Tagarchief: Pasen

VRIJESCHOOL – Algemene menskunde – voordracht 1 [1-7-2/2-2]

.

Zwarte tekst: Mellie Uyldert; in blauw: phaw

.
levenskracht
.

In haar boek ‘Verborgen wijsheid van oude rijmen‘ wijdt de schrijfster, Mellie Uyldert, een hoofdstuk aan de levensgeest.

Wie zich in de antroposofie verdiept, komt dit begrip ook bij Rudolf Steiner tegen. Hij beschrijft deze als een van de geestelijke ontwikkelingsfasen die de mens kan bereiken, wanneer hij zijn etherlijf, zijn levenskrachtenlichaam omwerkt, schoolt.
Het is niet mijn bedoeling het verschil of de overkomst tussen Steiners visie en die van Uyldert op te zoeken. De laatste legt steeds verbanden met folkloristische gebruiken: feesten, bijv. en uiteraard: de oude kinderspelen, rijmpjes en versjes.
Uyldert noemt bij wat ze beschrijft, de levensgeest ook levenskracht.

Zij ziet deze over de hele wereld aanwezig: bij het ritueel in het oerwoud, bij midwintergebruiken in bergdorpen van oud Europa en in de oogstgebruiken van de boeren.
Zij zegt dat de wetenschap deze levensgeest vegetatiedemon noemt. Die term vind je op Google nauwelijks. Ik vond wel een artikel, waarin ook iets staat over ‘de haan ‘ die Uyldert verderop noemt. De geboorte en het sterven ervan zou bij alle oude volken gevierd worden en wij komen deze tegen in volksgebruiken en kinderspelen.

In elke godsdienst zou de levensgeest zich manifesteren als bijv. de gods-zoon of de zonneheld, de gedaante van de kracht, die de Schepper van hemel en aarde uitzendt om zijn schepping te onderhouden, als levenskracht voor plant, dier en mens!

‘In de landen dicht bij de evenaar is die kracht altijd door aanwezig, laat de bomen het hele jaar door bladeren, bloemen en vruchten dragen en wordt in zijn overvloed uitgebeeld in goden met vele armen, godinnen met vele borsten, in hun uitbundige liefdesvermaken en in een fallus-verering, die bij ons, wat afgezwakt, optreedt in de vorm van gedenknaalden.’

In onze gematigde streken, is het de levensgeest die het komen en gaan van de seizoenen veroorzaakt! De levenskracht daalt in de materie af, brengt er het leven in. 
Wanneer we dit zo lezen, denk je al snel aan wat Steiner over het etherlijf zegt en hoe dit bijv. in het kind zich steeds sterker ontwikkelt, in de eerste zeven jaar de stoffelijkheid van het kind doordringend. 
De levenskracht van de aarde neemt in de lente in kracht toe, neemt steeds méér en uitbundiger vormen aan, tot zijn grootste manifestatie op de langste dag van het jaar –om daarna als kracht af te nemen en geleidelijk de levensvormen te verlaten, waarbij hij zich samentrekt in de kleinste vormen: het zaad, dat zich verbergt onder de grond; op de kortste dag heeft de levensgeest zich opgerold in het binnenste van de aarde.’

Bij Steiner komen we dit thema tegen als o.a. het ‘in slaap raken en wakker worden van de aarde.’
Een blik op folklore en volksfeesten leert ons dat het ritme van verschijnen en verdwijnen voor de eenvoudig levende mens die zoveel meer met de natuur verbonden was dan wij nu, letterlijk van levensbelang was. Je ziet aan alles dat de mens vanuit die verbondenheid, van de vroegste af, verering, dankbaarheid e.d. tot uitdrukking wilde brengen en daarvoor riep het vormen in leven, rituelen, heilige handelingen, die juist op die keer- en knooppunten van dat ritme, uitgevoerd worden. Dat ‘van en voor de natuur’ wordt later, als dat directe meebeleven steeds meer verloren gaat, een traditie, waarmee het een deel van de cultuur wordt.
Die vaste punten van het jaar werden ‘aparte’ dagen, dus anders dan de gewone dagen: heilige dagen, de ‘holy days’ (waarvan het woord holiday (= vakantie) komt. Feestdagen, feestnamen, zoals we dat nu nog steeds hebben bij kerst-feest, paas-feest, enz.  Ook op de vrijescholen spreken we over Michaëlsfeest, Sint-Jansfeest enz.
Feesttijden waren/zijn: ‘de langste en de kortste dag van het jaar en daar tussenin de evenwichtspunten: voorjaars- en najaars-dag-en-nacht-evening (21 maart en 21 sept.), als de dag en de nacht even lang zijn’.
Waar vier seizoenen aangetroffen worden, drukte men die seizoenen uit door bijv. het rad met vier spaken, dat horizontaal werd opgehangen, met vier kaarsen.
Wij moeten hier denken aan de ‘adventskrans’ of een jaar- of kerstkrans.

‘Midwinter’ is zeker in Overijssel nog een begrip en volgens Uyldert begon daarmee de nieuwe jaarronde: op de kortste dag, 21 december, als de winter begint. Dan is volgens haar ‘de levensgeest, de  j a a r g o d  op ons noordelijk halfrond het verst weg getrokken uit de materie. Hij heeft zijn jaarreis voltooid en is naar zijn vader: de scheppende zonnegod, terug gegaan (het binnenste der aarde is analoog met het binnenste van het zonnestelsel).’

In vele artikelen op deze blog die over de jaarfeesten gaan, wordt de natuur beschreven waarin zo’n jaarfeest valt. Mens en natuur waren veel sterker met elkaar verbonden dan nu.
In de winter overheersen de doodskrachten: veel bomen en struiken zijn kaal; restanten van bloeiende planten staan er vergaan bij; de zon – de brenger van het leven – schijnt zwak en zendt maar weinig licht en warmte naar de aarde. Alsof de duisternis een wolf is waartegen zij niet op kan! Voor de mens kon dit honger en kou betekenen: godverlatenheid bijna. Maar dan keert de zon terug! In de materie komt weer leven, er is hoop en….dankbaarheid. 
De stadsmens met zijn kunstlicht en kunstwarmte en geconserveerd voedsel kan dat nauwelijks meer aanvoelen. Maar het blijft een groots gebeuren: die terugkeer van licht en kracht, die genadige uitzending van een nieuwe godszoon, een nieuwe jaargod, door de vaderlijke schepper! Van de oudste tijden af heeft de mens in zijn vreugde en dankbaarheid dat gebeuren gevierd als een feest, het grootste feest van het jaar!’

Dan is er sprake van ‘de moedernacht’, waarin de levensgeest in zijn nieuwe jaargedaante geboren werd.’
Ook Steiner sprak over de 12 heilige nachten, in samenhang met het ‘Droomlied van Olaf Ästeson‘. Ook Uyldert noemt ze als deel van de j o e l-tijd die zij laat duren van 5 december tot 6 januari: van Sinterklaas tot Driekoningen, werd en wordt feest gevierd met zingen en dansen, met rijkelijk eten en drinken in versierde woningen, waar ook de verlovingen plaatsvinden, en dat alles vol zinnebeelden van levenskracht (rood), vruchtbaarheid (de marsepeinen varkentjes en de nieuwjaarsvarkentjes), licht (de kaarsen en de kerstboom), van de jaarronde (krans en kromstaf) en van de liefde (harten), die zich wegschenkt, zoals de geest zich wegschenkt aan de materie.’

Als het oude jaar ten einde loopt en het nieuwe zich aandient zien we in de symboliek de oude man, de grijsaard met baard en zeis en de nieuwe als een baby.

De jaargod werd in Noord- en Midden-Europa O e i  genoemd. Hij was de zoon van alvader Odin, ook Wodan genoemd, die op zijn witte paard Sleipnir door de lucht reed. Ook Oei reed door de lucht en wierp door de rookgaten van de boerenhuizen – de oeigaten – zaad, vol van belofte, daar zouden de latere pepernoten aan doen herinneren.
Oei had meerdere namen: Nöth, of Tyr en zijn gezicht was zwart. Hij vertelde zijn vader wat hij door het ‘oeigat’ had gezien.
Wat onze sinterklaasachtergronden betreft, is interessant dat Wodan later ‘Kunne Klaas’ genoemd wordt. Hier zien we een verband tussen Sinterklaas en Zwarte Piet (en dit is opnieuw een aanwijzing dat Zwarte Piet niets met ‘racisme’ te maken heeft.
Oei werd later ook Tyl genoemd en deze
leefde voort in de volksverbeelding als Tyl Uylenspiegel, wiens moeder Anne heette! De zonnegod en de maangodin brengen samen de jaargod van de aarde voort!’
Uyldert noemt met name dat Tyl op een koord in de lucht danst, in het water valt en op de vaste wal kruipt. Ze ziet daarin de levensgeest die door de ‘sfeer van de geest (lucht), van de ziel (water en van het lichaam (aarde) bij de mensen en in de planten- en dierenwereld komt om er met zijn wonderbaarlijke kracht alle levensverschijnselen te wekken!

Tijl of Tyl zou dus de midwintergedaante van de levensgeest zijn, die het ene jaar scheidt van het andere. Uyldert noemt nu het wapen van de Vlaamse familie Tyl waarin twee tegen elkaar aan staande halve cirkels te zien zijn die door een pijl worden gescheiden, het oeroude teken voor de jaarwisseling, dat ook voortleeft in de Engelse term Xmas (de geschreven vorm van de X bestaat uit twee halve cirkels).

Steiner beschrijft dat de ontwikkelingsgang van de mensheid een ontwikkelingsgang van het bewustzijn is. Bij het ‘vroege’ bewustzijn hoort het leven ‘in of met (ver)beeld(en). In de loop van deze ontwikkeling gaat dat vermogen verloren, zoals ook het bewustzijn van het kleine kind dat vrijwel alles gelooft, metamorfoseert naar het bewustzijn van de kritische, zich afvragende volwassene.
Ook Uyldert noemt dit verschijnsel dat bij haar tot gevolg heeft dat bijv. ‘de
traditionele gestalte van vader Klaas zich vermengt met die van een historische persoon: de heilige Nicolaas, bisschop van Myra.’
De vurige levenskracht is gebleven in zijn tabberd. Ook de Kerstman, Father Christmas, le Père Noël, de Weihnachtsmann – allen dragen de rode mantel. ‘Zij zijn dezelfde figuur!
De Vader en de Zoon zouden bij ons geworden zijn tot Sint en Piet. Dat Piet een roe bij zich heeft – van berkentakken! – is niet om te straffen, maar om op jonge mensen de levenskracht over te brengen door ze met die roe aan te raken. Hij is ook een ‘verbinder’ want hij brengt de harde koeken met suikerklontjes mee: de  hijlikmaker geheten, dat is: huwelijksmaker, want nu worden de verlovingen immers gevierd!’

Het is begrijpelijk dat Mellie Uyldert de levensgeest – wij zouden eerder zeggen ‘de levenskrachten’ ziet in de plantaardige natuur, in zaden, bollen enz. Daar bevindt zich die onzichtbare kracht die in staat is uit een beukennootje een reusachtige beuk te laten ontstaan. Vanaf dat de zonnewarmte weer sterker wordt, komt het groeiproces op gang. Uyldert verbindt de openbaring van die kracht aan het Driekoningenfeest, m.n. aan het brood met de boon – zij noemt hem ‘de heilige boon’, de eerste boon die gegeten mag worden na Moedernacht.

In vele streken – en dat niet alleen in Nederland – zijn tradities bewaard gebleven die weliswaar gedurende de jaren veranderingen hebben ondergaan, maar er is altijd wel een kern te ontdekken van een bepaalde symboliek. Uyldert noemt bijv. de ‘erwtenbeer’ een uitbeelding van de levensgeest zoals hij huist in een bepaald gewas! In de carnavalsoptochten verschijnt hij in allerlei gedaanten.

Wanneer je via een zoekmachine op zoek gaat, kom je van alles tegen wat Uyldert in haar artikel ook beschrijft. zoals: ‘de erwtenbeer‘.

In Selma Lagerlöfs verhaal ‘Voddenlars zoekt het kerstkindje’ wordt gezegd dat het stro van de laatste korenschoof, die niet gedorst is, als joel-traktatie voor de vogels buiten wordt gezet. Uyldert: Het wordt februari en maart en de boer gaat ploegen en zaaien. Nu schakelt hij de oude gedaante van de levensgeest aan de nieuwe: men heeft nl. in Scandinavië van dat stro waarin de levensgeest zich, als in zijn laatste schuilplaats, heet teruggetrokken te hebben, een diervorm gemaakt, een bok van stro, de zgn. joelbok, die gedurende de joeltijd in de huiskamer heeft gestaan: de levensgeest mocht alles meevieren! Nu trekt men die strooien bok uit elkaar en begraaft dit stro op de vier hoeken van de akker, alvorens men gaat zaaien. De levensgeest is weer op het veld en kan zijn intrek gaan nemen in het ontkiemende graan!
We komen dan de naam Al tegen, i.p.v. Oei, ‘
de stemming van het lichtere seizoen ‘.
Steeds uitbundiger botten de planten uit: de levenskracht vertoont zich in het frisse groen! Bij dit nieuwe voelde men a.h.w. de drang tot vernieuwing: alles weer fris: schoonmaak, reiniging, ook van het lichaam (de vastentijd!) In oude tijden deed men dat plechtig, om de levensgeest dankbaar op te nemen in het gereinigde lichaam: zwijgend dronk men te middernacht, bij een bron, de verse berkenmede. En de mensen trokken naar de woudheilige, waar de priester over het hoofd van een onvruchtbare vrouw een verse graszode wierp, om haar aldus de kracht van de levensgeest mede te delen.’

Uyldert spreekt over de ‘enclosure‘. Ze vertelt dat op dit afgebakende veld zich geen mens mocht vertonen, ‘omdat daar de levensgeest woonde, die, met zijn ontzaglijke kracht, gevaarlijk was om door een gewoon mens te worden aangezien!’
We kennen nog gebruiken bij oude volken waarbij een man a.h.w. ‘bezeten’ is – door de levensgeest – en hij danst, gemaskerd en onherkenbaar uitgedost – voor het volk, als een manifestatie van de godszoon.’
O.a. totemdieren zouden door de levensgeest in bescherming worden genomen: ze mochten nooit gedood, ze werden als heilig beschouwd en je ziet ze terug als beschermers van een stam of familie, afgebeeld op een familiewapen.

Uyldert brengt de geit i.v.m. ‘wijsheid’, de god van de wijsheid zou bij de oude Grieken in de geit hebben geleefd. Later werd hij de menselijke gestalte van Pallas Athena die weleens met een geit wordt afgebeeld. ‘De oude wijze geit’ brengt Uyldert in verband met de priesters die in de tempel heilige geiten hielden.

Bij ons zou het de haan zijn waarin de levensgeest graag zijn intrek nam. Dat hij ’s morgens als eerst op de opkomende zon reageert, komt volgens haar omdat de haan een over-elektrisch dier is en daardoor de eerste elektrische trillingen die de zon in de atmosfeer zendt, opvangt. Zijn jubelend gekraai is een uiting van zijn elektrisch overschot. 

‘De priester hoedde op het afgesloten veld de heilige haan, die in de overlevering éénpotig genoemd wordt, omdat al wat tot de hogere sfeer van de eenheid behoort (daar waar geen geslacht is en geen goed-en-kwaad) als eenbenig wordt voorgesteld. Een overblijfsel uit de tijd van zulke haanheiligdommen is het versje:

Moeder, wat naai je daar?
Vaders hemd.
Waar is vader?
In de tuin.
Mag ik er even heengaan?
Nee, want er is een haan met één poot,
als je hem jaagt, dan gaat hij dood.
Moeder, de klokken luiden!
Wat heeft dat te beduiden?
Ach, hij is dood, de haan met één poot!

Was een heilig dier dood, dan werd het door de priesters opgegeten. Zo kon het dat een dier dat men zag als de laatste woning van de levensgeest bij het oogstmaal werd opgegeten: bijv. een os of een zwijn. Daarbij zou men zijn kracht in zich opnemen: een heilig maal.
In andere streken zijn het weer andere dieren, in de tropen bijv, een tijger of een leeuw.
Uyldert noem daarbij ook eten van mensen: de edele organen verkregen door het koppensnellen.
Niet alles werd opgegeten. Een deel werd bewaard en ingezouten. Brak het voorjaar aan dan werd dit deel plechtig opgegeten door de zaaiers voordat zij naar de akkers gingen.

Aan het begin van het nieuwe landbouwjaar werd de levensgeest rondgedragen door velden en akkers en weiden ‘om het gewas en het vee zijn kracht mee te delen.
Dat zou de veldgang verklaren, waarbij men een graanschoof of een roede van berkentakken of een brood met zich meedroeg.
De kerk zou deze veldgang later tot processie hebben gemaakt.
Er moet een diepe dankbaarheid voor de levensgeest hebben bestaan in het besef dat deze het is die met zijn levenskracht in het graan woont. Men zong liederen en richtte versierde bomen op: de levensboom met de jaarkrans. Deze traditie is er op sommige plaatsen nog, m.n. met Pasen en Pinksteren, o.a. in Denekamp: paasstaak, En niet te vergeten: de meiboom. ‘In de nacht voor één mei zetten de jongemannen een bloeiende tak onder het raam van hun liefste: zij bieden haar hun levenskracht aan!
Daaraan herinnert het liedje:

Schoon lieveken, waar waardet gij, den eersten meiennacht?
Dat gij mij genen meie bracht?’

Uyldert verklaart in verband hiermee het ontstaan van het kinderspel ‘zakdoekje leggen’

‘Ook werd (bijvoorbeeld op de paasweide bij Arnhem) door de jongemannen een ritueel spel gedaan, waarbij zij een kring vormen als ’enclosure’, waarbij echter de levensgeest of zijn priester achter de jongens om gaat en hem met een graszode of berkentak aanraakt, om hun zijn kracht mee te delen. Degene die aldus is opgeladen loopt de priester achterna, maar als hij niet tijdig de lading terug kan geven door aanraking, moet hij de priester opvolgen. Dit spel, in ietwat gewijzigde vorm, met een zakdoek in plaats van een graszode, spelen onze kinderen nog altijd als ‘Zakdoekje leggen’!

Die levenskracht wordt door alle priesters over de hele wereld – zij noemt de Dalai lama en de paus, uitgedeeld wanneer zij de zegen geven,eventueel met een kwast!’
Het zou om dezelfde kracht gaan als die ‘de opperpriester overbrengt op de vorst bij de kroning of zalving! De kroon zelf beeldt de instroming van gouden zonnekracht door de kruin van de vorst, uit.’

Bij de kroning ontvingen de Europese vorsten een bepaalde geneeskracht die zij door handoplegging door konden geven. Het volk – dat was hun taak – moest kracht en voorspoed ontvangen. Wanneer er hongersnood, oorlog of ander onheil – epidemieën – over het volk kwam, was dat te wijten aan de vorst. Een Deense koning, Knut, die de voorspoed niet kon doorgeven, werd omgebracht.
Uyldert ziet deze handoplegging terugkomen in spelletjes als ‘de tik’.
Dat velen alleen een gekroonde of gezalfde vorst als leider willen en niet een president, zou hier zijn oorsprong vinden.

Op de vrijescholen waar Palmpasen wordt gevierd, prijkt de broodhaan op de palmpaasstok en kan worden gezien als het heilige dier en drager van de kracht van de levensgeest.
Wat ‘zakdoekje leggen’ betreft, komt hij in Vlaanderen voor als ‘de kok’, le cocq

‘Ei kok een ei, de kok zal leggen . . .’

In Vlaanderen brengt de levensgeest als haan eieren rond. Bij ons doet de paashaas dat. In oude godsdiensten zou dit dier een sterk verband hebben met de maan, al bij de oude Egyptenaren.,want het is de maankracht vooral, die, in samenwerking met de kracht van de zon, in het voorjaar de planten doet ontkiemen en uitbotten en de eieren laat leggen, immers de maankracht bouwt de stoffelijke lichamen op naar het etherisch patroon van de erfmassa.’

Pasen is een oeroud feest, historisch de uittocht van het joodse volk uit Egypte,  maar het tijdstip in het jaar waarop dit valt, is in het ritme van het jaar iets speciaals: Pasen wordt gevierd op de eerste zondag na de eerste volle maan na de voorjaars-dag-en-nacht-evening op 21 maart: ‘de dag van de zon, verenigd met de gloriedag van de maan, tezamen het dichtst bij dat punt liggend, waarop er evenwicht is tussen excarnatie en incarnatie, tussen abstractie en concretie, en waarna de concretie en de incarnatie gaan toenemen en de overhand krijgen tot aan de langste dag!’

‘Bij vele volken wordt de geboorte van de godszoon eerst nu gevierd, met Pasen, en de opstanding uit het graf is ermee analoog, want nu komt de plant bóven de grond uit, nadat op midwinter het zaad was gaan kiemen. In dat eerste kwartaal was de abstractie nog groter dan de concretie en bleef het leven nog in het verborgene. In Italiaanse dorpjes wordt op Goede Vrijdag een kruisbeeld naar een spelonk gedragen, dat op paaszondag met gejubel daar vandaan wordt gehaald, want, zo zegt de eenvoudige bevolking: als Christus niet opstaat, hebben wij van ’t jaar geen brood! Deze mensen begrijpen nog de wezenlijke betekenis van Christus als levensgeest, aanwezig in het brood, dat daarom zélf en in wézen heilig is! Zo zagen het ook de Manichaeërs in de derde eeuw van onze jaartelling, die spraken van ’Jezus patibilis’: de in de materie lijdende levensgeest, die zich ’s zomers aan de mensheid wegschenkt om haar te voeden!’

Mellie Uyldert heeft veel verteld over de oude kinderspelen. How frequent die nog in kleuterklassen worden gespeeld, weet ik niet, behalve dan dat ze op vrijescholen nog altijd gebruikt worden, mede om deze bewust of onbewust aanwezig kennis over de levensgeest.

‘De levensgeest gaat om, en doet dit nog in zo menig van ritueel tot kinderspel geworden oud dansje, zoals bij de Springer in het Veld:

’k Moet dwalen, ’k moet dwalen,
langs bergen en door dalen –
daar kwam een kleine springer in het veld,
hij zwaaide met zijn arm, hij stampte met zijn voet –
Kom, wij willen dansen gaan, dansen gaan,
en de anderen moeten blijven staan.

De levensgeest – hier de springer – geeft zijn levenskracht aan iemand die uitverkoren is en met hem moet dansen.

Bij Jan Huygen zit de levensgeest in de ton (moeten we daarbij denken aan het stamlid in de ‘enclosure’? (Zie boven). De levensgeest is zo sterk dat de dansers ten slotte ‘verlamd door zijn sterke uitstraling’ op de grond vallen.

De levensgeest verdeelt zich nu in vele gedaanten, voor elk gewas en elke diersoort één, zou men kunnen zeggen. In de rogge woont hij als de roggewolf, in de boekweit als de koekeloeren-haan, enzovoort. Als op midzomer, de langste dag, de laatste veldgang is gehouden, is ook de laatste uitdeling van levenskracht zichtbaar in het zgn. sint-janslot; het laatste uitlopen van een boomblad. Dan duurt het niet lang meer of de oogst begint, en bij het maaien van het graan meent het boerenvolk, dat het de levensgeest nu verjaagt uit zijn woning in ’t gewas, zodat hij moet vluchten in de laatste schoof op het land! Daarom wordt die met linten versierd en in triomf op de laatste kar mee naar huis gereden en in ere gehouden! – In het dierenrijk, met name bij het vee, wordt de oogsthaan of de oogstos gedood en genuttigd, met dank aan de levensgeest!

Niet alleen wordt de levensgeest gezien als mannelijk, hij! komt ook voor in een vrouwelijke gedaante. Uyldert ziet haar in de gestalte van Irhta of Hertha aanwezig, in Moeder Aarde. Deze is dan weer de bruid van de hemelse levensgeest, van de zon. De godszoon is dan het kind van beide.
Ze verschijnt ook in de Pinksterbruid, de Pinksterblom, zij is mooi versierd met een kroon, ze wordt rondgedragen en aan het eind van de dag geëerd met een vuur: het pinkstervuur of midzomervuur. De bloeiende aarde, gevierd op de dag  ‘die het toppunt van levensmanifestatie in vormenovervloed is, het hoogtepunt der concretie, die na deze dag gaat afnemen, om bij de najaars-dag-en-nacht-evening aan de abstractie gelijk te zijn geworden.

Uyldert ziet in Sint-Joris of Sint-Michaël de gedaante die rond 21 september de levensgeest heeft aangenomen. De draak wordt verslagen: de geest verlaat de materie die daardoor sterft. 
De vrouwelijke vorm van de levensgeest is al ten hemel gevaren (Maria Hemelvaart op 15 augustus) ennu zien wij nog in allerlei landen een stervensritueel vieren. Rond de Middellandse Zee, waar men in het voorjaar ter ere van de wedergeboorte van de jonge Adonis of Attis of Thammuz feestvierde met mandjes met jonge slaplantjes, worden nu vrouwenfeesten gehouden, zoals de oud-Griekse Thesmophoria, waarbij varkentjes (vruchtbaarheidssymbool en totemdier) in een ravijn worden geworpen. Persephone moet nu de aardoppervlakte verlaten en in de onderwereld afdalen voor 4 maanden. Een overblijfsel van zo’n vrouwenritueel vinden wij nog in het kinderspel van Kleine Anna, die ter dood gebracht moet worden:

Kleine Anna zat laatst op enen steen,
daar zat zij zo te wenen!
Daar kwam de boze jagersman,
die hakte haar het hoofdje af –
nu gaan wij haar begraven!

Nu de mens, in een nieuwe cultuurfase, weer iets gaat beseffen van dit ritme van de natuur, dat ons allen voedt en draagt, en van de levensgeest, wonend in alle levende wezens, verschijnen haar moderne gedaanten: de bloemenkoningin, kersenkoningin, heidekoningin, enzovoort!

Ofschoon nog meest onbewust, begint het besef door te dringen, dat alle godsdienst een uitdrukking is van dat wat werkelijk alles: natuur en mens, beweegt en doet leven; van die kracht, die alle levensvormen verschijnen doet en verdwijnen om ze in steeds fijner vorm te herscheppen, de kracht van de éne levensgeest, onder talloze namen bekend en bejubeld, de kracht waaruit wij allen leven, bewegen en zijn!’

.

Rudolf Steiner: Algemene menskunde voordracht 1: alle artikelen

Rudolf Steiner: Algemene menskunde: alle artikelen

Ritme, waaronder ritmen in de natuur: alle artikelen

Jaarfeesten, waaronder Michaël, Pasen, Pinksteren: alle artikelen

.

2763

.

.

Advertentie

VRIJESCHOOL Jaarfeesten – Pasen (45)

.
Tineke Croese, Antroposofisch Magazine nr.5 2017
.

Over dood en opstanding, over sterven en opnieuw verrijzen
.

PASEN
.

Bij ‘lente’ denk je aan een teer groen waas over de bomen, zwellende knoppen, de eerste eendenkuikentjes in de sloot en huppelende lammetjes in de wei. Als de natuur weer tot leven komt, is dat een feest op zich. Ook Pasen is een lentefeest, ook daar gaat het om de vernieuwing van het leven. Maar het is een andere vorm van leven, die met Pasen de dood overwint.

Naar geen seizoen kunnen we zo verlangend uitzien als naar de lente. Dat heeft vermoedelijk te maken met het seizoen dat eraan voorafgaat. Ook de winter heeft zijn aantrekkelijke kanten, van behaaglijk binnen zitten tot buiten plezier hebben in de sneeuw of op het ijs. Maar als er één seizoen is dat een einde moet hebben, dan is het de winter wel. We zijn dan voor voedsel aangewezen op voorraden. Die raken nu eenmaal een keer uitgeput. Tegenwoordig vliegen we groenten in uit andere delen van de wereld, maar die mogelijkheid bestaat nog niet zo lang. Dat maakt het begrijpelijk dat de lente vroeger werd begroet met een vreugde en opluchting die ook voor ons nog herkenbaar zijn. Want stel je voor dat het hele jaar net zo donker zou zijn als de winter! Daar moet je toch niet aan denken. De lente brengt behalve het leven ook het licht terug op aarde.

Al in de voorchristelijke tijd waren het ei en de haas lentesymbolen. Dat het ei naar nieuw leven verwijst, spreekt vanzelf. Bovendien geeft de ronde vorm aan dat het leven geen begin of einde kent, maar altijd doorgaat. De haas is een heel kwetsbaar dier, een echt prooidier dat door andere dieren gegeten wordt. Hij verdedigt zich voornamelijk met zijn grote vruchtbaarheid. De haas staat voor de levenskracht van de plantenwereld, die zichzelf onbaatzuchtig wegschenkt als voedsel voor dier en mens. Als paasei en paashaas zijn het ei en de haas ook bij de symboliek rond het paasfeest gaan horen. Ze laten namelijk ook iets zien van de essentie van Pasen. Het kuikentje moet, om verder te kunnen leven, eerst door een schaal van dode kalksteen breken. Van de haas wordt gezegd dat hij de plaats inneemt van een door jagers achtervolgde soortgenoot. De achtervolgde haas kan op adem komen doordat een ander zich voor hem offert: dat maakt de haas tot Christussymbool.

Nieuw begin

In de Oudheid waren de lentefeesten ook nieuwjaarsfeesten. De aarde begint in de lente immers aan een nieuwe levenscyclus, en zorgt daarmee voor het voortbestaan van de mens. Maar al die levensvormen die in de natuur ontstaan, zijn vergankelijk. Wat in de winter dood was, ontkiemt en groeit in de lente, komt in de zomer tot bloei en rijping, en wordt in de herfst geoogst – maar moet in de winter onherroepelijk weer sterven.

Ook Pasen gaat over dood en opstanding, over sterven en opnieuw verrijzen. Maar het leven dat dan de dood overwint, is een onvergankelijke kracht in de mens. De opstanding van Christus is geen tijdelijk tot leven komen in de eeuwige cyclus van de natuur, maar rekent definitief af met de dood. Dat maakt Pasen moeilijk te begrijpen: hoe kun je de dood definitief overwinnen? De opstanding gaat in tegen alle natuurwetten. Het maakt Pasen tot een nieuw begin. Niet het nieuwe begin van een jaarcyclus, maar hét grote keerpunt in de geschiedenis van de mensheid.

Schimmenrijk

Die geschiedenis begint bij de schepping. De frisheid van een pas geschapen wereld stel je je onwillekeurig voor als het prille, net ontluikende leven in de lente. En bijna vanaf dat eerste begin was ook de dood aanwezig in de schepping. Na de verdrijving uit het paradijs raken mens en natuur steeds meer in de greep van de dood. Voor de mens hield de dood op de eerste plaats in wat hij nu ook nog inhoudt: het leven op aarde en het leven na de dood spelen zich af in twee gescheiden werelden. Maar op de tweede plaats werd het voor de ziel steeds moeilijker om in het leven na de dood haar weg te vinden. Volgens de mythologieën uit de tijd rond het begin van de jaartelling verbleef de ziel na de dood in een afgesloten schimmenrijk waar ze nauwelijks bewustzijn had van zichzelf. De hemelse wezens die de ziel wilden helpen, konden haar niet bereiken. Want in het schimmenrijk kwam je alleen door te sterven, en hemelse wezens sterven niet. Daarom nam Christus, een van die hemelse wezens, de taak op zich om mens te worden en als mens te sterven. Zo kon hij het schimmenrijk binnengaan en de macht van de dood breken. Lijden en dood van Christus getuigen van zijn volledige menswording, de opstanding getuigt van zijn overwinning op de dood. Tussen dood en opstanding voltrok zich een gebeuren dat in legenden en in sommige apocriefe evangeliën verteld wordt: toen Christus direct na zijn sterven in de duisternis van het schimmenrijk verscheen, was het of daar het licht van de zon opging. Het heldere licht van de Christuszon gaf de zielen – en geeft ze nog steeds – de kracht om hun eigen weg te zoeken in het leven na de dood.

