt wordt in de scheikundeperiode met de zouten, basen en zuren weer opgepakt, want voor Rudolf Steiner was leerinhoud hét middel om de leerlingen impulsen te geven en hun ontwikkeling te ondersteunen.

Net als de twee geslachten vertegenwoordigen basen en zuren polariteiten. De verschillende kwaliteiten van base en zuur worden duidelijk gemaakt en besproken door scheikundeproeven. We laten zien dat beide stoffen op zichzelf en in geconcentreerde vorm schadelijk zijn voor ons mensen. Maar ze houden elkaar in evenwicht als ze een verbinding aangaan. Door neutralisatie ontstaan ​​geheel nieuwe stoffen, namelijk de zouten. Deze zijn zelfs essentieel voor het menselijk leven.

Zo kan met behulp van des scheikunde duidelijk worden gemaakt dat polariteiten in principe, als ze op elkaar inwerken, een balans kunnen vinden en kwalitatief iets geheel nieuws kunnen opleveren. Zo bezien kan in de scheikunde objectief en helder een dieper inzicht in deze centrale natuurwetten worden gegeven. Het leerplan houdt rekening met de mentale gesteldheid van de leerlingen, stimuleert hun ontwikkeling en geeft hen oriëntatie.

Het scheikundepracticum pakt dit onderwerp weer op met het bereiden van zeep, want chemisch gezien is de productie van zeep een neutralisatiereactie waarbij vetzuren met natronloog reageren tot zeep.

Net als bij de andere praktijkvakken is het scheikundepracticum bedoeld om leerlingen een beter begrip te geven van de wereld om hen heen. Maar ze moeten ook ervaring opdoen door hun eigen praktische activiteiten die hen geschikt maken voor het leven. Daarnaast wordt in de bovenbouw bij de praktijkvakken de waarom-vraag steeds belangrijker. Daarom wordt de theoretische achtergrond van de behandelde processen ook klassikaal uitgewerkt. Theorie en praktijk worden met elkaar verbonden.

Het practicum wordt uitgevoerd met groepen van 10 tot 15 leerlingen. Elke leerling heeft zijn eigen werkplek waarvoor hij verantwoordelijk is. Deze werkplaats is voorzien van een gasbrander en de benodigde apparatuur, die de leerlingen zelf op orde moeten houden en dan weer moeten klaarmaken voor de volgende groep.

Aan het begin

Eerst moeten de leerlingen elementaire practicum-activiteiten leren, zoals het gebruik van de gasbrander. Daarnaast wordt het buigen van glazen buisjes, het vervaardigen van glazen pipetten en dergelijke aangeleerd. Al bij deze eerste activiteiten wordt duidelijk hoe verschillend de leerlingen nieuwe en onbekende taken aanpakken. Sommigen gaan met veel ijver direct aan de slag en doen al doende ervaring op, anderen zijn heel voorzichtig en moeten eerst hun angst voor het vuur overwinnen. Zij hebben moeite om van denken naar doen te komen. Als iedereen de nodige zekerheid heeft gekregen, wordt met de eerste opdracht begonnen.

Bepaling van de concentratie van zoutoplossingen

Door hun scheikundelessen weten de leerlingen wat een oplossing is en hoe je het zoutgehalte kan bepalen. Wat gezamenlijk wordt ontwikkeld, wordt in het periodeschrift genoteerd. In dit experiment leren de leerlingen oplossingen te verdampen, de weegschaal te gebruiken en percentages te berekenen. Het doel is om waarden te bepalen die zo nauwkeurig mogelijk zijn. Vooral bij het wegen moet de nodige rust en geduld worden betracht. Niet snelheid, maar nauwkeurigheid is de doorslaggevende factor.

De pH-waarde

Omdat het looggehalte bij het fabriceren van zeep steeds opnieuw moet worden bepaald, moet de tweede opdracht zijn om de pH-waarde als maat voor de concentratie van loog of zuur in een waterige oplossing in te voeren. Gelijk geconcentreerde natronloog en zoutzuur worden geleidelijk verdund. De verandering van de pH-waarde wordt zowel met het pH-papier als door smaaktesten bepaald. De verdunde oplossingen worden samengevoegd en ingedampt. Het witte residu heeft de typische smaak van zout, zodat iedereen de neutralisatie en balancering van de tegenstellingen van zoutzuur en natronloog tot keukenzout met de zintuigen kan ervaren.

