VRIJESCHOOL – Rudolf Steiner over het astraallijf – GA 34

.

Uit de voordrachten GA 34  GA 52  GA 53  GA 54  GA 55  GA 56  GA 57  GA 58  GA 59  nam ik de uitspraken van Rudolf Steiner over het fysieke lichaam.

Omdat Steiner bij zijn uitleg van de dingen vaak ‘het ene op het andere betrekt’, in ‘tegenstellingen’ de verschillen probeert duidelijk te maken waardoor het ‘wezenlijke’ eruit springt, voegde ik de uitspraken uit GA 34GA 52GA 53GA 54GA 55GA 56GA 57GA 58; GA 59  over het fysieke lichaam samen met die over etherlijf.

In het onderstaande artikel gebeurt dit nu voor het astraallijf.

Steiner gebruikt steeds bepaalde gevoelswoorden waarvan het astraallijf ‘drager’ is.
Die woorden vind je hier verder uitgewerkt doordat er verschillende vertalingen van zijn gegeven.

GA 34

Lucifer-Gnosis

Lucifer-Gnosis

Von der Aura des Menschen 

Over de aura van de mens

Blz. 126/127 

Als physischer Körper ist der Mensch aus den Stoffen zusammengesetzt, die sich auch in der mineralischen Welt finden. Und es sind in ihm die Kräfte tätig, die auch in dieser Welt tätig sind. Der Sauerstoff, wel­chen der Mensch durch den Atmungsprozeß sich aneignet, ist derselbe, der sich in der Luft, der sich in den flüssigen und festen Bestandteilen der Erde findet. Und so ist es auch mit den Stoffen, die der Mensch in seinen Nahrungsmitteln aufnimmt. Man kann diese Stoffe und ihre Kräfte im Menschen studieren, wie man sie an anderen Naturkörpern studiert. Wenn man den Menschen so betrachtet, erkennt man ihn als ein Glied der mineralischen Welt.

Ferner kann man den Menschen betrachten, insofern er ein Lebewesen ist. Er zeigt da, wie sich die Stoffe und Kräfte der mineralischen Welt zu einem Organismus aufbauen, der sich in Gliedern gestaltet, der wächst und sich fortpflanzt, dessen Teile zu gemeinsamer Tätigkeit zusammenwirken. Diese Art des Daseins hat der Mensch mit all dem gemein, was lebt. Wer sich solcher Betrachtung hingibt, an den tritt die Frage heran: wodurch lebt ein Wesen?

Als fysiek lichaam is de mens uit de stoffen opgebouwd die zich ook in de minerale wereld bevinden. En in dit lichaam zijn de krachten werkzaam die ook in deze wereld werkzaam zijn. De zuurstof die de mens door zijn ademhaling in zich opneemt, is dezelfde die zich in de lucht, in de vloeibare en vaste bestanddelen van de aarde bevindt. En zo is het ook met de stoffen die de mens in zijn voedingsmiddelen tot zich neemt. Deze stoffen en krachten kun je aan de mens bestuderen, net zoals dat kan aan andere natuurlichamen. Wanneer we de mens zo bekijken, zien we hem als een deel van de minerale wereld.

Verder kan je naar de mens kijken voor zover hij een levend wezen is. Dan zie je hoe de stoffen en krachten van de minerale wereld tot een organisme opgebouwd worden, dat in verbinding van lichaamsdelen gestalte krijgt, dat groeit en zich voortplant, die delen werken samen. Deze manier van bestaan heeft de mens gemeenschappelijk met alles wat leeft. Wie met dit soort dingen bezig is, ziet zich voor de vraag gesteld: waardoor leeft een wezen?

