VRIJESCHOOL – Rudolf Steiner over pedagogie(k) GA 306 – inhoudsopgave

.

RUDOLF STEINER

DE PRAKTIJK VAN DE PEDAGOGIE BEZIEN VANUIT GEESTESWETENSCHAPPELIJKE MENSKUNDE

Acht voordrachten, gehouden in Dornach van 15 tot 22 april 1923,
met drie vragenbeantwoordingen 18 april; 19 april; 22 april
en inleidende woorden bij een euritmie-opvoering
[1]

Inhoudsopgave 1e voordracht Dornach, 15 april 1923

ERSTER VORTRAG, Dornach, 15. April 1923 9
Was muß geschehen, damit die Pädagogik wiederum Herz bekommt?
Das intellektualistische Zeitalter ist zu einer einseitigen Betrachtung des
Menschen gelangt. Sie stützt sich auf das, was man vom Menschen hat,
wenn man vom Geistigen und einem Teil des Seelischen absieht. In dem,
was heute aus der naturwissenschaftlichen Weltanschauung herauskommt,
stecken viele Elemente einer unwirklichen Seelenverfassung.
Wir brauchen lebendige Begriffe, mit denen wir an den Menschen herankommen.
Der ganze menschliche Lebenslauf muß für die Erziehungsund
Unterrichtspraxis ins Auge gefaßt werden.

Inhoudsopgave 1e voordracht, Dornach, 15 april 1923

Wat moet er gebeuren wil de pedagogiek weer hartekracht krijgen?
Het intellectualisitsche tijdperk is tot een eenzijdige opvatting over de mens gekomen.
Ze baseert zich op wat je van de mens overhoudt, wanneer je afziet van de geest en van een gedeeltelijk zielenleven.
In wat er tegenwoordig uit de natuurwetenschappelijke wereldbeschouwing komt, zitten veel elementen van een onrealistische kijk op de ziel,
We hebben levendige begrippen nodig, waarmee we de mens kunnen benaderen.
De hele menselijke lefvensloop moet voor de praktijk van opvoeding en onderwijs in ogenschouw worden genomen.

Inhoudsopgave 2e voordracht 16 april 1923

Die Erkenntnis des Kindes und jüngeren Menschen.
Das Erfassen des 
Kindes in seiner lebendigen Lebensregung.
Die drei Betätigungen des 
ersten Lebensalters: Gehen, Sprechen, Denken.
In der Aneignung von 
Statik und Dynamik liegen die Lebensäußerungen des Schicksals: aus der Umgebung eignet sich das Kind den Geist an.
Mit der Sprache nehmen 
wir auf, was wir uns seelisch aus der Umgebung aneignen.
Im Denkenlernen 
eignen wir uns die Dinge der äußeren Natur an.

Bij de vertaling staat een uitgebreidere inhoudsopgave dan in het Duits:

Blz. 32 e.v.: kennis over het kind en de jongere mens;
Het begrijpen van het kind in hoe het zich levendig uit;
Blz. 33 e.v. De drie activiteiten in de eerste tijd van het leven: lopen, spreken, denken;
Blz. 35 e.v.: arm/hand – en beenbeweging i.v.m. maat, ritme, melodie:
de manier van lopen en de invloed op het spreken
Blz. 36: In het leren denken nemen we de dingen van de uiterlijke natuur in ons op.
Blz. 38:  spraakorganen bij mens en dier en het verschil
Blz. 39: Met de taal – wat er om ons heen gesproken wordt – nemen we met onze ziel de omgeving in ons op; talen leren maakt universeler
Blz. 40:  te weing slaap of te veel en de manier van lopen en daardoor spreken;
Blz. 41: stotteren
Blz. 42: kind geheel zintuig
Blz. 43: ontwikkeling oog in embryonale stadium
Blz. 44: over zonde en erfzonde
Blz. 45: hersenen als afdruk
Blz. 46: invloed van de omgeving via ziel op bijv. klieren
Blz. 47: In het eigen maken van het statische en het dynamische worden de levensuitingen van het lot zichtbaar: vanuit zijn omgeving ontwikkelt het kind zijn geest;
Blz. 49: materialisme begrijpt materie niet