Zeep koken

Pas nu wordt de productie van kernzeep gestart. Water, natronloog en palmolie worden enkele uren gekookt. Bij verhitting breekt het natronloog het vet af in vetzuren en glycerine. De natronloog wordt geleidelijk geneutraliseerd door het vetzuur, wat de leerlingen kunnen waarnemen door continu de pH-waarde te meten. Tegelijkertijd verdwijnen de vetogen en ontstaat er steeds meer zeepschuim. De vloeistof wordt steeds stroperiger en het toevoegen van tafelzout (uitzouten) leidt tot het afscheiden van de zeep als zeepkern. Dit wordt opnieuw verwarmd met water en geroerd tot het schuimig is. Vervolgens wordt parfum en eventueel kleurstof toegevoegd en wordt de nog hete en vloeibare zeep in een mal gegoten. Na een paar uur hardt het uit en kan het gebruikt worden om de handen mee te wassen.

In dit experiment kan het ontstaan ​​van de zeep met de zintuigen worden ervaren. Omdat de natronloog zeer bijtend is, moeten de leerlingen een veiligheidsbril dragen en zeer voorzichtig te werk gaan. Zo leren ze op de juiste manier om te gaan met gevaarlijke chemische stoffen. Voortdurende aandacht is vereist om de toenemende schuimvorming in de gaten te houden, terwijl overkoken moet worden voorkomen door te roeren en water toe te voegen. Geduld is vereist bij het koken van zeep, omdat het proces lang duurt en pas mag worden beëindigd als de zeep plakkerig is geworden.

Ook leren de leerlingen hoe een middel dat dagelijks wordt gebruikt, zoals zeep, wordt verkregen

Vervaardiging van fijne zepen en crèmes

Bij het maken van fijne zeep en crème is het belangrijkste doel om te laten zien hoe je zelf cosmetica kunt mengen en wat daarvoor nodig is. Er wordt besproken dat veel toevoegingen in de verkrijgbare verzorgingsproducten schadelijk zijn voor de huid. Bij het maken van crème zie je hoe met behulp van een emulgator uit olie en water een witte emulsie, de crème, ontstaat.

Diffusie en osmose

In samenhang met de zouten kan, als er voldoende tijd is, diffusie experimenteel worden uitgewerkt. Door tijdgebrek is dat in de scheikundeperiode meestal niet mogelijk. Experimenten laten zien hoe zouten oplossen en zich verspreiden in water zonder invloeden van buitenaf.

Een gekleurd zoutkristal wordt in een glazen pipet in contact gebracht met het wateroppervlak van een bekerglas. Het zout stroomt in een draad naar beneden en verspreidt zich vervolgens binnen een dag gelijkmatig in het water tegen de zwaartekracht in. De leerlingen zien daarbij dat mineralen en voedingsstoffen in alle levende wezens op dezelfde manier worden verdeeld zonder extra krachten.

De leerlingen leren uitleggen waarom komkommers en radijzen water aantrekken als ze gezouten zijn, of waarom loofbomen langs de weg in het voorjaar bruine bladeren krijgen. Stukjes aardappel die in verschillende zoutoplossingen worden gelegd en daarbij krimpen of zwellen, laten zien dat de oorzaak ligt in het hoge zoutgehalte van de betreffende omgeving. Dit fenomeen, bekend als osmose, is ook de oorzaak van de wateropname in planten.

Veel van wat in het hoofdonderwijs alleen theoretisch behandeld kan worden, kunnen de leerlingen tijdens het practicum direct waarnemen en begrijpen. Daarnaast krijgen de tiendeklassers inzicht in de hoeveelheid werk die zelfs het eenvoudigste experiment vereist en dan volgen ze de proeven in de scheikundeles met andere ogen.

.

10e klas: alle artikelen

Scheikunde: alle artikelen

Menskunde en pedagogiealle artikelen

Vrijeschool in beeldalle artikelen

.

2863

 

 

 

 

.

 

 

 

 

 

 

 

.

 

Advertentie

VRIJESCHOOL – Het leerplan – Caroline von Heydebrand (10e klas)

.

Kort na het overlijden van Rudolf Steiner in maart 1925 verscheen voor de eerste keer een schriftelijke weergave van het leerplan van de vrijeschool.
Die werd samengesteld door Caroline von Heydebrand die vanaf het begin in 1919 aan de vrijeschool in Stuttgart was verbonden. Zij had ook de begincursus – GA 293294 en 295 – bijgewoond en de vele lerarenvergaderingen met Rudolf Steiner (GA 300abc). 
In de jaren 1919 – 1925 tekenden zich de contouren van een leerplan af dat nadien in grote lijnen hetzelfde is gebleven.
Dat betekent echter niet dat het ‘achterhaald’ zou zijn. In velerlei opzichten zijn de ideeën nog altijd even verfrissend en laten ruimte voor ontwikkeling.