Eine gewisse Richtung der neueren Naturwissenschaft macht sich die Antwort leicht auf diese Frage. Sie sagt einfach: das Wirken der mineralischen Stoffe und Kräfte im lebendigen Organismus ist von genau derselben Art wie in der unorganischen Natur, nur viel komplizierter. Im Sinne dieser Richtung hat man einen Organismus begriffen, wenn man die komplizierten physischen und chemischen Vorgänge begriffen hat, die sich innerhalb desselben abspielen. Diese Anschauung bestreitet, daß es besondere Ursachen gebe, welche die mineralischen Stoffe und Kräfte im Organismus zu Lebensvorgängen umgestalten. Ein lebhafter Kampf hat sich im neunzehnten Jahrhundert gegen die Vertreter einer besonderen Lebenskraft herausgebildet. Klares Denken hätte diesen Kampf verhindern sollen. Denn ebensowenig jemand bestreiten sollte, daß man eine Uhr verstehe, wenn man den Mechanismus ihrer Teile begriffen hat, ebensowenig könnte ein klar denkender Vertreter der Lebenskraft etwas dagegen haben, wenn man behauptet, man versteht in diesem Sinne naturwissenschaftlich den Organismus, wenn man die Wirksamkeit seiner Stoffe und Kräfte kennt. Aber kann deshalb jemand bestreiten, daß die mechanisch ganz begreifliche Uhr ohne den Uhrmacher nicht zustande kommen könne? Wer wirklich unterscheiden kann zwischen der Begreiflichkeit eines Or-

Een bepaalde richting van de moderne [geschreven 1904]natuurwetenschap maakt zich van die vraag met een makkelijk antwoord af. Er wordt simpelweg gezegd: de werking van minerale stoffen en krachten in het levende organisme is dezelfde als die in de anorganische natuur, alleen veel gecompliceerder. Volgens deze richting heb je een organisme begrepen, wanneer je de gecompliceerde fysische en chemische processen hebt begrepen die daarin werkzaam zijn. Deze opvatting bestrijdt dat er bijzondere oorzaken zijn die de minerale stoffen en krachten in het organisme omvormen tot levensprocessen. In de negentiende eeuw is er een krachtige strijd ontstaan tegen de vertegenwoordigers van een bijzonder soort levenskracht. Een helder denken zou deze strijd hebben moeten voorkomen. Want net zo min als iemand zou moeten bestrijden dat je een horloge begrijpt wanneer je het mechanisme van de onderdelen begrijpt, net zo min kan een helder denkende vertegenwoordiger van de levenskracht er iets tegen hebben als je beweert dat je op deze manier natuurwetenschappelijk het organisme begrijpt wanneer je de werking van zijn stoffen en krachten kent. Maar kan daarom iemand bestrijden dat het mechanisch heel goed te begrijpen horloge zonder horlogemaker er niet zou kunnen zijn? Wie echt onderscheid kan maken tussen het begrijpelijke van een 

Blz. 128

ganismus als einer physischen Tatsache und den Bedingungen seiner Entstehung, der kann nicht darüber unklar sein, daß mit obiger Begreiflichkeit das Dasein von besonderen Ursachen des Lebens ebensowenig berührt wird, wie das Dasein des Uhrmachers durch die mechanische Begreiflichkeit der Uhr. Und so wenig uns der Mechaniker, der die Uhr verständlich machen will, den Uhrmacher zu beschreiben braucht, so wenig braucht der rein physische Forscher die besonderen Ursachen des Lebens zu berücksichtigen. Derjenige aber, der tiefer in das Wesen der Erscheinungen eindringt, dem wird
es verständlich, daß zum Zustandekommen des physischen Organismus die Wesenheiten nicht ausreichen, die ihn physisch begreiflich erscheinen lassen. Deshalb sprechen die Einsichtigen von besonderen Ursachen des Lebens. Das Leben ist etwas, was im Organismus zu der physischen Wirkung hinzukommt und was sich den sinnlichen Augen und dem
Verstande, der sich nur an die sinnlichen Tatsachen hält, entzieht.

organisme als een fysiek feit en de voorwaarden voor het ontstaan ervan, die kan er niet over in het duister tasten dat met de hierboven aangegeven manier van begrijpen het bestaan van bijzondere oorzaken van het leven net zo min aangeduid wordt als het bestaan van de horlogemaker door het mechanisch begrijpen van het horloge. En net zo min als de technicus die het horloge uit wil leggen de horlogemaker hoeft te beschrijven, net zo min hoeft de puur natuurkundige onderzoeker rekening te houden met de bijzondere oorzaken van het leven. 
Maar voor wie dieper tot het wezenlijke van de verschijnselen doordringt, wordt het begrijpelijk dat voor het tot stand komen van het fysieke organisme 
het wezenlijke wat hem het fysieke doet begrijpen, niet voldoende is. Daarom spreken de mensen met inzicht over bijzondere oorzaken van het leven. Het leven is iets wat er in het organisme bij de fysieke activiteit bij komt en wat zich aan de zintuiglijke ogen en het verstand dat zich alleen aan de zintuiglijke feiten houdt, onttrekt.