Inhoudsopgave 3e voordracht 17 april 1923

DRITTER VORTRAG, 17. April 1923 50
Im ersten Lebensabschnitt ist das Kind als Ganzes Sinnesorgan, Nachahmung
ist ihm Naturgesetz. Religiöse Hingabe an die Umgebung. Erweiterung
des Lebenskreises durch Gehen, Sprechen, Denken. Herantreten
des künstlerischen Elementes durch die Sprache. Nicht das Logische,
sondern das Bildhafte will das Kind haben. Für das zweite Lebensalter ist
die Hingabe an die Autorität Naturgesetz. Mit dem Zahnwechsel tritt auf
die Entwicklung des Gedächtnisses aus der durchseelten Gewohnheit.
Ineinanderwirkung von Atmungs- und Blutzirkulation im rhythmischen
System während des 9. und 10. Lebensjahres; damit zugleich ein Erfassen
des Musikalischen. Geschlechtsreife. Wesen des rhythmischen Systems.

Bij de vertaling staat een uitgebreidere inhoudsopgave dan in het Duits:

Blz. 50 e.v.:  lopen, statica en dynamica
Blz. 50/51 e.v.: in de eerste fase van zijn leven is het kind helemaal zintuig, nabootsing is voor hem een natuurwet.
Blz. 52 e.v.: religieuze overgave aan de omgeving, lichamelijke religie,
liefde en religie
Blz. 53 e.v.: paard van mijnheer van Osten en het imponderabele|
Blz. 54 e.v. :leren lopen en levenslot,
Blz. 55 e.v.: vergroting van de leefomgeving door lopen, spreken, denken.
spreken en astraallijf, denken en etherlijf,
Blz. 56 e.v.: (door hele vdr.) tandenwisseling
Blz. 58 e.v.:Niet wat logisch is, wil een kind, maar wat beeldend is.
Blz. 59 e.v.: spreken, door het spreken ontstaat het kunstzinnige element.
Blz. 60 e.v.: in de tweede fase is de toewijding aan de autoriteit een natuurwet, woord belangrijk bij beeldend onderwijs
Blz. 62 e.v.:Met de tandenwisseling begint de ontwikkeling van het geheugen vanuit een bezielde gewoonte. verschil ziekte bij kind en volwassene (hoofd – stofwisseling)
Blz. 63 e.v.:Het op elkaar inwerken van ademhaling en bloedcirculaite in het ritmische systeem tijdens het 9e en 10e levensjaar; daarmee tegelijkertijd het ontstaan van het muzikale
Blz. 65: belangrijk: band leerkracht-leerling
Blz. 66: leren schrijven zonder beelden, beeldenschrift
Blz. 67: spel en ernst, volwassene en kind van elkaar vervreemd,
Blz. 68 e.v.: geslachtsrijpheid, astraallijf en spraak, jongens stemwisseling, meisjes andere organen,
Blz. 69 e.v.: ziekte bij kind en volwassene: (hoofd-stofwisseling zie 62), migraine, zenuw-zintuigsysteem en stofwisselings-bewegingssyteem, over onvermoeibare ritmische systeem,
Blz. 70: vermoeidheid bij leerlingen: te weinig ritmische en beeldende activiteit
Blz. 71: geestelijke grondhouding van de leerkracht/opvoeder

Inhoudsopgave 4e voordracht 18 april 1923

VIERTER VORTRAG, 18. April 1923 72
Die Bedeutung des Spieles im Nachahmen. Die Umwandlung des Spieles
in Arbeit. Das Schreiben aus dem malenden Zeichnen. Zur Methodik des
Lesenlernens. Über die Sprache. Vokale und Konsonanten. Die großen
Lebensabschnitte und das 9. Lebensjahr. Ich und Umwelt. Erster Naturkundeunterricht. Pflanzenkunde muß ausgehen von der Anschauung des
ganzen Erdenwesens. Betrachtung des Tierreiches als eines auseinandergefalteten Menschen.