Pasen

Christus bevrijdde door zijn dood en opstanding de oude schepping uit de macht van de dood. Die schepping kwam tot stand in zeven ‘dagen’. Met die ‘dagen’ worden de kosmische krachten aangeduid die bij de schepping betrokken waren. Zij waren in de week voor Pasen ook betrokken bij de vernieuwing van de schepping. Ze werkten namelijk in de gebeurtenissen van de Stille Week. Pasen valt na de Stille Week, en altijd op een zondag. Maar Pasen is ook een lentefeest. In de Oudheid werd het lentefeest gevierd op de dag van de eerste volle maan in de lente (dat is: als de zon in de kosmos door het lentepunt is gegaan]. Pasen valt echter op de eerste zondag na de eerste volle maan in de lente. Dit samenspel van kosmische krachten maakt dat Pasen elk jaar op een andere datum valt: het wordt immers elk jaar op een ander tijdstip lente, en dat geldt ook voor het vol worden van de maan.

Het is niet moeilijk om het herleven van de natuur in de lente te vieren. Maar het is wel moeilijk om Pasen te ‘vieren’ – de lichamelijke dood en opstanding kun je bij leven niet ervaren. De katholieke en oosters-orthodoxe kerken lieten de gelovigen het paasfeest beleven door hen veertig dagen streng te laten vasten. Door te vasten beperk je de levenskracht van je organen tot een minimum, en na enige tijd wordt je bewustzijn ongewoon helder. Zo kun je in je eigen organisme bij leven toch een vorm van dood en opstanding ervaren.

Een meer innerlijke vorm reikt het leven ons vaak zelf aan. Als je geconfronteerd wordt met verdriet, verlies en rouw, met depressies, traumatische ervaringen, of gewoon tegenslag – dan kan dat een doodsbeleven zijn. Midden in het leven beleef je je eigen Golgotha. Vaak ga je uit innerlijke noodzaak op zoek naar de zin van zulke ‘doodservaringen’, of minstens naar een manier om ermee te leven. Lukt dat, dan kan dat voelen als een opstandingsmoment, een sterke levenskracht. Ook dat is Pasen, en dat kan voor iedereen op een ander moment zijn.

.

Jaarfeesten: Pasen alle artikelen

Jaarfeesten: alle artikelen

Vrijeschool in beeld: jaarfeesten: Palmpasen/Pasen

.

2642

.

.

VRIJESCHOOL – Pasen (46)

.
Dieuwke Hessels postte dit artikel in de Facebookgroep ‘Vrijeschool’: (maart 2022). Hier gepubliceerd met toestemming van de schrijfster.
.

Pasen

.
Wat vieren we met dit feest?
Pasen valt ieder jaar op een andere datum: het wordt gevierd op de eerste zondag na de eerste volle maan in de lente. Pasen valt daarom op zijn vroegst op 22 maart en op zijn laatst op 25 april.
Pasen is voor christenen het belangrijkste feest van het jaar. Ze vieren dan de kruisdood en de verrijzenis (opstanding) van Jezus. Voor christenen betekent Pasen: de dood heeft niet het laatste woord en ook na de dood is er ‘leven’ en uitzicht.
Pasen is van oorsprong geen christelijk feest. De joden vierden al lang daarvoor hun Pesach-feest; het feest ter herdenking van hun uittocht uit Egypte, dat symbool stond voor bevrijding en perspectief naar de toekomst.
De traditie van het paasfeest gaat echter nog veel verder terug en is van oorsprong een lentefeest. Dat is ook te zien aan de wijze waarop de datum waarop Pasen wordt gevierd, wordt bepaald. Mensen vierden van oudsher dit
keerpunt in de natuur; was de winter een periode van rust in de aarde, van ingehouden kracht, van voorbereiding op het volgende, het voorjaar is
een tijd van leven, van verborgen, ingehouden krachten die tot uiting komen.
Met Pasen vieren we het nieuwe leven dat zich laat zien in alle kleur en fleur, in de vruchtbaarheid van het land en de overwinning van het licht.
Ook binnen de antroposofie heeft Pasen een grote betekenis, vanwege de plaats
die Rudolf Steiner Jezus Christus toekende in de ontwikkeling van de mensheid. Volgens Rudolf Steiner was de fysieke incarnatie van Jezus aan het begin van onze tijdrekening een eenmalige en centrale gebeurtenis.
Rudolf Steiner noemt dit de „Christus impuls“ en het „mysterie van
Golgotha“.
Naast een groot aantal voordrachten over dit thema, werkte Rudolf Steiner, samen met een aantal theologen, ook een vernieuwing van de cultus uit. Deze beweging voor een liturgische vernieuwing is wereldwijd actief onder
de naam Christengemeenschap.
Dat het paasfeest een gekerstend lentefeest is, blijkt duidelijk uit de gebruiken die er door de eeuwen heen mee samengegaan zijn.
Het Paas/lentefeest moest het prille nieuwe leven versterken en beschermen en het ei is al vanaf de prehistorie het symbool bij uitstek van deze onzichtbare levenskracht, de oneindigheid, het begin van alles. Er ontstaat nieuw leven uit iets wat ogenschijnlijk dood is.
Eierrituelen vindt men in alle culturen terug, zo ook het gebruik om paaseieren te verstoppen. In vele volksgebruiken vormt het zoeken van iets waarvan men heil verwacht, een essentieel onderdeel van de heilzame werking. Het schilderen van eieren is in wezen eveneens een magische handeling. Door een voorwerp te decoreren geloofden onze voorouders dat de kracht die erin stak geactiveerd werd: de heldere kleuren waarmee eieren werden beschilderd werden gezien als een weerspiegeling van het zonlicht in de lente.
Dat de paashaas de eieren brengt, wordt pas sinds het einde van de 19e eeuw aanvaard. Daarvoor waren het de kerkklokken die de eieren verstopten.
Hoewel de haas binnen het christendom pas redelijk kort als symbool wordt gebruikt, werd de haas al duizenden jaren vereerd door de Egyptenaren, Grieken en Romeinen. De haas is een zachtmoedig dier dat veel waakzamer en vruchtbaarder is dan een konijn. Een haas werpt als eerste zijn jongen en maakt in tegenstelling tot het konijn geen hol maar een leger. Een leger is een soort nest; een simpel ondiep kuiltje in het open veld of onder begroeiing. Deze
legers worden door vogels wel eens gebruikt om hun eieren te leggen. Wanneer men vroeger zulke eieren vond, beschouwde men ze als hazeneieren, vandaar ook het gebruik dat de paashaas de eieren verstopt. Niet alleen is de haas onzichtbaar, maar ook zou hij een gouden vacht hebben. Niet zo vreemd dat over zijn ontstaan verschillende verhalen de ronde doen. Net als het ei, is de haas – vanwege zijn voortplantingsdrang – te zien als vruchtbaarheidssymbool. Het was niet voor niets een van de symbolen van de vruchtbaarheidsgodin Isjtar. Het
konijn had voor ons wellicht meer voor de hand gelegen. Dit diertje werd echter pas in de Middeleeuwen in ons land gesignaleerd.
Een ander verhaal vertelt dat de paashaas eigenlijk een vogel is die zich zo had misdragen, dat hij voor straf in een haas werd veranderd. Nu mag hij nog maar één keer per jaar eieren leggen, die hij goed moet verstoppen.
De meest logische verklaring lijkt wel te zijn dat eieren die door vogels in verlaten hazenlegers werden gelegd, per ongeluk werden aangezien voor ‘hazeneieren’.
Het eerste eetbare paashaasje werd begin 1800 in Duitsland gemaakt van deeg en suiker.
De paashaas werd door Duitse immigranten in de achttiende eeuw meegenomen naar Amerika. In die tijd bouwden kinderen een nest waarin de paashaas zijn eitjes kon achterlaten.

Pasen

Veertig dagen na Carnaval vieren we het paasfeest, op de eerste zondag na de lente-volle maan.
Het paasfeest is een feest waarmee we het nieuwe leven vieren, maar waarmee we ook stilstaan bij de dood. In de christelijke traditie herdenken we namelijk de
opstanding van Christus uit de dood, in de voorchristelijke traditie werd rond deze tijd met uitbundige vruchtbaarheidsfeesten gevierd dat de natuur de winter overwonnen heeft. Met Pasen staan we stil bij het nieuwe leven, door bijvoorbeeld bonen of sterrenkers te zaaien en door eieren te versieren.
Voor de jongere kinderen komt de paashaas langs met een mandje vol met eieren. De paashaas is niet voor niets een haas. Hazen zijn dieren zonder vaste verblijfplaats die zich opofferen voor hun soortgenoten (net als Christus): als
een haas die achtervolgd wordt moe is, neemt een andere haas zijn vlucht over.
Het Christelijke paasfeest valt samen met het Joodse Pesach (ook wel bekend als het lentefeest). Met Pesach vieren de Joden de bevrijding van de Joodse slaven uit Egypte onder leiding van Mozes. Omdat de vluchtelingen snel weg
moesten, konden ze alleen ongerezen brood meenemen op hun vlucht. Dat waren de Matses, die wij nu ook met onze paasmaaltijd eten.
Op de seizoentafel verschijnt de haas al met Palmpasen, nauwelijks te zien, om met het Paasfeest volop in de zonneschijn te stralen op een tafel met gele doeken en lichtgroene tinten , en paastakken, haan, kip, kuikentjes, lammetjes….
Alleen op school was dat op de dinsdag na Pasen. Thuis werd het Paasfeest eerst gevierd, op school werd er naar toe geleefd in de stille week.
“Paasfeest viering of eigenlijk beleven van de Stille Week voor Pasen, voor de hele school.
Maandags: gezamenlijke weekopening met verhaal, eventueel euritmie of combinatie van beide. Gezamenlijk zoeken naar een actieve luisterhouding is het plan erachter. [ zonder kleuters]
Dinsdags: schoonmaakactiviteiten allen [ klas, tuin, plein] na de ochtendpauze, bedoeling erachter is dat de leerlingen zien dat alle kinderen bezig zijn school schoon te maken, op te ruimen.
Woensdags: sterrenkers zaaien. Leerkrachten verzorgen zelf “bakjes” sterrenkers krijg je van de Paascommissie.
Donderdags; sobere maaltijd met matzes, boter en een “gewoon ”brood [geen paasbrood] dat ter plekke gesneden wordt.
Verhaal in je klas vertellen met Paasmotief. [bijv. kleuters sprookje van Doornroosje of Het ezeltje]
Dinsdags na Pasen: liggen er in ieder sterrenkers bakje 2 chocolade-eitjes en wordt er bij het eten een gekookt eitje genuttigd.
Kookplaatje begint zijn reis deze morgen in de 1e klas en als daar de eitjes gekookt zijn gaat het kookplaatje naar de 2e klas enzovoort. Tot alle klassen hun eieren gekookt hebben. Gedachte erachter; gezamenlijkheid voor elkaar zorgen.
Bij mooi weer langer buiten, wandelen, park.
Kleuters: chocolade-eitjes zoeken op eigen speelplein, in gewone speeltijd.
In jouw stukje gang: bloesemtakken plaatsen, die na Pasen open gaan. [leerkracht gaat dat zelf [[laten]] verzorgen]
Eieren, matzes, boter, chocolade-eitjes wordt voor gezorgd.
Brood leveren ouders uit iedere klas aan, [dit staat op de takenlijsten van de verschillende klassen].”
Dit vond ik nog als notitie op de computer..
Voor een groot deel is de viering zo gebleven, de sterrenkers echter werd later in de tijd gezaaid op de Palmpaasdag [maandags op school gekomen rook je bij binnenkomst de kenmerkende geur al], zodat we op witte donderdag de
sterrenkers konden eten op ons brood of matzes. Eitjes [als teken van levensbegin,] aten we op de dinsdag na Pasen op school. De kleuters zochten hun choco-eitjes én het gouden ei op een afgesproken plaats in het stadspark.
De week voor Pasen noemen we de “stille week” (of goede week) die begint met de palmpasenoptocht op de laatste zondag van de vastentijd. Op de dagen in de “stille week” herdenken we de gebeurtenissen vóór de opstanding van Christus op paaszondag: de tempelreiniging, de twistgesprekken met de Schriftgeleerden, het laatste avondmaal op witte donderdag, op goede vrijdag de kruisiging en op stille zaterdag de helletocht van Christus.
Op school vierden we de Stille week en probeerden dat te benaderen in de stemming van die dagen.
Dat betekent: niet in deze week uitbundig Paasfeest vieren, maar andere activiteiten inzetten [opruimen, poppenkinderen extra verzorgen, poetsen,
kast uitruimen en inruimen…] om met de kinderen de voorbereiding op Pasen te ervaren.
Donderdag zullen de kinderen in de klas een sobere maaltijd nuttigen met een gewoon gebakken brood (geen paasbrood) wat in het bijzijn van de kinderen gesneden en verdeeld wordt.
Op de dinsdag na Pasen gingen de kleuters eieren zoeken op een afgesproken plaats in het park: ’s ochtends lag er een “briefje van de Paashaas”: hij had kleine eitjes verstopt, samen met het Gouden ei…

Paasgedicht

Ik hoop dat er eens licht zal zijn
dat straalt uit onze ogen zo dat wij elkaar kunnen zien
zoals wij zijn geschapen: naakt en onbedorven.

Ik hoop dat er eens licht zal zijn
dat straalt uit onze harten en waar dan plaats zal zijn voor velen
die nu nog geen plaats hebben in onze wereld.

Ik hoop dat er eens een licht
zal stralen over onze gedachten die ons tot nadenken zal aanzetten
waardoor de besluiten weer rechtvaardig zullen zijn.

Ik hoop dat er eens licht zal zijn
die door onze huizen zal schijnen waardoor er weer vriendschap en gastvrijheid
een vanzelfsprekendheid zal worden.

Ik hoop dat het licht
eens op onze weg zal schijnen zodat wij weer te zien zijn
voor wie wij altijd verborgen zijn geweest.

Ik hoop dat het licht
onze paden zal blijven verlichten zodat wij van ons leven
geen doolhof blijven maken.

Ik hoop dat het licht
dat op Paasmorgen straalt ons de weg blijft wijzen
tot in de verste uithoek toe…….

                                                                                      Gedicht van Klaas van Eijbergen

Genoemde liedjes en nog vele andere zijn te vinden op TinekesDoehoek of Vrijeschoolliederen.nl

Handgebarenspelletjes:

Een tere, warme zonnestraal
Kwam hierbeneden aan.
En zag een kleine bloemenknop
Nog dichtgevouwen staan.
De tere, warme zonnestraal
Scheen nu nog eens zo fel.
En dacht: als ik maar schijn en schijn,
Dan opent het knopje zich wel.
En toen nu de warme zonnestraal
Het knopje maar aldoor bescheen,
Toen gingen de blaadjes als vanzelf,
Heel langzaam, heel langzaam vaneen.
Daarbinnen zag de zonnestraal
Een hartje van stralend goud.
“Dat komt”, sprak ’t kleine bloemetje,
Omdat ik zoveel van je houd!”

Ach, kleine kip, wat kijk je sip,
ben jij je ei verloren. .
Lag het in ’t bos, lag het in ’t mos,
of viel het tussen ’t koren?
Helaas, helaas, mijn lieve haas,
wij zoeken met z’n beidjes,
de haan en ik, maar o, wat schrik:
De wei ligt vol met eitjes.

Opa is blij en Oma is blij
ze hebben een kipje dat legde een ei
Daar kwam een muisje aangetript
dat had toch zo met zijn staartje gewipt
hij zwiepte het ei opzij
“Krak” zei het ei!”
Huil maar niet hoor Oma
huil maar niet hoor Opa”
zei het kipje”
Ik leg in een wipje een nieuw ei!
Het is niet van hout het is niet van steen
het is van stralend goud!”

Het kleine kippetje Ukkepuk
heeft het altijd vreselijk druk
Op maandag moet ze dweilen
op dinsdag nageltjes vijlen
op woensdag houtjes hakken
op donderdag wormpjes bakken
op vrijdag kippepap roeren
op zaterdag kuikentjes voeren
alleen op zondag heeft zij vrij
dan legt ze een gespikkeld ei!

Kippetje, kippetje, tok tok tok
Kipje al in het kippenhok
Kukelt, kakelt en hakkelt blij
kijk daar ligt mijn laatste ei!

Twee haasjes Flip en Flap
Die gingen samen eens op stap
Zij speelden haasje over
Zij knabbelden aan het lover
Zij buitelden over stenen
Zij liepen naar het koolland henen
Maar daar kwam de jager aan!
Toen zijn ze er vlug vandoor gegaan
Flip ga eens kijken of de jager al weg is
Flap ga eens kijken of de jager al weg is
Zullen we samen gaan kijken of de jager al weg is
Ja hoor!!!

Lied: 21 lange dagen zat ik in een kippenei,
Ik wil eruit, ik wil vrij,
ik prik een gaatje in het ei.
Ik wil eruit, ik wil vrij,
ik prik een gaatje in het ei.
Nog een stukje, nog een rukje,
wat is dat een zwaar karwei.
Even rusten, even hijgen,
even droge veertjes krijgen,
even pootjes uitproberen
en dan ren ik en dan kruip ik
lekker onder moeders veren.

Kringspelen:

Groen is t gras
Zakdoekje leggen
Haasje in de groeve

Sowieso zijn zoekspelletjes in deze tijd leuk om te doen, buiten of binnen. [Een speurtocht bijv.]

Grimm Sprookjes om te vertellen:

Het ezeltje
De kikkerkoning
Doornroosje

Bakersprookjes  [Lois Eijgenraam]
Het wordt lente
Haantje Goudenkam
Het Hazenhuisje

Nog een verhaal:

De paashaas en het gouden ei

Samenvatting
Als de paashaas zich – zoals ieder jaar – voorbereidt om de lente te beginnen, blijkt het belangrijkste ingrediënt gestolen: het gouden ei dat het zonlicht in zich heeft.

Toelichting:
Dit verhaal werd opgestuurd door een kleuterlerares van een vrije school. Zij schreef dat ze het verhaal meerdere keren heeft verteld aan de klas, waarbij ieder keer een ander personage (dier) uitgelicht wordt.
De laatste keer staat
het kind centraal.
Komt van de site: Sprookjes top 100

HET GOUDEN EI

Dat schittert als de zon
is in feite waar het begon
uit de wateren der liefde ontstaan
ook al is het je even ontgaan
voortkomend uit de zuivere betovering
is een kracht geschonken waarom het ging
het diepste,
het binnenste,
het heerlijkste, zo puur
de passie van het vuur
door universele warmte verzegeld,
in de eeuwige geest.
waar de universele onbegrensde,
zijnssfeer leeft.
dit gouden ei
dat ben JIJ

En nóg een verhaal:

De zon komt op deze paasochtend stralend op en de wakker geworden haan kukelt vrolijk al het andere op de wereld ook wakker!
“ Kukeleku, kukeleku, wakker worden nu!
Ik heb me naar alle kanten gedraaid, ik heb al naar alle kanten gekraaid:
Wordt wakker , wordt wakker…
Kukeleku, kukeleku “
Dan strijkt hij zijn regenboogveren glad, zodat de zon ze nog beter kan laten glanzen op deze bijzondere dag, die maar één keer komt.
Verderop staat de paashaas: hij verstopte vannacht de door hem gekleurde eitjes: die eitjes waren hem maar wat graag gegeven door de kippetjes. Mooie eieren voor Pasen: het gouden ei moest hij nu nog verstoppen: hij maakte een nestje van hooi en legde voorzichtig daar het stralende gouden ei in..
Zonnestralen streelden het ei en de paashaas …
De mand waar alle eitjes in hadden gelegen was leeg: haas was blij dat alle eitjes waren verstopt en tegelijk was hij een best moe geworden van al het harde werken, hij wilde wel even rusten gaan in zijn holletje en gaapte een lange
gaap…
Maar….vandaag bleef hij wakker, bleef hij wachten: hij wou zo graag kinderen zien en horen en zien hoe goed ze de paaseitjes konden vinden, en… bovendien… kon hij kijken hoe mooi deze dag , die maar één keer komt, zou worden.
Hoor!
Haas spitst zijn oren: vrolijke kinderstemmen: lachen, giechelen, zingen, hij poetst zijn ogen : kijk daar! Zie ze wijzen, rennen, huppelen en hand-in-hand-lopen…
“Wij willen zoeken, in alle hoeken, onder de linde, zullen wij het vinden, een nestje van hooi, een mooi gouden ei, oh paashaas kwam jij soms hier voorbij?…”

Als de kinderen steeds dichter bij het gouden ei
en de paashaas komen,
verstopt hij zich achter
de lindeboom.
De kinderen komen
tenslotte aan bij het
gouden ei.
Blij roepen ze: “ ohhhh, kijk
het gouden ei!”
De jongste ,die nog geen eitje gevonden had, mocht hem vasthouden en meenemen naar huis, overlegden de kinderen met elkaar.
“Dankjewel Paashaas!” zeggen de kinderen. Al zingend zijn ze daarna naar huis gegaan, en de paashaas zuchtte van geluk en zocht zijn holletje op, de zon straalde als nooit tevoren op deze éne dag, die maar één keer komt. De wereld
ziet er prachtig uit.
“Zon, zon, lieve zon, ik wou dat ik je pakken kon, want dan zou ik vriendelijk vragen:
“Wil je stralen alle dagen?” Zon, zon lieve zon ik wou dat ik je pakken kon…”

Het ei

Symbool voor het leven
Mirjam Chamuleau

Al zolang de mensheid op aarde leeft, vormt zij haar eigen beelden en symbolen. Soms zijn deze beelden streek- of cultuurgebonden. Het ei is echter een symbool dat universeel, over de hele wereld, door vele eeuwen heen, voor de mensheid symbool voor leven is!
In het scheppingsverhaal (schepping = wordend leven) van de oude Indiërs (7227-5007 v.C.) kwam een gouden ei voor. Het was een ei, goudglanzend als de zon, en het deelde zich in twee helften: de hemel en de aarde.
Ook de oude Perzen (5067-2907 v.C.) stelden zich de nog niet door het kwaad aangetaste wereld voor als een reusachtig licht-ei.
De Egyptenaren (2907-747 v.C.) hadden een mythe waarin de eerste god uit een ei kwam. Ook hun doden begroeven zij in een eivorm (hoop op nieuw leven?) Het binnenste van een sarcofaag waar de mummie in lag had een eivorm.
Bij de Grieken (747 v C -1413 n.C.) was het de godin en oermoeder Nyx die een ei legde. Uit dit ei werd de god met de gouden vleugels: Eros, de god van de liefde, geboren.
Uit Finland zijn scheppingsverhalen bekend, waarin, net als bij de oude Grieken, hemel en aarde zijn ontstaan uit een ei. De dooier is in dit geval de zon (zon – kiem van levenskracht?).
Eieren werden in voorchristelijke culturen in het voorjaar in de aarde begraven, in de hoop dat dit de aarde vruchtbaar zou maken.
Dat het ei als kiem – hoop op nieuw leven – werd gezien in de christelijke cultuur blijkt o.a. uit het feit dat in veel christelijke graven eieren als grafgift gevonden zijn.
Het ei – een ogenschijnlijk dood, hard ding, is toch voor ons hét symbool voor de opstanding (= nieuw leven). In het onzichtbare binnenste van het ei ligt de kiem verborgen waar uiteindelijk het nieuwe leven door de harde schil heen
kan breken.
Als wij met onze kinderen op paasmorgen de eieren gaan zoeken die de paashaas voor ons heeft verstopt, spreken we eigenlijk dan ook de wens uit dat ook wij aansluiting zoeken bij de opstandingskracht – levenskracht – kiemkracht
– in ons eigen leven.

Voor een kind ligt het Pasen zoals wij dat kennen ver van zijn leefwereld af. Het Laatste Avondmaal, het lijden aan het kruis, de opstanding zelf, het kind zou het aan kunnen horen, maar er weinig mee kunnen beginnen.
Een jong kind leeft in beelden. In die beelden ligt de wereld niet vast. Alles kan, er zijn geen beperkingen. Een kind neemt de wereld ook niet waar zoals wij dat doen, namelijk met zijn vijf zintuigen. Een kind is één groot ontvangend oog. Het neemt de hele wereld in één keer tot zich, in volle overgave. De wereld is voor het kind een uitdijende eenheid van fantasie en beeldenrijkdom, als in een sprookje. In feite is een kind een en al sprookje.
De werkelijkheid is sterk afgebakend. We weten wat wel en wat niet mogelijk is. Voor ons volwassenen is dat niet erg, het biedt ons zekerheid. Maar voor een kind dat zich ontwikkelt kan dit beperkend zijn. Het kan een realistische
vertelling aanhoren, ja of nee knikken, maar innerlijk heeft het er weinig aan. Het kan er niet in groeien. En groeien wil het, moet het. Vergelijk het met een paar schoenen waarmee een kind het voor de rest van zijn leven moet doen.
Die gaan op den duur behoorlijk knellen.
Met name de kruisweg is zo van leed, schuld en boetedoening doortrokken dat dit een kind eerder beklemt dan dat er iets in zijn wezen wordt aangeboord. Het zou hem verlammen.
Toch kun je een kind de essentie van Pasen aanbieden, door het beeld van de paashaas. Deze brengt het kind in een belevingswereld die aansluit bij de achtergronden van het paasfeest. Uit volle borst zingen de kinderen dan ook:

De paashaas, de paashaas
Die is weer in ’t land

Een kind is nog dromend. Voor het kind is de paashaas geen verzinsel om het zoet te houden, maar een reële beleving, mits aangereikt natuurlijk door de omgeving van school en gezin. De paashaas kan ook overal opduiken, op
de meest onverwachte momenten, een kind staat er niet van te kijken. Soms zelfs denkt het de paashaas daadwerkelijk gezien te hebben, althans het puntje van zijn staart toen hij net de hoek om wipte… De paashaas is dan bijna tastbaar.
Je kunt je afvragen waarom de haas als beeld, als symbool voor Pasen is gekozen en niet een ander dier. Een haas heeft van nature geen vast nest of hol. Wel maakt hij op verschillende plekken een ondiep kuiltje, een leger genaamd, waar hij zijn korte hazenslaapjes houdt of waarin de jongen de eerste weken van hun leven verblijven.
Er wordt veel jacht gemaakt op de haas, door roofdieren maar bovenal door de mens. Onze verre voorvaderen joegen al op hazen. Een haas is altijd op de loop voor zijn vijanden. Hij heeft nooit rust, vandaar zijn waakzaamheid.
Een haas leeft voornamelijk solitair. In tegenstelling tot veel andere dieren leeft hij niet op een voor zichzelf afgebakend terrein, heeft hij geen territorium, maar duldt hij ook soortgenoten naast zich. Soms leven hazen in tijdelijke groepjes met elkaar, tijdens het foerageren bijvoorbeeld. Dan treedt een voor het dierenrijk opvallend gedrag op, het vermogen zich voor een ander op te offeren. Het is een bekend verschijnsel dat, wanneer de ene haas achterna wordt gezeten, een andere haas zijn slachtofferrol soms overneemt. Een uniek gebeuren.
Zo heeft ook Christus zich, in de visie van veel mensen, opgeofferd door voor ons aan het kruis te sterven.
En de kinderen zingen:

En aan zijn ene pootje
draagt hij een grote mand.
Die mand zit vol met eieren,
bim bam beieren.
En volgend jaar komt hij weerom,
bim bam bom.

Het lijkt vreemd dat een haas met een mand vol eieren loopt. Een haas is een zoogdier en heeft in het echt niets met eieren van doen. Als je echter bedenkt dat een haas het symbool van vruchtbaarheid is, is het verband al gemakkelijker te zien. Het dragen van die eieren, dat maakt hem ook tot ‘paashaas’. Hij verstopt de eieren in de tuinen van de kinderen. Deze mogen ze zoeken en ze daarna al of niet kleuren.
Een treffend beeld is dat, dat van het ei. Er is de harde buitenkant, de schaal, met binnenin de kiem van het nieuwe leven. Let wel, deze kiem, deze levenskracht, is nog niet te zien, maar zal op termijn wel de buitenkant doorboren en daarmee zichtbaar worden. Het leven (de kiem) overwint zo de dood (de schaal).
De paashaas verstopt deze eieren in de tuinen van de kinderen. Een tuin draagt het in zich iets te laten groeien. Zo kan het beeld van het ei, van het nieuwe leven, van de eigen vonk, mede in het kind groeien. Maar het moet de
eieren wel zelf zoeken en vinden, dat spreekt voor zich. Een ei, gevonden en aangereikt door een ander, daar is niets aan, dat is niet echt.
Zodra het kind alle gevonden eieren verzameld heeft, worden ze gekleurd. Hoe symbolisch wederom. Het kind mag zelf richting geven, bepalen hoe het zijn ‘kiem van leven’ later in de wereld naar buiten zal uitdragen.
Er komt een moment, zo rond het zesde jaar, dat een kind opeens zegt: ‘Maar de paashaas bestaat helemaal niet.’
Terecht, op zo’n moment. Het kind is inmiddels gewend geraakt zijn uiterlijke zintuigen steeds meer te gebruiken en daar meer en meer op te vertrouwen. Het is schoolrijp geworden. Het heeft voor het eerst geleerd een beetje als een volwassene te denken. Op die weg wil hij verder. Maar het beeld van de paashaas leeft voort, in zijn binnenste, als onbewuste kiem. En ooit zal dit zaadje doorbreken…

Uit: Fred Tak – Jaarfeesten; achtergronden en betekenis in onze tijd, uitgeverij Christofoor, september 2017

Hup, hup, daar gaat Langoor het konijn.
Huppelen vindt hij o zo fijn.
“Ik snuffel met mijn neusje in de wind.
Eens kijken of ik een lekker worteltje
vind. Knabbel hier wat aan een
grassprietje…”
Pas op, want de vos ziet je!
Roetsj, weg is ‘ie, zo snel als de wind.
Niemand die je in je holletje vindt…

Manouk Locher

Palmpasen en Pasenalle artikelen

Jaarfeestenalle artikelen

Vrijeschool in beeldjaarfeesten     jaartafels

.

2636

VRIJESCHOOL – Jaarfeesten – Pasen (47)

.

Willem Veltman, Vrije Opvoedkunst nr. 1/2 2013
.

Het kruis

Een Paasbeschouwing

Het kruis is een alledaags teken, maar evenzeer een aanduiding van een onverbiddelijk kwaad, bijvoorbeeld in de uitdrukking ‘je moet je kruis leren dragen’. Het is het teken van de dood, maar ook van het allerheiligste dat goddelijke kracht in zich draagt. Hoe gemakkelijk zetten we, zonder daarbij aan iets zinnigs te denken, een kruisje ergens vóór of achter, zuiver en alleen als merkteken, dus zonder enige eigen inhoud. Het gebaar van ‘zich bekruisen’ kan zich losmaken van de zin waarom je het doet, wanneer het gewoonte wordt.

Zich bekruisen

Ik woonde gedurende de bezettingsjaren enige tijd in een katholiek gezin waar ook, net als ik, kamerbewoners waren gehuisvest. Dat waren leerlingen van een technische opleiding. Wij waren bij de warme maaltijd altijd samen met het echtpaar, de verhuurders. Er werd vóór het eten gebeden en dat gebed eindigde met het kruisteken op hoofd, borst en schouders. Maar het viel mij op – als niet-katholiek en niet biddende – dat mijn medehuurders en disgenoten dit zich bekruisen zonder enige overgang voortzetten in een greep naar het voedsel, bijvoorbeeld naar de schaal met dampende aardappelen, die op tafel stond.

In het buitenland, in rooms-katholieke streken of ook in gebieden waar de Grieks-orthodoxe kerk de heersende godsdienst bepaalt, zag ik vele malen, in de autobussen gezeten, oudere vrouwen ‘een kruisje slaan’ bij het passeren van kleine kapelletjes langs de weg, en ook wel op heel gevaarlijke plaatsen zoals scherpe bochten met eventuele tegenliggers die je niet van tevoren kan zien aankomen.