Das Leben ist der Gegenstand einer besonderen Wahrnehmung, wie der Uhrmacher Gegenstand einer besonderen Wahrnehmung ist. Man muß mit den «Augen des Geistes » den Organismus betrachten, dann enthüllen sich die
besonderen Ursachen des Lebens, die sich der Sinnenbeobachtung entziehen. Als «Prana» (Kraft des Lebens) haben deshalb diejenigen, die mit den «Augen des Geistes» beobachten, den natürlichen Erbauer der Organismen bezeichnet. Für sie kann die «Lebenskraft» keinem Streite unterliegen, denn für sie ist
sie eine Wahrnehmung. Und alles, was gegen diese Verteidiger einer Lebenskraft vorgebracht wird, ist nur ein Kampf gegen Windmühlen. Es wird auch nur so lange vorgebracht, als man mißversteht, was sie meinen. In ihrem Sinne soll hier dem Menschen, insofern er ein Organismus ist, Prana oder die Lebenskraft, als das zweite Glied seiner Wesenheit neben dem physisch-mineralischen Körper, zugeschrieben werden.

Het leven is onderwerp van een bijzondere waarneming, zoals de horlogemaker onderdeel uitmaakt van een bijzondere waarneming. Je moet met het ‘geestesoog’ naar het organisme kijken, dan worden de bijzondere oorzaken van het leven onthuld die zich aan de zintuigwaarneming onttrekken. Als ‘prana’ (kracht van het leven) hebben daarom zij die met het ‘geestesoog’ kunnen waarnemen, de natuurlijke bouwer van de organismen bestempeld. Voor hen kan de ‘levenskracht’ geen onderwerp van discussie zijn, want voor hen is het een waarneming. En alles wat tegen de verdedigers van een levenskracht naar voren wordt gebracht, is alleen maar een strijd tegen windmolens. Dat wordt ook maar zo lang naar voren gebracht als het verkeerd begrijpen van wat ze bedoelen. Naar hun opvatting wordt hier aan de mens, voor zover hij een organisme is, prana of levenskracht als tweede wezensdeel naast het fysiek-minerale lichaam toegeschreven.. 
GA 34/126-127-128
Niet vertaald

Nadat Steiner hierboven wat langer stilstond bij wat ‘leven’ is, weidt hij in dit artikel ook meer uit over ‘het astrale’ .

Blz. 128/129

In der Empfindung hat man etwas gegeben, was über das bloße Leben hinausgeht. Durch das Leben baut sich ein Wesen seinen Organismus auf. Durch die Empfindung erschließt sich ihm die Außenwelt. Es ist ein anderes, wenn ich sage: ich lebe, und ein anderes, wenn ich sage: ich empfinde die Farbenwelt um mich her. Um zum empfindenden Wesen zu werden, muß der Organismus seinen Organen Eigenschaften geben, die über ihre Fähigkeit hinausgehen, ihm das Leben zu erhalten und durch ihn Leben fortzupflanzen. Was den lebenden zum empfindenden Organismus macht, nennt der Forscher, der mit« Geistesaugen » sieht, den Empfindungsleib, oder, wie es unter Theosophen üblich geworden ist, den Astralleib. Dieser Name «astral», der «sternenglänzend» bedeutet, rührt davon her, daß das übersinnlich sichtbare Abbild desselben in der Aura erscheint, deren Leuchtkraft mit derjenigen der Sterne verglichen worden ist. Hier soll dieser Teil des Menschen der Empfindungsleib, als das dritte Glied der menschlichen Wesenheit, genannt werden. Innerhalb dieses Empfindungsleibes erscheint nun das Eigenleben eines Menschen.

Bij de gewaarwording heb je iets dat meer is dan alleen maar leven. Door het leven vormt een wezen een organisme. Door de gewaarwording wordt de buitenwereld voor hem ontsloten. Het is wat anders of ik zeg: ik leef of dat ik zeg: ik word de wereld van de kleuren om mij heen gewaar. Om tot een wezen te worden dat gewaarwordt, moet het organisme aan zijn organen eigenschappen geven die boven hun vermogen uitgaan om het leven ervan in stand te houden en dat voort te planten.
Wat een levend organisme tot een organisme maakt dat gewaar kan worden, noemt de onderzoeker die ‘met geestesogen’ waarneemt, het gewaarwordingslijf of, zoals het onder theosofen de gewoonte is, het ‘astraallijf’. Deze naam ‘astraal’ dat ‘stralend als sterren’ betekent, komt van het feit dat de lichtkrachtige  weerspiegeling daarvan die bovenzintuiglijk waar te nemen, in de aura verschijnt, vergeleken is met dat van de sterren. Hier zal dit wezensdeel van de mens het gewaarwordingslijf worden genoemd, als het derde deel van zijn wezen.