Blz. 72: het belang van nabootsen
Blz. 73: levensuitingen van het kind verder begeleiden
Blz. 74 e.v.: programma van eisen is nog geen vernieuwingsbeweging
Blz. 75: het gaat om praktische menskunde
Blz. 76 e.v.: spel en arbeid; spel en ernst
Blz. 78: matjes vlechten, staafjes leggen i.p.v. nabootsen wat volwassene doet; taak van de kleuterschool
blz. 79: de lappenpop en de kant-en-klare pop; fantasie; lezen;
blz. 80: schrijven; letters vanuit het beeld (met voorbeelden);
Blz. 81: schrijven vóór lezen; schrijven is veel meer iets van de hele mens dan lezen
Blz. 82: door deze methode leren de kinderen later lezen; onderwijs is hygiënisch van invloed
Blz. 83 e.v.: mens: fysiek vasr; etherisch stromend; astraal lucht; Ik warmte
Blz. 84 e.v.: spelmethode (Buchstabier-) klankmethode, normaalwoordenmethode (Normalmethode)
Blz. 85 e.v.: klank
Blz. 86 e.v.: waf-waf-theorie; bim-bamtheorie
Blz. 87 e.v.: verschil kloinker-medeklinker
Blz. 88: sympathie – klinker; antipathie – medeklinker
Blz. 89 e.v.: kleine leeftijdsfase(n): rond het 9e jaar
Blz. 90: definities; 9-jarige geen onderscheid Ik en omgeving
Blz. 91 e.v.: vóór het 9e jaar: alles beeld; erna andere beschrijving van bijv. planten en dieren;  plantkunde volgens bepaalde systematiek: daarmee begrijp je niets van de plant
Blz. 92: voor het kind moet plantkunde de eenheid van aarde en plant benadrukken; aanschouwelijkheidsonderwijs: wat laat je zien
Blz.93: als ‘zijnde’ is er groot verschil tussen kristal en plant; dierenrijk is een uitgebreide mens: leeuw, olifant, giraffe
Blz. 94: dier: eenzijdigheid t.o.v. mens. Dingen die de kinderen van hun natuur uit willen horen.

Inhoudsopgave 5e voordracht 19 april 1923

FÜNFTER VORTRAG, 19. April 1923 
Orientierung des Lehrers innerhalb des Gefühlslebens des Kindes zwischen dem 7. und 14. Jahre. Das Wesen der Autorität. Das Willensartige im Kind.
Der Unterschied im Erleben des Bildhaften vor und nach dem 9. Jahr.
Das künstlerische Element im Unterricht. Die Eigentümlichkeit der
menschlichen Wesensglieder in bezug auf den Lebenslauf; ihre Zusammenhänge.
Nach dem 12. Jahr entwickelt sich der Sinn für den Kausalitätsbegriff.
Das Kind wird reif für Mineralogie, Physik und kausale Geschichtsbetrachtung.
Die Schädlichkeit des zu frühen Urteilens. Wesen der Krise ums
9. Jahr. Farbenperspektive und seelische Geschmeidigkeit. Lesen lernen.
Übergehen des Wissens in das Können.

