Tagarchief: marsepein

VRIJESCHOOL – Algemene menskunde – voordracht 1 [1-7-2/2-2]

.

Zwarte tekst: Mellie Uyldert; in blauw: phaw

.
levenskracht
.

In haar boek ‘Verborgen wijsheid van oude rijmen‘ wijdt de schrijfster, Mellie Uyldert, een hoofdstuk aan de levensgeest.

Wie zich in de antroposofie verdiept, komt dit begrip ook bij Rudolf Steiner tegen. Hij beschrijft deze als een van de geestelijke ontwikkelingsfasen die de mens kan bereiken, wanneer hij zijn etherlijf, zijn levenskrachtenlichaam omwerkt, schoolt.
Het is niet mijn bedoeling het verschil of de overkomst tussen Steiners visie en die van Uyldert op te zoeken. De laatste legt steeds verbanden met folkloristische gebruiken: feesten, bijv. en uiteraard: de oude kinderspelen, rijmpjes en versjes.
Uyldert noemt bij wat ze beschrijft, de levensgeest ook levenskracht.

Zij ziet deze over de hele wereld aanwezig: bij het ritueel in het oerwoud, bij midwintergebruiken in bergdorpen van oud Europa en in de oogstgebruiken van de boeren.
Zij zegt dat de wetenschap deze levensgeest vegetatiedemon noemt. Die term vind je op Google nauwelijks. Ik vond wel een artikel, waarin ook iets staat over ‘de haan ‘ die Uyldert verderop noemt. De geboorte en het sterven ervan zou bij alle oude volken gevierd worden en wij komen deze tegen in volksgebruiken en kinderspelen.

In elke godsdienst zou de levensgeest zich manifesteren als bijv. de gods-zoon of de zonneheld, de gedaante van de kracht, die de Schepper van hemel en aarde uitzendt om zijn schepping te onderhouden, als levenskracht voor plant, dier en mens!

‘In de landen dicht bij de evenaar is die kracht altijd door aanwezig, laat de bomen het hele jaar door bladeren, bloemen en vruchten dragen en wordt in zijn overvloed uitgebeeld in goden met vele armen, godinnen met vele borsten, in hun uitbundige liefdesvermaken en in een fallus-verering, die bij ons, wat afgezwakt, optreedt in de vorm van gedenknaalden.’

In onze gematigde streken, is het de levensgeest die het komen en gaan van de seizoenen veroorzaakt! De levenskracht daalt in de materie af, brengt er het leven in. 
Wanneer we dit zo lezen, denk je al snel aan wat Steiner over het etherlijf zegt en hoe dit bijv. in het kind zich steeds sterker ontwikkelt, in de eerste zeven jaar de stoffelijkheid van het kind doordringend. 
De levenskracht van de aarde neemt in de lente in kracht toe, neemt steeds méér en uitbundiger vormen aan, tot zijn grootste manifestatie op de langste dag van het jaar –om daarna als kracht af te nemen en geleidelijk de levensvormen te verlaten, waarbij hij zich samentrekt in de kleinste vormen: het zaad, dat zich verbergt onder de grond; op de kortste dag heeft de levensgeest zich opgerold in het binnenste van de aarde.’

Bij Steiner komen we dit thema tegen als o.a. het ‘in slaap raken en wakker worden van de aarde.’
Een blik op folklore en volksfeesten leert ons dat het ritme van verschijnen en verdwijnen voor de eenvoudig levende mens die zoveel meer met de natuur verbonden was dan wij nu, letterlijk van levensbelang was. Je ziet aan alles dat de mens vanuit die verbondenheid, van de vroegste af, verering, dankbaarheid e.d. tot uitdrukking wilde brengen en daarvoor riep het vormen in leven, rituelen, heilige handelingen, die juist op die keer- en knooppunten van dat ritme, uitgevoerd worden. Dat ‘van en voor de natuur’ wordt later, als dat directe meebeleven steeds meer verloren gaat, een traditie, waarmee het een deel van de cultuur wordt.
Die vaste punten van het jaar werden ‘aparte’ dagen, dus anders dan de gewone dagen: heilige dagen, de ‘holy days’ (waarvan het woord holiday (= vakantie) komt. Feestdagen, feestnamen, zoals we dat nu nog steeds hebben bij kerst-feest, paas-feest, enz.  Ook op de vrijescholen spreken we over Michaëlsfeest, Sint-Jansfeest enz.
Feesttijden waren/zijn: ‘de langste en de kortste dag van het jaar en daar tussenin de evenwichtspunten: voorjaars- en najaars-dag-en-nacht-evening (21 maart en 21 sept.), als de dag en de nacht even lang zijn’.
Waar vier seizoenen aangetroffen worden, drukte men die seizoenen uit door bijv. het rad met vier spaken, dat horizontaal werd opgehangen, met vier kaarsen.
Wij moeten hier denken aan de ‘adventskrans’ of een jaar- of kerstkrans.