Ik meen dat dergelijke kapelletjes langs de wegen ook juist daar staan, omdat er op die plek een ongeval met dodelijke afloop indertijd heeft plaatsgevonden.

Op graven staan in christelijke landen kruisen. Als iemands naam op een lijst staat, zet je een kruis achter of voor die naam, wanneer de persoon in kwestie is gestorven.

Zonneteken

Maar het kruisteken heeft niet alleen met de dood te maken. Christus werd vaak afgebeeld in de schilder- en beeldhouwkunst met een cirkelvormige aura rond het hoofd met in die cirkel een kruis, waarvan de elkaar doorkruisende ‘balken’ even lang zijn.

Dat is het zonneteken. Het ‘hakenkruis’, de ‘swastika’, was in oude culturen een zonneteken. Zoals bekend hebben de nazi’s dit heilige teken tot hun brallerig goddeloos symbool gekozen. Bij hen stonden de haken omgekeerd, dat wil zeggen: met de hoek op de kruisarmen zoals in de afbeelding:

Op alle afbeeldingen van de kruisiging van Jezus Christus op Golgotha is het kruis het ongehoord wrede martelwerktuig dat niet alleen bij de veroordeelde ondraaglijke pijn veroorzaakte, doch hem tegelijkertijd aan de menigte toonde als een met volstrekte smaad te kwalificeren misdadiger, de meest diepgaande vernedering dus. Door het Christus-mysterium echter kreeg het kruis een andere betekenis.

Rozenkruis

Er is in de Europese cultuur bij de overgang van de Middeleeuwen naar de nieuwe tijd (14c-17e eeuw) een beweging ontstaan: de Broederschap van het Rozenkruis: een zwart kruis dat op de plaats waar de dwarsbalk de verticale balk doorkruist, een krans van zeven rode rozen draagt. In een van de basiswerken van Rudolf Steiner vind je een belangwekkende passage over het rozenkruis. Dit hoofdwerk heet in het Duits: Die Geheimwissenschaft im Umriss. In de Nederlandse vertaling luidt de titel, op aanwijzing van de schrijver zelf: Wetenschap van de geheimen der ziel. In het vijfde hoofdstuk van dit boek: ‘De kennis omtrent de hogere wereld’ geeft Steiner de uitvoerige beschrijving van een meditatie, welke het gangbare voorstellingsvermogen kan gaan losmaken van de stoffelijk-zintuiglijke wereld. Deze meditatie wordt beschreven als voorbereiding voor het bereiken van een hogere bewustzijnsvorm dan het normale voorstellings-denkvermogen. Deze vorm is een schouwen van geestelijke beelden, imaginaties genoemd, welke niet fictief zijn, doch een openbaring van bovenzinnelijke werkelijkheden.

Plant en mens

Daarbij ga je uit van de gewone, alledaagse waarneming, bijvoorbeeld van een plant, je bedenkt dat de wortels in de grond gegroeid zijn. Aan de oprijzende stengel vormen zich bladeren, en aan de top verschijnt een bloem met stamper, meeldraden en vruchtbeginsel, met kleur en geur. Nu kun je dit voorstellingbeeld meenemen en in je geheugen oproepen. Plaats je daarnaast een mens, maak dan de overweging dat de plant in vergelijking met de mens minder ‘begaafd’ is. Zij kan bijvoorbeeld niet van plaats veranderen; ook allerlei andere mogelijkheden die een mens bezit, heeft zij niet. Doch de plant vertoont daarentegen eigenschappen niet, die de mens wel bezit, door welk feit zij in zeker opzicht toch volkomener is dan de mens. Deze eigenschappen zijn kort gezegd, de egoïstische begeerten, driften, hartstochten.

Nu stel je je voor dat het opstijgende groene sap in de plant een beeld is van een reine, begeerteloze stroom, welke in de reine, wondermooie bloemvorm zijn voleinding vindt. Daarnaast de mens met in zijn lichaam het rode bloed als beeld van de krachten van de zelfzucht, die hem doorstroomt en degradeert, hem zijn goddelijke afkomst doet vergeten en hem weghoudt van de geestelijke werkelijkheid.

loutering

Hier volgt de letterlijke vertaling van Steiners tekst: alles laat ik als een levendige gedachte in mijn ziel ontstaan. Dan stel ik mij voor hoe de mens in staat is zich te ontwikkelen, hoe hij zijn driften en hartstochten door zijn hogere ziele-eigenschappen kan louteren en reinigen. Ik stel mij voor hoe daardoor een lager iets in deze driften en hartstochten teniet wordt gedaan en deze worden herboren op een hoger plan. Dan mag het bloed worden voorgesteld als de uitdrukking van de gereinigde en gelouterde driften en hartstochten. Nu kijk ik naar een roos en zeg in mijzelf: in het rode rozensap zie ik de kleur van het groene plantensap veranderd in het rood en de rode roos volgt evenals het groene blad de zuivere wetten van de groei, die vrij zijn van hartstochten. Het rozenrood laat ik nu in mij worden het zinnebeeld van een zodanig bloed dat de uitdrukking is van de gelouterde driften en hartstochten welke het onzuivere, lage element hebben overwonnen en die nu in hun zuiverheid gelijk zijn aan de krachten welke in de rode roos werkzaam zijn.

Nu probeer ik zulke gedachten niet alleen met mijn verstand te ontwikkelen, maar ze in de gevoelssfeer tot leven te laten komen. Ik kan een bijzonder vreugdevol gevoel hebben, als ik me de zuiverheid en het ontbreken van alle hartstochten in de groeiende plant voorstel; en dan kan ik het gevoel in mij oproepen dat bepaalde hogere kwaliteiten alleen verkregen worden door een prijs te betalen in de vorm van behept zijn met driften en begeerten. Dat kan het vreugdevolle gevoel doen veranderen in een ernstig bezinnen. En dan kan in mij een geluksgevoel optreden van bevrijding, wanneer ik tot mij door laat dringen, dat het rode bloed van de mens de drager kan worden van innerlijke onbezoedelde ervaringen, zoals het rode sap van de roos. Het komt erop aan dat je niet gevoelloos met de gedachten bezig bent, welke gebruikt moeten worden voor de opbouw van een zinnebeeldige voorstelling. Na doende te zijn geweest met de gedachten en gevoelens welke hiervóór zijn beschreven, moet je ze in jezelf tot de volgende zinnebeeldige voorstelling vormen: Je stelt je een zwart kruis voor. Dit moge het zinnebeeld zijn van het overwonnen lagere aspect van de driften en hartstochten; en op de plaats waar de balken van het kruis elkaar doorsnijden, stel je je zeven rode, stralende rozen voor in een kring gerangschikt.”
Tot zover de letterlijke tekst van Rudolf Steiner.

Nieuw bewustiijn

Over de bovengenoemde beweging van de oorspronkelijke Rozenkruisers met hun stichter, de grote christelijke ingewijde Christian Rozenkreutz zou veel te vertellen zijn. Het is heel duidelijk dat Rudolf Steiner met zijn moderne wetenschap van de geest direct aanknoopt bij de impuls van Christian Rozenkreutz en in zijn omvangrijk basisgeschrift over de ontwikkeling van de mensheid is het zinnebeeld van het zwarte kruis met de zeven rode rozen te beschouwen als de sleutel-meditatie welke de poort opent naar een nieuw te ontwikkelen beeldbewustzijn, het imaginatieve bewustzijn waardoor ook een vernieuwing in het christendom mogelijk wordt. In het bijzonder moeten we onze aandacht richten op het Paas-gebeuren.

Pasen in Nederland

In Nederland is het paasfeest nauwelijks als een christelijk feest te beschouwen, als je tenminste geen lid van een kerk bent of elk jaar als ‘belangstellende’ een nachtdienst ter inleiding van de paaszondag bijwoont. Het eieren zoeken, die de paashaas voor de kinderen heeft verstopt, is natuurlijk heel feestelijk en dierbaar, maar het eigenlijke paasmysterie wordt daarmee niet in het bewustzijn geroepen. Het vóór-Pasen, het Lijden en Sterven, beleeft het Nederlandse volk sterk aan de ‘Passion’ welke door Johann Sebastiaan Bach op de allerindrukwekkendste wijze is verklankt.

Pasen in Griekenland

In Oost-Europa is dat anders.
In Griekenland verenigen zich rond het middernachtelijk uur aan de vooravond van de paaszondag alle mensen en kinderen in de kerk, of vlak daarbuiten als de kerk al vol is. Alle aanwezigen hebben een kaars in de hand, die na het plechtige moment van de Verkondiging van de Opstanding uit de Dood wordt aangestoken aan de altaarkaars.
Het vuur met het zacht-gouden licht wordt doorgegeven aan allen die bij dit gebeuren aanwezig zijn. En men kust elkander en men zegt: ‘Christos anesti’, ‘Christus is opgestaan’ en je medemens antwoordt: ‘Ja, Hij is waarlijk opgestaan’.

Daarna begeeft zich de menigte met de brandende kaarsen in de handen te voet terug naar hun woningen. Boven de voordeur wordt met het roet van de kaars een kruis getekend. Men gaat naar binnen en nuttigt gezamenlijk het vreugdevolle paasmaal.

Het Kruis

Ik wil nu hier niet een uitvoerige geesteswetenschappelijke beschouwing geven over het Opstandingsgeheim, maar nog iets vertellen over het Kruis.

In de vier evangeliën van het Nieuwe Testament wordt er na het gebeuren op Golgotha en bij de daarop volgende belevenissen van de discipelen geen woord gerept over het Kruis, maar in latere tijden is daaromtrent een boeiende legende overgeleverd.
Je kunt in de zogenoemde Legenda Aurea, de Gouden Legende van de Franse schrijver Jacques de Voragine (13e eeuw) twee vertellingen daarover vinden, behorende bij de dagen 3 mei: ‘Het vinden van het Heilige Kruis’ en 14 september ‘De Verheerlijking van het Heilige Kruis’.

Het is van groot belang de gebeurtenissen in Palestina aan het begin van onze christelijke jaartelling in direct verband te zien met het begin van het Oude Testament: de geschiedenis van Adams Val en de daarmee verbonden profetie. Want ‘Golgotha’ is het kosmisch-goddelijke ‘antwoord’ op wat daar is beschreven. Je zou het kunnen noemen ‘zonde’ en ‘ontzondiging’. Het woord ‘zonde’ heeft geen etymologische samenhang met (af)-zonderen, maar het gaat wel degelijk om een afzondering, een zich losmaken en een wederverbinding (re-ligio) van de mens met zijn goddelijke oorsprong. Het openbaart en verbergt tegelijkertijd het geweldige geheim van ‘vrijheid’. Het beeld van het ‘Kruis’ heeft zijn oorsprong in de Boom in het Paradijs, Boom van de Kennis van Goed en Kwaad en tegelijk Boom van het Leven.

legende van het Kruis

Ik vertel hier de Kruislegende in hoofdlijnen.

Seth, de zoon van Adam, ontvangt van een engel een tak van de Paradijsboom met de opdracht deze loot te planten. Als hij terugkeert van zijn tocht naar het Aardse Paradijs, is Adam gestorven en de loot wordt op Adams graf geplant.[1] Er groeit een prachtige boom uit deze loot tot de tijd van Salomo. Deze vorst bewondert de boom en laat hem kappen met het bevel het hout van de stam te gebruiken in de in aanbouw zijnde Tempel. Het lukt echter niet voor deze houten stam een plaats in het tempelgebouw te vinden, want hij was te lang, of te kort. Hij wordt als brug over een waterplas gelegd. Als de koningin van Saba, die Salomo bezoekt vanwege de roep van zijn wijsheid, op het punt staat deze ‘brug’ te betreden, schouwt zij in de geest de Wereldverlosser die aan dit hout zal hangen. Zij wil daar niet overheen lopen, maar vereert deze boomstam. Als zij Salomo in zijn paleis bezoekt, zegt zij hem dat degene die aan dit hout zal worden gehangen, door zijn dood de ondergang van het Joodse rijk zal bewerkstelligen. Daarop laat Salomo de boomstam wegnemen en hij beveelt dat deze diep in het ingewand van de aarde moet worden begraven.
In latere tijd wordt precies op die plaats in Jeruzalem de bron Bethesda gegraven, waar genezend water opwelt, wanneer een engel daarop neerdaalt en het water van de bron in woelige beweging brengt (Joh. 5). De legende zegt echter, dat dit ook geschiedt, omdat de boomstam de wonderbaarlijke geneeskracht van het water teweegbrengt.
Wanneer het moment van Jezus’ terechtstelling nabij is, komt de Paradijsstam omhoog en drijft in het bronwater van Bethesda. De Joden vangen dit drijvende hout op en fabriceren daaruit het kruis dat Jezus naar de terechtstellingsplaats Golgotha moet dragen, waar hij met spijkers aan het hout wordt genageld.

De hervinding van het Kruis

Dan wordt verteld dat eeuwen later – begin 4e eeuw -dit Kruis wordt teruggevonden door de moeder van de Romeinse keizer Constantijn, aan wie het Kruis was verschenen in een droom vlak voor de slag tegen de troepen van zijn rivaal Maxentius. In het droomgezicht verschijnen nevens dit Kruis de woorden: ‘In dit teken zul je overwinnen’. Constantijn neemt dit aan, en tooit zichzelf en de veldtekenen van zijn soldaten, evenals hun schilden en helmen met het Kruisteken. De slag om de macht in het gehele Romeinse rijk wordt door Constantijn gewonnen. Maxentius verdrinkt in de Tiber, bij welke rivier het treffen der beide legers heeft plaatsgevonden.
Constantijns moeder Helena, die na dit wonder een uiterst vrome en actieve christin is geworden, begeeft zich naar Jeruzalem en zij slaagt erin het Kruis van Jezus Christus te vinden. De Drie kruisen worden opgegraven, maar twee daarvan zijn van de beide misdadigers die tegelijk met Jezus werden terechtgesteld. De Drie kruisen worden als het ware getest: wanneer een gestorvene door één van de drie weer tot het leven wordt opgewekt, is het duidelijk dat dit het Christus-Kruis moet zijn.

Het verhaal van de jaardag 12 september bevat geen interessante gegevens zoals dat van 3 mei, alleen bevestigt het de goddelijke kracht die het hout door de Kruisiging van de Verlosser nog in versterkte mate heeft gekregen. Het heilige Hout geraakte ook in handen van niet-christe-nen, maar werd door de Oost-Romeinse keizer Heraklius in het jaar 629 naar Jeruzalem teruggebracht, waar het in de kerk van het Heilige Graf (in de zogenoemde Helena-kapel) zijn plaats heeft ingenomen. Hoe het echter verloren ging, is niet overgeleverd.

Kerk in Arezzo

Waar bevinden zich afbeeldingen, illustraties van deze Heilige Kruislegende, die heden nog te bezichtigen zijn?

In de Italiaanse stad Arezzo staat een grote Franciscaner Kerk met in het koorgedeelte bijzonder mooie fresco’s van Piero della Francesca (15e eeuw), welke scènes uit de Kruislegende in beeld brengen.

Pasen

Wat is dan het werkelijke mysterie van Pasen, dat in de verering van het kruis zijn uitdrukking vindt? Wat betekenen de hierboven geschreven woorden ‘afzondering’, ‘wederverbinding’? Waarom is het zo moeilijk voor de moderne, materialistische mens te begrijpen en te aanvaarden dat de Kruisiging van Jezus Christus op de Golgothaheuvel, de ‘verlossing’ van het mensengeslacht bewerkstelligt? Wat betekent het, dat Hij de zondenlast van de mensheid door zijn offerdood op zich neemt?

Is reïncarnatie niet voldoende? De Kerk verwerpt deze, omdat de wederbelichaming een zelfverlossing zou betekenen: door de gevolgen van je vorige leven waarin je fouten hebt gemaakt, te ondergaan, wis je toch deze fouten uit? Er komen nieuwe en andere fouten, maar je hebt vele, vele levens op aarde ter beschikking om je eigen zondenlast kwijt te raken, meen je. Je hebt daar geen ‘verlosser’ met zijn kerkelijke organisatie voor nodig, meen je.
Als je echter de reïncarnatiegedachte afwijst en de kerkelijke bemiddeling of de directe verbinding met een ‘verlosser’ eveneens afwijst, hoe staat het er dan voor?
Is er leven na de dood, of ga je gewoon zonder toekomst helemaal verdwijnen?Ja, dan hoef je ook geen Pasen te vieren.

Uit de moderne geesteswetenschap enkele inzichten

In het evangelieverhaal van de overspelige vrouw (Joh. 8,2-11) staat dat Jezus op de vraag van Farizeeërs en schriftgeleerden of deze vrouw nu niet volgens de Wet van Mozes moet worden gestenigd, in de aarde schrijft.
Ze begrijpen dit teken niet. Hij wijst op karma: in een volgend leven op aarde zal de individualiteit van deze vrouw de gevolgen van haar ‘zonde’ op zich moeten nemen.
Christus zegt tegen de beschuldigers: “Wie van u zonder zonden is, werpe de eerste steen op haar.” Niemand waagt dat; ze druipen af.

Dan zegt Hij tegen de vrouw: “Ik beschuldig u niet, ga heen en zondig niet meer.” Hij doet een beroep op haar vrijheid: je hoéft niet te zondigen!

Doch elke negativiteit, in daad, gevoel of oordeel is een objectieve beschadiging van het wereldgeheel [2] Dat kan de mens zelf niet ‘goedmaken’. Dat deel neemt Hij op zich, de onmetelijke last van ‘objectieve’ mensheidsschuld die hersteld moet worden in objectieve zin. Alleen het Schepperwezen zelf, de Zoon Gods, het Wereldwoord, Logos, is daartoe in staat en is bereid dit als een onvoorstelbaar machtig lijden op zich te nemen. Wanneer wij bedenken, hoezeer de mensheid beheerst wordt door geweld, leugen en bedrog, en dus ook door dat deel van haar schuld dat de individuele mens, noch enige groepering van mensen, kan ‘goedmaken’, dan wordt het paasfeest wel iets anders dan alleen twee ‘vrije dagen’ en beschilderde eitjes.

Laten wij westerlingen in de eerste plaats in de leer gaan bij onze Oost-Europese buren en dan proberen het feest van de ontzondiging met eerbied, dankbaarheid, met liefde en de grootste aandacht te vieren en met het ‘van goede wille zijn’ trachten iets van de donkere stroom in onszelf te ontzondigen, zuiver en edel te maken als het rozerood..

1 Het graf van Adam is de plaats Golgotha, de Schedelplaats, het eigenlijke middelpunt van de wereld.
2 Zie Rudolf Steiner: ‘Christus und die menschliche Seele’ GA 155

Willem Veltman

Gepubliceerd met toestemming van VOK.

.

Palmpasen en Pasenalle artikelen
.
VRIJESCHOOL in beeldPalmpasen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

VRIJESCHOOL – Pasen (46)

.

Hoewel het vieren van jaarfeesten een onderdeel is van wat op de vrijeschool gebeurt, geeft Steiner er in zijn pedagogische voordrachten geen aanwijzingen voor. Dat er over de jaarfeesten op deze blog van alles is te vinden, betekent niet dat alle achtergronden die hier worden gegeven voor iedere school in gelijke mate gelden. Bovendien is ‘school’ in dit opzicht te abstract. Het gaat om de mensen die er vorm aan geven. Omdat het bij de achtergronden om religieuze, spirituele of godsdienstige inhoud gaat, ligt het voor de hand dat iedere individuele leerkracht daarmee een bepaalde verbinding heeft – van een oppervlakkige tot een diepe.
De achtergronden die hier worden gegeven, zijn dus meer bedoeld om de sfeer te schetsen waaruit de concrete vorm van een jaarfeest is voortgekomen.

In onderstaand artikel wordt gepoogd de oorspronkelijkheid van het paasfeest te belichten en dit te vergelijken met hoe in de loop van de tijd dit paasfeest is geworden, of in de ogen van de schrijver: verworden.

H.W.Armstrong, World Wide Church of God
.

De opstanding vond niet op paaszondag plaats!

Pasen is geen christelijk feest, maar staat in verband met de aanbidding van de afgodische ,,koningin des hemels”. Hier volgt een uiteenzetting van de ware oorsprong en betekenis van de vastentijd, van paaseieren en kerkdiensten bij zonsopgang!

Waarom gelooft u de dingen die u gelooft, doet u de dingen die u doet?

Hoogstwaarschijnlijk hebt u zich nooit de tijd gegund uzelf deze vragen te stellen. Van kindsbeen af is u geleerd Pasen als het belangrijkste christelijke feest te aanvaarden.

U bent ervan uitgegaan dat het tot de ware christelijke religie behoort om de vastentijd, de „lijdensweek” en „goede vrijdag” in acht te nemen, om bij de bakker warme paasbroodjes te halen, paaseieren te verven, u netjes te kleden en op paaszondag naar de kerk te gaan — misschien zelfs een paasdienst bij zonsopgang bij te wonen!

Wegens het „kudde”-instinct van de mensen geloven velen veel dingen die niet waar zijn. Velen doen veel dingen die verkeerd zijn, in de veronderstelling dat deze dingen juist zijn, of zelfs geheiligd!

Isjtar, de heidense godin

Wat is de betekenis van Pasen? De Engelse naam van dit feest is „Easter” (dezelfde naam als het Duitse „Ostern”). Wat is de betekenis van deze naam? U bent er wellicht toe gebracht te veronderstellen dat het iets als „opstanding van Christus” betekent. Al 1600 jaar lang is de Westerse wereld geleerd dat Christus op zondagochtend uit de dood is opgestaan. Maar dit is slechts een der fabels waarvoor de apostel Paulus de lezers van het Nieuwe Testament waarschuwde. De opstanding geschiedde niet op zondag! 

De naam „Easter” is (evenals de Duitse naam voor Pasen, „Ostern”) een nauwelijks gewijzigde afleiding van de naam van de oude Assyrische en Babylonische godin Isjtar, aan ons overgeleverd door de oude Teutoonse mythologie. De Foenicische naam van deze godin was Astarte, maitresse van Baal, de zonnegod, wiens aanbidding door de Almachtige in de Bijbel openlijk wordt veroordeeld als de meest abominabele van alle heidense afgoderijen.

Als u de herkomst van „Easter” (of „Ostern”) nazoekt, vindt u steeds duidelijk de heidense oorsprong van deze namen aangegeven.

In de grote, vijfdelige Hastings Dictionary of the Bible worden slechts zes korte regels aan de naam „Easter” gewijd, omdat deze slechts eenmaal in de Bijbel voorkomt — en dan nog alleen in de King James-vertaling. Zegt Hastings: „Easter, gebruikt in Authorized Version als vertaling van ‘Pascha’ in Handelingen 12:4, ‘… willende na het paasfeest [„Easter”] hem voorbrengen voor het volk’. Revised Standard Version heeft het terecht vervangen door ‘the Passover’ [het Pascha].”

De apostelen hielden het Pascha

De World Almanac, editie 1968, p. 187, zegt: „In de tweede eeuw n.Chr. viel Pasen [„Easter Day”] bij de christenen in Klein-Azië [dat wil zeggen, in de Gemeenten te Efeze, in Galatië, enz. — de zogenaamde „heidense” gemeenten die door de apostel Paulus waren gesticht] op de 14e Nisan, de zevende maand van de Joodse [civiele] kalender.” Met andere woorden, op de 14e dag van de eerste maand van de heilige kalender, en het droeg toen niet de naam van de heidense godheid „Easter”, maar de bijbelse naam „Pascha”.

Pascha, de Dagen der Ongezuurde Broden, Pinksteren, en de andere heilige dagen die God voor eeuwig heeft ingesteld, werden alle gehouden door Jezus, en door de eerste apostelen, en door de bekeerde heidense christenen (Hand. 2:1; 12:3; 18:21, Statenvert.; 20:6, 16; 1 Kor. 5:7-8; 16:8). Pascha is een herdenking van de kruisiging van Christus (Lukas 22:19). Het Pascha, zoals dat werd gehouden door de vroege ware Kerk, viel op zondag noch op enige andere vaste dag van de week, maar op een kalenderdag van het jaar. De weekdag verschilt van jaar tot jaar.*

Pasen (Easter, Ostern) is een van de heidense dagen waartegen Paulus heidense bekeerlingen waarschuwde. Zij moesten niet tot de viering ervan terugkeren (Gal. 4:9-10).

Hoe is nu dit heidense feest een belijdende christenheid opgelegd? Dat is een verrassend verhaal — maar laten wij eerst eens letten op de ware oorsprong en aard van Pasen.

*Noot: Ons woord ‘Pasen’ is afgeleid van het griekse ‘Pascha’, dat op zijn beurt een vertaling is van het hebreeuwse ‘Pesach’ of ‘Pasach’. Pasen als feest heeft echter niets te maken met het bijbelse Pascha of Pesach.

De Chaldeeuwse oorsprong

Easter, aldus Alexander Hislop (The Two Babylons, p. 103), „draagt haar Chaldeeuwse oorsprong op het voorhoofd. Easter is niets anders dan Astarte, een der titels van Beltis, de koningin des hemels …”

De oude goden van de heidenen hadden veel verschillende namen. Werd deze godin door de Foeniciërs Astarte genoemd, zij verschijnt als Isjtar op Assyrische monumenten die door Layard bij opgravingen te Ninevé zijn gevonden (Austin H. Layard, Nineveh and Babylon, Vol. II, p. 629). Beide namen worden uitgesproken als ‘Isjtar’. Zo werd Bel tevens Molech genoemd. Het was wegens het offeren aan o.a. Molech (1 Kon. 11:1-11, in het bijzonder vers 7, waar Molech een gruwel wordt genoemd) dat Salomo door de Eeuwige werd veroordeeld, en het Koninkrijk Israël van zijn zoon afgescheurd.

In de oude Chaldeeuwse afgodische zonaanbidding, zoals die door de Foeniciërs werd bedreven, was Baal de zonnegod; Astarte was zijn gemalin of vrouw. En Astarte is dezelfde als Isjtar, of „Easter” (of „Ostern”).

Zegt Hislop: „Het feest, waarover we, onder de naam Pasen, in de Kerkgeschiedenis van de derde en vierde eeuw lezen, was een heel ander feest dan dat wat nu in de Roomse [en protestantse] Kerk wordt gevierd, en stond toentertijd niet bekend onder een naam als Pasen („Easter”). Het heette Pascha, of Pesach, en .. . werd reeds zeer vroeg door vele belijdende Christenen gevierd . .. Dat feest stemde oorspronkelijk overeen met de tijd van het Joodse Pascha, toen Christus werd gekruisigd .. . Dat feest was niet afgodisch, en er ging geen vastentijd aan vooraf” (The Two Babylons, p. 104).

Hoe komen wij aan de vasten?

„Niettemin dient u te weten”, schreef Johannes Cassianus in de vijfde eeuw, „dat zolang de vroege kerk haar volmaaktheid onaangetast hield, er geen viering van de vasten bestond” (First Conference Abbot Theonas, hoofdstuk 30).

Jezus hield geen vasten. De apostelen en de vroege ware Kerk van God hielden geen vastentijd. Waar vindt deze gewoonte dan zijn oorsprong?

„De veertig dagen onthouding van de vastentijd („Lent”) werd rechtstreeks overgenomen van de aanbidders van de Babylonische godin. Een dergelijke vastentijd van veertig dagen in het voorjaar wordt nog altijd in acht genomen door de Yezidis of heidense duivelaanbidders in Koerdistan, die het hebben geërfd van hun vroegere meesters, de Babyloniërs. Een dergelijke vastentijd van veertig dagen werd in de lente in acht genomen door de heidense Mexicanen . .. Een dergelijke vastentijd van veertig dagen werd in acht genomen in Egypte …” (The Two Babylons, pp. 104-105). In feite werd deze Egyptische vasten van veertig dagen uitdrukkelijk gevierd ter ere van Osiris, ook bekend als Adonis in Syrië en als Tammuz in Babylonië (John Landseer, Sabaean Researches, pp. 111, 112).

Beseft u wat er gebeurd is? De Almachtige God gebood zijn volk het Pascha voor eeuwig in acht te nemen! (Ex. 12:24.) Dit gebod werd gegeven toen de Israëlieten zich nog in Egypte bevonden, nog vóór het Oude Verbond en de Wet van Mozes! Het was een uitbeelding, vóór de kruisiging, van Christus’ dood ter vergeving van onze zonden, een type dat hiernaar vooruitzag. Bij zijn laatste Pascha wijzigde Jezus de symbolen, die werden gebruikt voor het bloed van een lam en het eten van het geroosterde vlees daarvan, in het brood en de wijn.

Jezus schafte het Pascha niet af — Hij bracht alleen een wijziging in de symbolen aan. Alle apostelen van Christus en ware christenen van de ware Kerk in de eerste eeuw hielden het op de 14e dag van de eerste maand van de heilige kalender. Nu is het een herdenking van Christus’ dood, waarbij jaar op jaar een herbevestiging plaatsvindt van het geloof van de ware christen in het bloed van Christus voor de vergeving van zijn of haar zonden, en in het gebroken lichaam van Christus voor zijn of haar fysieke genezing.

Maar wat is er gebeurd? Beseft u het? Alle Westerse naties zijn misleid tot het laten vallen van het feest dat God voor eeuwig heeft ingesteld als herdenking van de dood van de ware Verlosser voor onze zonden, en tot de vervanging ervan door een heidens feest ter herdenking van de valse „verlosser” en middelaar Baal, de zonnegod; een feest dat in sommige landen zelfs de naam draagt van de mythische Isjtar, de vrouw van Baal, maar in wezen niemand anders dan Semiramis, die zich uitgaf voor de vrouw van de zonnegod; zij is de afgodische „koningin des hemels”.

Dit is niet christelijk! Het is heidens tot in de kern!

Toch zijn talloze miljoenen misleid tot de viering van deze vorm van heidense afgoderij, in de waan dat zij dit doen ter ere van Jezus Christus, de Zoon van de Schepper God!

Pasen eert Christus niet! En toch, bent u niet geweest als een blind schaap dat aanliep achter de miljoenen anderen die deze gewoonte in acht nemen? „God dan verkondigt, met voorbijzien van de tijden der onwetendheid, heden aan de mensen, dat zij allen overal tot bekering moeten komen” (Hand. 17:30).

Paaseieren

Wist u dat geverfde paaseieren eveneens een rol speelden in de riten van de oude Babylonische mysteriën, precies zoals in de tegenwoordige paasviering het geval is? Ja, ook paaseieren zijn heidens.
In The Mythology and Rites of the British Druids van Edward Davies staat op bladzijde 210, dat het ei het geheiligde symbool van de afgodische orde der oude Druïden was.
In veel oude beschavingen waren eieren heilig en vormden een onderdeel van godsdienstige ceremoniën.
James Bonwick schrijft: „In de Egyptische tempels werden eieren opgehangen. Bunsen vestigt de aandacht op het wereldei, het symbool van het vruchtbare leven, voortkomend uit de mond van de grote god van Egypte. Het mystieke ei van Babylon, waaruit de Venus Isjtar kwam, viel uit de hemel in
de Eufraat. Geverfde eieren waren in Egypte geheiligde paasoffers [„Easter offerings”], zoals ze dat nog altijd in China en Europa zijn. Pasen, of de lente, was het seizoen van geboorte, zowel aardse als hemelse” (Egyptian Belief and Modern Thought, pp. 211-212).
Waarom worden met Pasen eieren geverfd door mensen die van zichzelf vinden dat zij christen zijn? Denken zij dat de Bijbel deze heidense gewoonte heeft ingesteld of geboden? Er staat hierover geen woord in het Nieuwe Testament. Zeer beslist is Christus er niet mee begonnen, en evenmin hielden de apostelen of de vroege christenen zich ermee bezig! Waarom zou u het dan in deze tijd moeten doen? Waarom zou u het heidendom nalopen en onderwijl trachten uzelf ervan te overtuigen dat u christen bent? God noemt zulke dingen een gruwel!

