.
Kort na het overlijden van Rudolf Steiner in maart 1925 verscheen voor de eerste keer een schriftelijke weergave van het leerplan van de vrijeschool.
Die werd samengesteld door Caroline von Heydebrand die vanaf het begin in 1919 aan de vrijeschool in Stuttgart was verbonden. Zij had ook de begincursus – GA 293, 294 en 295 – bijgewoond en de vele lerarenvergaderingen met Rudolf Steiner (GA 300abc).
In de jaren 1919 – 1925 tekenden zich de contouren van een leerplan af dat nadien in grote lijnen hetzelfde is gebleven.
Dat betekent echter niet dat het ‘achterhaald’ zou zijn. In velerlei opzichten zijn de ideeën nog altijd even verfrissend en laten ruimte voor ontwikkeling.
Caroline von Heydebrand, Mitteilungsblatt, okt. 1925
.
OVER HET ONTSTAAN EN GEBRUIK VAN HET LEERPLAN
De vrije Waldorfschool die in het jaar 1919 door Dr.h.c. Emil Molt in Stuttgart werd opgericht, kreeg haar geestelijke basis van de pedagogische leider, Dr. Rudolf Steiner. Hij schonk de school en het lerarenteam vanuit zijn antroposofie een volheid aan gezichtspunten over de kennis van de wordende mens.
Uit deze geesteswetenschappelijk gefundeerde menskunde leidde hij alle details van de methodiek en de didactiek, van de onderwijs- en opvoedkunst af.
Alleen de wordende mensennatuur en haar wetmatigheden konden in eerste instantie bepalend zijn voor wat het kind in iedere leeftijdsfase moest leren.
Aan het wezen van de opgroeiende mens werd afgelezen wat voor dit wezen geschikt is.
Wat Dr. Rudolf Steiner aangaf voor de manier waarop de zogenaamde leerstof over de verschillende klassen van de vrijeschool moest worden verdeeld, was altijd het laatste deel van de beschouwingen die het wezen van de individuele ontwikkelingsfasen van het kind tot onderwerp hadden. Hierbij werden leerplanuiteenzettingen a.h.w. als losse voorbeelden gegeven; dit of dat gebied zou het kind in overeenstemming met zijn ontwikkeling in deze of in die klas moeten keren kennen. Dergelijke voorbeelden konden de leraren in hun praktisch werk aan de school vervolgens uitbreiden en verder ontwikkelen vanuit eigen kennis.
Zo is er een leerplan ontstaan dat vooral verre staat van allerlei programma’s en dogmatiek.
Ook wat hier volgt over de verdeling van de leerstof over de verschillende klassen, moet daarom niet dogmatisch, niet als een starre wet beschouwd worden.
Het ideale leerplan moet het zich veranderende beeld van de wordende mensennatuur op de verschillende leeftijdsfasen beschrijven, maar zoals ieder ideaal staat dit tegenover de volle werkelijkheid van het leven en moet zich daarnaar voegen.
Bij deze werkelijkheid hoort veel: de individualiteit van de leraar die voor de klas staat; de klas zelf met al het eigene van iedere leerling; de tijd in de huidige geschiedenis en de bepaalde plaats op aarde waar de school, waar het leerplan verwezenlijkt moet worden met de daar geldende schoolwetten en de overheid.
Al deze aspecten zijn van invloed op het ideale leerplan en maken veranderingen noodzakelijk en het begrip daarvoor en de opvoedingsvraag die aan ons door het wezen van de opgroeiende mens wordt gesteld, kan alleen beantwoord worden, wanneer het leerplan op zich beweeglijk is en vormpotentie heeft.
In iedere school die met de antroposofische pedagogiek werkt, is het eeuwige beeld van het echte wezen mens als oerbeeld werkzaam, maar in de details van de uitwerking van de opvoedkunst zich omvormend, al naar gelang deze school bijv. in Duitsland, Nederoland, Engeland, Zwitserland, enz. staat.