Blz. 95. Het oriënteren van de leerkracht op het gevoelsleven van het kind tussen het 7e en het 14e jaar.
Het wezen van de autoriteit.
Het belang van een vanzelfsprekende autoriteit voor het latere leven.
Blz. 96. De autoriteit tussen het 7e en 9e jaar en de verandering daarna.
Wil en innerlijk beeld.
Het wilsmatige in het kind door bijv. kleur ondersteunen.
Blz. 97. Beelden aanleren heel belangrijk tussen 7 en 9 jr.
Het verschil daarvan vóór het 9e en daarna.
In de jaren bij het beeldende blijven. Bijv. bij plant- en dierkunde.
Blz. 98. De mens als synthese van het dierenrijk.
Het gaat om de beleving die doorwerkt tot in het latere leven.
Blz. 99. Vóór 7e jr. fysiek- en etherlijf nog één; met tandenwisseling: geboorte etherlijf.
Ziel te veel gebonden aan het lichaam
Blz. 100. Noodzakelijkheid inzicht te hebben in psychologie en fysiologie.
Psycho-analyse: dilettantisme in het kwadraat’.
Blz. 101. Rond het 9e jaar en tussen 9 en 12: beeldend onderwijs.
Blz. 102. Geboorte van de verschillend wezensdelen.
Fysieke drukt, etherische zuigt.
Blz. 103. Ether als negatieve materie.
Wet van behoud stof en kracht onwaar.
Blz. 104. Astraallijf zuigt tijd. Brengt ons terug naar het verleden.
Wat je het kind leert, gaat z’n hele leven mee.
Blz. 105. Kind niet alleen bijbrengen wat het begrijpt. Het begrijpen komt veel later (35e jr)
Blz. 106. Zeg nooit: ‘Dat begrijp je nog niet.” Zoek beelden.
Geen scherp omlijnde begrippen.
Causaliteit vanaf het 12e jaar, daarvoor schadelijk.
Blz. 107. Kind wordt rijp voor causaliteit bij mineralogie, natuurkunde en geschiedenis.
Vóór deze tijd: geschiedenisbeelden die sympathie, dan wel antipathie opwekken.
Blz.  108. Te vroeg oordelen komt in etherlijf – zonder liefde; in astraallijf met liefde, astraallijf is drager van de liefde.
Blz. 109. Causaliteit mens – dier te begrijpen. Moet sterke beleving zijn.
Overgang van 9e à 10e jaar. (Steiner gebruikt hier het woord ‘rubicon’ niet.)
Blz. 110. In deze overgang stelt kind een onuitgesproken vraag aan de opvoeder;
Kind onderzoekt leerkracht op ‘echtheidsgehalte’.
Blz. 112. Ga jezelf niet ‘bewijzen’.
Blz. 113. Kleur laten beleven: blauw wijkt, rood/geel komt dichterbij: ontwikkeling kleurperspectief – belangrijk voor levendige begripsvorming e.d. Samenhang. Voorbereiding tekenperspectief.
Vlot lezen en kleurperspectief.
Blz. 114. Niet overladen met kennis: kennis moet vaardigheid worden. Geheugen niet overbelasten.

Inhoudsopgave 6e voordracht 20 april 1923

SECHSTER VORTRAG, 20. April 1923 115
Das Verhältnis des einzelnen individuellen Menschen zu dem sozialen
Wesen der gesamten Menschheit. Die drei Urtugenden. Dankbarkeit, Liebe,
Pflicht und ihre Entwicklung. Das Hereintragen eines seelischen Atmens
in die Schule: Ernst und Humor. Der Lehrer braucht eine umfassende,
ihn durchseelende Lebensauffassung. Erziehen und Heilen. Erziehung als
Selbsterziehung. Selbstlosigkeit des Lehrers. Erziehung als soziale Tat. Institutionen sind das Unwesentlichste in der sozialen Entwicklung. Die zwei
Leitsätze für wahrhaft soziales Wirken.

Blz. 115. De verhouding van het individu tot het sociale.
Leerkracht vertegenwoordigt het sociale en geeft het door.
De drie deugden: dankbaarheid, liefde, plicht.
Blz. 117. Tussen geboorte ne tandenwisseling: dankbaarheid en religieus gevoel.
Dankbaarheid en liefde.
Blz. 119. Contact met de ouders.
Tussen tandenwisseling en puberteit: autoriteit en liefde.
Blz. 120. Liefde is meer dan het seksuele aspect; liefde in het algemeen voor alles;
De liefde ontwaakt.
Blz. 121. De liefde voor de natuur ontwaakt rond het 12e jaar.
Blz. 122. De ziel van de leraar moet ademen; het onderwijs moet attractief zijn; humor.
Lesvoorbereiding.
Blz. 123. De waardering van het lerarenberoep.
Omvattende blik op het leven nodig.
Blz. 124. Opvoedingsvraagstuk is sociaal vraagstuk,
Opleiding van leraar en zelfopvoeding.
Geen radicale vernieuwing, maar waarvoor nu de tijd rijp is.
Doctor kunnen worden zou eigenlijk op een andere grondslag moeten gebeuren, bewijs leverend dat je iets kan.
Blz. 125. Samenhang opvoeden en genezen.
Blz. 126. Morele kracht wortel in liefde.
Tussen geboorte en tandenwisseling: nabootsing zinvolle gebaren – voorwaarde voor dankbaarheid.
Blz. 127. Voor het kind vanaf de tandenwisseling tot aan de puberteit is ook wat in zijn omgeving wordt gedaan, niet alleen wat er gesproken wordt een taal die iets betekent.
Attitude van de leraar.
Blz. 128. Lesgeven met boek in de hand.
Blz. 129, Belang van goede voorbereiding, voorkomt o.a. brutaliteit.
Tussen puberteit en volwassenwording ontstaat de mogelijkheid om in wat de omgeving doet, het handelen te zien.
Blz. 130. Liefde voor het werk, plicht.
Blz. 131. Kinderen niet zo willen maken als je zelf bent (er kunnen genieën onder zitten!)
Opvoeding is zelfopvoeding.
Blz. 132. Twee gebeden voor de leerkracht.
Voor het sociale leven is van belang: liefdevolle toewijding bij het eigen handelen en met begrip ingaan op de handelingen van de ander.