Paasdiensten bij zonsopgang

Sommige mensen vinden een kerkdienst bij zonsopgang op Pasen zo prachtig. Luister! God toonde aan de profeet Ezechiël in een visioen de zonden van zijn volk — een profetie voor onze tijd! God zei tot Ezechiël: „Hebt gij dat gezien, mensenkind? Nog grotere gruwelen dan deze zult gij zien [Ezechiël had zojuist in een visioen de afgodendienst van het belijdende volk van God gezien]. Toen bracht Hij mij [in een visioen] naar de binnenste voorhof van het huis des Heren. En zie . . . tussen de voorhal en het altaar, waren ongeveer vijfentwintig mannen … met hun gezicht naar het oosten, en zij bogen zich in de richting van het oosten neer voor de zon. Hij zeide tot mij: Hebt gij dat gezien, mensenkind? Was het.. . nog niet genoeg om de gruwelen te doen, die zij hier bedrijven . . . ? Daarom zal Ik in grimmigheid met hen handelen. Ik zal niet ontzien en geen deernis hebben. Al roepen zij met luider stem aan mijn oren, toch zal Ik naar hen niet horen”! (Ezech. 8:15-18.) Ziet u om welke gruwel het hier gaat?
Precies dezelfde gruwel die elke paasochtend door miljoenen wordt bedreven: de kerkdienst bij zonsopgang — met het gezicht naar het oosten, waar de zon opkomt, eert men, in een kerkdienst, de zonnegod en zijn mythische, afgodische gemalin, de godin Isjtar. Misleid tot het geloof dat dit christelijk is, aanbidden miljoenen mensen ieder jaar met Pasen in precies dezelfde vorm de oude zonnegod Baal! In de hele Bijbel wordt dit onthuld als de meest gruwelijke van alle afgoderijen in de ogen van de Eeuwige Schepper!

Hoe Pasen in de kerk kwam

Dit is de oorsprong en vroege geschiedenis van Pasen.
Hoe is dit heidense feest nu in de officiële christelijke godsdienst geïnjecteerd ter vervanging van een instelling van God?
Alvorens in beknopte vorm het opzienbarende verslag van deze grote misleiding te onthullen, moeten eerst twee feiten goed in gedachten worden geprent.

Ten eerste, Jezus en de apostelen voorspelden, niet een algemene, wijdverspreide groei van de nieuwtestamentische Kerk, maar een afvallen van de waarheid door de grote meerderheid. In een profetie betreffende deze grote, algemene afval van het eenmaal overgeleverde geloof zei Paulus tot de Thessalonicenzen: „Het geheimenis [mysterie] der wetteloosheid is reeds in werking.” Dit was nauwelijks twintig jaar na het begin van de Kerk! Paulus doelde op dezelfde „Chaldeeuwse mysteriën” waarvan Pasen en Kerstmis de twee belangrijkste feesten zijn!

Ten tweede, ofschoon Jezus zei dat de poorten der hel nooit over zijn Kerk zouden zegevieren, wordt over haar in het Nieuwe Testament geprofeteerd dat zij slechts een „klein kuddeke” zou zijn — en nooit een grote, algemene volkskerk (Lukas 12:32). Dit zijn feiten die de wereld niet beseft!

Twee kerken: een valse en een ware

In de profetieën van het Nieuwe Testament komen twee kerken ter sprake. De ene kerk, een grote, machtige, universele kerk, een deel van de wereld, met haar politiek over vele naties heersend, en verenigd met het „Heilige Roomse Rijk”, wordt scherp in beeld gebracht in Openbaring 17.
Deze kerk wordt afgebeeld met grote pracht, met groot ritueel en vertoon, getooid in purper, scharlaken en goud — trots, werelds, arrogant. Zij wordt afgebeeld als een universele verleidster — alle Westerse naties zijn geestelijk dronken door haar valse doctrines; hun geestelijke waarnemingsvermogen is dermate door haar heidense leerstellingen en praktijken vertroebeld, dat zij niet in staat zijn duidelijk waarheid te onderscheiden! Zij pocht dat zij de ware Kerk is, maar zij is dronken van het bloed der heiligen die zij de marteldood heeft laten sterven!
Maar hoe kon zij, zoals in Gods Woord is voorspeld, de hele wereld misleiden? In elk geval is de protestantse wereld niet misleid!

Niet? Toch wel! Let goed op vers 5: het is een moederkerk! Haar dochters zijn ook kerken, die al protesterend van haar zijn uitgegaan, en zich daarom protestant noemen — maar in de grond zijn ze door heidense doctrine en praktijk met haar verwant! Ook zij maken zich tot onderdeel van deze wereld, en nemen actief deel aan haar politiek — precies het feit dat hun moeder tot „hoer” heeft gemaakt! Deze hele afvallige familie — een moeder met meer dan 400 dochterdenominaties, die onderling allemaal verdeeld zijn en doctrinair in verwarring verkeren, maar toch allemaal in de belangrijkste heidense doctrines en feesten zijn verenigd — heeft een familienaam! Zelf noemen zij zich „christelijk”, maar God noemt hen anders: „Geheimenis: het grote Babylon”!

„Babylon” betekent verwarring! God noemt mensen en dingen altijd volgens wat zij zijn! En wij zien hier dezelfde oude Babylonische mysteriën of geheimenissen, alleen nu onder de dekmantel „christendom” — in feite echter is het hetzelfde oude „Babylonische Mysteriën Systeem”. Maar waar was dan de ware Kerk?

De ware Kerk: klein en verstrooid

Is de ware Kerk van God, waarvan Jezus Christus het levende, leidinggevende Hoofd is, verdorven geworden — is zij vervallen tot het zojuist beschreven systeem? Beslist niet! De poorten der hel hebben nimmer over de ware Kerk van God gezegevierd, en zullen dat ook nooit! De ware Kerk is nooit gevallen! Zij heeft nooit opgehouden te bestaan!
Maar de ware Kerk van God wordt in de profetieën uitgebeeld als een „klein kuddeke”! Het Nieuwe Testament beschrijft deze Kerk als voortdurend vervolgd, en veracht door de grote volkskerken, omdat zij niet van deze wereld of haar politiek is, maar zichzelf onbevlekt van de wereld houdt! Zij heeft altijd de Geboden van God en het geloof van Jezus bewaard (Openb. 12:17). Zij heeft Gods Feestdagen gevierd, niet de heidense feestdagen. Zij is altijd van kracht voorzien door de Geest van God! Deze Kerk werd nooit de grote volkskerk in Rome, zoals de protestantse wereld meent! Deze Kerk heeft altijd bestaan, en bestaat ook vandaag! Waar ging zij dan heen? Waar was zij in de Middeleeuwen? Waar bevindt zij zich vandaag?
Houd steeds in gedachten dat deze Kerk nooit groot is geweest, nooit politiek krachtig, nooit een wereldbekende organisatie van mensen. Het is een geestelijk organisme, geen politieke organisatie. Zij is samengesteld uit allen van wie hart en leven door de Geest van God zijn veranderd, hetzij zichtbaar bijeengekomen, hetzij als verspreide individuen.
Gehinderd door voortdurende vervolging en tegenstand van de georganiseerde machten van deze wereld, is het moeilijk voor deze mensen om in een verenigd en georganiseerd verband bijeen te blijven.
Daniël profeteerde dat het ware volk van God zou worden verstrooid (Dan. 12:7). Ezechiël voorspelde het (Ezech. 34:5-12). Jeremia eveneens (Jer. 23:1-2). Jezus voorspelde het (Matth. 26:31). De apostolische Kerk werd al spoedig door vervolging verstrooid (Hand. 8:1).

Onbekend in de geschiedenis

In de seculiere geschiedschrijving van deze wereld zult u niet veel over dit ware Lichaam van Christus aantreffen! De wereld slaat weinig acht op, en herinnert zich niet lang, de activiteiten van deze „kleine kudde”, die door de wereld wordt gehaat en geminacht, die door vervolging de wildernis is ingedreven, die altijd met tegenstand heeft te kampen en meestal is verstrooid! Maar er zijn in authentieke geschiedenissen genoeg verwijzingen naar haar die aantonen dat zij door alle eeuwen heen tot op vandaag is blijven voortbestaan!
De profetieën geven van deze Kerk een scherp beeld in het 12e hoofdstuk van Openbaring. Daar wordt zij getoond in haar geestelijke toestand, in de glorie en pracht van de Geest van God, maar in de wereld zichtbaar als een vervolgde Kerk, die de Geboden houdt, en die gedurende 1260 jaar, de hele Middeleeuwen, naar de wildernis was verdreven!
Reeds in Paulus’ tijd begon een groot aantal van degenen die te Antiochië, te Jeruzalem, te Efeze, te Korinthe en op andere plaatsen de diensten bezochten, afvallig te worden en zich van de waarheid af te wenden. Er ontstond verdeeldheid. Degenen die niet bekeerd waren, of zich van Gods waarheid en levenswijze hadden afgekeerd, maakten geen deel uit van Gods ware Kerk, ook al kwamen zij fysiek bijeen met hen die dat wel waren. Binnen deze zichtbare gemeenten was „het geheimenis der wetteloosheid” reeds in werking. Deze afval werd steeds groter! Rond het jaar 125 n.Chr. zette de meerderheid in de meeste gemeenten, in het bijzonder in die van heidense afkomst, vele van hun oude heidense geloofsstellingen en praktijken voort, hoewel zij beleden christelijk te zijn! Langzamerhand bleef een steeds slinkend deel van de zichtbare kerken die als „christelijk” bekendstonden, werkelijk aan God en zijn waarheid trouw. Nadat Constantijn in het begin van de vierde eeuw het beheer van de zichtbare, officiële Kerk in handen had genomen, werd deze zichtbare organisatie vrijwel totaal heidens, en begon allen die zich aan het ware Woord van God hielden te excommuniceren en te vervolgen! Tenslotte waren de ware christenen, die als enigen, zelfs als verstrooid volk, de ware christelijke Kerk vormden, gedwongen het rechtsgebied van Rome te ontvluchten teneinde God waarlijk te kunnen vereren! Aldus werd de zichtbare, georganiseerde Kerk, die zeer machtig werd, de valse Kerk — „de Grote Hoer” van Openbaring 17.

Geïnjecteerd in de Kerk

Niets illustreert dit feit levendiger dan de daadwerkelijke geschiedenis van het injecteren van Pasen in de Westerse Kerk.

Hier volgt in het kort deze geschiedenis, zoals die wordt weergegeven door de Encyclopaedia Britannica (11e editie, Vol. VIII, pp. 828-829):

„Er is geen indicatie voor de viering van het Paasfeest [„Easter”] in het Nieuwe Testament of in de geschriften van de Apostolische Vaders . . . De eerste christenen [de oorspronkelijke ware Kerk] bleven de joodse [d.w.z. Gods] feestdagen in acht nemen, ofschoon in een nieuwe geest, als herdenking van gebeurtenissen waarvan deze feestdagen een voorafschaduwing waren geweest. Aldus bleef men het Pascha vieren, verrijkt met een nieuw begrip, dat van Christus als het ware Paschalam en als de eerste vrucht uit de dood.
„Ofschoon de viering van Pasen [„Easter”] reeds vroeg in de praktijk van de Christelijke Kerk werd opgenomen, rees er spoedig aangaande de dag waarop de viering diende plaats te vinden een ernstig verschil van mening tussen de christenen van joodse en die van heidense afkomst, hetgeen tot een lange en. bittere controverse heeft geleid. Bij de joodse christenen … eindigde de vasten … op de 14e dag van de maan in de avond . .. ongeacht de dag van de week. De heidense christenen daarentegen [d.w.z. het begin van de Kerk van Rome, die heidense in de plaats van ware christelijke doctrines stelde] … koppelden de eerste dag van de week aan de opstanding, en hielden de voorafgaande vrijdag als de herdenking van de kruisiging, ongeacht de dag van de maand.
„In het algemeen gesproken hielden de Westerse [Katholieke] Kerken Pasen op de le dag van de week, terwijl de Oosterse Kerken [voor een deel bestaande uit hen die deel bleven uitmaken van de ware christelijke Kerk] de joodse regel volgden. [Dat wil zeggen, zij hielden het Pascha op de 14e dag van de eerste heilige maand in plaats van het heidense Paasfeest.]
„Polycarpus, de discipel van Johannes de Evangelist, en bisschop van Smyrna, bezocht in 159 [sic] Rome om met Anicetus, de bisschop van dat bisdom, over dit onderwerp te spreken, en drong aan op de traditie die hij van de apostelen had ontvangen om de 14e dag in acht te nemen. Anicetus wees dit echter af. Ongeveer veertig jaar later (in 197) werd de kwestie in een heel andere geest besproken tussen Victor, bisschop van Rome, en Polycrates, aartsbisschop van het proconsulaire Azië [het gebied van de gemeenten te Efeze, Galatië, Antiochië, Filadelfia, en de andere die in Openbaring 2 en 3 worden genoemd — de gemeenten die door de apostel Paulus waren opgericht]. Deze provincie was het enige gebied van het Christendom waar men nog aan het joodse gebruik vasthield. Victor eiste dat iedereen het gebruik dat te Rome in zwang was zou overnemen. Polycrates weigerde vastberaden hiermee in te stemmen, en droeg vele gewichtige redenen aan voor het tegendeel, waarop Victor stappen ondernam om Polycrates en de Christenen die zich aan het Oosterse gebruik bleven houden [d.w.z. die op Gods weg bleven, zoals Jezus, Petrus, Paulus en de hele vroege ware Kerk] te excommuniceren. Van daadwerkelijke maatregelen om het decreet van excommunicatie op te leggen werd hij echter [door andere bisschoppen] weerhouden … en de Aziatische gemeenten handhaafden ongehinderd hun gebruik. Van tijd tot tijd deed het joodse [ware christelijke Pascha] gebruik zich nadien opnieuw gelden, maar nooit in zeer grote mate.

„Een definitieve regeling van het dispuut was een der redenen die Constantijn ertoe bewoog in 325 het Concilie van Nicea bijeen te roepen. Toentertijd waren de Syriërs en de Antiochiërs nog de enige verdedigers van de viering op de 14e dag. De beslissing van het concilie was unaniem dat Pasen [„Easter”] op zondag gehouden moest worden, en wel in de gehele wereld op dezelfde zondag, en dat ‘niemand voortaan de verblindheid der Joden mocht navolgen’. [Dat wil in duidelijke taal zeggen, dat de Kerk van Rome besliste dat het niemand was toegestaan de weg van Christus te volgen — de weg van de ware christelijke Kerk!]
„ … De weinigen die zich naderhand afscheidden van de eenheid van de kerk [van Rome], en zich aan de 14e dag bleven houden, werden ‘Quartodecimani’ genoemd, en het geschil zelf staat bekend als de ‘Quartodecimaanse controverse’.”

Zo ziet u hoe de politiek georganiseerde kerk te Rome tot grote omvang en macht uitgroeide door het overnemen van populaire heidense praktijken, en hoe zij langzamerhand de ware leer, doctrines en praktijken van Christus en de ware Kerk, voor wat betreft de collectieve uitoefening ervan, uitroeide.

De eerste historische verslagen

De vroege Kerk van God in nieuwtestamentische tijden werd geleerd dat Jezus drie dagen en nachten in het graf doorbracht — dat Hij aan het eind van de derde dag na de kruisiging opstond. De kruisiging vond plaats op woensdag 25 april, 31 n.Chr.
Het Pascha werd jaarlijks gevierd, op de avond van Christus’ dood, op 14 Nisan van Gods heilige kalender. Deze nieuwtestamentische praktijk vond in het Westen algemeen navolging tot kort na de dood van de apostel Johannes. In het Oostelijke Romeinse Rijk bleef de juiste praktijk veel langer voortbestaan.

Nu volgt wat er in het Oosten gebeurde!
Halverwege de tweede eeuw n.Chr. vond er een kalenderwijziging plaats, waarna allerlei nieuwe ideeën in de officiële christelijke wereld werden geïntroduceerd. De ware christenen die Jeruzalem waren ontvlucht „bleven de joodse cyclus gebruiken [d.w.z. Gods methode om volgens de heilige kalender het Pascha te berekenen], totdat de bisschoppen van Jeruzalem die uit de besnijdenis waren, werden opgevolgd door andere die niet uit de besnijdenis waren [onbekeerde heidenen — en] … zij begonnen andere cyclussen uit te denken” (Bingham, Antiquities of the Christian Church, p. 1152).
Dezelfde schrijver vervolgt: „Wij zien dat in deze tijd [midden tweede eeuw] de joodse rekenwijze [bepaald door Gods kalender die de Joden nauwgezet hadden bewaard] algemeen werd verworpen door de… kerk, en toch werd er geen zekere kalender voor in de plaats gesteld . ..”
Op deze wijze werd het Pascha — soms het Laatste Avondmaal of de Eucharistie genoemd — langzaam maar zeker verworpen.

Het Laatste Avondmaal op zaterdag!

Vergeet niet dat tot op die tijd de Gemeenten van God algemeen wisten dat Jezus na drie dagen was opgestaan — op zaterdagavond vlak voor zonsondergang.
Met de afwijzing van Gods heilige kalender begonnen velen in de officiële christelijke wereld te doen wat hun juist scheen. Niet alleen begonnen zij de jaarlijkse datum van het Pascha verkeerd te berekenen, maar in het Oosten begonnen zij het Pascha zelfs wekelijks te houden, op zaterdag, de sabbat! Hier is het bewijs:
Gedurende meer dan 200 jaar was deze gewoonte algemeen gebruikelijk in de Oosterse kerken. De kerkhistoricus Socrates schreef in zijn Ecclesiastical History, boek V, hoofdstuk 22: „Terwijl derhalve sommigen in Klein-Azië de bovengenoemde dag hielden [hij bedoelt dat sommigen het Pascha evenals de apostelen op de 14e Nisan bleven vieren], hielden anderen dit feest inderdaad op de Sabbat. ..” Met „sabbat” bedoelen alle vroege schrijvers de zaterdag!

Deze gewoonte om „het Laatste Avondmaal” op zaterdag te houden was zo algemeen dat hij vervolgt: „Want hoewel bijna alle kerken in de gehele wereld de heilige mysteriën op de sabbat van iedere week vieren, zijn desalniettemin de christenen van Alexandrië en in Rome, ter wille van een of andere oude traditie, hiermee opgehouden.”

Ziet u de werkelijke betekenis van dit citaat?

Het Pascha werd van een jaarlijkse herdenking van de dood van Christus getransformeerd in een wekelijkse herdenking van zijn opstanding, die op zaterdag plaatsvond. Deze wekelijkse „pascha’s” werden „de heilige mysteriën” genoemd. Een van deze oude mysteriën was Pasen (het feest van Easter).

Dit Pasen (Easter) viel niet plotseling uit de lucht. Het sloop langzaam binnen, onder het mom van een christelijk gebruik.

Velen hielden zich nog altijd trouw aan de praktijk van de oorspronkelijke ware Kerk. Anderen begonnen elke zaterdag „de heilige mysteriën” te houden, ter ere van, zo dachten zij, de opstanding van Jezus Christus. Maar hoe nu zouden de valse leraars de wetenschap dat Jezus drie dagen en drie nachten in het graf lag veranderen?

De „Goede Vrijdag-Paaszondag”-traditie

Laten wij hier goed bij stilstaan! Door de Syriac Didascalia, samengesteld kort voor de tijd van Constantijn, hebben wij een verslag van wat er in die vroege dagen plaatsvond. Valse leraars begonnen de drie dagen en drie nachten op de volgende handige manier te interpreteren:
Zij beweerden dat Jezus, volgens hen op vrijdag, gedurende ongeveer zes uur aan het kruis heeft geleden. De uren daglicht van negen uur ’s morgens tot twaalf uur ’s middags telden zij als één dag. De uren van twaalf tot drie ’smiddags (toen het land verduisterd was) rekenden zij als de eerste nacht. Vervolgens werd de tijd van drie uur ’s middags tot zonsondergang gerekend als de tweede dag. De nacht van vrijdag op zaterdag werd de tweede nacht; zaterdag overdag de derde dag; en de nacht van zaterdag op zondag de derde nacht.
Een buitengewoon handige redenering — en een zeer groot aantal mensen werd erdoor misleid! Deze valse dienaren verdraaiden de waarheid dat Jezus gedurende de tijd van drie dagen en drie nachten in het graf was.

Zo werd het idee van een opstanding op zondag voor het eerst in de kerken geïnjecteerd. Zie nu wat er verder gebeurde.

Paaszondag begint te Rome eerder

Sprekend over degenen die het Pascha niet waarnamen in overeenstemming met de praktijk van de apostelen schreef Irenaeus, die aan het einde van de tweede eeuw leefde, aan bisschop Victor van Rome: „Wij bedoelen Anicetus, en Pius, en Hyginus, en Telesphorus, en Xystus. Zij hielden het [het ware Pascha op de 14e Nisan] niet, en stonden het degenen na hen ook niet toe” (Nicene and Post-Nicene Fathers, Vol. I, p. 243).
Wie waren deze mannen? Bisschoppen van de kerk te Rome! Dit is het eerste verslag, door een Katholiek, van het feit dat de Romeinse bisschoppen niet langer het Pascha op de juiste door God gegeven tijd hielden, maar op zondag!
Het was bisschop Xystus (ook wel gespeld als Sixtus) van wie als eerste wordt getuigd dat hij de juiste viering van het Pascha verbood, en dat hij jaarlijks op zondag de heilige mysteriën vierde. Irenaeus verklaart voorts over hem dat zijn leer in directe „tegenstelling” was met de praktijk van de rest van de kerken. Bisschop Sixtus leefde aan het begin van de tweede eeuw, niet lang na de dood van de apostel Johannes.

Let er tevens op dat de paaszondagtraditie niet in de jaren 60 n.Chr. met Petrus of Paulus begon, maar in de tweede eeuw met Sixtus!
Dit is de verbazingwekkende oorsprong van paaszondag in de Westerse kerken. Naast deze praktijk werden „de heilige mysteriën” eveneens iedere zondag gevierd!

De Romeinen verdeeld

Vanzelfsprekend verdeelde de invoering van deze gewoonte de christenen te Rome. De katholieke historicus Abbé Duchesne schreef: „Er waren in Rome destijds vele christenen uit Azië [de Kerk van God te Rome was immers gesticht door mensen uit Klein-Azië, waar Paulus predikte] en de eerste pausen, Xystus en Telesphorus, zagen dat zij ieder jaar hun Pasch [het ware Pascha] hielden op dezelfde dag als de Joden. Zij hielden in stand wat juist was. Het werd hun toegestaan … hoewel de rest van Rome een ander gebruik hield” (The Early History of the Church, Vol. I, p. 210).

Dit zijn opzienbarende feiten, maar ze zijn waar! Het is tijd dat wij ervan op de ‘hoogte zijn!

Irenaeus schreef nog meer inzake de viering van Pasen in Rome en elders: „Maar Polycarpus was bovendien niet alleen door de apostelen geïnstrueerd, en kende velen die Christus hadden gezien, maar hij was ook door de apostelen in Azië benoemd tot bisschop van de Kerk van Smyrna.. . Ook was hij in Rome ten tijde van Anicetus [bisschop van Rome, 155-166 n.Chr.] en hij zorgde ervoor dat velen zich afwendden van de . . . ketterijen tot de Kerk van God, door te verkondigen dat hij deze ene en zuivere waarheid van de apostelen had ontvangen …” Tijdens zijn verblijf in Rome besprak Polycarpus met de Romeinse bisschop de zaak omtrent Pasen.
Irenaeus vervolgde: „Want Anicetus kon Polycarpus er niet van overtuigen het [het Pascha] niet te vieren, omdat deze het altijd had gevierd tezamen met Johannes, de discipel van onze Heer, en met de rest van de apostelen met wie hij in contact stond; en evenmin overtuigde Polycarpus Anicetus ervan het wel te vieren, die zei dat hij gebonden was de gewoonten van de presbyters vóór hem na te volgen” (Eusebius, Ecclesiastical History, boek V, hoofdstuk 24; in: Nicene and Post-Nicene Fathers, Vol. I, p. 244).

Vals visioen

Kort na het vertrek van Polycarpus verscheen er een verbazingwekkende brief — volgens vele geleerden een opzettelijke vervalsing. In deze brief wordt gezegd: „Paus Pius, die rond 147 leefde, maakte een decreet, dat de jaarlijkse plechtigheid van het Pasch [het Griekse woord voor Pascha] gehouden moet worden op de dag des Heren [zondag] en als bevestiging hiervan beweerde hij dat Hermes [Hermas], zijn broer, die destijds een voorname leraar bij hen was, deze instructie had ontvangen van een engel, die gebood dat alle mensen het Pasch op de dag des Heren moeten houden” (Joseph Bingham, Antiquities of the Christian Church, pp. 1148-1149).
Over deze zelfde mystificatie lezen wij in Apostolical Fathers van James Donaldson, pagina 324: „Een van de brieven verzonnen namens Pius, waarvan ene Hermas [Hermes] als auteur wordt genoemd; en er wordt gesteld dat er in zijn boek door middel van een engel een gebod werd gegeven om het Pascha op zondag te vieren.”
Als deze brief een opzettelijke vervalsing was, was hij verzonnen na de tijd van Polycarpus in een poging gewicht te geven aan de gewoonte van Anicetus, de bisschop van Rome, die de zondagse viering van de Eucharistie of het Pascha handhaafde. Was het geen vervalsing, dan was Pius zelf de auteur van deze misleidende brief. (Pius overleed kort voor het bezoek van Polycarpus aan Rome.)

Constantijn — de man met macht

Vervolgens riep Constantijn het eerste algemene concilie van de officieel christelijke wereld bijeen. Het Concilie van Nicea besloot, op zijn gezag, dat Pasen op zondag moet worden gevierd en dat het Pascha moet worden verboden!
Ongeacht deze beslissingen bleven velen getrouw. Daarom vaardigde Constantijn een edict uit waarin werd verklaard: „Wij hebben dienovereenkomstig opdracht gegeven dat u alle gebouwen waarin u uw bijeenkomsten pleegt te houden zullen worden ontnomen . .. hetzij openbare hetzij particuliere” (Life of Constantine, boek III).

Pasen nog steeds op verschillende zondagen

Ofschoon iedereen nu was gedwongen Pasen te vieren dan wel de stedelijke gebieden van het Romeinse Rijk te ontvluchten, waren de kerken nog altijd verdeeld over de precieze zondag voor Pasen. Zie hoe groot de verwarring werd:

„Maar niettegenstaande alle pogingen die toen of later in het werk werden gesteld, bleven gedurende vele eeuwen hierover grote verschillen in de kerk bestaan. Want de kerken in Groot-Brittannië en Ierland stemden niet overeen met de Romeinse kerk wat het vieren van Pasen op dezelfde zondag betreft, tot ongeveer het jaar 800. Evenmin werd in Frankrijk de Romeinse wijze volledig geaccepteerd, totdat het daar door het gezag van Karei de Grote werd geregeld …” (Bingham, Antiquities of the Christian Church, p. 1151).

Dit zijn verbazingwekkende feiten — maar zij zouden uw ogen voor de waarheid moeten openen! Het is hoog tijd dat wij precies vernemen wat er de afgelopen 1900 jaar is gebeurd met het Evangelie van Jezus Christus en met de gebruiken van de nieuwtestamentische Kerk van God.

Ware christenen hielden het Pascha

Het Nieuwe Testament openbaart dat Jezus, de apostelen en de nieuwtestamentische Kerk, zowel degenen van Joodse als zij van heidense geboorte, Gods sabbatten en Gods feestdagen hielden — de wekelijkse en de jaarlijkse! Lees met aandacht Handelingen 2:1; 12:3-4 (denk eraan dat het woord ‘paasfeest’ hier een onjuiste vertaling is en dat het het oorspronkelijk geïnspireerde ‘Pascha’ dient te zijn); 18:21, Statenvert.: 20:6, 16; 1 Korinthe 16:8.
Eusebius, historicus van de vroege eeuwen van de Kerk, spreekt over de ware christenen die het Pascha vierden op de 14e Nisan, de eerste maand van de heilige kalender.
„In die tijd ontstond een kwestie van niet gering belang. Want de parochies in heel Azië, die van een oudere traditie zijn, beweerden dat de veertiende dag van de maan, op welke dag de Joden was geboden het lam te offeren, gehouden moest worden als het feest van het pascha van de Verlosser … de bisschoppen van Azië besloten, onder leiding van Polycrates, zich te houden aan het oude gebruik dat hun was overgeleverd. Zelf bracht hij, in een brief die hij aan Victor en de kerk van Rome richtte, de traditie die hem was overgeleverd in de volgende woorden naar voren:
„‘Wij houden de juiste dag; wij voegen niets toe, nemen evenmin iets weg. Want ook in Azië zijn grote lichten ingeslapen die zullen herrijzen op de dag van de komst van de Heer, wanneer Hij zal komen met de heerlijkheid van de hemel, en alle heiligen zal bijeenzoeken. Daaronder is Filippus, een der twaalf apostelen … en, bovendien, Johannes, die zowel getuige als leraar was, die heeft gerust aan de borst van de Heer … en Polycarpus in Smyrna, die bisschop was en martelaar; en Thraseas, bisschop en martelaar uit Eumenia … de bisschop en martelaar Sagaris … de gezegende Papirius, en Melito … zij allen hielden de veertiende dag van het pascha in overeenstemming met het Evangelie, in geen enkel opzicht afwijkend, maar in navolging van de regel van het geloof’ ” (Ecclesiastical History, boek V, hoofdstuk XXIII en XXIV).

Naarmate echter de valse, heidense kerk groeide in omvang en politieke macht, werden in de vierde eeuw decreten uitgevaardigd, waarin de doodstraf werd opgelegd aan christenen van wie werd ontdekt dat zij Gods sabbat of Gods feestdagen hielden. Tenslotte zijn vele christenen (die de ware Kerk vormden) om de ware weg van God te houden, gevlucht voor hun leven.

Maar een ander groot deel van de ware Kerk van God, dat er niet in slaagde te vluchten, maar toch trouw aan Gods waarheid bleef, betaalde met hun leven in een marteldood (Openb. 2:13; 6:9; 13:15; 17:6; 18:24). Gehoorzaamheid aan God hadden zij meer lief dan hun leven. U ook?
Maar gedurende alle generaties, gedurende iedere eeuw hielden vele ware christenen, al werden zij vervolgd, verstrooid, en niet door de wereld erkend, de ware Kerk van God in leven — de Kerk die is samengesteld uit degenen die de heilige Geest van God bezitten.

Wat God heeft geboden

De „communie”, ook wel genoemd „het heilig Avondmaal”, is in wezen het Pascha — zoals deze instelling meer terecht behoort te worden genoemd. Aangaande de viering van het Pascha, en iedere juiste praktijk, spoort Judas aan „tot het uiterste te strijden voor het geloof, dat eenmaal de heiligen overgeleverd is”.
Laten wij, nu wij de heidense oorsprong van de paasviering kennen, de wolk der onwetendheid verdrijven die hangt over de waarheid van het Pascha, de herdenking van Christus’ dood.
Laten wij nauwkeurig bestuderen op welke wijze Jezus deze instelling in acht nam; door zijn voorbeeld te volgen kunnen wij ons immers niet vergissen. In Lukas 22:14-20 lezen wij: „En toen het uur aangebroken was, ging Hij aanliggen … En Hij nam een brood, sprak de dankzegging uit, brak het en gaf het hun, zeggende: Dit is mijn lichaam, dat voor u gegeven wordt; doet dit tot mijn gedachtenis. Evenzo de beker, na de maaltijd, zeggende: Deze beker is het nieuwe verbond in mijn bloed, die voor u uitgegoten wordt.”