Caroline von Heydebrand, Mitteilungsblatt, okt. 1925
.

DE JONGE MENS NA DE PUBERTEIT

De volledig ontwaakte denkkracht van de jonge mens en het vermogen te oordelen vraagt om voeding en om mogelijkheden ze te gebruiken in opgaven die door verstand en logica te benutten op te lossen zijn. De verhouding die de jonge mens nu bewust en zelfstandig met zijn omgeving wil krijgen, vraagt om voortdurend contact met het praktische leven en met de verworvenheden van de moderne techniek. Zijn rijke en turbulente gevoelsleven dat de jongen nog meer verbergt dan het meisje, verlangt naar impulsen vanuit serieuze mensheidsproblemen die aan de orde moeten worden gesteld en veelzijdig moeten worden belicht, omdat iedere eenzijdigheid naar zijpaden leidt. Bij de vele moeilijkheden en morele remmingen van deze aan raadsels, wonderen en verrassingen zo rijke leeftijd waarin het bewustzijn langzamerhand heer en meester wil worden over de overrompelende gevoelswereld, helpt het eigen kunstzinnig bezigzijn en het werken met de handen, maar ook de door fantasie, enthousiasme en kunstzinnig gevoel doordrongen lessen van de leraar. De jonge mens volgt nu niet alleen meer de autoriteit van de leraar die hem door de acht jaar basisschool heen heeft geleid, maar hij krijgt nu les van een aantal vakleraren waaruit hij nu zelf zijn favorite leraar kiest. Wat voor hem voordien mooi of lelijk was, goed of verkeerd, nam hij als wet voor zijn handelen aan van de leerkracht; nu gaat hij ertoe over te handelen uit plichtsbesef en gaat op weg naar de vrijheid waarbij plicht betekent: ‘houden van datgene wat je jezelf oplegt.’

10e klas

Aardrijkskunde

De aarde wordt als morfologisch en fysisch geheel beschreven

Biologie

In de antropologie worden organen en orgaanactiviteit behandeld in samenhang met het gevoel en het denken. Vanuit de mens als individueel wezen verder gaan naar de ethnografie. Bovendien komt de mineralogie en kristallogie aan de orde. Dit deel van het onderwijs gaat samen met de aardrijkskunde die de aarde als een morfologisch geheel beschrijft. Zo wordt er bv. bij het mineraal-geologische gesproken over de kalk: wat de kalk als proces op de hele aarde en ook in het menselijk en dierlijk organisme als schaal- en botvorming betekent, hoe de mens echter, om niet zo te verharden als het dier, dit verhardende, natuurlijke dierlijke kalkproces tot op zekere hoogte moet overwinnen. Ook over de metalen wordt naast een precieze beschrijving van hun voorkomen en chemische verhoudingen, waar ze aardrijkskundig voorkomen en ook de werking in het menselijk organisme, gesproken. 

E.H.B.O.

De leerlingen doen praktische oefeningen inb verbinden en leren te helpen in geval van ongelukken. 

Euritmie 

De metriek en poëzie die bij taal aan de orde kwamen, kunnen ook euritmisch doorgewerkt worden vanuit verschillende invalshoeken. Die kunnen bv. zo gekozen worden, dat naast de opbouw van een gedicht, ook de inhoud aan de orde komt, al naar gelang of er gedachten, gevoelens of wilsimpulsen tot uitdrukking komen. Ook deze drieheid kan weer op velerlei manieren ingedeeld zijn en daardoor de grootte en richtung van de gebaren bepalen. De zgn. dionysische vormen die de gevoelsinhoud van gedichten met de daarbij behorende ruimtelijke vormen tot uitdrukking brengen, kunnen langs de weg van een nieuwe kennismaking aan de leerlingen worden gegeven. Verder worden de verschillende rijmvormen, bv. ook de opbouw van een sonnet enz., door groepsbeweging in de ruimte beoefend.
Grotere gedichten waarvoor Rudolf Steiner zelf nog de ruimtevormen heeft gegeven, worden door de leerlingen uitgevoerd. Dergelijke oefeningen beslaan de tijd van de drie hoogste klassen. O.a. wordt geoefend aan ‘Harzreise’ van Goethe, ‘Meine Göttin’, van Goethe en de twaalf  ‘Urtriebe’ van Ferder von Steinwand.

Bij de tooneuritmie wordt verder gegaan met wat al geleerd is.