Inhoudsopgave 7e voordracht 21 april 1923

SIEBENTER VORTRAG, 21. April 1923 135

Van deze 7e voordracht zal hier geen vertaling verschijnen, aangezien deze is uitgegeven door uitgeverij Pentagon: Motivatie en kompromissen in de vrijeschool  (zie alfabetisch in fondslijst)

Notwendigkeit eines Kompromisses gegenüber den Forderungen des modernen Lebens, besonders nach dem 12. Jahr.
Aus der naturgemäßen 
Menschheitsentwicklung entfaltet sich auf Grundlage der Dankbarkeit und Liebefähigkeit die dritte Grundtugend: die Pflichtmäßigkeit.
Vom 12. Jahre 
an, und namentlich nach der Geschlechtsreife, muß die Erziehung übergehen in das Praktische.
Für Knaben und Mädchen Unterricht im Stricken, 
Nähen, Weben, Spinnen, Buchbinderei; Handhabung einfacher Verrichtungen der mechanisch-chemischen Technologie im Kleinen.
Ein Durchseelen 
und Durchgeistigen des Leibes wird dadurch erreicht.
Zeitliche 
Schwierigkeiten wegen der Forderungen des Abiturientenexamens.
Das 
Tragische des Materialismus.

De noodzaak van een compromis wat betreft de eisen van het moderne leven, in het bijzonder na het 12e jaar.
Door de van nature gegeven mensheidsontwikkeling ontplooit zich op basis van dankbaarheid en liefde de derde basisdeugd: de plicht.
Vanaf het 12r jaar, vooral na de puberteit, moet de opvoeding overgaan op het praktische.
Voor jongens en meisjes les in breien, naaien, weven, spinnen, boekbinden; verrichten van kleine activiteiten op het gebied van mechanisch-chemische techtniek in het klein.
Daarmee wordt een bezieling en doorgeestelijken van het lichaam bereikt.
Problemen van nu bij de eisen van het eindexamen.
De tragiek van het materialisme.

Inhoudsopgave 8e voordracht 22 april 1923

ACHTER VORTRAG, 22. April 1923 154
Eine im Sinne der vorgebrachten Ideen versuchte Schulführung.
Körperliches, 
Seelisches und Geistiges muß in gleichmäßiger Weise berücksichtigt werden.
Das Unterrichten und Erziehen als Hygiene und Therapie.

Das Ineinandergehen und -wirken des Nerven-Sinnes-Systems, des rhythmischen Systems und des Ernährungs-Bewegungs-Systems.
Kinderkrankheiten 
des ersten Lebensalters.
Das zweite Lebensalter ist das gesündeste, 
weil alles vom rhythmischen System ausstrahlt und dieses nicht ermüdet.
Einzelheiten in Beispielen.
Die Lehrerkonferenzen als Lebensblut der 
Schule.
Der Schularzt.
Der religiöse und christliche Grundimpuls der 
Schule. Anwendung der Evangelien.
Behandlung der Temperamente.

Lebendiges Begreifen.
Aus dem Geist der Schule soll alles Einzelne fließen.

Epochenunterricht, Sprachunterricht, Turnen, Eurythmie.
Das 
Hinordnen des ganzen menschlichen Organismus auf das Musikalische.
Waldorfschul-Pädagogik als Menschheitspädagogik.