De schets van het leerplan van de vrijschool die hier geprobeerd wordt te geven, kan alleen dán helemaal worden begrepen, wanneer je rekening houdt met de menskunde die het als basis heeft, zoals die in het werk van Dr. Rudolf Steiner te vinden is.
Bij het begin van belangrijke leeftijdsfasen van het kind is geprobeerd met een paar voorbeelden en enige uitleg, heel korte, schetsmatige inkijkjes in deze menskunde te geven. Met de inhoud van een leergebied hangt het ‘hoe’ van het lesgeven zo direct, zo onlosmakelijk samen, dat er ook steeds weer opmerkingen van methodische aard bij het alleen maar weergeven van wat in het kader van het leerplan doorgenomen wordt, ingevlochten zijn.
Ook dat kan voor sommigen misschien een stimulans zijn; wij hebben de opdracht de methodiek van de op zich staande onderwijsvakken na elkaar adequaat aan te geven. In het werk van Dr. Rudolf Steiner kun je daarover het wezenlijke vinden.
Een paar vakken die voor sommige opvoeders misschien nieuw en eigenaardig lijken, zijn wat uitvoeriger aan bod gekomen dan andere om in ieder geval aanstippend met een paar voorbeelden aan te geven dat het er in de vrijschoolpedagogie niet om gaat dat de kinderen wat de inhoud betreft iets anders leren, als ergens anders, maar hetzelfde op een andere manier. En ook bij een andere aanpak komt het er voor ons niet zo op aan, ambitieus het verschil aan te geven met andere pedagogische doelen. Wij zien onze opdracht niet in een negatieve kritiek, wij zien onze wezenlijke opgave veel meer, bij alles wat we opvoedend en onderwijzend doen, in het zoeken naar kennis en inzicht van wat in het wezen van de mens ons de basis voor ons doen geeft.
De door Dr. Rudolf Steiner geïnaugureerde bewegingskunst, de euritmie, die op de vrijeschool door de pedagogische betekenis ervan een verplicht vak is, kan door de verschillende oefeningen, zoals die in het leerplan gegeven zijn, natuurlijk alleen voor iemand begrijpelijk worden die ze kan zien of al doende zelf heeft leren kennen. De aanwijzingen voor het euritmieleerplan blijven op die manier voor wie die niet kent, vreemd, zoals voor iemand die geen wiskunde kent de leerplanaanwijzingen voor de diverse disciplines daarvan. Maar wellicht zijn ze voor sommige opvoeders een stimulans zich meer met het leerplan bezig te houden, wat we voor het kunstzinnige, morele en gezondmakende voor het kind van het allergrootste belang achten.
Wat gymnastiek en euritmie betreft heeft Dr. Rudolf Steiner het leerplan niet meer kunnen maken; kort voor zijn laatste ziekbed nog heeft hij bepaalde bedoelingen uitgesproken. De op de vrijeschool gebruikte gymnastiek heeft wel de basale aanwijzingen van Dr. Rudolf Steiner gekregen, de oefeningen die in het leerplan worden beschreven heeft hij niet zelf aangegeven. Ze zijn in de praktijk van het lesgeven tot stand gekomen, voor het grootste deel na zijn dood. Hij hechtte niet zoveel waarde aan de balspelen bij het gymmen zoals die tegenwoordig algemeen geaccepteerd zijn. (Voetbal is op het schoolplein verboden; het is slecht voor de lichamelijke, psychische en mentale ontwikkeling in de schooljaren).