Es drückt sich aus in Lust und Unlust, Freude und Schmerz, in Neigungen und Abneigungen usw. Mit einem gewissen Recht bezeichnet man alles, was dazu gehört, als Innenleben eines Wesens. Der gestirnte Himmel ist draußen im Räume, mein lebendiger Organismus gehört demselben Räume an. Dieser Organismus schließt sich in seinen empfindenden Organen dem Sternenhimmel auf. Die Freude und das Gefühl der Bewunderung über den Sternenhimmel erlebe ich in mir selbst. Ich trage diese in mir, wenn meinem empfindenden Auge längst der Sternenhimmel sich entzogen hat.
Was ich da als mich selbst der Außenwelt gegenüberstelle, was ein Leben in sich führt, ist die Seele. Und insofern diese Seele die Empfindungen sich aneignet, insofern sie Vorgänge, die ihr von außen gegeben werden, sich aneignet und sie
zum Eigenleben umgestaltet, sei sie Empfindungsseele genannt.
Diese Empfindungsseele füllt gleichsam den Empfindungsleib aus; alles, was er von außen aufnimmt, verwandelt sie in ein inneres Erlebnis. So bildet sie mit dem Empfindungsleib ein Ganzes. Sie wird deshalb mit diesem zusammen, in theosophischen Schriften, als Astralleib bezeichnet. Eine gründ-

Binnen dit gewaarwordingslijf verschijnt nu het eigen leven van een mens.
Dit drukt zich uit door lust en onlust, vreugde en verdriet, voorkeur en afkeur enz. Met een bepaald recht duidt men alles wat daarbij hoort aan als het innerlijk leven van een wezen. De sterrenhemel bevindt zich buiten in de ruimte, mijn levend organisme behoort tot dezelfde ruimte. Dit organisme staat met zijn organen die gewaar kunnen worden voor de sterrenhemel, open. De opgetogenheid en het gevoel van bewondering voor de sterrenhemel beleef ik in mij zelf. Wanneer mijn gewaarwordend oog langs de sterrenhemel zich daarvan losmaakt, draag ik deze in mij mee.
Wat ik daar als mijzelf tegenover de buitenwereld plaats, wat activiteit in zich meedraagt, is de ziel. En voor zover deze ziel de gewaarwordingen zich eigen maakt en ze omvormt tot een eigen leven, wordt deze gewaarwordingsziel genoemd. Deze gewaarwordingsziel vult in feite het gewaarwordingslijf op; alles wat die van buiten opneemt, vormt deze om in een innerlijke beleving. Op die manier vormt ze met het gewaarwordingslijf één geheel. Daarom wordt die met deze samen in theosofische literatuur benoemd als astraallijf. Een grondig

Blz. 130

liche Erkenntnis wird allerdings beide unterscheiden müssen. In der Aura sind auch beide insofern zu unterscheiden, als jeder Farbenton des Astralkörpers unter zwei Einflüssen steht. Der eine wird davon abhängen, wie die Organe des Menschen gestaltet sind, der andere davon, wie seine Seele, nach ihrer
inneren Natur, auf äußere Eindrücke antwortet. Ein Mensch kann ein gutes oder schlechtes Auge haben. Darnach richtet sich das Bild, das er von einem äußeren Gegenstande empfängt; er kann seelisch feiner oder gröber veranlagt sein, darnach bestimmt sich das Gefühl, das er durch dieses Bild in seinem Innern erlebt.
Bei den Eindrücken, die der Mensch von außen empfängt, und bei den Gefühlen, die er durch diese Eindrücke erlebt, bleibt er nicht stehen. Er verbindet diese Eindrücke. Dadurch bilden sich in seiner Seele Gesamtbilder dessen, was er wahrnimmt. Der Mensch sieht einen Stein fallen; nachher sieht er, daß an der Stelle, wo der Stein aufgefallen ist, sich eine Höhlung in der Erde gebildet hat. Beide Eindrücke verbindet er.