Geschiedenis

De oudste geschiedenis van het Morgenland tot de Griekse, tot de overgang van de Griekse vrijheid door Alexander de Grote, wordt doorgenomen. Als uitgangspunt om over geschiedenis na te denken, neem je de afhankelijkheid van de volkeren op aarde van de klimaten van de warme of gematigde zones enz. Je bespreekt bv. hoe een volk verandert wanneer het van de bergen in  het dal gaat wonen, maar alles historisch, niet aardrijkskundig.

Gymnastiek

Met de toestellen: Duitse gymnastiek

Verder werken aan de reeks oefeningen waarmee in de achtste en negende klas werd begonnen. Nieuw: de ontwikkeling van lopen naar een doel de hoogte in. De hoogte in de richting brengen.
Eenmalig springen met verschillende ritmen. Speer- en discuswerpen.

Handenarbeid

Wordt voortgezet, verder ontwikkeld naar iets wat kunstzinnig op zich staat.

Handwerken

Voor de tiende klas geldt hetzelfde als voor de negende.
Heel principieel voor alle klassen kan hier toegevoegd worden dat de leerlingen alleen zulk werk maken dat een bepaald doel dient. Zgn. ‘atelierwerk’ bv. het versieren van lappen terwille van het versieren, moet worden vermeden. De leerlingen moeten gestimuleerd worden om werk te maken dat concreet ergens voor iets gebruikt kan worden. Er moet naar gekeken worden dat vorm en kleur van het te vervaardigen product, steeds in overeenstemming zijn met het doel. ja erdoor bepaald worden. Voorbeeld: een theemuts. Er  moet veel rood worden gebruikt, zodat alleen al door de kleur, het gevoel van warmte opgeroepen wordt. De versiering moet zo opgebracht worden, dat het open-zijn naar onderen, tot uitdrukking komt, enz. 

Kunstonderwijs

Het kunstonderwijs behandelt nu kunstzinnig-esthetische zaken uit het rijk van de dichter. Het woord moet nu als kunstelement in zijn eigen wereld begrepen worden. De totaal verschillende wereld van verzentaal en proza kan als uitgangspunt genomen worden om duidelijk te maken hoe de dichter door de kunstzinnige mogelijkheden van zijn taal op een heel andere manier dan de theoreticus de spreekbuis kan zijn voor de zielenstrijd van zijn tijd om de toekomst.
Sprekend  moet de leerling dichterlijke taal leren begrijpen, de diepere vormkracht daarvan heeft hij al lang door de objectieve werking van de euritmie onbewust leren  kennen. Daartoe worden voorbereidend praktische oefeningen gedaan die Rudolf Steiner voor de school heeft gegeven en die ook al in de lagere klassen zijn gedaan. Zo kan – opnieuw niet theoretisch – een gevoel voor de elementen van de dichtkunst ontstaan. Er wordt geprobeerd de kunstzinnige taal te verheffen boven het alleen maar communicatiemiddel voor voorstellingen te laten zijn en er weer iets van te maken dat op zichzelf staat, een eigen leven heeft.
Aansluitend bij het beleven van de ritmen in de euritmie worden de grondbeginselen van de metriek tot bewustzijn gebracht. Het verschil tussen de kunst in het noorden en zuiden treedt opnieuw aan het licht in de tegenstellingen van de manier van reciteren (hexameter – epos) en declamatie (alliteratie – lyriek enz), die beide sprekend geleerd moeten worden. De verwantschap van stijl bij Homerus en Rafael, in de Edda en bij o.a. Dürer, Grünewald of Rembrandt, enz. moet beleefd worden. Zo kan er praktisch begonnen worden met een ontwikkeling voor stijlgevoel. De tegenstelling van een apollinische en dionysische levenshouding komt daarbij ook aan het licht.
Door voorbeelden kan de lyriek van Goethe tot een kunstzinnig beeld worden van een moderne weg van het lot. Hierbij moet geprobeerd worden om uit de pure kunstzinnigheid van de taal van Goethe het grote zelfstandig worden van dit leven op een paar punten ‘luisterend begrijpend’ te volgen. Het gaat hier dus niet om literatuurgeschiedenis, maar om te horen hoe Goethe door de taal van zijn lyriek de ontwikkeling van zijn gevoel laat zien.

Muziek

Zie de 9e klas.

Natuurkunde

Je behandelt de mechanica, de eenvoudige machine enz. tot aan de schuine worp en toont het samengaan van de werpboog met de wiskundige parabool.

Niet-Nederlandse taal

Frans en Engels:

Op de voorgrond staat metriek met poëtische leesstukken. Bijzondere aandacht voor reciteren van gedichten, gezamenlijk en individueel.