Let erop dat „het uur aangebroken was”, dat Jezus het ongezuurde brood en de wijn introduceerde. Het was op een bepaalde tijd — op een bepaald uur — dat Hij deze instelling hield als een voorbeeld voor ons.
Let er bovendien op dat Hij hun gebood het in acht te nemen: „Doet dit”! En waarom? „Tot mijn gedachtenis”, zei Jezus. Deze nieuwtestamentische wijze om het Pascha te houden stelde Hij in op die tragische avond, de avond voor zijn dood.

In het verslag van Mattheüs toont de Bijbel dat deze instelling plaatsvond op het tijdstip van het Pascha, „terwijl zij aten” (Matth. 26:2, 26). Jezus wist dat zijn tijd was gekomen. Hij was ons pascha, dat voor ons is geslacht (1 Kor. 5:7).
Het Pascha is altijd gehouden op de avond van de 14e van Gods eerste maand, volgens de heilige of joodse kalender. Het was tijdens de avond van de allerlaatste paschamaaltijd dat Jezus deze nieuwtestamentische symbolen — het ongezuurde brood en de wijn — introduceerde in plaats van het lam dat jaarlijks werd geslacht.
Vergeet niet dat Jezus gebood: „Doet dit tot mijn gedachtenis.” Waarom? Omdat het Pascha „voor altoos” was geboden.
Het Pascha moest, samen met de Dagen der Ongezuurde Broden, jaarlijks worden gevierd. „Gij zult deze inzetting onderhouden op haar vaste tijd, van jaar tot jaar” (Ex. 13:10). Jezus stelde ons een voorbeeld (1 Petr. 2:21), en Hij hield deze instelling eenmaal per jaar op dezelfde tijd (Lukas 2:41). Gesteld dat de Israëlieten in Egypte deze instelling op een andere dan de door God vastgestelde tijd hadden gehouden. Zij zouden dan niet zijn gered in die nacht dat de engel des doods door het land trok! God doet de dingen op tijd. Hij heeft ons voor deze instelling een precies tijdstip gegeven. Jezus stelde de nieuwtestamentische symbolen in „toen het uur aangebroken was”.

De instelling van nederigheid

In hun verslag beschrijven Mattheüs, Markus en Lukas het nemen van het ongezuurde brood en de wijn. Johannes vermeldt nog een ander onderdeel van deze instelling.
In het 13e hoofdstuk van Johannes zien wij dat Jezus onder de paschamaaltijd (vers 2), een doek nam (vers 4) en de voeten van zijn discipelen begon te wassen (vers 5).
„Toen Hij dan hun voeten gewassen had en zijn klederen aangedaan en weder plaats genomen had, zeide Hij tot hen: Begrijpt gij wat Ik u gedaan heb? Gij noemt Mij Meester en Here, en gij zegt dat terecht, want Ik ben het. Indien nu Ik, uw Here en Meester, u de voeten gewassen heb, behoort ook gij elkander de voeten te wassen; want Ik heb u een voorbeeld gegeven, opdat ook gij doet, gelijk Ik u gedaan heb” (Joh. 13:12-15).

Als er iemand zich misschien afvraagt of deze instelling een gebod is dat ook voor hem geldt, laat hem dan Mattheüs 28:19 en 20 opslaan. Hier zegt Jezus tot dezelfde discipelen: „Gaat dan henen, maakt al de volken tot mijn discipelen … en leert hen onderhouden al wat Ik u bevolen heb.” Zij moesten ons dus alle dingen die Jezus hun had geboden leren onderhouden!

Eenmaal per jaar gehouden in de apostolische Kerk

In 1 Korinthe 5:7 en 8 zegt Paulus tot de Korinthiërs: „Want ook ons [pascha]lam is geslacht: Christus. Laten wij derhalve [het] feest vieren, niet met oud zuurdeeg .. . maar met het ongezuurde brood van reinheid en waarheid.” En in het 11e hoofdstuk geeft hij aanwijzingen inzake deze instelling.
Sommige mensen begrijpen vers 26 verkeerd: „Want zo dikwijls gij dit brood eet en de beker drinkt . . .” Zij interpreteren dit alsof er staat: „Eet en drink het zo dikwijls gij maar wenst.” Maar dat staat er niet!
Er staat „zo dikwijls” gij dit onderhoudt, „verkondigt gij de dood des Heren, totdat Hij komt”. Ook Jezus gebood: „Doet dit, zo dikwijls gij die drinkt, tot mijn gedachtenis” (vers 25).

Wij doen dit ter nagedachtenis van de dood van Christus — als herdenking van zijn dood. Zoals u weet, worden herdenkingen jaarlijks gevierd, eenmaal per jaar, op de dag waarop de te herdenken gebeurtenissen hebben plaatsgevonden. Daarom onderhouden wij jaarlijks de herdenking van Christus’ dood. En even dikwijls als dat ieder jaar plaatsvindt moeten wij „de dood des Heren [verkondigen], totdat Hij komt”, door deze herdenking te houden.

Christus stelde dit in op de avond van zijn dood. Dat was op de 14e Abib, volgens Gods heilige kalender, aan het begin van de dag. God begint de dagen met zonsondergang, niet om middernacht. Dus later op diezelfde dag, nadat Jezus naar Gethsemane was vertrokken, leidde Judas Iscariot de groep die Jezus gevangen nam. Vervolgens werd Hij later op diezelfde dag gekruisigd, in het daglichtgedeelte van deze zelfde 14e dag van de maand Abib.

Door het voorbeeld van Jezus te volgen bij het onderhouden van deze heilige instelling op hetzelfde tijdstip als Hij dat deed — op precies hetzelfde tijdstip dat het Pascha voor eeuwig onderhouden moest worden — continueren wij de herdenking van zijn dood, jaarlijks, op de avond voor de kruisiging.

Er zijn altijd mensen die vragen stellen over de bedoeling van Paulus in de verzen 27-29 van 1 Korinthe 11. De apostel spreekt niet over het al of niet waardig zijn van een christen om van het pascha te nemen. Hij spreekt hier over de manier waarop dat gebeurt. Wij gebruiken het onwaardig als wij het verkeerd gebruiken, op de verkeerde manier. Als wij eenmaal de waarheid over de viering ervan hebben vernomen, en wij gebruiken het toch op enige andere tijd dan de door God ingestelde, dan gebruiken wij het onwaardig. Wij gebruiken het dus onwaardig als wij het lichaam en bloed van Christus niet accepteren. Laten wij daarom deze zeer heilige instelling niet gebruiken tot onze veroordeling, maar in plaats daarvan op een waardige manier!

Wat betekent „brood breken”?

Er zijn sommige kerkgenootschappen die in Handelingen 20:7 het bewijs lezen dat „het Avondmaal” op zondagmorgen moet worden gebruikt! Let erop dat dit na de Dagen der Ongezuurde Broden was (vers 6). Paulus sprak op een afscheidsbijeenkomst, niet op zondagmorgen, maar op zaterdagavond. Het was na middernacht (vers 7) dat zij brood braken, omdat zij honger hadden gekregen. En nadat zij „brood gebroken” en gegeten hadden, „sprak [Paulus] nog lang met hen, tot de morgenstond, en zo vertrok hij”.
Dit was dus een volkomen normale maaltijd!
Deze zelfde uitdrukking „brood breken” is te vinden in Handelingen 27:34 en 35: „Daarom spoor ik u aan voedsel te nemen .. . En terwijl hij dit zeide, nam hij brood . . . brak het en begon te eten.” Eveneens in Handelingen 2:46: „[Zij] braken het brood aan huis en gebruikten hun maaltijden met blijdschap.” Dit kan onmogelijk „het Avondmaal”, of, juister, het Pascha zijn geweest, want Paulus zegt dat als wij dat nemen om onze honger te stillen, wij het nemen tot onze veroordeling (1 Kor. 11:34). In die tijd „brak” iedereen brood op gewone maaltijden, omdat zij niet het soort brood hadden dat wij snijden. Jezus brak brood omdat het tijdens het paschamaal was.
Wij dienen terug te keren tot het geloof dat eenmaal is overgeleverd. Laten wij nederig en gehoorzaam deze heilige instelling onderhouden zoals ons is geboden, op de bijbelse tijd, na zonsondergang, op de 14e Abib volgens de heilige kalender.

.

Christenen hielden het Pascha

Jezus Christus hield het Pascha. Ook de apostel Johannes deed dat. En ook sommige christenen in Schotland deden dat tot zelfs in de 7e eeuw.
Deze informatie is afkomstig van niemand minder dan de gezaghebbende kerkhistoricus Beda. Zijn Ecclesiastical History of the English Nation zal veel mensen verbazen die denken dat Christus en de eerste apostelen Pasen vierden.
Beda schrijft dat „Johannes placht, in navolging van de gebruiken van de Wet, het Paasfeest [het Pascha] te beginnen op de avond van de veertiende dag van de eerste maand, of deze nu viel op de sabbat of op enige andere dag” (III, 25).

De apostel Johannes is de auteur van vijf boeken van het Nieuwe Testament en had een speciale band met Jezus gehad. Toch hield hij het Pascha op de 14e dag van de eerste maand (Nisan), precies zoals God dat ten tijde van Mozes heeft geboden. Dat is de heldere bewering van deze vroege katholieke theoloog!
Maar vanwaar had Johannes deze gewoonte? Van het voorbeeld van Jezus Christus! „Evenmin heeft onze Heer, de Schepper en Schenker van het Evangelie, het oude Pascha gegeten en het Sacrament van het Nieuwe Testament ingesteld, om door de Kerk ter herdenking van zijn lijden te worden gevierd op … [enige andere dag], dan de veertiende” (Eccl. History, III, 25).

Aldus herhaalt Beda wat de Bijbel zelf duidelijk zegt: dat Christus het oude Pascha gebruikte en vervolgens, op de 14e van de eerste maand, de nieuwtestamentische symbolen van het brood en de wijn invoerde.
Het gebruik om, naar het voorbeeld van Christus en Johannes, het nieuwtestamentische Pascha te gebruiken bleef eeuwenlang bestaan bij geïsoleerde groeperingen. Beda vertelt dat sommigen het in de 7e eeuw in Schotland nog altijd trouw hielden! (II, 19.)
.

Palmpasen en Pasenalle artikelen
.
VRIJESCHOOL in beeld: (Palm)pasen

.

1790

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

VRIJESCHOOL – Ritme (3-14/2)

.

Ritmen in de mens (2)

Het ritme van de week is een tijdsbestek dat veel minder een natuurgegeven is. Het is een heel innerlijk ritme, het is het meest cultuurgevormd ritme. Het heeft met de ziel te maken, voor zover dat vermenselijkt is door ons ‘ik’. Want het is het ‘ik’ dat de continuïteit van de zeven dagen moet scheppen.

Als tijdsritme, bewust gehanteerd, komt de week pas in Babylon en Chaldea voor het eerst op, op het moment dat in de mensheidsgeschiedenis, voor het eerst de verinnerlijking van de mensheid optreedt. Voor een kleuter is het ritme van de week nog niet te overzien, dat begint pas bij het basisschoolkind. Dat kan er innerlijk pas wat mee verbinden als het uit de boeken van Laura en Mary (door Laura Ingalls Wilder, uitg. Ploegsma) krijgt voorgelezen: wassen op maandag, strijken op dinsdag, verstellen op woensdag, karnen op donderdag, boenen op vrijdag, bakken op zaterdag en rusten op zondag. Het echt, bewust hanteren van de week dat komt nog weer later, eigenlijk pas goed in de volwassenheid.

Ondanks het feit, dat het aan de natuur zo moeilijk af te lezen is, – al kan men zeggen, dat het met de vier kwartalen van de maanfasen te maken heeft – is het toch een heel reëel en werkzaam ritme. De pogingen die in het verleden in Rusland en in Frankrijk zijn gedaan om een ritme van vijf of van tien dagen in te stellen zijn alle zeer snel mislukt. Wat gebeurt er in het tijdsbestek van zeven dagen? Men kan zeggen dat er in die periode een bepaalde ontwikkeling plaats vindt. Als iemand een vrij acuut zielenprobleem heeft, dan blijkt het goed te zijn om een aantal gesprekken daarover te voeren met steeds een tussenpoos van een week, niet langer, niet korter. Dat is net de tijd dat een gesprek zo heeft doorgewerkt, dat er een metamorfose in de gezichtspunten heeft plaatsgehad en het vruchtbaar is er dan weer mee verder te gaan. In een kortere tijd is dat nog niet gebeurd, in een langere tijd zou men net de aansluiting missen die een volgende metamorfose of ontwikkeling in kan leiden.

De zevenheid treedt overal in de wereld op, waar zich kwaliteiten openbaren. De wereld van de kwaliteiten is altijd zevenvoudig.
Op zeven manieren, in zeven aspecten kan een geestelijke werkelijkheid zich in de aardewereld openbaren. Er zijn zeven hoofdkleuren in de regenboog. De wereld van de tonen is zevenledig en het octaaf is een metamorfose van de oorspronkelijke eerste toon.

Men zou kunnen zeggen dat als een mens een week lang iets in zijn ziel ronddraagt, dat het in die zeven dagen door zeven aspecten heen heeft kunnen gaan en dan is het weer bij het uitgangspunt aangekomen, maar het is veranderd, het heeft zich ontwikkeld.

Elke dag in de week krijgt zijn eigen karakter, zijn kwaliteit door de plaats, de rangorde, die hij inneemt in de zeven. Die is vanuit de cultuur bepaald en die kan voor iedereen ook individueel weer anders gekleurd zijn. Men herinnert zich misschien dat voor het vosje in ‘De Kleine Prins’ van Antoine de Saint-Exupéry de donderdag zo’n bijzondere dag was, omdat dan de jagers ’s avonds met de meisjes in het dorp gingen dansen en dan kon hij wandelen tot aan de wijnbergen.
Voor sommige patiënten in mijn praktijk is de dinsdag een heel bijzondere dag, omdat ze dan hun schildertherapie hebben, daar leven ze de hele week naar toe. Overigens zijn de kunstzinnige therapieën typisch therapieën, die te maken hebben met het ritme van de week (één, twee of drie keer in de week), omdat ze uitgaan van de ziel die werkzaam wil worden. Een langere tussenpoos dan een week zou deze therapie zinloos maken, omdat dan de realiteit van de week als ontwikkelingsmoment van de ziel ontkend wordt. Het weekritme werkt scholend op de ziel. Men kan sommige bijeenkomsten beter één keer per week houden en dan een langere pauze inschakelen en weer hervatten, dan in eenzelfde tijdsbestek continu eens in de veertien dagen bijeen te komen.

Ondanks het feit, dat voor iedere individuele ziel de week weer verschillende kleuren heeft, is er toch ook een algemene wetmatigheid in te ontdekken. Zo kan men bijvoorbeeld wel zeggen dat het eerste deel van de week meer actief naar de wereld toegericht is, terwijl de tweede helft van de week toch al een meer beschouwelijk karakter heeft. De dinsdag is bijvoorbeeld een dag, waar je door kunt stoten, met alle gevaren van dien. Ook is het niet voor niets dat op de vrijescholen op donderdag de lerarenvergadering gehouden wordt. Ook kennen veel mensen het verinnerlijkende, bezinnende, terugblikkende karakter dat de zaterdag draagt.

De ‘Grote Week’

Het oerbeeld voor de kwaliteiten die de dagen van de week dragen, vindt men in de week van het jaar, de zogenaamde ‘Grote Week’, die aan Pasen voorafgaat.

Emil Bock brengt in zijn boek ‘Die drei Jahre’ de zeven dagen van de week in overeenstemming met de zevenheid van de voor ons blote oog waarneembare planeten. Zondag en maandag spreken voor zichzelf, Mars (Mardi) met dinsdag, Mercurius (mercredi) met woensdag, Jupiter (jeudi) met donderdag, Venus-Freya (Vendredi) met vrijdag en zaterdag-Saturnusdag.

Op maandag verdorde de vijgenboom in de lijdensweek, de oude spiegelende maanwijsheid; op dinsdag vonden de (Martiale) strijdgesprekken plaats met de Sadduceërs en de Farizeeërs en andere groeperingen, op woensdag, Mercurius-dag waarover we aan het begin al spraken, verraadt enerzijds Judas Christus, (hij ging als een dief naar buiten), anderzijds zalft Maria Magdalena Christus’ voeten; op donderdag het Avondmaal, een samenkomst van de twaalf met de dertiende. Een nieuwe wijsheid wordt hen in het cultische avondmaal geopenbaard; op vrijdag verschijnt de liefde in zijn hoogste openbaring; op zaterdag de grote inkeer en dan gaat op paaszondag een nieuwe zon voor de mensheid op.

Vanuit deze oerbeelden kan men zich opnieuw op de week bezinnen. Men kan er pedagogisch mee gaan werken, en dat gebeurt ook veel. Men kan er in het gezin mee omgaan – wat kunnen zondagen uit je eigen kindertijd niet een basiskleur gehad hebben, die je er nu weer aan kunt geven – maar vooral in het persoonlijke leven kan men er bewust mee omgaan. De zondag wordt dan niet alleen de rustdag aan het eind van de week, maar hij kan uitgroeien tot het echte begin van de week, tot de kiemplaats, te vergelijken met het begin van de dag, van waaruit de hele volgende week tevoorschijn komt. Het ritme van de week is het ritme van de ziel, waar het ‘ik’ door de continuiteit van zeven dagen te scheppen, ontwikkeling in de ziel brengt.

Maandritme

Het ritme van de maand is weer een natuurlijk gegeven. De cyclus van de maan spiegelt zich erin. Na achtentwintig dagen is de maan door zijn twee tegengestelde fasen van wassen en afnemen, van zichtbaar en onzichtbaar worden heengegaan. De maan heeft met het leven, met groeiprocessen, met de wording van levende organismen te maken. Door het werk van de biologe Maria Thun is de samenhang van de maanstand in bepaalde tekens van de dierenriem en het tot ontwikkeling komen van bepaalde delen van de plant (de wortel, de stengel, het blad of de vrucht) wetenschappelijk aangetoond. In de twaalfheid van de dierenriem zijn viermaal drie tekens. Bij de ene drie groeit speciaal de wortel, bij de ander speciaal de stengel, bij de derde speciaal het blad en bij de vierde speciaal de bloem en de vrucht. Ook in het dierenrijk, vooral bij de lagere diersoorten, die in het water leven (denk maar aan de invloed van de maan op eb en vloed), zijn er talloze voorbeelden, dat in die dieren processen plaats vinden in samenhang met het achtentwintig-dagenritme. Opmerkelijk vooral bij de voortplanting, waar het nieuwe leven wordt geschapen. Ook de maandstonde, de menstruele cyclus van de vrouw met het gemiddelde van 28 dagen, herinnert daaraan. Nu kunnen we niet zeggen dat de maan die vrouwelijke cyclus of die dierlijke voortplanting bewerkt, maar we kunnen wel zeggen dat zij uit eenzelfde bron hun ritmen krijgen. Fysiologisch gezien kan men zeggen dat na een maand een nieuw gegeven in ons ecologisch lichaam is geïntegreerd, dat het vastgehouden wordt, en dat het tot een blijvend bestanddeel van het leven geworden is. In de geneeskunde maakt men daarvan gebruik bij het immuniseren. In de zuigelingenleeftijd krijgt het kind driemaal achtereen een injectie tegen DKTP, telkens met een tussenpoos van een maand. En dan nog eens na een half jaar. Merkwaardigerwijs wordt dat de ‘injection de rappel’, de herinneringsinjectie genoemd. Ons levenskrachtenorganisme is ons fysiologisch geheugen.

Als men een constitutionele therapie wil geven, dat wil zeggen een therapie waarmee je het hele organisme iets wilt ombuigen, een andere constitutie wilt scheppen, dan heb je daar vier à zes weken voor nodig. Dat het zit en erin blijft, dat het beklijft. Het levende organisme moet minstens eenmaal de maandcyclus zijn doorgegaan en weer opnieuw begonnen, dan beklijft de therapie, dan kan het lichaam het onthouden. Dat geldt niet alleen fysiologisch maar ook psychologisch.

Als men vier weken achtereen op een bepaald moment van de dag een bepaalde handeling heeft verricht (bijvoorbeeld een kopje koffie gedronken of de planten water gegeven of een bepaalde spreuk voor zichzelf heeft gedacht) dan zal daarna op dat moment van de dag, als men het niet doet, uit de diepten van het organisme een onrust opstijgen. Er komt wat in beweging en men denkt: wat moest ik ook al weer? Dat is wat wij gewoonte noemen. Ons ecologisch lichaam, ons levenskrachtenorganisme is ook ons gewoontelichaam. Als het het ‘ik’ lukt door een tijdsbestek van een maand een continuïteit in de tijd te scheppen, dan werkt dat versterkend op ons levenskrachtenorganisme. Als het lukt om bijvoorbeeld door zo’n periode heen één letter in het handschrift te veranderen dan is dat gezondheidsbevorderend, het heeft een werking tot in ons gezondheidslichaam. Willen bepaalde innerlijke oefeningen werkelijk zin hebben, dan moet je die vier weken volhouden en dan merk je dat je gaat veranderen.

Wil iets levende werkelijkheid in ons worden, wil iets in ons wortel schieten, dan moeten we er zeker een maand mee bezig zijn. Daarom duurt de islamitische vastentijd ook een maand. We gaan door vier adventsweken naar Kerstmis toe. Stap voor stap, week na week wordt er wat meer licht in ons ontstoken, en met Kerstmis branden uiteindelijk alle lichten in de kerstboom.

Van maand tot week is weer een verhouding van 4:1. De maand is nog heel ver voor ons, het is nog een gegeven dat van buitenaf op ons toekomt, maar wij kunnen hem innerlijk ontmoeten door viermaal vier weken lang een aanzet te maken. Dan ontmoeten die maand en week elkaar in ons, zoals de ademhaling en de bloedsomloop.

Jaarritme

Tenslotte het ritme van het jaar. Dat is het ritme dat te maken heeft met ons fysieke lichaam. Het duurt ook een klein jaar (tien maanmaanden) voordat het fysieke lichaam zover is dat het geboren kan worden. Het duurt ook een jaar voordat er fysiek gesproken weer iets nieuws kan beginnen. Het is bekend dat men na een operatie, (een ingreep in het fysieke lichaam) een jaar nodig heeft voordat men werkelijk over de gevolgen daarvan is heengegroeid. Ik heb van kunsttherapeuten gehoord, dat bijna op de dag af een jaar na zo’n ingreep, patiënten plotseling een doorbraak hadden naar een nieuwe mogelijkheid.

Als iemand aan drugs verslaafd is en werkelijk serieus wil afkicken, dan heeft hij daar een jaar knokken voor nodig, omdat de effecten van die drugs tot in zijn fysieke lichaam aanwezig zijn en het een jaar duurt voordat ze er echt uit zijn. Een ontwenningskuur, die korter dan een jaar duurt, is een illusie, omdat men voorbijgaat aan de werkelijkheid van het ritme van het fysieke lichaam. Dat ritme is een jaar.

Het is duidelijk dat het voor ons ‘ik’ heel moeilijk is om de continuiteit van iets gedurende een jaar vol te houden, bewust althans. En toch kan men beginnen met het ritme van het jaar te leven. In de verschillende perioden van het jaar ben je in staat tot andere dingen. In het najaar kun je besluiten nemen, plannen voor een langere tijd maken, de toekomst vormen. Maar in het voorjaar en de voorzomer heb je de invallen van wat je zou kunnen gaan doen, dan ontmoet je de mensen die je op ideeën brengen. Laat dat maar even sudderen en pak het in het najaar weer op. In de zomer heb je de waarnemingen, de belevenissen in de natuur, de ‘Gesichter’ zoals Rilke het noemt. Daar moet je op zo’n moment niet teveel mee willen, niet te veel over filosoferen; als je in de winter bent gekomen, is dat voeding voor je ziel, dan kun je daarover nadenken, en worden de ideeën erbij gevoegd.

Zo kan men langzamerhand thuis raken in de zielengeografie van het jaar en merken dat men op bepaalde momenten van het jaar voor heel bepaalde activiteiten de wind mee heeft en op andere momenten de wind tegen. Zo krijgt het jaar een structuur. En het blijkt dan dat net zoals de dag vier karakteristieke momenten heeft waarop men kan letten, net zoals een maand door zijn vier weken bewust gemaakt kan worden, ook het jaar viergeleed is. Op één grote in- en uitademing van de natuur in het jaar kan de mens vier hartslagen voltrekken in de grote christelijke jaarfeesten: Pasen, Midzomer (Sint -Jansfeest), Michaëlsfeest en Kerstmis. De grote ademhaling kan de mens ontmoeten door daarin vier cesuren te leggen, vier bezinningsmomenten waardoor hij dat natuurlijke gebeuren tot een cultuurgebeuren maakt.

Pasen

Pasen is het feest waar de ritmen van het jaar, maand, en week en dag samenkomen. In het jaarverloop is het de lente waarin Pasen wordt gevierd. De week wordt bepaald door de volle maan. In de week is het de zondag en in deze zondag zelf ligt een heel bijzonder moment bij de zonsopgang.
Kerstmis is het feest van Middernacht. Het St.-Jansfeest is het feest dat je midden op de dag viert. In de Michaëlstijd en in de tijd daarna gaat het om het eind van de dag; denk maar aan St.-Maarten.

Pasen is het feest van de ochtend. Men hoeft daar maar de evangeliën op na te lezen, dat begint altijd met: ‘In de vroege morgen van de eerste dag der week…’. Dat is het moment waar voor de aarde iets nieuws begint. Waar de genezing inzet. Waar de moed voor de toekomst leven kan. Dat is het moment waar de wereld weer jong wordt, waar de hoop leeft. Ik beschreef in Jonas 15*, dat Mercurius het wezen is dat door het ritme de genezende krachten impulseert. In de middeleeuwen bestond de uitdrukking: Christus verus Mercurius, Christus is de eigenlijke genezer. Het in de aardewereld werkzaam worden van deze genezende, vernieuwende kracht leeft in het bijzonder in ons bewustzijn als de ritmen van dag, week, maand en jaar samenklinken: dat is met Pasen.

.

Joop van Dam, Jonas 16, 04-04-1980

.

*deel 1

Ritme: alle artikelen

.

Pasen: alle artikelen

.

1527

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

 

VRIJESCHOOL – Jaarfeesten – Pasen (42)

.

De onzelfzuchtigheid van de paashaas

 

Een bruine langoor die met grotesprongen kris-kras door het veld springt. In de jacht offert hij zich op door de achtervolging van een soort­genoot over te nemen. Hij heeft geen hol om zich te beschermen – de hemel is zijn dak. Dat is het beeld dat de haas bij ons oproept. Wat heeft het symbool van de onzicht­bare haas die eieren verstopt met Pa­sen ons nog meer te zeggen?

Wie dagelijks met jonge kinderen bezig is, leeft te midden van een beeldenwereld die voor hen heel reëel is. Als volwassene ga je je afvragen waar die beelden die je tegenkomt in gezegden, kinderspelen en sprookjes voor staan. Meestal moet je voor uitleg te rade gaan bij mensen die zich in de symbolenwe­reld verdiept hebben. De meest uitgebreide uitleg over het symbool ‘haas’ heb ik gevon­den in een boek getiteld De symboliek van Haas en Anjer van CA. Wertheim Aymès en dr. P. van Schilfgaarde. In de inleiding wordt allereerst op het wezen van een symbool ingegaan en wel met een citaat van Goethe: ‘Het Ware, een met het Goddelijke, kunnen wij nooit rechtstreeks vatten; wij zien het slechts in een afglans, een voorbeeld, een symbool, in afzonderlijke en verwante verschijningen; wij worden het gewaar als onbegrijpelijk leven en kunnen ons niet onttrekken aan het verlangen het toch te begrijpen’.

Het woord ‘symbool’ stamt af van het Griek­se woord ‘symballein’ – letterlijk vertaald ‘samenwerpen’. Van dezelfde stam komt para­bel – gelijkenis. In de diepste betekenis wordt bedoeld dat het zinnelijke en het bovenzin­nelijke bij elkaar gebracht worden, terwijl in aardse betekenis het begrip ‘symballein’ werd gebruikt voor het op geheime wijze sa­menvoegen van twee delen. Een vertrouwelij­ke brief bijvoorbeeld, waarvan het de bedoe­ling was dat anderen hem niet konden lezen schreef men veelal op een strook, gewikkeld om een staaf van bepaalde dikte. De ontvan­ger kon de brief dan alleen lezen, als hij de beschreven strook weer om een staaf wik­kelde van dezelfde dikte die hem van tevoren bekend moest zijn. Dan brachten de standen der letters dezelfde woorden weer bijeen. Een symbool is dus een helft, die aansluit op een andere helft, zijn wederhelft. Op soortgelijke wijze worden denkbeelden samengebracht met beelden uit de zintuigelijke wereld. Die beelden, aan de natuur ont­leend, worden dan tot zinnebeelden, waarbij sprake is van herkenning. Vandaar, dat echte symbolen duurzaam zijn, en dat dezelfde symbolen onafhankelijk van elkaar in ver­schillende tijden en bij ver van elkander le­vende volken kunnen optreden.

Een zoeloesprookje ‘De behekste boom’ geeft ons inzicht in de symboliek van de haas. Een Zoeloekoning belooft zijn beeld­schone dochter aan diegene die de kwaadaar­dige otter kan vernietigen die tussen de wor­tels van een boom in zijn tuin huist. De eer­ste die een poging waagt is de olifant. Hij vult zijn slurf en spuit met kracht het water tussen de wortels, maar zonder succes. Dan komt de slang die met listigheid sissend om de stam kronkelt maar de otter blijft blazend zitten in zijn hol en komt niet tevoorschijn. Tenslotte probeert de haas het en dansend lokt hij de otter naar buiten zodat die gevan­gen kan worden. De haas vertegenwoordigt het hogere bewustzijn, in staat boosaardige krachten te bedwingen.

Waarom de haas als symbool van het hoger bewustzijn, het ik?
De haas is uitgerust voor de nacht. Dan is hij actief met zijn goed ont­wikkelde zintuigen. Hij wordt wakker bij het minste gerucht, is niet bang maar waakzaam, alert, snel.
Als zoogdier kent de haas de warmte van het bloed (het ik leeft in het lichaam), als knaag­dier vreet het aan (het ik vreet aan de levens­krachten), maar de haas doet niemand kwaad, eet alleen planten. (Het ik is onscha­delijk als het zich harmonisch kan ontwikke­len.) De haas is opofferend: achtervolgd door jachthonden en uitgeput zal een ai zijn plaats innemen en zich laten achtervol­gen. Tenslotte: de haas heeft geen hol. En zie hier het beeld: het ik is onzelfzuchtig, schaadt niemand, komt in actie voor zijn broeders en heeft geen tehuis op aarde, is al­tijd wakker om de mens de geestelijke wereld te laten zien.
De haas staat ook voor de liefde, te verstaan als natuurlijke èn hemelse liefde, waarbij vruchtbaarheid geestelijke vernieuwing aan­duidt. En zo zien we de haas overal opdui­ken: op een Griekse vaas uit de vijfde eeuw waar de ene man bij wijze van liefdesverkla­ring de andere een haas overhandigt, in het sprookje van Grimm van de hazenbruid, op Boeddhistische afbeeldingen waarin de Boed­dha na zijn aardse dood als haas in de maan kan worden geschouwd en bij ons met Pasen.
Het Ostarafeest, genoemd naar de Babylonisch-Assyrische godin Ostara, godin van lief­de, schoonheid en vruchtbaarheid werd ver­bonden met Ostern, Easter, Pasen, de Opstan­ding van Christus.
Een onzichtbare haas ver­stopt paaseieren. Talrijke weidevogels maak­ten immers gebruik van hazelegers om hun eieren in uit te broeden, dus de verbinding ligt voor de hand. De eieren zijn gekleurd met de kleuren van de regenboog als sym­bool yan een nieuw begin, van geestelijke le­venskiemen. In de kalkschil dragen zij de zon (dooier) en de maan (eiwit) maar we moeten ze zoeken – als we tenminste niet het haasje willen zijn.

pasen 24

stenen rozet in de kathedraal van Paderborn, Westfalen 

pasen 25

Griekse schaal, 6e eeuw v.Chr.

pasen 26

Leagros op Griekse schaal

Tineke Geus, ‘Jonas’17, 13 april 1984

 

Palmpasen/Pasen: alle artikelen

Jaarfeesten: alle artikelen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

 

 

VRIJESCHOOL – Jaarfeesten – rond Pasen

.