‘Midwinter’ is zeker in Overijssel nog een begrip en volgens Uyldert begon daarmee de nieuwe jaarronde: op de kortste dag, 21 december, als de winter begint. Dan is volgens haar ‘de levensgeest, de  j a a r g o d  op ons noordelijk halfrond het verst weg getrokken uit de materie. Hij heeft zijn jaarreis voltooid en is naar zijn vader: de scheppende zonnegod, terug gegaan (het binnenste der aarde is analoog met het binnenste van het zonnestelsel).’

In vele artikelen op deze blog die over de jaarfeesten gaan, wordt de natuur beschreven waarin zo’n jaarfeest valt. Mens en natuur waren veel sterker met elkaar verbonden dan nu.
In de winter overheersen de doodskrachten: veel bomen en struiken zijn kaal; restanten van bloeiende planten staan er vergaan bij; de zon – de brenger van het leven – schijnt zwak en zendt maar weinig licht en warmte naar de aarde. Alsof de duisternis een wolf is waartegen zij niet op kan! Voor de mens kon dit honger en kou betekenen: godverlatenheid bijna. Maar dan keert de zon terug! In de materie komt weer leven, er is hoop en….dankbaarheid. 
De stadsmens met zijn kunstlicht en kunstwarmte en geconserveerd voedsel kan dat nauwelijks meer aanvoelen. Maar het blijft een groots gebeuren: die terugkeer van licht en kracht, die genadige uitzending van een nieuwe godszoon, een nieuwe jaargod, door de vaderlijke schepper! Van de oudste tijden af heeft de mens in zijn vreugde en dankbaarheid dat gebeuren gevierd als een feest, het grootste feest van het jaar!’

Dan is er sprake van ‘de moedernacht’, waarin de levensgeest in zijn nieuwe jaargedaante geboren werd.’
Ook Steiner sprak over de 12 heilige nachten, in samenhang met het ‘Droomlied van Olaf Ästeson‘. Ook Uyldert noemt ze als deel van de j o e l-tijd die zij laat duren van 5 december tot 6 januari: van Sinterklaas tot Driekoningen, werd en wordt feest gevierd met zingen en dansen, met rijkelijk eten en drinken in versierde woningen, waar ook de verlovingen plaatsvinden, en dat alles vol zinnebeelden van levenskracht (rood), vruchtbaarheid (de marsepeinen varkentjes en de nieuwjaarsvarkentjes), licht (de kaarsen en de kerstboom), van de jaarronde (krans en kromstaf) en van de liefde (harten), die zich wegschenkt, zoals de geest zich wegschenkt aan de materie.’

Als het oude jaar ten einde loopt en het nieuwe zich aandient zien we in de symboliek de oude man, de grijsaard met baard en zeis en de nieuwe als een baby.

De jaargod werd in Noord- en Midden-Europa O e i  genoemd. Hij was de zoon van alvader Odin, ook Wodan genoemd, die op zijn witte paard Sleipnir door de lucht reed. Ook Oei reed door de lucht en wierp door de rookgaten van de boerenhuizen – de oeigaten – zaad, vol van belofte, daar zouden de latere pepernoten aan doen herinneren.
Oei had meerdere namen: Nöth, of Tyr en zijn gezicht was zwart. Hij vertelde zijn vader wat hij door het ‘oeigat’ had gezien.
Wat onze sinterklaasachtergronden betreft, is interessant dat Wodan later ‘Kunne Klaas’ genoemd wordt. Hier zien we een verband tussen Sinterklaas en Zwarte Piet (en dit is opnieuw een aanwijzing dat Zwarte Piet niets met ‘racisme’ te maken heeft.
Oei werd later ook Tyl genoemd en deze
leefde voort in de volksverbeelding als Tyl Uylenspiegel, wiens moeder Anne heette! De zonnegod en de maangodin brengen samen de jaargod van de aarde voort!’
Uyldert noemt met name dat Tyl op een koord in de lucht danst, in het water valt en op de vaste wal kruipt. Ze ziet daarin de levensgeest die door de ‘sfeer van de geest (lucht), van de ziel (water en van het lichaam (aarde) bij de mensen en in de planten- en dierenwereld komt om er met zijn wonderbaarlijke kracht alle levensverschijnselen te wekken!

Tijl of Tyl zou dus de midwintergedaante van de levensgeest zijn, die het ene jaar scheidt van het andere. Uyldert noemt nu het wapen van de Vlaamse familie Tyl waarin twee tegen elkaar aan staande halve cirkels te zien zijn die door een pijl worden gescheiden, het oeroude teken voor de jaarwisseling, dat ook voortleeft in de Engelse term Xmas (de geschreven vorm van de X bestaat uit twee halve cirkels).