Latijn en Grieks

In het Latijn wordt de sytematische behandeling van de syntax voortgezet. Keuzestukken lezen uit Ovidius en de Aeneas van Vergilius, daarnaast als proza Sallustrius en iets makkelijks van Cicero, bv. Somnium Scipionis, het lezen daarvan is geschikt als inleiding tot het klassieke wereldbeeld of de vierde rede tegen Verres over de roof van kunstschatten waarbij je kan aanknopen voor een behandeling van antieke beeldhouwkunst. 
In het Grieks begint de syntax met de leer van de naamvallen. Zinvolle leesstukken van schrijvers, te beginnen met geschikte stukken van Xenofoon van Athene en de Odyssee van Homeres. Een zeer stimulerende oefening voor de grammatica bieden zo af en toe de vertalingen van Xenofoon in het Latijn.
In het algemeen is het leerdoel van de beginnende bovenbouw na te streven wat de moeilijkheidsgraad betreft, bij het begrijpen van de eigen stilistische aard van een Tacitus en een Thukydes. Rudolf Steiner raadde ook van tijd tot tijd geschikte leesstukken aan van middeleeuwse schrijvers.

Scheikunde

Zuren, basen en zouten worden besproken. Aan de hand van deze leidraad worden de chemische verschijnselen ontwikkeld en wel zo dat ze tegelijk voor het levend organisme geschetst worden. Zuren en basen bv., blijven dode begrippen, zolang de leerling niet gewaar wordt, dat deze tegenstelling in heel de natuur actief is, vooral in plant, dier en mens. Zo wordt er vanuit het beschrijven van de zo verschillende zuren en logen in zuiver organisch-chemische zin, overgegaan naar het begrijpen van hoe dergelijke tegenstellingen in de dieren, bv. in de bijen, in het zure voedingssap en het alkalische bloedsap aanwezig zijn. 

Taal

In de 1oe klas krijgt de leerling door het literatuuronderwijs een belangrijk probleem van de mensheid voorgeschoteld. Hij kan beleven dat er ook in zijn  ziel leeft waarmee de mensheid worstelt. De raadsels van zijn binnenwereld worden verhelderd in het licht van het wereldgebeuren. Het Nibelungenlied en het Gudrungedicht worden in de Middelhoogduitse taal doorgenomen. De kunstzinnige volkseigen betekenis van de werken wordt besproken. Een vergelijking met de Edda  legt belangrijke verschillen bloot. De leerlingen beleven aan deze drie dichtwerken de overgang van de mensheid van de niet-individuele liefde binnen de bloedverwantschap naar de individuele liefde, van de opvatting over bovenmenselijke wezens naar de wezens op aarde, van het heidendom naar het christendom. Door de vergelijking van de Middelhoogduitse taal met de Nieuwhoogduitse taal en grammatica is er stof voor het karakteriseren van de ontwikkeling van het eigen volk. Een samenvattend geheel van metrum en dichtkunst n.a.v. sprekende gedichten legt de basis, ook op de vorm van gedichten in te kunnen gaan. Aanknopend aan de literatuur wordt de oudste Germaanse geschiedenis behandeld. 

Technologie

Hier worden als verplicht vak nieuwe terreinen van praktisch werk ingevoerd:
spinnen: de leerlingen leren spinnen tot aan het maken van de juiste draad. In samenhang met het ontwikkelen van deze vaardigheid, worden de in de industrie gebruikte materialen voor draden besproken. De leerlingen moeten een industrieel proces op grond van de kennis en het gebruik van heel eenvoudige machines, zoals het spinnewiel en het weefgetouw, leren kennen. Het weven wordt uitgelegd aan weefmodellen en bekeken in spin- en weefbedrijven.

Tuinbouw

Verdergaan met het werk in de praktijk in de zomertijd. In de winter een periode theorie: kennis van bodem en mest, verzorging van fruitbomen en snoeien. In het voorjaar praktische vorming bij manieren van veredeling.

Veldmeten en technische mechanica

De leerlingen leren op een stuk grond alle elemenaire opgaven uitvoeren die bij het veldmeten horen. 
Bij de beginnende kennismaking van de technische mechanica worden de schroeven uitgebreid behandeld.

Wiskunde

Bespreking van rekenkundige en meetkundige reeksen. Beginnen met de leer van de logaritmen en het rekenen met logaritmen. Behandeling van de trigonometrische functies en de vlakke trigonometrie tot het verklaren van niet-rechthoekige driehoeken. Inleiding in de projectieve meetkunde.

Beschrijvende meetkunde en meetkundig tekenen:

Verder met de beschrijvende meetkunde tot eenvoudige opgaven van voorwerpen die elkaar doorsnijden.

.

Het leerplan: alle artikelen

 

2026

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.