inzicht zal echter die twee moeten onderscheiden. In de aura zijn ze van elkaar te onderscheiden voor zover iedere kleurnuance van het astraallijf door twee dingen beïnvloed wordt. Het ene zal ervan afhangen hoe de organen van de mens gevormd zijn, het andere hoe zijn ziel volgens haar innerlijke natuur op andere indrukken reageert. Een mens kan goede of slechte ogen hebben. Het beeld dat hij van een uiterlijk voorwerp krijgt, is daarvan afhankelijk; hij kan in aanleg een ziel hebben die verfijnder of grover is, en daarvan is het gevoel afhankelijk dat hij door dit beeld in zijn innerlijk beleeft.
Bij de indrukken die de mens van buitenaf krijgt en bij de gevoelens die hij door deze indrukken beleeft, blijft de mens niet stilstaan. Hij verbindt die indrukken. Daardoor vormt hij in zijn ziel totaalbeelden van wat hij waarneemt. De mens ziet een steen vallen, later ziet hij dat op de plaats waar de steen gevallen is, een
kuil is ontstaan. Beide indrukken verbindt hij met elkaar.

Er sagt: der Stein hat die Erde ausgehöhlt. In dieser Verbindung äußert sich das Denken. Innerhalb der Empfindungsseele lebt die denkende, die Verstandesseek auf. Nur durch sie entsteht aus dem, was die Seele durch Einflüsse von außen erlebt, ein durch sie selbst geregeltes Abbild dieser Außenwelt. Fortwährend vollzieht die Seele diese Regelung ihrer äußeren Eindrücke. Und das, was sie so erzeugt, ist eine durch ihre Natur bestimmte Beschreibung dessen, was sie wahrnimmt. Daß es durch ihre Natur bestimmt ist, ergibt sich, wenn man eine solche Beschreibung mit dem vergleicht, was beschrieben wird. Zwei Menschen können denselben Gegenstand vor sich haben; ihre Beschreibungen sind verschieden nach den inneren Beschaffenheiten ihrer Seelen. Sie kombinieren ihre Eindrücke in verschiedener Weise. Durch das beschreibende Denken wird aber der Mensch auch über das bloße Eigenleben hinausgeführt. Er erwirbt sich etwas, das über seine Seele hinausreicht. Es ist für ihn eine selbstverständliche Überzeugung, daß seine Beschrei-  

Hij zegt: de steen heeft een kuil in de aarde gemaakt. In deze verbinding komt het denken tot uitdrukking. Binnen de gewaarwordingsziel komt de denkende, de verstandsziel tot leven. Alleen door deze ontstaat uit wat de ziel beleeft door invloed van buitenaf, een door haar zelf georganiseerd beeld van deze buitenwereld. Voortdurend voltrekt de ziel dit organiseren van haar uiterlijke indrukken. En wat deze dan creëert is een door haar natuur bepaalde beschrijving van wat zij waarneemt. Dat dit door haar natuur bepaald wordt, blijkt wanneer je een dergelijke beschrijving vergelijkt met wat er beschreven wordt. Twee mensen kunnen hetzelfde voorwerp voor zich hebben; de beschrijvingen ervan zijn verschillend door de verschillende aard van hun ziel. Zij combineren hun indrukken op een verschillende manier. Door het beschrijvende denken, wordt de mens echter boven het alleen maar ervaren opgetild. Hij verwerft zich iets wat boven zijn ziel uitstijgt. Voor hem is het een vanzelfsprekende overtuiging dat zijn beschrijvingen

Blz. 131

bungen der Dinge mit diesen selbst in einem Verhältnisse stehen. Er orientiert sich in der Welt dadurch, daß er über sie denkt. Er erlebt dadurch eine gewisse Übereinstimmung seines Eigenlebens mit der Ordnung der Welttatsachen. Die
Verstandesseele schafft dadurch Einklang zwischen Seele und Welt. In seiner Seele sucht der Mensch nach Wahrheit; und durch diese Wahrheit spricht sich nicht allein die Seele aus, sondern die Dinge der Welt. Was durch das Denken als Wahrheit erkannt wird, hat eine selbständige Bedeutung, nicht bloß eine solche für die menschliche Seele. Mit meinem Entzücken über den Sternenhimmel lebe ich allein in mir; die Gedanken, die ich mir über die Bahnen der Himmelskörper bilde, haben für das Denken jedes anderen dieselbe Bedeutung wie für das meinige. Es wäre sinnlos, von meinem Entzücken zu sprechen, wenn ich nicht vorhanden wäre; aber es ist nicht in derselben Weise sinnlos, von meinen Gedanken auch ohne Beziehung auf mich zu sprechen. Denn die Wahrheit, die ich heute denke, war auch gestern wahr, und wird auch morgen wahr sein, obwohl ich mich nur heute mit ihr beschäftige.