Ook al komen in de schets van het leerplan noodzakelijkerwijs de aparte vakken aan bod, dan moet er steeds de nadruk op worden gelegd, dat de klassenleerkracht ze sterk samenhangend behandelt, zodat het kind de wereld niet in aparte kennisgebiedjes uiteengelegt, ervaart. Zo zal de leraar, om een voor de hand liggend voorbeeld te nemen, in de periode aardrijkskunde de geschiedenis van het gebied dat hij aan de orde stelt erbij betrekken, de flora en fauna, de cultuur enz. en tot een organisch geheel maken. Een hulp voor de leerkracht is dat hij als klassenleraar in de acht klassen tussen tandenwisseling en puberteit al het hoofdonderwijs mag geven, dus altijd het overzicht heeft over alle leergebieden. Ieder leervak wordt op de vrijschool in perioden van vier, vijf, zes weken iedere morgen de eerste twee uren als hoofdonderwijs gegeven van acht tot tien. Dit periodeonderwijs en het feit dat de leerkracht die alle hoofdvakken geeft zijn klas de hele schooltijd vanaf het 6e tot het 14e jaar begeleidt, geeft hem de mogelijkheid, niet alleen de veelheid van de leervakken samen te vatten, maar ook uit de totale leerstof door de jaren heen, zo goed als mogelijk, een soort totaalkunstwerk te maken dat voor hem heel bevredigend is, voor de kinderen en hun leven echter een schat aan kracht en gezonde zekerheid in het leven.
Aan wie in deze leerplanschets het leergebied ‘godsdienst’ mist, moet het volgende worden gezegd. Het is voor een echt religieus gevoel vanzelfsprekend dat met elke leerstof het bewustzijn van het kind gewekt kan worden dat het geestelijke in alles een rol speelt, alles doordringt wat in de wereld bestaat. Dat dit in ons spreken leeft. Leeft in wat het kind in de aardrijkskunde over de aarde leert. In geschiedenis. Wanneer wij leraren proberen, zo houdt Dr. Rudolf Steiner ons voor, de levende geest overal te voelen, dan zullen we het nodige enthousiasme vinden deze levendige geest ook aan de kinderen mee te geven. En wanneer we de leergebieden die er zijn niet zouden mogen gebruiken om de jonge mens te laten zien hoe de geest erin werkzaam is, dan wordt ook het religieuze onderwijs tot een verzorgingstehuis van het materialisme. Kan de goddelijke geest echter zichtbaar worden in elk leerstofgebied, dan kan ook het feitelijke religieuze onderwijs vruchtbaar zijn en realistisch. Het godsdienstonderwijs wordt op de vrijeschool overgelaten aan de kerkgemeenschappen. Hun vertegenwoordigers geven het in de schoollokalen van de school met een eigen leerplan en eigen methodiek.Voor kinderen voor wie hun ouders dat willen, wordt een zgn. ‘vrij christelijk godsdienstonderwijs’ gegeven door de leerkrachten van de vrijeschool zelf; dit onderwijs is volgens de methodiek van de vrijeschool en volgt in het leerplan wat de kindernatuur in elk levensjaar nodig heeft voor een gezonde ontwikkeling.
Dr. Rudolf Steiner had steeds als grootste wens dat de vrijeschool die door hem pedagogisch werd geleid met de grootste kracht en zekerheid in de volheid van het leven zou moeten staan, zoals dat nu eenmaal is. In het leerplan moet niets zitten wat vreemd is aan het leven, dat moet het kind niet meekrijgen. De leerkrachten die samen zijn gekomen door de gezamenlijke toewijding aan de leider van de school, aan het opvoedkundig werk, willen een voorbeeld zijn en zijn kracht in zich laten werken en zij zullen hun dankbarheid voor het leerplan dat hij hen schonk, dat wortelt in een menskunde vanuit de geest, zo laten blijken, dat zij dit leerplan met begrip, met liefde voor vrijheid, met verantwoordelijkheidsgevoel vol leven en vruchtbrengend in stand houden binnen het werk van de aan hen toevertrouwde school.
Wij opvoeders kunnen echter de voorschriften ook van het beste leerplan alleen dan met succes opvolgen, wanneer wij onszelf een menskunde eigen maken waarvan de vrucht de liefde is die de ziel van de leraar en het kind verbindt.
Dan worden voorschriften inzichten en plicht daden uit liefde.
.
Het leerplan en Ernst Haeckel: in Menskunde en pedagogie onder nr. 12
Rudolf Steiner: over het leerplan
Rudolf Steiner: alle artikelen
.
1734
.