Blz. 154: tot de tandenwisseling: zenuw-zintuigsysteem Zenuw-zintuigsysteem: hoofd.
Blz. 155. Ritmische systeem: borst; stofwisselingssyteem: bewegingsorganen.
Kinderziekten ontstaan vanuit hoofd; mzaelen door nabootsen van drift in de omgeving.
Blz. 156 innerlijke onwaarachtigheid werkt negatief op kind; werking op gal.
Blz.  157 tussen tandenwisseling en puberteit: gezondste leeftijd door ritmisch systeem.
Kinderziekten hier van buitenaf.
Na de puberteit vanuit bewegings- en stofwiselingsorganen.
Melancholie en suiker; lever.
Blz. 158. Sanguinisch temperament: geen suiker, stimuleert de lever.
Blz. 159. Lerarencollege ziel en geest v.d. school.
Blz. 160. Meisjes- en jongensklas, meer meisjes anders dan meer jongens.
Droom, dromen.
Blz. 161. Schoolarts noodzakelijk voor patholgisch-therapeutische aanpak.
Blz. 163. Karakteristiek bij de 4 evangeliën.
De 4 temperamenten; in groepen bij elkaar: zelfopvoeding.
Blz. 164. Ieder orgaan heeft een tegenorgaan in de hersenen.
Tegenstelling jeugd-ouderdom.
Blz. 167. De ene opvatting (een cursus) ondersteunt de andere.
Als leerkracht: alles nog te leren.
Blz. 168. Zelfvertrouwen en vertrouwen op God; bescheidenheid; einthousiasme.
Periodeonderwijs.
Blz. 169. Andere talen vanaf klas 1. Het kunstzinnige.
Blz. 170. Muziek; de werking in de ritmen op zenuw- ademsysteem.
Blz. 171. Inzichten geven enthousiasme.

FRAGENBEANTWORTUNG 18 APRIL 1923

Vragenbeantwoording 18 april 1923, bij de 4e voordracht

Blz. 175.e.v.: Kind: lichamelijk-religieuze instelling onder 7 jr.
Hoe moet je godsdienstonderwijs vormgeven.
Religieuze is aangeboren.
Blz. 176. e.v.: Verschil in religieuze beleving onder de 7: lichamelijk en boven de 14: denken; daartussen: gevoel.
2e fase: beelden werken op het gevoel: sympathie en antipathie.
Blz. 177: beelden als voorbereiding voor een eigen religieus oordeel na de puberteit.
Blz. 178: in elk vak iets religieus; in elk vak zit christendom;
Vrijeschool geen wereldbeschouwelijke school; antroposofie levert de menskunde, geen antroposofie.
Blz. 179: Ontstaan godsdienstonderwijs op de vrijeschool.
Alle vragen bekijken vanuit pedagogische gezichtspunten.

FRAGENBEANTWORTUNG 19 APRIL 1923

Vragenbeantwoording 19 april 1923, bij de 5e voordracht

Blz. 181: muzikaal oordeel ontstaat; teruglopen van muzikaal geheugen.
Blz. 182: ontstaan van bewuster luisteren naar stem en instrument.
Kinderen waarnemen bij hun plastische activiteiten.
Blz. 183: muzikaal oordeel belangrijk, muziek niet té diep in het gevoel.
Blz. 184: vragen wat je al weet: hypocriet?
Imponderabele.
Blz. 185: antwoorden van kind zijn interessant.
Blz. 186: lesgeven met boek in de hand: voor het kind is dit onwaarachtig.

FRAGENBEANTWORTUNG 22 APRIL 1923

Vragenbeantwoording 22 april 1923, bij de 8e voordracht

Blz. 186: Kunnen er ook in andere landen vrijescholen bestaan? Ja! De vrijeschool is pure pedagogie.
De inhoudsopgave van blz. 186-191 is hier te vinden.
Blz. 191 e.v.: aat over de herbouw van het Goetheanum en het opzrichten van een vereniging voor vrijjescholen in Zwitserland
Blz. 191/192: grote onvrijheid in Rusland
Blz. 192  e.v.: kritiek op de antroposofie, onwaarheden, de laksheid waarmee ze verdedigd worden;
.

Verwijzingen
Deze worden bij de vertaling per bladzijde weergegeven.
.

[1] GA 306: Die pädagogische Praxis vom Gesichtspunkte geisteswissenschaftlicher Menschenerkenntnis

Steineralle pedagogische voordrachten
.

Steineralle artikelen op deze blog

.

1612

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

 

Advertentie

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.