van de dingen een verbinding hebben met deze zelf. Hij oriënteert zich in de wereld doordat hij over haar denkt. Hij beleeft daardoor een bepaalde overeenstemming van zijn eigen leven met de ordening van de feiten in de wereld. De verstandsziel scherpt daardoor overeenstemming tussen ziel en wereld. In zijn ziel zoekt de mens naar waarheid; en door deze waarheid spreekt niet alleen de ziel zich uit, maar ook de dingen van de wereld. Wat door het denken als waarheid wordt gezien, heeft een zelfstandige betekenis, niet alleen een voor de menselijke ziel. Met mijn verwondering over de sterrenhemel, leef ik alleen in mezelf; de gedachten die ik mij over de banen van de hemellichamen vorm, hebben voor het denken van ieder ander mens dezelfde betekenis als voor de mijne. Het zou zinloos zijn over mijn verwondering te spreken, wanneer ik er niet zou zijn; maar het is niet op dezelfde manier zinloos over mijn gedachten te spreken, ook zonder die op mijzelf te betrekken.
Want de waarheid die ik vandaag denk, was ook gisteren waar en zal ook morgen waar zijn, hoewel ik mij alleen vandaag met haar bezighoud.

Macht eine Erkenntnis mir Freude, so ist diese Freude nur so lange von Bedeutung, als ich sie erlebe; die Wahrheit dieser Erkenntnis hat ihre Bedeutung ganz unabhängig von dieser Freude. In der Verbindung mit der Wahrheit ergreift die Seele etwas, das seinen Wert in sich trägt. Und dieser Wert verschwindet nicht mit dem eigenen Seelenerlebnis; ebensowenig ist er mit diesem entstanden. leib, so in der Seele die Empfindungsseele, Verstandesseele und Bewußtseinsseele.
Es ist ein wesentlicher Unterschied zwischen den Beschreibungen, bei denen die Verstandesseele lediglich sich bei ihren Kombinationen überläßt, und den Gedanken, bei denen sie sich den Gesetzen der Wahrheit unterwirft. Ein Gedanke, der dadurch eine über das Innenleben hinausgehende Bedeutung
erhält, daß er von diesen Gesetzen der Wahrheit durchdrungen ist, darf erst als Wissen angesehen werden. Indem die Wahrheit in die Verstandesseele hereinleuchtet, wird diese zur Bewußtseinsseele. Wie im Leibe drei Glieder zu unterscheiden sind: der physische Leib, das Leben und der Empfindungsseele.

Wanneer een inzicht mij vreugde bereidt, dan is die vreugde slechts zolang van betekenis, als ik die beleef; de waarheid van dit inzicht heeft haar betekenis geheel onafhankelijk van deze vreugde. In de verbinding met de waarheid pakt de ziel iets wat zijn waarde in zich heeft. En deze waarde verdwijnt niet met de eigen zielenbeleving; net zo min is deze met haar is ontstaan.
Er is een wezenlijk verschil tussen de beschrijvingen waarbij de verstandsziel alleen maar bij haar combinaties stil blijft staan en de gedachten waarbij zij zich aan de wetten van de waarheid onderwerpt. Een gedachte die een betekenis krijgt die uitgaat boven het innerlijk leven doordat deze doordrongen wordt door de wetten van de waarheid, kan pas als inzicht worden aangezien. Als de waarheid in de verstandsziel licht werpt, wordt deze tot bewustzijnsziel.
Zoals in het lichaam drie wezensdelen zijn te onderscheiden: fysiek lichaam, etherlijf en gewaarwordingslijf, zo zijn dat in de ziel de gewaarwordingsziel, verstandsziel en bewustzijnsziel.
GA 34/129-131 
Niet vertaald