Twee feesten rond Pasen

Net als Pasen vieren we Pinksteren elk jaar op een andere datum, maar altijd op een zondag, 10 dagen na Hemelvaart.

Even bewegelijk verandert elk jaar weer de datum van Aswoensdag, zo’n 40 dagen vóór Pasen. Net daarvoor vieren we dan carnaval.

Twee feesten die mee-bewegen en twee feesten die 40 dagen van Pasen zijn verwijderd. Zouden beide feesten een samenhang hebben?

Het Pinksterfeest begint eigenlijk met “Luilak” (1 dag voor Pinksteren).

schema

Carnaval was een feest, waarbij men onwetend de erfelijke stroom voortzette. Hierbij speelde het onbewustzijn een rol.

Het specifieke karakter van “de reus” kan dit goed uitbeelden en deze wordt op carnaval nog steeds bezongen in het liedje:

Als de grote klokke luidt, de reus die komt uit.”

Maria spreekt echter heel anders erover, nl.: “Hoe zal dat wezen, daar ik geen man en bekenne?”
Dan is de bevruchting nog een tempelviering, geleid door ingewijde priesters. Later vervalt deze viering in een dronken daad met een niet herkenbaar, gemaskerd persoon.

Carnaval wordt gevolgd door een louteringstijd. Dan volgen de herdenkingen van de kruisdood van Christus. Zijn 40 dagen durende geestelijk-fysieke opstanding en Zijn verdwijnen uit de directe waarneembaarheid.

En dan Pinksteren. Ook van oorsprong een tempelviering, maar één, waarbij een zich door scholing gelouterd mens in een doodsslaap werd gebracht en weer werd teruggehaald in de aardse werkelijkheid, echter dan begiftigd met helderziende vermogens. Deze persoon werd “Luilak” genoemd en als pinksterbruid gevierd. Een merkwaardige polariteit wordt hier zichtbaar bij de twee feesten die zo sterk aan het paasfeest zijn gebonden. Twee keer wordt de bruid bevrucht.

Eén keer onbewust op lichamelijk niveau en één keer bewust op geestelijk niveau.

Het pinksterfeest
Het Pinksterfeest valt in een tijd, dat de kinderen onder invloed staan van de zich ompolende natuur buiten en in zich (zie schema jaarverloop). De natuur trekt de kinderen in de waarneming en bewegelijkheid. Zonder teugels, die hen bijsturen en richten, bestaat de neiging om op hol te slaan en zich chaotisch en impulsief uit te leven. Het traditionele Pinksterfeest kan dit patroon op feestelijke wijze ombuigen.

Luilak
De zaterdag voor Pinksteren wordt “luilak” gevierd. Er wordt dan voor dag en dauw opgestaan om langzaam in de toenemende helderheid van de beginnende dag mee “wakker” te worden. Het feestelijk geklingel van zilveren belletjes (verbasterd tot de huidige blikjes) helpt daarbij.

Gezamenlijk trekt men dan op blote voeten de natuur in. Die blote voeten mogen (soms maar even) de betrokkenheid met de oplevende natuur vergroten. De frisse dauw en het kriebelende groen zullen meestal tot een verwarmend huppelen verleiden en wat krijg je dan: ogen op steeltjes!

Pinkstertak
Wakker worden en ritmisch bewegen doen ze al vaak van zich uit, dus sluit je slechts aan bij het natuurlijk gebeuren en neem je die ochtend alleen iedereen mee in dit proces. Nu het richten. Van te voren wordt verteld, dat ze deze ochtend bloemen mogen plukken voor hun allerliefste(n). Dat kan bijv. moeder, vader, oma, opa, vriendinnetje of vriendje zijn. Maar!

Je gaat alleen die bloemen plukken, die bij je allerliefste passen! Je spreekt de kinderen zo aan, hun verworvenheden uit de rustige jaarhelft zinvol toe te passen. Ze moeten kiezen wie hun allerliefste(n) is of zijn én overdenken wat nu bij die mens(en) past. Ook moeten ze heel gericht om zich heen gaan kijken en selectief gaan plukken. Ter bekroning van deze ochtend wordt de uitverkorene bezocht en het veldboeket plechtig gegeven. De gehuldigde zet deze “eer”konde zeer opzichtig neer. Hier oefenen de kinderen iets, wat bij een echte verliefdheid al spontaan gebeurt, nl. het goede in de ander zien en waarderen. (Vroeger plukte men vaak een tak met bloemen, die aan de deur van het liefje werd bevestigd.)

Pinksterkransen 
De rest van de dag voor Pinksteren worden bloemenkransen gemaakt. Ieder kind gaat dan voor zichzelf en van papier de krans naar eigen keuze maken. Maar wat past er nu bij jezelf? Voor de meeste kinderen vormt dit géén probleem, maar kunnen ze dat maken? Het kan een waar vouw- en knipfeest worden, waar veel uitwisseling van vaardigheden bij komt kijken. Dan, als iedereen een zelfgemaakte bloemenkrans op het hoofd heeft, wordt gezamenlijk gewerkt aan de bloemenkrans voor de pinksterbruid. Ook wordt dan de papieren mantel met belletjes gemaakt. Wie zal het worden, morgen?

Pinksterbruid
Nadat men een ander en zichzelf heeft gehuldigd is er een zeker evenwicht ontstaan. De krans voor de pinksterbruid verbindt tenslotte allen in een gezamenlijk werkstuk.

En één kind mag die band tussen allen gaan vertolken.

Vroeger werd de pinksterbruid vaak al op luilakdag zelf gekozen, want die dag werden alle vuren in de haarden gedoofd.

De pinksterbruid mocht dan een nieuw vuur ritueel ontsteken (met vuurstenen en later direct aan de zon door een brandglas). Iedereen kreeg daarna een brandende spaan van dit vuur voor hun haard en die werd ook nog vaak door de pinksterbruid gegeven. Het hout werd verzameld door zingend de pinksterbruid rond te dragen, waarbij de complete tekst van “Hier is onze fiere Pinksterblom” de mensen aanspoorde hun hout hiervoor te geven. Helaas bestaat de noodzaak (en vaak de mogelijkheid zelfs) om de haard brandend te houden nauwelijks, dus heeft zo’n vormgeving aan het pinksterfeest nu nog maar weinig om het lijf. Gelukkig bestaat er ook nog een andere traditie.

Pinksterpaal
Een symbolisch gelijkwaardige vervanging en een in vele opzichten nog sterker sprekende traditie is, dat er geen hout wordt aangedragen als “de Pinksterblom” gezongen wordt, maar dat iedereen zijn bloemenkrans geeft. Dat gebeurt echter op pinksterdag zelf. Iedereen bevestigt zijn krans aan een reuzenkrans. Deze wordt dan door de pinksterbruid de hemel in gehesen aan een paal van 10 meter hoog! Daar, hoog in de lucht, lijkt de kleurenpracht wel samen te smelten in een vlammende kleurenkring, stralend als de zon.
Dan daalt de krans uit de hemel weer neer en krijgt iedereen van de pinksterbruid een stukje uit deze vlammenzee op het hoofd. Maar niet je eigen krans! Ze hadden hem weggeven en krijgen nu een nieuwe. En terwijl de jongsten gewoon lopen te stralen onder hun vlammende kroon uit de hemel, kijkt een ieder bij ieder toch nog even wie die van wie heeft.

En soms komt dan de brandende vraag aarzelend over iemands lippen: “Vind je hem mooi?”

M.Stoop, Leiden, nadere gegevens onbekend

.
Jaarfeesten: alle artikelen

 

1184

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

VRIJESCHOOL – Jaarfeesten – Pasen (42)

Pasen – feest van leven en vruchtbaarheid

Om nauwelijks een feest zijn zoveel gebruiken geweven op de hele wereld als om Pasen, als het belangrijkste feest van het kerkelijk jaar – in dat in drieërlei opzicht: terugblikkend wordt het afscheid van de winter vrolijk gevierd, met Pasen zelf staat het ei als actueel vruchtbaarheidssymbool op de voorgrond in vele gewoonten en symbolen en met het oog op hopelijk een goede oogst gedurende het jaar worden sommige paassymbolen met zegen brengende handelingen verbonden.

Paasvuren brengen vruchtbaarheid

Veel paasgebruiken zijn in de loop van de tijd in de vergetelheid geraakt; bij andere trad er een vermenging op van christelijke mythen met heidense gewoonten.
Zo wordt Pasen als het feest van de opstanding van Jezus en tegelijkertijd als vernieuwing van de natuur gevierd.
In voorchristelijke tijd kwamen de voorjaarsfeesten op de eerste plaats en dat niet zonder reden: in het oude Rome viel het nieuwjaarsfeest in maart en dus viel het samen met het ontwaken van de natuur.

Op Witte Donderdag – vaak al op de maandag ervoor – begint in veel streken het paasfeest. Het ei krijgt overal een bijzondere symbolische betekenis: zoals het kuiken uit het ei, zo verrijst Christus uit het graf.
Je mag echter – zoals in het Sauerland gebruikelijk is -nooit met ‘martelgereedschappen’ werken: (spijkers en hamer); tot de eigenlijke feestdag geen schoon hemd aantrekken, niet je haar kammen, geen dieren slachten en je moet door lawaaierige optochten met fakkellicht in de paasnacht de ‘geesten’ van de kou, van de winter en de verstarde natuur verdrijven.
Misdienaren in Rheinland gaan vandaag de dag* nog tegen de tijd dat de klokken gaan luiden met fluiten, ratels en kleppers door de straten, de plaats van de klokken innemend en ze willen kleine paasgeschenkjes hebben.

Globaal is Stille Zaterdag het einde van de Vasten en geeft dus aanleiding genoeg om zich op het vreugdefeest Pasen grondig voor te bereiden. Paaswielen worden met stro omvlochten en brandend de heuvels afgerold, net zo bekend zijn de paasvuren – symbolisch wordt daarbij de winter verbrand en het vuur geeft vruchtbaarheid aan de akker.
Gezegend paaswater helpt bij de persoonlijke wasbeurt en om de vastenvierders af te leiden en wat vrolijker te stemmen, zouden er nu nog pastoors zijn die aan de gelovigen in de kerkdienst vóór het feest paassprookjes zouden vertellen met vrolijke onderwerpen.

Metalen eieren luiden Pasen in
In het Maindal en de regio Fulda gaat de jeugd tegen Pasen met houten ratels lawaai makend door stegen en buurten om – zoals de sterrenzanger** in januari verzamelt – maar nu om eieren en zoetigheid op te halen. Overal kom je daar kransen uit bukshout gevlochten tegen  in de vorm van een kroon en versierd met een gouden metalen kruis. Versierd met o.a. bontgekleurde randen en slingers waaraan paaseieren hangen. Vaak wordt de kroon over een Mariabeeld bij de dorpsbron geplaatst.
Vaak hangt er ook een groen gevlochten streng waar je de plaats binnenkomet; in het midden ook weer van deze paaskronen.
Naast eierbomen in de plaats zelf begroeten vele gemeenten in het Fuldadal het binnenrijdende verkeer in de paastijd met guirlandes van groene struiktakken; er hangen aan kleurige linten vele metalen eieren aan die in de wind een kling-klangend geluid maken. Op deze manier begint Pasen.

Het is ondoenlijk om al de verschillende paasgebruiken op te tekenen, zoals bv. de paasnesten op palen met een haas of een kip daarin, zoals in Hohenlohe de gewoonte is.

Overal echter, ontstonden bijzonder veel gewoonten rondom het ei.

Paaseieren als kleine kostbaarheden
Symbool voor het leven was het ei al bij de oude Chinesen die ervan uit gingen dat de wereld eens alleen maar door water bedekt was, waaruit als ‘oercel’ het ei opdook, vast land werd en het leven liet ontstaan. Vast staat dat het ei overal als een symbool geldt voor de scheppingsgeschiedenis, als brenger van het leven en in vele landen als ‘zetel van de ziel’ werd gezien.
Eieren werden gebruikt als offergave bij huis- en dijkenbouw. Eieren golden en gelden als tover- en geneesmiddel tegen kwalen en blikseminslag, werden in de stal verstopt of op de graanakker als symbool van de vruchtbaarheid of daar na de oogst opgesteld, zoals dat nu nog gaat met struikjes uit dankbaarheid in het Welzheimer Woud.
Vaak voorkomend zijn de gebruiken om het ei waar het om de tover van de liefde gaat, daarop wijzen de eieren met spreuken die geschonken worden.
Maar niet alleen gelukwensen en toverspreuken weven zich rond de paaseieren. In ieder land, iedere streek hebben zich aparte gewoonten ontwikkeld die in ere worden gehouden om eieren te versieren.
In Tsjechië worden eieren beplakt met gestreken strohalmen; de Sorben gebruiken kras- en batiktechnieken; bij de Hongaren vind je gehaakte; met bloemmotieven; in Roemenië met voorstellingen van het Avondmaal, als wasbatik bekend. Op tentoonstellingen vind je eieren uit Polen met woldraden versierd; uit Slesië mobiles met eieren; uit Hessen waarop heel klein geschreven is, iconeneieren uit Rusland, van klei en onyx uit Mexico en uit ivoor (China) en papier-maché uit Pakistan. Veel van deze eieren waren altijd al en zijn dat nog steeds onbetaalbare kostbaarheden, vooral als ze van metaal, porselein, emaille, ivoor of zelfs van goud zijn.

Ook de patronen hebben altijd wel een bepaalde betekenis: golven bv. als symbool voor het eeuwige leven; puntjes als ‘de tranen van Maria’.
Goud geldt als goddelijke kleur, rood is de offerkleur, groen betekent hoop, blauw bestendigheid. Vorm en kleur kunnen met allerlei technieken op deze meest verschillende manieren variëren en geven het paasei zijn onvergelijkbare betekenis, of je de eieren nu verft, dan wel bestempelt, batikt of krast, marmert of appliquert.

(Karl-Heinz Wiedner, Der Elternbrief *04-1992)

**sterrenzanger in het kerstspel

Pasen: alle artikelen

767

VRIJESCHOOL – Jaarfeesten – Pasen (41)

Een verhaal over paaseieren voor kinderen rond de leeftijd van 6.

DE PAASEIEREN

Een kuiken dat nog niet zo heel lang geleden het licht in de wereld voor het eerst zag, besloot eens een uitstapje te maken in deze wereld. Vergenoegd rende het langs een beekje, tot het, plotseling stijf van schrik bleef staan. Een vreselijk ondier waarvan het gevaar vooral aan de reuzenoren af te lezen was, kwam het nu juist van daar tegemoet, waar het naartoe wilde gaan. Het nieuwsgierige kuiken maakte meteen rechtsomkeer en rende terug naar waar het vandaan was gekomen.

Het monster echter waarvoor het op de vlucht was geslagen, was een jonge haas die ook op zijn eerste ontdekkingsreis was. Hij was nietsvermoedend langs de beek gehuppeld, hier eens een groen grassprietje plukkend, en daar eens over de grond snuffelend, tot hem ook een hoogst gevaarlijk wezen tegemoetkwam. Een vogel was het, niet erg groot, maar met scherp spiedende ogen en een weinig uitnodigende, spitse snavel. Kort en goed, onder deze omstandigheden leek het de haas beter het hazenpad te kiezen. Pas bij de rand van het bos hield hij stil en gluurde voorzichtig achterom om te kijken hoe ver zijn achtervolger gekomen was. Maar met de beste wil van de wereld kon hij daarvan alleen nog de wegrennende achterkant zien. ‘Er is dus een dier,’dacht hij verzaligd, ‘dat voor mij op de vlucht slaat. Dat moet een heel aardig dier zijn.’

Intussen was ook het kuiken blijven staan om op adem te komen en ontdekte nu dat het vermeende ondier overduidelijk de benen had genomen.

En wat deden de beide helden nu?

Heel voorzichtig liepen ze weer op elkaar af, tot ze bij elkaar waren en elkaar, een beetje beschaamd, groetten. Van toen af aan mochten zij elkaar en er ontstond een mooie vriendschap. Je kon ze heel vaak samen zien. Dat had tot gevolg dat ook hun familie met elkaar kennis maakte en zij vonden elkaar aardig. Dat was heel belangrijk, want  dit allemaal is alleen maar verteld omdat het door deze vriendschap is gekomen dat er nu paashazen en paaseieren zijn. Dit zit zo.

De hazen en de kippen die beide rond Pasen vele kleintjes hebben, behoren tot de meest vredelievende dieren die er op de wereld bestaan. En vooral die waarover hier wordt verteld, waren heel erg zachtaardig. De oude kip had half onder een struik een mooi plekje ontdekt waar ze besloten had te gaan broeden. De hazen, die nog nooit eieren hadden gezien, konden er maar niet genoeg van krijgen naar die mooie, witte, ronde eieren te kijken en toen de hen dat zag, schonk zij ze aan de hazen. Ze wist dat ze nog genoeg eieren zou kunnen leggen.

En daar zaten heel de hazenfamilie en heel de kippenfamilie bij elkaar bij de struik waar de eieren lagen en ze raakten in gesprek.

‘Waar komt de wereld eigenlijk vandaan’, vroeg de oude grijze haas. ‘Wij komen uit het bos waar onze ouders woonden, maar waar komt de wereld vandaan?’

‘Dat kan ik jullie wel zeggen,’ antwoordde de oude hen gewichtig. ‘Dat kunnen alleen de kippen weten. D e  w e r e l d  k o m t  u i t  e e n  e i.’

En ze vertelde over het broeden van haar eigen eieren.

‘Dan moet er ook iemand geweest zijn die het wereldei uitgebroed heeft,’ zeiden de hazen. ‘Ja, zeker,’ gaf de hen ten antwoord, ‘zonder broeden gaat het niet. Dan kan er niets uit het ei komen. Dat heeft de grote wereldvogel gedaan die het ei heeft gelegd. Die heeft het ei warm gehouden en uitgebroed.’

Dat vonden de hazen geweldig en ze keken heel blij naar de eieren. Zij wisten niet dat het die dag toevallig paaszondag was.

‘Hoe is het dan verder gegaan met dat wereldei?’ vroegen de hazen; maar toen hoorden ze plotseling allemaal muziek. De zon was in volle glorie opgekomen en ze straalde op de eieren die oplichtten, die anders onder de hen gelegen zouden hebben. De muziek klonk en de hazen, die erg muzikaal zijn, begonnen op hun achterpootjes op de maat mee te dansen. Hun oren, lang en kort, waren net de noten die bij deze muziek hoorden. Een leeuwerik had zich in de lucht begeven en zong hetzelfde lied en prees het licht.

En terwijl de leeuwerik zong en de zonnestralen de eieren aanraakten, kregen ze voor de ogen van de hazen en de kippen bonte kleuren. Door de stralen van de zon kregen ze kleur, omdat het deze morgen paasmorgen was en de zon een heel bijzondere kracht had. De zon geeft immers ook de kleur aan de bloemen en dikwijls aan de regenboog en aan de hemel. En op deze dag kleurde ze de eieren.

En terwijl de hazen en de kippen dit alles sprakeloos beleefden, herinnerde de oude haas zich plotseling iets over de wereld.

‘Eerst was daar de wereldvogel en het wereldei,’ zei hij ‘en toen scheen het licht op het wereldei, zodat het met alle kleuren straalde.’

De oude hen vroeg: ‘Mag ik de geschiedenis verder vertellen, want dit is nog niet alles. In het ei zat een zilverkleurige vloeistof en een gouden bol. Zoals dat ook in mijn eieren zit. Eèèèindelijk was dit ei met het water en de bol rijp. Als dat bij mijn eieren het geval is, dan is er een gepiep en gepik en de harde schaal breekt en komt er een goudgeel kuiken tevoorschijn, dat meteen zijn kopje omhoog steekt. Zo moet het met het wereldei ook zijn gegaan. De schaal brak en de wereld en de mens en wij allemaal wandelden naar buiten, want het was wel een oneindig groot ei.’

‘Ja, zo móet het wel gegaan zijn,’ zei de oude haas nadenkend en ging weer liggen. De muziek was ook opgehouden. En hij deed zijn oren naar beneden.

Daar lagen nu tussen de hazen en de kippen de gekleurde eieren. ‘Wat kunnen we nu het beste met de eieren doen die we van de lieve kippen hebben gekregen?’ vroeg de kleine haas, waarover we het in het begin hadden.

Op dat ogenblik kwamen de kinderen van de boer, van wie de kippen waren, aangesprongen op de weg die vanaf de boerderij langs de beek liep. ‘Ik weet het,’ zei de kleine haas, die het vriendje van het kuiken  was. ‘We hebben de eieren zelf gekregen. We geven ze weg aan de kinderen van de boer die daar aankomen. Dat is het beste wat we ermee kunnen doen.’

En dat werd gedaan. De kleine haas ging naast de eieren zitten aan de oever van de beek. Hij ging op zijn achterpoten zitten, zodat de kinderen hem wel moesten zien. Wat juichten ze toen ze het nest met de bonte eieren ontdekten. ‘Paaseieren, gekleurde paaseieren,’riepen ze en zij lieten ze aan hun ouders zien die in hun zondagse kleren achter de kinderen langs de beek meeliepen. ‘Waar komen die nou vandaan,’ vroegen de ouders. ‘dat zijn geen gewone kippeneieren.’

‘De haas heeft ze ons geschonken,’ antwoordden de kinderen en ze waren heel blij met de bonte eieren.

(Elisabeth Klein, Der Elternbrief 04-1966)

Pasen: alle artikelen

 766

VRIJESCHOOL – Jaarfeesten – Pasen (40)

.

HOE KUNNEN WE MET KINDEREN PASEN VIEREN?

De christelijke cultuur verbindt met het woord ‘Pasen’ bovenal de centrale gebeurtenis van het christendom, de dood van Christus op Goede Vrijdag en de opstanding op paaszondag. Zonder deze is het christendom niet te begrijpen.

Hoe kun je met kinderen Pasen vieren, zo dat je antwoord geeft op iets wat al in het kind leeft?

Dan zul je moeten kijken naar de leeftijd en leren inschatten wat zij ieder jaar passend bij hun ontwikkeling kunnen opnemen.

Daarbij mag je eigenlijk niet kijken naar dogmatische formuleringen van deze of gene christelijke richting, maar zou je moeten kijken wat Pasen eigenlijk voor de hele mensheid en voor de ontwikkeling van ieder individu betekent.

Je zult in eerste instantie merken dat Pasen oorspronkelijk noch christelijk, noch joods was, maar een puur ‘heidens’, religieus feest dat door de meeste volken van de gematigde zone op de meest uiteenlopende manier werd gevierd, lang voor de eerste letter in de Bijbel werd geschreven, zowel in het Nieuwe – als in het Oude Testament.

Pasen is het grote voorjaarsfeest, waar het nieuwe leven tevoorschijn spruit, nieuw leven geboren wordt, waar in de natuur de macht van de dood opnieuw overwonnen wordt. In jubelende dankbaarheid dansen en zingen allen en prijzen de weer opgestane levensgod, zonnegod, vruchtbaarheidsgod. Hij was dood, gedood door zijn wrede tegenstander. Maar nu is hij uit de dood in het leven herrezen. In ieder nieuw geboren lam wordt hij geprezen en het eerstgeboren paaslam wordt geofferd. Toegenegen en met overgave nemen de mensen deel aan het grote natuurmysterie. Allen moeten bereid zijn evenveel aan de levensgod te offeren. Niemand mag uit egoïsme iets voor zichzelf houden. Als symbolische handeling wordt het eerstgeboren lam, het paaslam, aan de dood overgeleverd, maar dat betekent aan het nieuwe, eeuwige leven dat steeds weer uit de dood opgewekt wordt.

Ook het mensenoffer was tijdens de heidense paasvoorjaarsfeesten sterk verbreid. Het bleef gehandhaafd zolang de individuele mens nog geen bijzondere plaats innam, toen stammen en volken nog zo’n sterke bloedseenheid waren, dat het groepsbeleven doorslaggevend was.

Dan breekt de tijd aan dat dit op de achtergrond begint te raken. Het mensenoffer wordt vervangen door het dierenoffer. Abraham is nog bereid het mensenoffer te voltrekken; hij heft het mes boven zijn zoon Izaak om de god van het leven te dienen. Maar een stem uit de hemel roept en Abraham breekt zijn handeling af. In plaats van Izaak wordt een dier geofferd.
Door zijn trouwe gehoorzaamheid bekrachtigt Abraham dat het grote mensenoffer van de Messias zelf binnen zijn geslacht zal plaatsvinden.

Wie is deze grote zonnegod, de god van het leven? Wie is het die iedere lente weer in het nieuwe leven terugkeert. Daarvoor vind je bij de verschillende volken de meest uiteenlopende namen.

Voorzichtigheid is wel geboden bij een algemene identificatie! Iedere godengestalte heeft wel een zekere eigenaard en die mag niet vervaagd worden; hoewel je ook overeenkomstige eigenschappen kunt vinden. Hoe verschillend Baal, Osiris, Tammuz en Adonis ook zijn, gemeenschappelijk hebben ze dat ze in de loop van het jaar sterven en weer opstaan en dat ieder jaar. Het tijdstip waarop en in welke sfeer de feesten plaatsvinden hangt van het karakter van de volken af en van het klimaat. Het voorjaar kan een noords voorjaar zijn, met smeltende sneeuw en het ruisen van beken, met leverbloempjes en het gezang van leeuweriken wanneer een lange, donkere winter waarin de dood de overhand had, voorbij is. De winter kan ook een tijd zijn van mist waarin alles afgestorven en levenloos erbij ligt. De lente komt dan met de bevruchtende regen of met bv. een overstroming zoals bij de Nijl en het nieuwe leven komt met een overweldigende kracht tevoorschijn .

Bij de Egyptenaren is het Osiris die sterft en steeds weer tot nieuw leven komt. Op een Egyptisch beeld zie je letterlijk hoe het koren uit het gestorven lichaam van Osiris tevoorschijn groet. Bij de Sumeriërs, Babyloniërs, Assyriërs was het Tammuz die met Pasen tot nieuw leven werd gewekt. Bij de Grieken is het Adonis die sterft en weer opstaat.

Toen de Israëlieten het beloofde land Kanaän binnengingen, was Baäl de oppergod van de streken van de Syrische Kanaänieten. En tijdens hun lentefeest ‘Pask’  (in het Aramees ‘Paska’) wordt ieder jaar de zonnegod Baäl weer levend.

Dat alles is uitvoering in het spijkerschrift beschreven dat in 1929 en 1930 in Ras Sjamra werd gevonden en al in 1930 werd ontcijferd.

Baäl sterft en wordt door zijn zuster en geliefde, de godin Anat, gezocht (net zoals Isis Osiris zoekt ). Want zolang Baäl dood is, ‘zijn de mensen door het leven in de steek gelaten; het leven trekt weg uit de kudden op het veld.’

En dan vindt de dramatische strijd plaats waarbij de tegenstander van de levensgod, de moordenaar Mot, de heer van de dood, eindelijk wordt overwonnen. Baal leeft weer en ieder verheugt zich: ‘Hemel laat het regenen in overvloedigheid, dalen laat de honing vloeien.’

Baäl is vruchtbaarheid, regen, donder, bliksem, het groene gras dat opschiet. Hij wordt afgebeeld als een mens met hoorns op het hoofd of als een stier zoals Apis, de stier van de vruchtbaarheid in Egypte.

Hoe wordt het paasfeest in de voorchristelijke en voorjoodse tijd gevierd?

De dood van Baäl, de strijd en de opstanding werden door de priesters op een aanschouwelijke manier het volk ten tonele gevoerd en heel het volk had deel aan de zorgen rond de dood en de vreugde van de opstanding. Zowel de zorgen als ook de vreugde waren allesbehalve stil en ingetogen. Het verdriet was extatisch, met huilen en geweeklaag en de blijdschap net zo, met gejubel, lawaai, roes en geluk, met overvloedige spijs en drank en losbandige, seksuele orgiën. De vruchtbaarheid werd vereerd en het belangrijkste symbool, het ei, het paasei, is heilig. Het wordt rood geschilderd. Dat is zo in de Perzische alsmede in de Egyptische cultuur. De zonnegod die in het nieuwe leven ontwaakt, danst  en maakt drie sprongen waarbij heel het volk meedanst. In Egypte gaan de vruchtbaarheidskrachten mee met de perioden van de maan, golvend op de maat. 14 en 14 is het getal van Osiris. Dat zijn de dagen van de afnemende en wassende maan. Periode heet in het Egyptisch ‘un’. Dat betekent tegelijkertijd ook haas, bij uitstek het dier van de vruchtbaarheid. Zo kwam dan ieder jaar in het oude Egypte, maar ook op andere plaatsen, de paashaas aangesprongen. Het paasfeest was aan de zon, maar ook aan de maan gewijd.

In het gebied van de Oud-Germaanse volken vinden we een godin als vertegenwoordigsters van het nieuwe leven. Het is de lentegodin Ostara, op andere plaatsen Eostre genoemd. Haar feest was in april (Eostur monath). Hierin is zowel de Engelse als de Duitse naam voor Pasen te horen: Easter en Ostern.

Met dit jaarlijkse ritmische proces van dood en opstanding hebben alle volken geleefd. Steeds overwint het leven, net zoals in het sprookje de prins Doornroosje uit haar slaap van honderd jaar wekt; in het sprookje ‘De wachtelboom’ is dit paasmotief nog sterker. Hier wordt de zoon (broeder) door de boze stiefmoeder gedood. Maar de dood van de zoon leidt niet tot vergaan. Het is een dood tot nieuw leven. Hij wordt onder een boom begraven. Maar vanuit de boom stijgt een nevelwolk omhoog, uit de nevel laait een vuur op en uit het vuur vliegt een prachtige vogel die begint te zingen. Hij zingt zo mooi over alle daken van de huizen dat de mensen hun werk in de steek laten en op zoek gaan om de schitterende vogel te zien en zijn gezang te horen. Hij is de zon op paasmorgen. Op het eind van het sprookje verandert de vogel. De boze stiefmoeder die de zoon gedood had, wordt door een molensteen verpulverd (net zoals de doodsgod Mot door Baal wordt overwonnen) en uit vuur en nevel komt de zon ongeschonden levend te voorschijn.

Zouden de mensen echter nu tot in alle eeuwigheid in de vegetatieve kringloop van het jaarritme moeten leven? Zouden ze nu voor altijd in dit gezamenlijke kuddebewustzijn dat het vegetatieve natuurleven noodzakelijkerwijs met zich mee bracht moeten verwijlen? Zouden zij nooit tot een innerlijke geestelijk zelfstandige ontwikkeling komen, onafhankelijk van het jaarverloop?

Dit is het punt waarop het volk der Joden in de wereldgeschiedenis zijn intrede doet. Dit ‘uitverkoren’ volk wordt uit het vruchtbare land Gosen weggevoerd, weg van de vleespotten van Egypte, de dorre woestijn in. Het volk moet de vruchtbaarheidsgod, de Apis-stier, de zonnegod Baal die ieder jaar nieuw tot leven komt, de rug toekeren. Het volk moet God, de heer, volgen, Jahwe, de ‘Ik-ben” die gedurende de omloop van het vegetatieve jaar niet sterft en opstaat, maar onvergankelijk is en die spreekt tot het diepst van het innerlijk en het morele leven.

Het volk ervaart door dit uitverkoren zijn een nieuwe dood. En de opstanding is een nieuw innerlijk leven, niet alleen maar meer een herhaling van de natuurkracht.