Lucifer-Gnosis

Lucifer-Gnosis

Die Erziehung des Kindes vom Gesichtspunkte der Geisteswissenschaft

De opvoeding van het kind in het licht van de antroposofie

Blz. 315   vert. 16

Diesen Äther- oder Lebensleib hat der Mensch mit Pflanzen und Tieren gemeinsam. Er bewirkt, daß die Stoffe und Kräfte des physischen Leibes sich zu den Erscheinungen des Wachstums, der Fortpflanzung, der inneren Bewegung der Säfte usw. gestalten. Er ist also der Erbauer und Bildner des physischen
Leibes, dessen Bewohner und Architekt. Man kann daher auch den physischen Leib ein Abbild oder einen Ausdruck dieses Lebensleibes nennen. In bezug auf Form und Größe sind beide beim Menschen annähernd, doch keineswegs ganz gleich. Beiden Tieren und noch mehr bei den Pflanzen unterscheidet sich aber der Ätherleib in bezug auf die Gestalt und Ausdehnung erheblich von dem physischen Leibe.

Dit ether- of levenslichaam heeft de mens met planten en dieren gemeen. Het bewerkstelligt, dat de stoffen en krachten van het fysieke lichaam zo tot een organisch geheel gevormd worden, dat de verschijnselen van groei, voortplanting, inwendige vloeistofbeweging enzovoort optreden. Het etherlichaam bouwt dus het fysieke lichaam op en geeft het zijn plastische vorm, het is zijn bewoner en tevens zijn architect. Daarom kan men ook zeggen, dat het levenslichaam zichzelf in het fysieke lichaam uitdrukt als in een beeltenis. Beide zijn bij de mens, wat betreft hun vorm en grootte, ongeveer, geenszins geheel en al, gelijk. Bij dieren en sterker nog bij planten verschillen vorm en afmeting van het etherlichaam aanmerkelijk van die van het fysieke lichaam.

Das dritte Glied der menschlichen Wesenheit ist der sogenannte Empfindungs- oder Astralleib. Er ist der Träger von Schmerz und Lust, von Trieb, Begierde und Leidenschaft usw.
Alles dies hat ein Wesen nicht, welches bloß aus physischem Leib und Ätherleib besteht. Man kann alles das Genannte zusammenfassen unter dem Ausdrucke: Empfindung. Die Pflanze hat nicht Empfindung. Wenn in unserer Zeit mancher Gelehrte aus der Tatsache, daß manche Pflanzen auf Reize mit Bewegungen oder in anderer Art antworten, schließt: die Pflanzen haben ein gewisses Empfindungsvermögen, so zeigt er damit bloß, daß er das Wesen der Empfindung nicht kennt. Es kommt dabei nämlich nicht darauf an, daß das betreffende Wesen eine Antwort gibt auf einen äußeren Reiz, sondern vielmehr darauf, daß der Reiz sich durch einen inneren Vorgang, wie Lust, oder Schmerz, Trieb, Begierde usw. abspiegelt.
Hielte man dies nicht fest, so wäre man auch berechtigt, zu sagen, daß blaues Lakmuspapier eine Empfindung habe von gewissen Substanzen, weil es sich beim Berühren mit denselben rötete.
Den Empfindungsleib hat der Mensch nur noch mit der Tierwelt gemeinsam. Er ist also der Träger des Empfindungslebens.


Het derde complex van werkingen, dat van de twee voorafgaande ‘lichamen’ onderscheiden moet worden, is het zogenaamde gewaarwordings-of astrale lichaam. Het is de drager van pijn en welbehagen, van driften, begeerte, hartstochten enzovoort. Dit alles ontbreekt bij een wezen, dat slechts uit een fysiek en een etherisch lichaam bestaat. Men kan alles wat hier genoemd wordt als behorend tot het astrale complex samenvatten met het woord: gewaarwording.* De plant heeft geen gewaarwording. Wanneer tegenwoordig vele geleerden op grond van het feit, dat sommige planten met bewegingen of anderszins op prikkels reageren, tot de gevolgtrekking komen, dat planten een zeker gewaarwordingsvermogen bezitten, bewijzen zij daarmee slechts de werkelijke aard van de gewaarwording niet te kennen. Het komt er in zulke gevallen namelijk niet zozeer op aan, of er een reactie volgt op een prikkel van buitenaf, dan wel of de prikkel zich in het betreffende wezen afspiegelt door een innerlijk proces zoals lust, pijn, drift, begeerte enzovoort. Zou men dit niet in het oog houden, dan zou men met hetzelfde recht kunnen zeggen, dat blauw lakmoespapier een gewaarwording heeft van bepaalde stoffen, omdat het bij de aanraking daarvan reageert met een rode verkleuring.*
Dit gewaarwordingslichaam heeft de mens alleen met de dierenwereld gemeen. Het is dus de drager van het gewaarwordingsleven.

* In het Duits staat: Empfindung, hetgeen gewaarwording én het daarbij aansluitende gevoel betekent (vert.)

**Met moet bijzondere nadruk leggen op hetgeen hier gezegd is, omdat juist in onze tijd op dit punt een grote verwarring heerst. Velen verdoezelen tegenwoordig het verschil tussen planten en gewaarwordende wezens, omdat zij omtrent het eigenlijke karakter van de gewaarwording geen helder inzicht hebben. Als een wezen (of ding) op de een of andere manier reageert op een indruk, die er van buitenaf op gemaakt wordt, dan heeft men nog niet het recht te zeggen, dat het deze indruk gewaarwordt. Dat kan men alleen zeggen, wanneer het die indruk innerlijk beleeft en er dus een soort innerlijke spiegeling van de uiterlijke prikkel plaats vindt. De grote vooruitgang van onze natuurwetenschap, die de geesteswetenschappelijke onderzoeker zeer zeker in hoge mate bewondert, heeft ten aanzien van principiële begrippen verwarring gebracht. Zekere biologen weten niet wat gewaarwording is, daarom schrijven zij deze ook toe aan wezens, die dit vermogen missen. Wat zij – deze biologen – onder gewaarwording verstaan, dat mogen ze ook aan dergelijke wezens toeschrijven. Maar wat de geesteswetenschap daaronder moet verstaan, is iets totaal anders.

Blz. 316  vert. 18

Man darf nicht in den Fehler gewisser theosophischer Kreise verfallen, und sich den Äther- und Empfindungsleib einfach aus feineren Stoffen bestehend denken, als sie im physischen Leib vorhanden sind. Das hieße diese höheren Glieder der menschlichen Natur vermaterialisieren. Der Ätherleib ist eine
Kraftgestalt; er besteht aus wirkenden Kräften, nicht aber aus Stoff; und der Astral- oder Empfindungsleib ist eine Gestalt aus in sich beweglichen, farbigen, leuchtenden Bildern.
.Der Empfindungsleib ist in Form und Größe von dem physischen Leibe abweichend. Er zeigt beim Menschen die Gestalt eines länglichen Eies, in dem der physische und der Ätherleib eingebettet sind. Er ragt an allen Seiten über die beiden als eine Lichtbildgestalt hervor.

Men mag niet in de fout van bepaalde theosofische kringen vervallen door te menen, dat het ether- en astrale lichaam eenvoudigweg uit ijlere substanties bestaan dan die, welke in het fysieke lichaam voorkomen. Zodoende zou men deze hogere delen van de menselijke natuur vermaterialiseren. Het etherlichaam is een gesloten complex van krachten, het bestaat niet uit materie, maar uit krachtwerkingen; en het astrale- of gewaarwordingslichaam is een gesloten vorm van stromende kleurige licht uitstralende beelden.* Het gewaarwordingslichaam wijkt in zijn vorm en grootte van het fysieke lichaam af. Bij de mens heeft het de vorm van een langwerpig ei, dat het fysieke en het etherische lichaam omsluit. Het breidt zich aan alle zijden om deze beide uit als een weefsel van lichtgevende beelden.

*Men moet een onderscheid maken tussen het innerlijke beleven van het  gewaarwordingslichaam zelf en het waarnemen daarvan door de geschoolde geestesblik. Hier is bedoeld, wat waarneembaar is voor de bovenzinnelijke organen van de geesteswetenschappelijke onderzoeker.
GA 34/315-316    
De opvoeding van het kind‘/18-19

.

Algemene menskunde: voordracht 1 – over het astraallijf

Antroposofie: een inspiratie:

Algemene menskunde: voordracht 1 – alle artikelen

Algemene menskundealle artikelen

Rudolf Steineralle artikelen op deze blog

Menskunde en pedagogiealle artikelen

.

2841

.

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.