Wanneer verlaten de Israelieten Egypte? Met Pasen, op de veertiende dag in de maand Niesan, die wat de volle maan betreft, overeenkomt met onze maand april of eind maart. Zij eten het paaslam, de ongezuurde broden met de bittere kruiden. Het oude lentefeest krijgt hier een nieuwe inhoud. En het bloed van het offerlam werd op de deurposten gestreken, opdat de verderver het volk niet ten gronde kan richten, zodat het verlost uit Egypte vertrekken kan.

De verderver  (Exodus 12 – 12,23) gaat aan hen voorbij en spaart hen die uit vrije wil Egypte loslaten om zich voor te bereiden op het nieuwe innerlijke leven.

‘Voorbijgaan, overslaan’ betekent in het Hebreeuws ‘Pe’sach’. Van nu af aan werd dit de inhoud van het joodse paasfeest.

Het was een herinneringsfeest aan een cultureel gegeven, een teken dat het verschil tot uitdrukking brengt; dat er ieder jaar opnieuw moet zijn, niet omdat het iets met het natuurleven heeft te maken – in tegendeel – het betekent juist het vrij geworden zijn van het natuurleven. En de paasmaand moet de eerste maand van het jaar zijn.

Maar zich af keren van het natuurleven is moeilijk. Het Israëlitische volk verlangt keer op keer weer naar de vleespotten van Egypte terug.

Maar de goden die in hun tijd nog goed waren, bv. de vruchtbaarheidsgod Apis, worden op het ogenblik dat er een nieuwe ontwikkelingsfase bereikt is, meteen wanneer de mensen weer in het oude terugvallen, iets heel anders. Dan worden deze goden afgoden die het volk afhouden van zijn eigenlijke opdracht. Ze worden tot boze machten. De profeten van Israël moeten hun uiterste best doen om het weerbarstige en hardnekkige volk weg te houden van de verleidingen van Baäl.

Slechts een kleine groep is drager van de grote nieuwe mensheidsimpuls. Maar die leidt er niet toe dat deze voor heel de mensheid gaat gelden; ook niet individueel. Het volk van de Joden treedt binnen in de historische ontwikkeling, het leidt niet tot een vervolmaking. Het leeft in verwachting van het grote dat komen gaat, dat daarin zal plaatsvinden. Het is alleen voorbereiding.

En dan komt de Christus-impuls als het beslissende keerpunt in de ontwikkeling. In het volk van de Joden ligt het uitgangspunt, maar treedt tegelijkertijd buiten de grenzen ervan. Alles concentreert zich in ‘de enkeling’ en daarom omvat het de gehele mensheid: ‘Daar is niet meer Jood of Griek, niet meer slaaf of vrije, niet meer mannelijk of vrouwelijk; want u bent allen Eén in Christus Jezus.’

Deze nieuwe gemeenschap is geheel onafhankelijk van de bloedsbanden van het volk en geheel onafhankelijk van sociale status. Zij vindt haar grondslag in wat in het individu zich afspeelt. Wat is daarbij het meest doorslaggevende? De dood en de opstanding. Het is wat met Pasen gebeurt:
‘Of weet u niet, dat wij allen die door de doop in Christus Jezus zijn ingewijd, in zijn dood zijn ingewijd? Wij zijn door de doop met hem begraven in de dood, opdat gelijk Christus uit de doden opgewekt werd door de lichtmacht van de Vader, zo ook wij in de kracht van een nieuw leven zullen wandelen. Zijn wij met hem saamgegroeid door het gebeuren dat op zijn dood gelijkt, dan zullen wij het ook zijn door een opstanding als de zijne. Wij worden ons ervan bewust, dat onze oude mens medegekruisigd werd, opdat het orgaan der zonde teniet gedaan zou worden en wij niet langer slaven der zonde zouden zijn. Want wie gestorven is, wordt uit de ban der zonde bevrijd. Indien wij met Christus gestorven zijn, vertrouwen wij daarop, dat wij ook met hem zullen leven. Wij ervaren, dat Christus, opgewekt uit de doden, niet meer sterft; de dood heeft geen macht meer over hem. Want door zijn sterven is hij voor de zonde eens en voorgoed gestorven; zijn leven echter leeft hij voor God. (Paulus, brief aan de Romeinen 6 – 3/10).

Hierdoor heeft Pasen een heel nieuwe inhoud gekregen. Het oerbeeld van de mens vind je hier als een uitbottende knop voor een nieuwe wereldorde. Uit hem moet een nieuwe wereld ontstaan: een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. Heel de schepping wacht op verlossing die door de nieuwe ‘Adam’ door kan breken.

Terwijl het vóórjoodse paasfeest gewijd was aan het ritme van het jaarverloop, wordt hier in dit paasgebeuren de hele mens , de hele mensheid, zelfs het hele ritme van de aarde-ontwikkeling in een grote omvattende dood en de opstanding daaruit samengevat.

Het christelijke Pasen plaatst de mens en de aarde op de voorgrond. Hier heerst een heel andere stemming dan bij het joodse paasfeest!

In beide gevallen ondernemen de tegenmachten alles wat zij maar kunnen om dit nieuwe leven te doden. De machten der duisternis proberen alles om het verschijnen van het licht te verhinderen. Farao weigert het volk hardnekkig te laten vertrekken. Het wordt echter door een vuurkolom geleid. Alleen Mozes, de leider, kan met de Heer in de vuurkolom spreken. De geboden van de Heer komen van buiten naar het volk. Met ontzetting en schrik gehoorzaamt het aan de wet die zegt: ‘Gij zult’ en ‘’gij zult niet’. De wet geldt voor het volk als geheel.

Het christelijke Pasen is niet voor een volk bedoeld. Het is bedoeld voor de enkeling. Een aantal enkelingen zijn het die aan het nieuwe leven mogen deelnemen. Het christelijke Pasen leidt niet naar de vuurkolommen in de woestijn, zij leidt naar het christelijke Pinksteren waar de geestelijke tongen van vuur in het innerlijk van een ieder oplaaien. En het woord dat vanuit dit nieuwe vuur klinkt, kan door alle mensen, ongeacht de volksgrenzen, begrepen worden. Het doet de harten overstromen. –

De donderstem in de woestijn heeft plaats gemaakt voor de liefde. De stralende, reine en bevrijdende voorjaarszon is het, die op de morgen van de christelijke paasdag schijnt.

Het is niet de sabbat, de zevende en laatste dag van de week waarop men zich na zes arbeidsdagen in de buitenwereld zich terugtrekt in zijn innerlijk en beschouwend terugblikt. Het is de zondag, de paaszondag, de dag van de zon, waarop het leven van heel de aarde uit de dood opgewekt wordt.

We zien hier op een wonderbaarlijke manier hoe het christelijke paasfeest alle elementen van het joodse, vóórjoodse en ook de heidense paasstemming in zich verenigd heeft. Maar alles is veranderd, op een hoger plan gekomen en komt weer te voorschijn in een lichtender vorm. De kringloop van het jaar in dood en opstanding wordt zo tot een klein beeld van de grote dood en de grote opstanding.

Iedereen moet door de harde paasbeproevingen van het Joodse volk heen en de kelk tot op de bodem leegdrinken. Maar het nieuwe leven, de nieuw geboren zon zijn al in het innerlijk aanwezig. Waarom zouden de duizenden jaren oude symbolen van het nieuwe leven, het paasei, het paaslam en de paashaas niet ook deze nieuwe betekenis krijgen. Waarom zou je dit innerlijke leven niet ieder jaar wanneer de uiterlijke natuur tot nieuw leven gewekt wordt, niet steeds weer vieren.

Bij volle maan na de even lang durende lentedag – en nacht wordt het voorchristelijke paasfeest gevierd.

Op de eerste zondag na de volle maan na de even lang durende lentedag – en nacht wordt de christelijke paasdag gevierd.

Over het joodse paasfeest heerst de stemming van de volle maan en de nacht (Exodus 2 – 12, 42-43)

Het christelijke paasfeest heeft de zonsopgang meteen na volle maan, dat betekent als de sabbat ten einde is: ‘Toen de sabbat was voorbijgegaan, kochten Maria van Magdala, Maria de moeder van Jakobus, en Salóme geurige kruiden om hem te zalven. En zeer vroeg in de morgen van de eerste dag der week, toen de zon opging, kwamen zij bij het graf. (Markus 16, 1-2).

Dat het paasfeest met de zondag als de eerste weekdag na de sabbat, na de eerste volle maan na de even lange dag en en nacht verbonden werd, was voor de eerste christenen zeer wezenlijk. Zo werd de oude samenhang bewaard en de nieuwe wezenlijke inhoud benadrukt.

Maar wat heeft het voor zin Pasen te vieren in overeenstemming met het alleen zaligmakende  ‘ware’geloof; duizend keer op de ‘ware’ dag te vieren, wanneer daarbij niet iets plaatsvindt waaruit iets van de waarheid duidelijk wordt?

Het ware wezen van het christendom en ook het ware wezen van Pasen is iets, waarvoor je je door een muur van conventie en verstarde dogma’s heen moet vechten.

Hoe kunnen de volwassenen de kinderen helpen opdat ook zij deel kunnen hebben aan de levende kern van het christendom?

Boven al door het steeds groter worden van de werkelijkheid van deze kern voor de volwassene. Hoe zou je de kinderen kunnen leren dienen wanneer je niet zelf een dienaar bent? Hoe zou je kinderen eerbied en liefde voor de waarheid leren, wanneer je niet zelf een zoeker naar waarheid bent? Hoe zou je kinderen liefde leren, wanneer die voor iemand zelf een leeg woord is of een zalvende frase?

Hoe kun je Pasen, ook inhoudelijk, voor kinderen beleefbaar maken?

Er zijn veel mogelijkheden. Maar in deze onoverzichtelijke hoeveelheid is er één basis die beslissend is: dat je kijkt naar de leeftijd van het kind.

Tot in de 2e klas (8 jr) leeft het kind nog met een zo beeldend, spelend en dromend bewustzijn, dat je dit het beste tegemoet komt, wanneer je dat wat met Pasen gebeurt in de vorm van sprookjesbeelden tot uitdrukking brengt. In veel opzichten maakt het kind op deze leeftijd een bewustzijnsfase door die te vergelijken is met die van de voorchristelijk en voorjoodse. Het is vanzelfsprekend dat de dood gevolgd wordt door de overwinning van het leven. Wanneer in een sprookje de prins sterft en weer levend wordt, betekent dit voor het kind een bevrijding, een verlossing. Een sprookje af te willen sluiten met de dood van de prins, zou misplaatst zijn. Een dergelijke dood is te vergelijken met de doornroosjesslaap, een overgangsfase naar een nieuw, sterker leven. Er zijn veel sprookjes die dood en opstanding als een verborgen motief in zich hebben. Wanneer je de kinderen sprookjes vertelt is het van doorslaggevende betekenis als de verteller de samenhang begrijpt. Die verklaar je de kinderen natuurlijk niet, daarmee zou je het spontane van de sprookjesbeelden verstoren. Het bewustzijn van de verteller geeft de sprookjesbeelden pas het juiste gewicht. Wanneer de volwassene de werkelijkheid van de sprookjesbeelden doorziet, werken deze met grotere levenskracht op het kind.

Wanneer je de kinderen zulke paassprookjes verteld hebt waarin de overwinning van het leven op de dood in frisse beelden tevoorschijn komt, dan kun je op een spelende en tegelijkertijd feestelijk-eerbiedige manier die eeuwenoude symbolen gebruiken: het paasei, het paaslam en de paashaas. De paashaas en de rood beschilderde verstopte eieren, door de kinderen te laten zoeken, is wel de beste manier voor de heel kleinen. Wat grotere kinderen, kunnen met vlijt en moed deze ‘beelden van het leven’ zelf maken. Nooit zou je groene of blauwe paaseieren moeten gebruiken, want het is de opgaande zon, het zegevierende leven, in beeld gebracht en dat beleven de kinderen het sterkst aan de rood of oranje kleur.

Een feestelijke en vrolijke stemming kun je daarbij alleen bereiken, wanneer je de kinderen eerst iets vertelt, waarmee ze ook werkelijk kunnen leven.

Vanaf klas drie hebben de kinderen iets meer nodig als het natuurbeleven en de eerbied en dankbaarheid tegenover god de vader, de bron van al het leven. Op deze leeftijd krijgen de kinderen een zelfstandiger Ik-gevoel. Ze komen in de fase waarin het goddelijke ook in het morele, in het innerlijk gevonden kan worden en niet alleen meer in de grote paradijselijke natuur. Nu hebben de kinderen de geschiedenis van het volk der Joden uit het Oude Testament nodig. Op deze leeftijd moeten de kinderen, beeldend gesproken, uit Egypte weggeleid worden, naar de berg Sinaï waar hun de morele wet met alle kracht tegemoet komt.

Pasen, als joods Pasen, gaat de weg van buiten naar binnen. Diezelfde weg gaat ook het kind op deze leeftijd. – zo als het Joodse volk zich als groep beleeft, voelen ook de kinderen zich nog in klas drie. Maar als een groep die op weg is naar de zelfstandigheid van de enkeling.
Vanaf de zesde en de zevende klas zijn de kinderen hierop al een schrede verder gekomen. Zij hebben de eenvoudige beelden van de oosterse volksgeschiedenis gevolgd. Ze zijn tot aan Hellas en Rome gekomen, waar het recht van de enkeling en het ontoereikende van de volksgroepen aanschouwelijk te voorschijn komen. – op deze manier komen de kinderen door de samenhangende wereldgeschiedenis bij het christelijke paasfeest. Betekent dat dat je de kinderen vóór ze in de zesde klas komen niets uit de evangelies kunt vertellen? Dat is hier zeker niet zo bedoeld.

Al in de allereerste kindertijd kun je van het kind in Bethlehem vertellen; van het licht dat in de donkere wintertijd straalt; van de herders die het kind aanbidden, van de wijze koningen die met hun rijke gaven goud, wierook en mirre komen, van Herodes en de vlucht naar Egypte. Bijzonder uitgebreid kun je tijdens de kerstvoorbereidingen in de eerste en tweede klas bij deze beelden stil blijven staan. Dit speelt zich af in een tijdloze sprookjesstijl. Ieder jaar kan dit weer herhaald worden.

En verder, in de vierde en vijfde klas kun je de aansprekende beelden van de evangelische gelijkenissen vertellen, de wonderen, genezingen en woorden van wijsheid. Je zou ze moeten behandelen als tijdloze, eeuwige gebeurtenissen die altijd werkelijkheid zijn.

Het eigenlijke christelijke Pasen wordt pas dan begrepen als het kind er rijp voor is en daarop moet je geduldig wachten. Het gaat erom dat het kind de tijd van de wereldgeschiedenis kan beleven. In het bijzonder geldt dit voor het beleven van de dood.

Op de leeftijd van twaalf worden de botten zo vast en hard dat het kind vanaf die tijd in staat is de dood heel anders en helderder te vatten dan vroeger. Het natuurwetenschappelijk onderwijs moet tot in de fysieke en mechanische wetten komen.

Vanaf deze leeftijd (12-14) hoort het bij de ontwikkeling van de mens de dood in zijn volle consequentie te kunnen doordenken; het hele wereldal als een grote dode machinerie, een uurwerk van dode, losse delen. Maar ook te doordenken: wat is sterker dan de dood, hoort bij deze leeftijd. Vanaf deze leeftijd hoort het ook bij de ontwikkeling van de mens het christelijke Pasen, in de enkeling, in de hele mensheid als leed, dood en opstanding te leren kennen.

Je doet het kind onrecht wanneer je het al eerder met deze problemen belast. Hoe groter de eerbied tegenover het machtig goddelijke dat zich in het christelijke paasfeest openbaart in iemand leeft, des te voorzichtiger zul je deze benaderen en des te voorzichtiger zul je ook zijn om het juiste tijdstip en de juiste manier te vinden om dit grote aan de kinderen mee te delen.

Goethe had deze diepe eerbied in hoge mate. In ‘Wilhelm Meisters Wanderjahre’ schetst hij (2e boek, 2e hoofdstuk) hoe men in de ‘pedagogische pronvincie’ kinderen opvoedt. Hoe laat hij de kinderen met het Oude en Nieuwe Testament kennismaken? Op een kunstzinnig-beeldende manier. En hij hanteert tegelijkertijd een strenge driedeling.

De eerste bevat het Oude Testament met zijn grootse, dramatische beelden. De tweede omvat de evangeliën in meer innerlijke en tederder beelden. Die gaan tot het avondmaal, voor de lijdensgeschiedenis begint. Hier, vóór het derde onderdeel trekt Goethe een dikke streep.

Wat daarna komt, het lijden, de dood en de opstanding, laat Goethe in de ‘pedagogische provincie’ in de loop van de jaren nog verborgen. Alleen in de paastijd worden deze verheven beelden tijdens een feestelijke handeling openbaar. Alleen de oudste leerlingen mogen erbij zijn. Goethe noemt geen bepaalde leeftijd, maar uit de samenhang kun je opmaken dat deze niet vóór het twaalfde jaar ligt.

Deze voorzichtige en aparte, uitgezochte en grondige voorbereidingen om nader te komen tot de wezenlijke kern van het paasfeest, betekenen het tegendeel van deze als minder belangrijk terzijde te willen zetten. Zoals Goethe zegt:’Wij leggen een sluier over dit lijden, juist omdat wij er zo’n diepe eerbied voor hebben.’

(Jörgen Smit, die Menschenschule 34-4-1960)
764

Pasen: alle artikelen

VRIJESCHOOL – Jaarfeesten – Pasen (39)

.

OUDE PAASGEBRUIKEN

Het paasvuur
Wanneer eind maart of begin april de invloed van de koude vorstwinter steeds verder teruggedrongen wordt en de prille, frisse natuurkrachten van de ‘jongeling’ lente niet meer tegen te houden zijn, is de tijd gekomen waarin de christenen het paasfeest vieren.
De precieze datum van het beweeglijke paasfeest hangt, zoals bekend, samen met de eerste volle maan na het begin van de lente.

Wij weten dat de Germanen hun heilig lentefeest, zoals veel andere volken, al lang vóór hun bekering tot het christendom, vierden; het was het tijdstip van de dag-nachtevening.
In de ziel van de mens begon weer hoop te gloren, dat de bittere wintertijd met de ontberingen eindelijk voorbij zou zijn en dat de lauwe lentewind ijs en sneeuw zouden doen smelten en de groene knoppen tevoorschijn zou laten komen; de ommekeer ten goede voor iedereen zichtbaar en voelbaar zou maken.

Deze ommekeer werd ook in de natuur zichtbaar: de kiem- en groeikrachten waren niet meer tegen te houden; overal botte het uit en de beekjes begonnen weer te stromen, de trekvogels kwamen weer terug, hun bruilofts- en jubelgezangen deden de dankbare mensen veel plezier.
De ‘vorstreuzen’ hadden hun laatste strijd verloren; ze stuurden nog een krachteloze storm over het land – maar Ostara, de lentegodin, was toch met haar levensbrengende heerschappij begonnen.

De verbranding van de winter
Om de gebeurtenissen in de natuur a.h.w. nog een laatste zetje in de rug te geven, werden bv. bij de Germaanse volken de duistere, wrede wintermachten, liefst op een zo groot mogelijk vuur, symbolisch verbrand.
Dat is één van de oorsprongen van dergelijke vuurgebruiken in de lente- later in de paastijd.
Zulke lentevuren waren bij de Germanen een zeer heilige cultus, die alleen door de priesters van de Germanen, door de druïden uitgevoerd mochten worden.
Later ontstonden daaruit de meer algemene vreugdevuren, waarbij tenslotte ieder dorp of zelfs groter gehucht zijn eigen vuur ontstak.

Nog altijd zijn er in vele streken en dorpen met Pasen, maar ook met Sint-Jan jaarlijks terugkerende wedstrijden wie de grootste brandstapel bouwen kan. De vaak zeer vernuftig opgebouwde stapels moeten vóór Pasen dag en nacht bewaakt worden, omdat de jongeren uit de buurdorpen erop uit zijn ze voortijdig in de fik in te steken. Wanneer dat lukte, was het leedvermaak buitengewoon groot; werden ze betrapt, dan konden ze met een flink pak slaag of erger teruggejaagd worden.

Heksenverbranding
Toen de gewoonte om met de lente of Pasen een vuur aan te steken onder de bevolking algemeen werd en zich uitbreidde, ontstonden daaruit allerlei vormen en gebruiken. In sommige streken werden van stro ‘heksen’ gemaakt of andere wezens en die werden dan op het grote vuur verbrand. Daarmee moesten dus of de levensbedreigende, boze wintermachten of in het algemeen het ‘kwaad’ van huis en boerderij, van mens en vee weggehouden worden.

We kennen dit motief ook uit een oud sprookje van de gebroeders Grimm: “Hans en Grietje”, waarin de boze heks die de mens Hans om wil brengen, in het vuur van de bakoven aan haar einde komt.

(Het gebruik mensen te verbranden, namen zoals bekend, later de ‘vrome’ christenen over toen zij arme, onschuldige mensen die zij ‘heksen’ of  ‘slecht’ noemden, na ondervraging en foltering verbrandden).

Behalve heksen werden er in de christelijke tijd met Pasen ook mannelijke stropoppen verbrand; zij stelden de verrader Judas voor; vandaar dat deze ceremonie ook het ‘Judasverbranden‘ werd genoemd.

De Germanen wilden door deze symboolverbranding van boze geesten hun land, huizen en boerderijen, vee en oogst en de mensen voor de duistere, boze machten en hun invloed, beschermen, zoals gezegd.

Wanneer er plagen heersten, wat vaak voorkwam, dreef men het vee door het vuur en hoopte dat de reinigende kracht van het vuur de plaag zou vernietigen en doen verdwijnen.

Dat is altijd de taak van het vuur geweest: door het oude te verbranden, het nieuwe laten ontstaan. Als beeld- en sprookjesmotief kennen we het verhaal van de vogel Phoenix die iedere keer wanneer hij oud en zwak geworden is, zichzelf in het vuur verbrandt om dan uit de as weer jong, mooi en opnieuw geboren te verrijzen.

Dat is het oude paasmotief van dood en opstanding.

De boeren staken vroeger grote stukken weiland of velderijen aan opdat het afgestorven, verbrande gras plaats zou maken, licht zou geven voor de nieuw op te schieten sprieten.

De springende zon
In delen van Oostenrijk hield men nachtelijke pelgrimstochten om de opkomende zon op paaszondag te begroeten.

Een oude legende verhaalt, dat de zon op paasmorgen uit vreugde over de opstanding van Jezus drie sprongen maakte; die wilden de mensen zien.
In andere streken werd de opkomende  paasmorgenzon vanaf een heuvel door gelovigen begroet en zij smeekten dat zij het hele jaar door het goede zou brengen en het boze, de droogte, zonnesteek en brand verre van hen zou houden.

Heilig zonnerad
In andere streken, vooral waar het landschap heuvel- bergachtig was, ontstond het lang in ere gehouden gebruik grote wagenwielen kunstig met stro te omvlechten en er veel wensen in te stoppen. Dan werd met Pasen – in sommige gebieden overdag, in andere ’s nachts* – het stro om de wielen aangestoken en deze werden brandend naar het dal gerold. De velden, akkers en weiden waarover de brandende wielen waren gerold, golden als gezegend en beschermd tegen kwade natuurmachten en weersinvloeden.

Uit dit, toen zeer ernstig genomen gebruik, ontstond later een wedstrijd en sport: wiens wiel rolt het verst en brandt het langst. Wanneer een wiel te vroeg omviel, wat niet zelden op de ongelijke vlakten gebeurde, hoefde de bezitter van het wiel niet verlegen te zitten om gelach en leedvermaak.

De zon als oorsprong van al het vuur
De zonnewielen vinden hun oorsprong in een zeer oude traditie en waren lang het symbool van het wezen en de kracht van de zon aan wie alle levende wezens op aarde hun bestaan danken.

Aan bijna alle oude heidense vuurplechtigheden, als mede offer- en dankvuren lag een diep-religieuze zin ten grondslag. De mensen offerden, ons nog goed bekend uit de Grieks-Romeinse geschiedenis, hun goden regelmatig aardse goederen bij een offervuur; als regel geslachte dieren en/of veld- of bosvruchten. Deze offergaven werden op heilige vuren verbrand om ze zo onaards, opgelost, dus in hun oervorm terug te sturen opdat de goden deze in hun onstoffelijke vorm tot zich zouden kunnen nemen. De mensen wilden op deze manier de barmhartigheid en de zegen van hun goden verkrijgen. Het was zeker ook mogelijk dat de goden of een god zo’n offer zou weigeren. De geschiedenis zit vol met deze offergebruiken. In sommige natuurgodsdiensten werden zelfs mensen aan de goden geofferd. Verlangde ook de god van Abraham niet, dat deze hem zijn eigen zoon zou offeren?

Dank aan de zon
De oorspronkelijke, geestelijke achtergrond van vrijwel alle offervuren van de mens en ook de jaarlijkse paas- en johannesvuren, was de diep doorleefde dank van de mens aan de zon. Die oorsprong kwam tot uitdrukking en werd door de mens beleefd wanneer het vuur  de zonnekracht die in het natuurmateriaal hout, stro enz.  aanwezig was, bevrijdde. Dit vuur werd steeds als dankoffer aan de zon, of aan de zonnegod aangestoken en het door de zon geschonken licht en de warmte werd weer tot haar gezonden in het vuurproces met de dankgebeden en dankoffers.
De mens van toen was zich veel meer bewust dat hij en met hem heel de levende natuur, zijn leven te danken had aan de offerbereidheid van de onzelfzuchtige zon. Het licht en de kracht van de zon, tegenwoordig spreken we wetenschappelijk – natuurkundig alleen nog van de zonne-energie – maakt planten- en dierengroei mogelijk en het gedijen van de mens. Zonder zonlicht zou er geen aards leven mogelijk zijn. Door de zon is er o.a ook wind en is er een waterkringloop (wolken – regen – zeestroming, bronnen- en riviervorming). Met haar hulp vormen de planten de zuurstof van de lucht. Ze is – modern uitgedrukt – de motor van alle natuurcirculaties. Of wij mensen nu hout, kolen, aardgas of aardolie verbranden, deze stoffen stellen niets anders voor dan de opgeslagen zonne-energie uit vroegere, geologische tijden.

De kracht van de zon zit ook in iedere graankorrel, dus in het dagelijks brood.
In veel dank- of tafelgebeden komt dit weten tot uitdrukking.

Dit is bv. van de vrijeschoolleraar Martin Tittmann:

Das Brot vom Korn

Christus, de zonneheld
Tegenwoordig is het voor de materialistisch ingestelde mens vanzelfsprekend, dat de zon ons – zonder aanziens des persoons – licht, kracht en energie, eeuwigdurend en belangeloos schenkt.

Deze daad beschouwde  de christelijke mens als het wezen van de ‘zuivere liefde’. Christus was de menselijke vertegenwoordiger van deze reine liefde; zij is de basis van het ware, oorspronkelijke (esoterische) christendom.  Zoals de zon, offerde Hij zich met heel zijn bestaan en zijn lot op voor de gehele mensheid, zonder enige beperking, zonder enige tegenprestatie te verwachten! Christus werd daarom oorspronkelijk als zonneheld beschouwd die in het teken van de zon handelde en zou overwinnen; hij die uit de zonnesfeer tot ons mensen op aarde kwam.
Aan de Germanen was deze zonneheld al lang voor het christendom vertrouwd en bekend. Hij leefde in hun geloof, d.w.z. in hun verhalen als de held Siegfried (oorspronkelijk: Sigfrid), die moedig en ongedeerd door het door Wodan aangestoken vuur ging om Wodans dochter Brunhilde te bevrijden en om de oude, traditionele godenwereld te overwinnen en af te lossen (godenschemeringsmotief). Eerder had Siegfried de hoogste god Wodan al in een strijd verslagen en zijn speer vernietigd.

Achter deze gebeurtenis wat bv bij Richard Wagner in zijn ‘Ring van de Nibelungen’ getoond wordt, zit een diepe symboliek en weten verborgen, waarvan de Germanen klaarblijkelijk in het algemeen meer wisten dan wij heden ten dage. We hebben veel van hun gebruiken overgenomen, vaak zonder te weten wat hun oorspronkelijke betekenis was.

Zo begroet Brunhilde Siegfried, nadat hij haar uit de diepste slaap heeft gewekt, met de woorden: ‘O Siegfried, gezegende held! Gij verwekker van het leven! Gij overwinnend licht! Behoeder van de wereld! Leven van de aarde!’

Het zijn alle verwijzingen naar het zonnewezen van deze hogere ziel, zoals we nu zeggen: de christusziel.

Iets van deze traditie zit waarschijnlijk onbewust voor de gelovigen, verborgen achter de traditie in de katholieke kerk waar op veel altaren het ‘eeuwige licht’ brandt, oorspronkelijk bestaand uit gewijde olie, tegenwoordig veelal materialistisch elektrisch brandend.

Ook worden door de gelovigen, vaak uit louter traditie, meest op Maria-altaren, tegen een kleine vergoeding klaarliggende kaarsen aangestoken met de hoop of een gebed dat Maria hun wensen en gebeden moge vervullen.

De kerk heeft steeds goed begrepen, oude, vaak ook heidense gebruiken over te nemen, indien nodig ook aan te passen om ze daarna christelijk te noemen en ze in de reeks oude tradities op te nemen.

Deze uiteenzettingen mochten wellicht een beetje daaraan hebben bijgedragen iets meer licht te werpen op de oorspronkelijke betekenis van het mooie paasgebruik van het paasvuur.

(Hans Harress, Elternbrief 04-1993)

*vanaf minuut 4 bv.

Pasen: alle artikelen

756

 

 

VRIJESCHOOL – Jaarfeesten – Pasen (38)

 

DE TWEE BOMEN IN HET PARADIJS

Een paasbeschouwing

Wij vormen onze voorstelling en ons begrip van de wereld aan de hand van een viervoudige ervaringswereld: het minerale-, het planten-, het dieren- en het mensenrijk.
Naarmate we ouder worden, proberen we hiervan een steeds beter begrip te krijgen. Toch kun­nen we, met ons zoeken naar kennis, vaak niet verder komen dan de buiten­kant van de verschijnselen. Het eigenlij­ke gebied van het leven, van de ziel en van het geestelijk-wezenlijke blijft voor ons gesloten. Vroeger werd het als de eigenlijke bestemming van de mens ge­zien om aan deze buitenkant te ontstij­gen, om zodoende de goddelijk-geestelijke wereld te vinden. Het Oude Testament beschrijft in beeldrijke taal hoe de mens, aan het begin van zijn ontwikke­ling, in directe verbinding leefde met deze goddelijke oergrond van zijn be­staan. Door de zondeval ging deze in­nerlijke verbondenheid met God en we­reld verloren; ze werd verruild voor de vier genoemde ervaringsgebieden, die nu van buitenaf worden beschouwd. Uit de ‘eenheid’ daalde de mens dus af in de ‘vierledigheid’. Dit komt tot uitdrukking in het beeld van de twee paradijs­bomen: de ‘boom des levens’ en de ‘boom der kennis van goed en kwaad’.

In het Hebreeuws heeft elke letter een getalswaarde. Daardoor kan elk woord worden weergegeven door een cij­fer dat de som is van de letterwaarden. Tellen we de letterwaarden van de uitdrukkingen voor de para­dijsbomen op, dan krijgen we 233 (‘boom des levens’) en 932 (‘boom der kennis van goed en kwaad’). Het getal 932 is precies het vier­voud van 233. De ‘boom des le­vens’ kan zo als het beeld van de goddelijke eenheid worden gezien. De ‘boom der kennis van goed en kwaad’ als de representant van de vier ervaringsgebieden waarin wij met onze kennis proberen door te dringen.
Nu was tegen de mens ge­zegd: ‘Van alle bomen in de hof moogt gij eten, maar van de boom der kennis van goed en kwaad moogt gij niet eten, want op de dag dat gij daarvan eet, zult gij sterven’.
De tegenhanger van de ‘boom des levens’ is dus eigenlijk een ‘boom des doods’.

De mens richt zich in zijn ontwik­keling steeds meer op deze
doods-kant, op de kant van de kennis. Daarmee begint het verlies van de eenheid, en met de verdrijving uit het paradijs wordt de ‘boom des levens’ de mens tenslotte geheel ontnomen. Door deze afdaling van ‘één’ naar ‘vier’ te ka­rakteriseren als een afdaling in het ge­bied van de dood, wordt al direct aan het begin van het Oude Testament een perspectief getekend dat kan worden beschreven als de gang naar het kruis (als symbool van de dood).

Bertram van Minden boom kennis

Bertram von Minden, altaarvleugel uit Grabow, 1379 (Hamburg, Kunsthalle)

Zoals in het beeld van de verdrijving uit het paradijs de hemel zich als het ware sluit, zo wijzen de woorden van Johannes de Doper op het dichterbij komen van de verloren gegane sfeer (‘het rijk der hemelen is nabij gekomen’). Door het wezen van Jezus Christus kan de ‘boom des levens’ opnieuw ervaren worden: ‘Ik ben de Opstanding en het Leven’. En juist deze drager van eeuwig leven wordt op Goede Vrijdag aan het   kruis genageld. Vanaf de buitenkant gezien staat in het beeld van de krui­siging op Golgotha de doodszijde op de voorgrond. De levenszijde kan al­leen uit een innerlijke, vrije keuze worden gevonden in de Verrezene zelf, door de ontmoeting met het we­zen van Christus. Zo wordt het kruis, de ‘vier’, tot de poort die ons de een­heid weer openbaart.

Bertram van Minden boom kennis 2Bertram von Minden, altaarvleugel uit Grabow, 1379 (Hamburg, Kunsthalle)

En zo kunnen we vermoeden dat on­ze viervoudige ervaringswereld aan­vankelijk ook alleen haar doodskant toont, maar dat ze eigenlijk tot een poort wil worden, waardoor wij tenslotte de krachten van het eeuwige leven zullen vinden. Dat alles zullen we bereiken als we het in vrijheid zoeken, als we in onze viervoudige wereld degene kunnen zien, die zich in het teken van het kruis met de we­reld verbonden heeft, en van wie Novalis zegt:

‘Aus Kraut und Stein und Meer und Licht,
schimmert sein kindlich Angesicht’.

 

(Vrij vertaald en bewerkt naar Jan Förder in Weledaberichten 165, Pasen 1995)
744

VRIJESCHOOL – Jaarfeesten – Pasen (37)

.

Tegenstrijdige meningen over een onderwerp heb ik altijd boeiend gevonden. Het heeft te maken met de zaak van alle kanten bekijken – de tegenstellingen werpen een duidelijker licht op de dingen – zoals Steiner  opmerkte.

Hier volgt een artikel met niet alledaagse opvattingen over Goede Vrijdag.
De Tilburgse filosoof Chareas Vergeer probeert de historische persoon Jezus te ontdekken door een scherpzinnige lezing van de oudste tekst over hem, het Marcusevangelie van rond het jaar 71. Op Goede Vrijdag werd gevochten…

Vergeer wordt geïnterviewd door Jace van de Ven*

 

Volgens Charles Vergeer, schrijver van onder meer de boeken ‘Jezus de Nazarener’ en ‘Het panterjong’, is er tijdens wat wij de Goede Week noemen, stevig geknokt in Jeruzalem.

Is Jezus in de ogen van de Tilburgse filosoof een revolutionair?
„Ik vind niet zoveel van Jezus. Ik ben naar hem op zoek gegaan uit ordinaire nieuwsgierigheid, omdat ik ervan overtuigd was dat het beeld van hem dat mij als katho­liek jongetje was voorgehouden, niet het juiste kon zijn. Dat bleek te kloppen. Jezus was een geloofsgetrouwe jood en ijveraar voor de Heer en daarin was hij geweldadiger dan ons geleerd is. De oudste evangelist, Marcus, heeft dat al weg willen stoppen. Omdat hij de man in wiens woord hij geloofde, in Rome niet ‘aan de man kon brengen’ als bleek dat die tegen de Romeinen gevochten had.”

Je noemt Jezus ‘de Nazarener’, maar het is toch Jezus van Nazareth?
„Jezus woonde in Kafarnaüm en was ‘Nazarener’. Nazareners wa­ren door een bijzondere eed van trouw aan hun god gebonden. Hij koos volgelingen als Simon ‘de Ze­loot’. Zeloten waren radicale terro­risten net als de gewapende volge­lingen van Johannes de Doper, ‘de Bajonin’, waar Petrus deel van uit­maakte, Sicariërs (dolkvechters) en Galileërs, mensen die Romeinse belastingen weigerden te betalen.”

En Jezus zou zich tot koning van ]udea hebben laten zalven?
„Dat laatste gebeurde op de dag van het Laatste Avondmaal in het huis van Simon de Melaatse in Bethanië. Bij Simon Petrus dus. Het Griekse woord lepra betekent me­laats, maar ook ruw. Jezus zou daar ter voorbereiding op zijn begrafenis gezalfd zijn? Nee hoor, doden werden heel an­ders gezalfd. De vrouw in Bethanië goot zalf op zijn hoofd, zoals in het Oude Testament, de koningen. ‘Toen nam Samuël ene oliekruik goot ze uit op zijn hoofd’ – ge­zalfd werden.’

Dus Jezus wilde koning zijn?
„Jezus en zijn aanhangers waren in de eerste plaats gelovige joden. Joden die ijverden voor hun god en geloofden dat diens koninkrijk nabij was. Daarmee bedoelden ze wat in hun gebed tot Abba gezegd wordt: dat Jahweh niet alleen in de hemelen maar ook op aarde 
ge­hoorzaamd zal worden. Ze ver­wachten dus een gezalfde koning uit het huis van David. Een koning die hen zou bevrijden van de
Ro­meinse overheersing. Dat die ge­zalfde in botsing moest komen met hun hogepriesters, die heul­den met het heersende gezag, dat begrepen ze en misschien ook wel dat aan het conflict met de Romeinen niet te ontkomen was.”

Dus de zalving leidde tot Jezus’ kruis­dood. De Romeinen zagen er revolutie in. Wat gebeurde er nu precies op Goe­de Vrijdag?
„Niemand van de evangelisten was erbij. Maar Marcus moet oude

ver­slagen over de gebeurtenissen ge­kend hebben. Zijn probleem was dat de man die hij in Rome be­kend wilde maken als de Zoon van God door de Romeinen veroor­deeld was als misdadiger en dat betekende voor de doorsnee Ro­mein dat hij niet kon deugen.”

Marcus schreef speciaal voor de Romei­nen, beweer je?
„Ja. Dus kon Jezus niet al te anti­romeins zijn. En dus doet Marcus alsof er na het laatste avondmaal nog wat gebeden wordt in een tuin iets buiten de stad. Dat er die nacht fel gevochten werd in de ou­de Davidsstad kunnen we uit an­dere teksten opmaken, met name die van Lucas. Pas tegen de och­tend vinden we Jezus en zijn aan­hangers iets buiten de stad op de steile helling van de Olijfberg. Vol­komen uitgeput en in een shock­toestand, aldus de tekst van Mar­cus.

Marcus noemt Judas ook conse­quent Joudas. Dat komt in het Grieks heel dicht bij ‘jood’. En dat is ook wat deze te Rome schrijven­de man beoogt: niet de Romeinen maar de joden dragen de schuld aan de dood van Jezus.”

Judas in het bijzonder, want hij heeft Je­zus verraden.
„De rol van Judas wekt bevreem­ding. Sleutelwoord in de tekst is het woord dat traditioneel ver­taald wordt met ‘verraden’ maar dat betekent ‘overhandigen’. Wat er overhandigd werd, was Jeruzalem.

Even merkwaardig is de naam Ju­das Iskariot. Is dat misschien een dorpje ergens in Judea? Of gaat achter die moedwillige, verbaste­ring het woord Sicariër schuil? Was deze aanhanger van Jezus een Si­cariër, een leider van een gewa­pende bende die met geweld de heerschappij van de Romeinen be­streed? En wat was hij in de ogen van Jezus, die hem koos als ‘eerste van de twaalf en die door hem omhelsd werd en gekust toen hij met een aantal zwaarbewapenden naar Jezus’schuilplaats kwam?”

En deze Judas verhing zich?
„Op een plek die bloedakker ge­noemd werd. Bloedakker? Toch niet omdat een man zich daar ver­hangen had? Nee, omdat er echt een bloedbad plaats had gevon­den. Nadat Jezus gepakt was, heeft Judas met zijn groep trachten te ontkomen en is daar door de Ro­meinen in de pan gehakt.”

Maar de Joodse Hoge Raad veroordeelt Jezus toch tot de dood?
„De Hoge Raad, het Sanhedrin, kwam niet bij nacht en ontij bij­een. Dat mocht van de Romeinen niet en ze konden niet zomaar een doodvonnis vellen. Ook vroeg een strikte monotheïst als de joodse hogepriester niet aan Jezus of hij de zoon van God meende te zijn, de tweede gestalte van de Drievul­digheid. Zo werd die vraag pas eeuwen later opgevat. De hoge­priester vroeg aan Jezus, afstam­meling van het koninklijk ge­slacht van David, of hij zich had laten zalven tot koning van de Jo­den. En hij is ontsteld als Jezus ‘ja’ zegt. Er staat dan een zinnetje in het Grieks even dubbelzinnig als in onze taal: „Toen scheurde de hogepriester zijn gewaad”. Wij, latere lezers, denken dat het om die valse priester in pronkge­waden gaat, met veel misbaar roept hij iets uit en scheurt daarbij zijn hogepriesterlijk gewaad. Maar de hogepriesters droegen ’s nachts en buiten de tempel hun liturgi­sche gewaden niet. Terwijl Jezus, gezalfd als koning van Judea, in zijn purperen vijfvoudige gewaad stond. Het gewaad dat later als buit verdobbeld zal worden. De hogepriester roept uit dat Jezus des doods schuldig is en scheurt diens koninklijke gewaad”.

En dat vonnis werd onmiddellijk uitge­voerd.
„Maar niet door de joden. Dat mochten ze niet. Dat recht was des keizers, ’s Ochtends vroeg, zegt de tekst, brengen ze Jezus al voor de prefect Pilatus. Dat zegt iets over het grote belang van de zaak. Paulus moest twee jaar wachten op zijn vonnis.”

Pilatus moest de doodstraf bekrachti­gen?
„Jezus indentificeren was genoeg! Jezus bevestigde de vraag: ‘Ben jij het, die het aangedurfd heeft zich te laten zalven tot koning van de joden?’

Daarmee was het vonnis geveld: in Judea en Jeruzalem was er maar één de baas, de Romeinse keizer. Wie zich tot koning van de joden laat zalven, verdient de straf van een weggelopen slaaf: aan het hout geslagen te worden.”

Waarom geeft hij dan het volk de kans om Jezus vrij te stemmen?
„Het lijkt of Pilatus twee figuren voor het volk stelt: Jezus en Barabbas en dan het volk tussen hen laat kiezen: voor wie het hardst geschreeuwd wordt volgt vrijspraak. Onvoorstelbaar dat een Romeins prefect dat toe zou laten. Bar-abbas betekent ‘zoon van de vader’. Er is sprake van ene Jezus, die zoon van de vader, en de andere Jezus, die koning der joden genoemd werd. Pilatus maakte meteen na het doodvonnis duidelijk dat hij  niet Jezus veroordeelde ‘omdat jullie geloven dat hij zoon van jullie god is’, maar omdat hij als koning van de joden ongehoorzaam is aan de keizer. Het vonnis was vanwege majesteitsschennis en had geen religieuze bijbedoelingen.’

Daarna volgt de kruisiging
„Wreed en vernederend, de benen van een tot de kruisdood veroordeelde werden wijd gespannen en hij werd meestal met de rug naar de toeschouwers vastgespijkerd. Terwijl de galg of het zwaard snel hun werk deden, was het wrede van de kruisiging de soms dagen en nachten lange marteling. Op­merkelijk is het dat Jezus na zes uur al is gestorven. Dat heeft te maken met een door senaat en volk van Rome gegeven decreet, dat de joden het voor­recht gaf op de dag voor de sabbat vanaf het negende uur gevrij­waard te zijn van rechtsvervol­ging. Dus liet Pilatus voor dat ne­gende uur de veroordeelden afma­ken.”

En toen kwam Jozef van Arimatheia om het lijk te begraven?’
Alweer onwaarschijnlijk. Van het plaatsje Arimatheia heeft nooit ie­mand gehoord. De oplossing van het probleem ligt voor de hand. Marcus wil Jezus schetsen als ‘zoon van god’ en moffelt dus de aardse vader, Jozef, weg. Helemaal lukt dat niet. Zo ook bij de grafleg­ging. Er staat: En toen kwam Jozef, namens de volgelingen, de prefect om het lijk van Jezus verzoeken. In het Grieks is het een kwestie van het herschikken van de woor­den, die destijds aan elkaar ge­schreven werden. Op die manier kun je tot heel andere conclusies komen”.

Jezus wordt door zijn vader begraven?
‘Jezus werd niet begraven. In de eerste plaats niet omdat het al na zonsondergang was net voor de grote sabbat. De rust was al inge­treden en mocht door een
begrafe­nis niet doorbroken worden. En de andere reden is dat Marcus niet van een graf spreekt, maar van een herinneringsplaats. Voor de antieken was het graf niet alleen een plaats voor de doden, vóór het graf was een plek waar de levenden bijeenkwamen om de dode te herdenken, een soort voorhal.

Daar heeft Jozef het lijk van zijn zoon, de gezalfde, neergelegd. Er was geen tijd meer om het te rei­nigen, balsemen en begraven. Maar geen dode zal, zeker niet in de heilige stad, ’s nachts boven aarde blijven.

Blijft het feit dat het lijk verdwe­nen was toen na het feest de vrou­wen kwamen om het te balsemen. Het evangelie van Marcus eindigt met het sprakeloos en vol huiver zwijgen van de vrouwen.”

t.t.v dit interview: Brabants Dagblad, *12-04-2003:

Dr. Charles Vergeer doceert Wijsbegeerte aan de Fontys Hogescholen. Hij publiceerde verschillende boeken over filosofie en twee over het leven van Jezus: Een nameloze, Jezus de Nazarener, Het Panterjong, 

.

Palmpasen/Pasenalle artikelen

Jaarfeestenalle artikelen

VRIJESCHOOL in beeldpalmpasen

.

550-504
 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

VRIJESCHOOL – Jaarfeesten – Pasen (36)

.
Hoewel het vieren van jaarfeesten een onderdeel is van wat op de vrijeschool gebeurt, geeft Steiner er in zijn pedagogische voordrachten geen aanwijzingen voor. Dat er over de jaarfeesten op deze blog van alles is te vinden, betekent niet dat alle achtergronden die hier worden gegeven voor iedere school in gelijke mate gelden. Bovendien is ‘school’ in dit opzicht te abstract. Het gaat om de mensen die er vorm aan geven. Omdat het bij de achtergronden om  religieuze, spirituele of godsdienstige inhoud gaat, ligt het voor de hand dat iedere individuele leerkracht daarmee een bepaalde verbinding heeft – van een oppervlakkige tot een diepe.
De achtergronden die hier worden gegeven, zijn dus meer bedoeld als het schetsen van een sfeer waaruit de concrete vorm van een jaarfeest is voortgekomen.

PASEN EN DE GEUR VAN MIRRE

Judas Iskariot was vermoedelijk een van de meest toegewijde discipelen van Jezus. Hij was de enige Judeër in het gezelschap dat verder uitsluitend bestond uit Galileërs. Het landschap drukt een stempel op de mensen die er wonen.

Judea is droog, heet en bergachtig. Het leven is er moeilijker dan in Galilea, de landstreek rondom het meer van Genesareth, waar alles groen is en bloemen weelderig bloeien. Judeërs waren stugger van aard, orthodoxer van geloof en meer patriottisch ingesteld. Ze haatten de Romeinen die Israël bezet hadden en leefden in verwachting van de komende Messias. Deze zou het land bevrijden en als koning regeren met wijsheid en rechtvaardigheid, zoals door de grote profeet Jesaja was voorzegd (Jes. 11:10).

Ook Judas leefde met dit verwachtingspatroon. Jezus was voor hem de komende Messias. Judas was pen­ningmeester van de kleine commune (Joh. 13:29). Dat was echter geen eenvoudige taak, want inkomsten waren er weinig en Jezus, de baas van de commune, hechtte niet aan materieel bezit (Matt. 10:9). Judas moest dus als penningmeester naar alle
waarschijnlijk­heid het ene financiële gat met het andere zien te stoppen. Maar hij had het er voor over want alles wees erop dat de po­pulariteit van de wonderdoende rabbi Yeshua, die later door de Romeinen Jezus genoemd zou worden, steeds meer toe­nam.

Vooral nadat Jezus aan de oever van het meer van Genesareth (of Galilea) enige duizenden mensen te eten had gegeven door vijf broden en twee vissen zodanig te vermenigvuldigen dat er voor iedereen genoeg was en er nog twaalf manden vol brood en vis overbleven. De menigte wilde de grote profeet Je­zus toen zelfs met geweld meevoeren om hem koning te ma­ken (Joh: 6:14-15).

Maar Jezus ontvluchtte de mensenmassa. Telkens als de gelegenheid daartoe politiek gunstig was, trok Jezus zich terug en deed geen greep naar de macht. Dit moet Judas zeer gefrustreerd hebben.

Maar het breekpunt bij Judas kwam kort voor het paasfeest van het jaar 33. Jezus was met zijn discipelen uitge­nodigd door een zekere Simon, bijgenaamd ‘de Melaatse’, een lid van de vooraanstaande religieuze sekte der Farizeeën. Vermoedelijk wilde deze Simon, zonder al te veel op te vallen, eens te weten komen wat de rondtrekkende leraar nu eigen­lijk te vertellen had. Daarom bood hij de kleine commune een eenvoudig dineetje aan in het eethuisje van Lazarus en diens zusters Martha en Maria. Het hotelletje annex restaurant stond een uurtje lopen buiten Jeruzalem in het dorpje Bethanië, dus dat viel niet zo op.

Martha kookte en Maria serveerde de maaltijd. Vrij zeker hadden Martha en Maria méér in de aan­bieding dan eten, drinken en een slaapplaats. Waarschijnlijk kon de hotelgast ook met ze naar bed. De evangelist Lucas vertelt dat Maria be­kend stond als ‘zondares’ (Luc. 7:37), een bijbelse manier om een prostituee aan te duiden.

Jezus was met Lazarus en zijn zusters zeer bevriend. Onver­wacht komt Maria, tijdens de maaltijd weer binnen. Ze draagt een albasten kruik met een kostbaar parfum, nardusmirre, en giet die uit over Jezus. Ze huilt daarbij zo erg, dat haar tranen op de voeten van Christus vallen. Ze droogt die af met lange zwarte haren. Niemand begrijpt deze bizarre scène, vindt het ongepast.

Alleen Jezus beseft feilloos de diepere drijfveren van Maria die met haar opvallende gebaar de man wil eren die in haar méér ziet dan eten, drinken en warm vrouwenvlees, Het was een kostbare geste, de fles van Maria bevatte één pond nardusmirre, een uiterst duur parfum. De verontwaardigde Judas schatte de waarde van de kruik op driehonderd schellingen (Joh. 12:5), en dat was in die tijd het jaarinkomen van een landarbeider.

De tegenwoordige waarde zou ongeveer twintigduizend gulden bedragen. Maria, de serveerster uit Bethanië, schreef wereldgeschiedenis met haar grandioze gebaar. Maar de kleinburgerlijke discipelen zagen slechts de verspilling van veel geld.

Voor Judas was daarmee de maat vol. Hij had jarenlang in uiterste soberheid moeten leven voor een baas die de Messiaanse verwachtingen nooit waarmaakte. Hij had gewoon achter de verkeerde profeet aangelopen die zich à raison van twintigduizend gulden liet parfumeren door een horeca-sekspoes uit Bethanië.
Hij ging naar de hogepriester en vertelde hem de geschiktste tijd en de beste plaats om de ‘Profeet van de armoede ‘geruisloos te kunnen arresteren. Judas kreeg voor zijn informatie dertig zilverlingen, die een huidige waarde van 84.000 gulden vertegenwoordigt.
Mogelijk wilde Judas zijn besluiteloze chef voor het blok plaatsen en hem als het ware dwingen nu eens krachtige maatregelen te nemen, bijvoorbeeld door het arrestatieteam te vernietigen, de Romeinen te verslaan, Israël te bevrijden en het rechtvaardige koninkrijk te vestigen. Per slot van rekening wist Judas bliksems goed dat de alternatieve rabbi Jezus over bijzondere gaven en krachten kon beschikken.

Maar het liep anders dan Judas zich had voorgesteld. Het establishment uit die tijd, gevormd door de vooraanstaande Farizeeën en Sadduceeën haatten Jezus intens onder meer omdat hij hun hypocriete levenshouding haarscherp doorzag en in het openbaar genadeloos bekritiseerde (Matt. 23:1-39). En zijn grote populariteit bij het gewone volk was een bedreiging voor hun positie.

Zodoende werd Jezus in het geheim gearresteerd en haastig in de nacht tijdens een schijnproces ter dood veroordeeld. Hij deed niets terug en verdedigde zich niet eens tegen de bizarre beschuldigingen. Judas realiseerde zich spoedig dat hij de vergissing van zijn leven had gemaakt en bracht de dertig zilverstukken ijlings terug bij de hogepriester. Die hadden echter aan Judas geen boodschap meer. De ongelukkige penningmeester was slechts een pion op hun politieke schaakbord geweest en dat maakten ze ook wel heel duidelijk (Matt. 27:4). Op dat moment viel de bodem uit Judas’ bestaan. Hij wierp het geld voor de voeten van de priesters, rende weg en pleeg­de zelfmoord door zich op te hangen aan een boom in Gehinnom de vuilstortplaats van Jeruzalem. Hij stierf als een diep ongelukkig mens in het besef een vreselijke en onherstelbare beoordelingsfout gemaakt te hebben.

Daar in die tijd de Joodse overheid niet gerechtigd was een doodvonnis te bekrachtigen of uit te voe­ren, moest de Romeinse landvoogd Pontius Pilatus in het proces tegen Jezus de eindbeslissing nemen. Hij begreep niets van de verwarde beschuldigingen waar het Sanhedrin, de Joodse raad, mee kwam aanzetten en verklaarde Jezus voor onschuldig (Luc. 23:14-15).
 

Maar Pilatus ging door de knieën voor de chantage van de op bloed beluste menigte op het plein voor zijn bureau. Ze zou­den hem aanklagen bij keizer Tiberius als hij niet meewerkte. Die menigte was niet representatief voor het grootste deel van het Joods volk dat vijf dagen tevoren de wonderbaarlijke
pro­feet met groot enthousiasme in Jeruzalem welkom had gehe­ten toen hij gezeten op een ezeltje, de stad kwam binnenrij­den.

Welk fatsoenlijk mens staat ’s ochtends bij zonsopgang voor een militair politiebureau om de dood van een onschuldige te eisen? Niemand toch? Het was hetzelfde soort raddraaiers dat men ook tegenwoordig overal in actie kan zien waar bloedige rellen worden uitgelokt, dat toen stond te krij­sen: „Zijn bloed kome over ons en over onze kinderen.” Dit holle gebrul van een hersenloze menigte werd een tekst in het evangelie van Mattheüs. Deze ene zin in Matt. 27:5 werd het meest dodelijke gif dat ooit in druk is verschenen. Het werd een vrijbrief voor meer dan negentien eeuwen verwoestend anti-semitisme.

Pilatus deed vermoedelijk nog een laatste poging om Jezus’ le­ven te redden. Hij liet hem geselen en stelde hem ten toon in de hoop dat de aanblik van het kapotgeslagen, bloedende slachtoffer de menigte emotioneel zou vermurwen. Het moet inderdaad een deerniswekkend beeld opgeleverd hebben. Na een geseling met Romeinse zwepen die lange, dunne leren rie­men hadden waaraan loden kogeltjes of schapenbotjes waren geregen, had de veroordeelde meestal geen huid meer op zijn rug over en stroomde het bloed langs de benen naar beneden.

Pilatus’ idee had geen succes. En even later strompel­de Jezus met twee andere veroordeelden door de kronkelige straten van het oude Jeruzalem naar Golgotha. De afstand was niet erg groot. Ongeveer zeshonderd meter. Maar op de kapotgeslagen schou­ders van de gevangenen lag de veertig kilogram wegende dwarsblak van het kruis waaraan zij gehangen zouden worden. Hun armen waren met touwen aan die dwarsbalk, ‘patibulum’ genaamd, vastgemaakt, zodat ze hun gezicht niet konden be­schermen als ze struikelden en vielen op het onregelmatig plaveisel van de Via Dolorosa.

De verticale palen van de kruisen stonden reeds op de executieplaats stevig in de grond. Die palen stonden daar altijd al omdat kruisigingen door de Romeinen vaak werden uitgevoerd. Jezus heeft dus nooit zijn kruis gedragen. Dat was ook niet te tillen geweest. Dat woog ongeveer 150 kilo. De veertig
kilo wegende dwarsbalk was al zwaar genoeg,
Op Golgotha aangekomen werden de balken op de grond gelegd. De veroordeelden moesten er met hun kapotgeslagen schouders dwars op gaan liggen. Hun armen werden wijd gespreid. Soldaten sloegen door iedere pols een vijftien centimeter lange, vierkante spijker tot diep in de balk. Het bloedverlies was gering maar de pijn was ondraaglijk omdat door de pols een belangrijke zenuw loopt, die bijna altijd werd geraakt.
Daarna tilden de soldaten de balken op en de veroordeelden werden in staande houding ruggelings tegen de verticale palen geplaatst.
Vervolgens tilden de soldaten de dwarsbalken met daaraan de vastgespijkerde veroordeelden een klein stukje omhoog en zetten dan de balk vast op het uiteinde van de staande paal die ‘stipes’ werd genoemd. De knieën van de veroordeelden werden gebogen, de voeten over elkaar met de voetzolen tegen de stipes gedrukt, waarna een derde spijker, die meer dan 25 centimeter lang was, dwars door beide voeten in de staande paal werd geramd, Zo hing dan om negen uur in de ochtend Jezus van Nazareth tussen twee andere mannen, ieder aan drie spijkers. Het langzame sterfproces begon.
Een gekruisigde hing met zijn volle gewicht aan de twee vierkante spijkers door zijn polsen. De pijn was onvoorstelbaar. Bovendien zakte het lichaam door de zwaartekracht naar beneden waardoor de strak gespannen armspieren de borstkas in een maximale inademingsstand trokken. Hierdoor ontstond ademnood. Om weer goed te kunnen uitademen moest het slachtoffer zich afzetten op de voetspijker. Zo kon hij zijn knieën een beetje strekken, zijn armen en borstkas ontlasten en even ademhalen. Maar de pijn in zijn voeten was zó verschrikkelijk dat hij spoedig weer naar beneden zakte, waardoor hij weder­om aan zijn polsen kwam te hangen. Tot ook dat weer on­draaglijk werd. Zo bewoog de gekruisigde zich moeizaam op en neer, geteisterd door vlammende pijnen, heftige ademnood en verscheurende spierkrampen. De kapotgegeselde rug werd daarbij door het ruwe hout van de stipes voortdurend opengeschuurd.

De lichaamstemperatuur steeg snel boven de veertig graden Celsius. Zweet stroomde uit alle poriën. Er ontstond heftige dorst, nog verergerd door de meestal brandende zon. De bio­chemische samenstelling van het bloed veranderde en het hart begon het op te geven. Hierdoor liepen de longen vol met vocht zoals bij een ernstig zieke hartpatiënt. Tenslotte stierf de uitgeputte gekruisigde na een ontzettende doodstrijd die vele uren kon duren.

Als het naar de mening van de Romeinse beulen te lang duur­de, werden de onderbenen van de stervende met een soort ij­zeren honkbalknuppel (het zgn. crurifragium – benenbre­ker) kapotgeslagen.

Daardoor kon de gekruisigde zich niet meer omhoogdrukken en stierf hij binnen een kwartier aan verstikking, pijn en bloedverlies in de verbrijzelde benen. Jezus stierf op vrijdag 23 april om drie uur ’s middags.* Hij had zes uur lang gevochten voor wat lucht in zijn langzaam vollo­pende longen. Zijn twee lotgenoten hielden het langer vol. Daarom werden hun onderbenen aan het einde van de dag met het crurifragium verbrijzeld. Bij Christus hoefde dat niet, want hij was reeds gestorven.

Uit het drama van Golgotha heeft zich een nieuwe religie ontwikkeld, het christendom. Een religie waar Christus zelf nooit van heeft afgeweten, want hij stierf als een vrome jood. Doch die religie heeft wel geleid tot een spanningsveld tussen christenen en het volk van Jezus zelf. Dit verschil in inzicht heeft, samen met de tekst in Mattheüs, miljoenen Joodse medemensen het leven gekost. En tot in onze tijd heeft het leeghoofdig gebrul van de raddraaiers voor het Romeinse bureau in Jeruzalem de unieke boodschap overstemd die Jezus van Nazareth ons na bijna tweeduizend jaar nog steeds te bieden heeft. Het is een geschenk van het volk Israëls, een religieuze filosofie, berus­tend op een uniek godsbeeld als drijvende energie in het uni­versum, als scheppende kracht, als bron van alle leven en als ethische maatstaf van het menselijk bestaan. Een boodschap die in onze herinnering blijft hangen als de bitterzoete geur van kostbare nardusmirre.

(Prof.dr.B.Smalhout, De Gelderlander 02-04-1998)

Als reactie op dit artikel volgde nog:

Wat prof. B. Smalhout in de Bijlage van de Gelderlander van 2 april schrijft over de motieven van Judas om Jezus te laten arresteren door de geestelijke autoriteiten en over de fysieke pijnen van Jezus tijdens zijn sterven aan het kruis, is plausi­bel.

Wel moet ik protest aantekenen tegen de manier waarop hij in de derde en vierde alinea van het artikel de gegevens van de vier evangeliën door elkaar husselt. Met name de tegenstrijdigheden bij de zalving, waar Smalhout het over heeft, maken dat duidelijk. Er zijn drie verschillende gasthe­ren: bij de evangelist Johannes is dat Lazarus, bij Lucas een fari­zeeër en bij Matteüs en Marcus was het Simon de melaatse. Bij Johannes en Lucas worden de voeten van Jezus gezalfd, bij Matteüs en Marcus zijn dat de haren. En dan de vrouw: bij Jo­hannes is dat Maria, de zus van de respectabele Lazarus, bij Lu­cas is het een zondares, bij Mat­teüs en Marcus een anonieme vrouw. Wie hier een historische gebeurtenis zou willen recon­strueren, komt er niet uit. Iedere evangelist had zijn eigen bedoe­lingen en invalshoek. Wij zijn het onzorgvuldig om­springen met teksten, zoals dat in vroeger eeuwen gebeurde, ontgroeid. We kunnen niet zeg­gen dat gastheer Simon de me­laatse Jezus mee uit eten nam in het eethuisje van Lazarus. In de evangeliën waarin Simon ge­noemd wordt, komen Lazarus en zijn zusters niet voor. Verder is het absoluut uit de lucht gegre­pen om van Lazarus een hotel­houder te maken. Maria, de zus van Lazarus (evangelie van Jo­hannes), mag niet geïdentifi­ceerd worden met de zondaars uit Lucas, waarvan we trouwens de naam niet weten.

Deze opmerkingen tasten de strekking van het betoog van Smalhout echter niet aan. Hij maakte alleen maar een extra excursie, waarop hij verdwaalde.

Het is goed de lezers even de weg terug te wijzen.

(Ineke Wackers, theologe, Nijmegen)

*zie Pasen [35]

.

Palmpasen/Pasenalle artikelen

Jaarfeestenalle artikelen

VRIJESCHOOL in beeldpalmpasen

.

518-479

.