Steiner beschrijft dat de ontwikkelingsgang van de mensheid een ontwikkelingsgang van het bewustzijn is. Bij het ‘vroege’ bewustzijn hoort het leven ‘in of met (ver)beeld(en). In de loop van deze ontwikkeling gaat dat vermogen verloren, zoals ook het bewustzijn van het kleine kind dat vrijwel alles gelooft, metamorfoseert naar het bewustzijn van de kritische, zich afvragende volwassene.
Ook Uyldert noemt dit verschijnsel dat bij haar tot gevolg heeft dat bijv. ‘de
traditionele gestalte van vader Klaas zich vermengt met die van een historische persoon: de heilige Nicolaas, bisschop van Myra.’
De vurige levenskracht is gebleven in zijn tabberd. Ook de Kerstman, Father Christmas, le Père Noël, de Weihnachtsmann – allen dragen de rode mantel. ‘Zij zijn dezelfde figuur!
De Vader en de Zoon zouden bij ons geworden zijn tot Sint en Piet. Dat Piet een roe bij zich heeft – van berkentakken! – is niet om te straffen, maar om op jonge mensen de levenskracht over te brengen door ze met die roe aan te raken. Hij is ook een ‘verbinder’ want hij brengt de harde koeken met suikerklontjes mee: de  hijlikmaker geheten, dat is: huwelijksmaker, want nu worden de verlovingen immers gevierd!’

Het is begrijpelijk dat Mellie Uyldert de levensgeest – wij zouden eerder zeggen ‘de levenskrachten’ ziet in de plantaardige natuur, in zaden, bollen enz. Daar bevindt zich die onzichtbare kracht die in staat is uit een beukennootje een reusachtige beuk te laten ontstaan. Vanaf dat de zonnewarmte weer sterker wordt, komt het groeiproces op gang. Uyldert verbindt de openbaring van die kracht aan het Driekoningenfeest, m.n. aan het brood met de boon – zij noemt hem ‘de heilige boon’, de eerste boon die gegeten mag worden na Moedernacht.

In vele streken – en dat niet alleen in Nederland – zijn tradities bewaard gebleven die weliswaar gedurende de jaren veranderingen hebben ondergaan, maar er is altijd wel een kern te ontdekken van een bepaalde symboliek. Uyldert noemt bijv. de ‘erwtenbeer’ een uitbeelding van de levensgeest zoals hij huist in een bepaald gewas! In de carnavalsoptochten verschijnt hij in allerlei gedaanten.

Wanneer je via een zoekmachine op zoek gaat, kom je van alles tegen wat Uyldert in haar artikel ook beschrijft. zoals: ‘de erwtenbeer‘.

In Selma Lagerlöfs verhaal ‘Voddenlars zoekt het kerstkindje’ wordt gezegd dat het stro van de laatste korenschoof, die niet gedorst is, als joel-traktatie voor de vogels buiten wordt gezet. Uyldert: Het wordt februari en maart en de boer gaat ploegen en zaaien. Nu schakelt hij de oude gedaante van de levensgeest aan de nieuwe: men heeft nl. in Scandinavië van dat stro waarin de levensgeest zich, als in zijn laatste schuilplaats, heet teruggetrokken te hebben, een diervorm gemaakt, een bok van stro, de zgn. joelbok, die gedurende de joeltijd in de huiskamer heeft gestaan: de levensgeest mocht alles meevieren! Nu trekt men die strooien bok uit elkaar en begraaft dit stro op de vier hoeken van de akker, alvorens men gaat zaaien. De levensgeest is weer op het veld en kan zijn intrek gaan nemen in het ontkiemende graan!
We komen dan de naam Al tegen, i.p.v. Oei, ‘
de stemming van het lichtere seizoen ‘.
Steeds uitbundiger botten de planten uit: de levenskracht vertoont zich in het frisse groen! Bij dit nieuwe voelde men a.h.w. de drang tot vernieuwing: alles weer fris: schoonmaak, reiniging, ook van het lichaam (de vastentijd!) In oude tijden deed men dat plechtig, om de levensgeest dankbaar op te nemen in het gereinigde lichaam: zwijgend dronk men te middernacht, bij een bron, de verse berkenmede. En de mensen trokken naar de woudheilige, waar de priester over het hoofd van een onvruchtbare vrouw een verse graszode wierp, om haar aldus de kracht van de levensgeest mede te delen.’

Uyldert spreekt over de ‘enclosure‘. Ze vertelt dat op dit afgebakende veld zich geen mens mocht vertonen, ‘omdat daar de levensgeest woonde, die, met zijn ontzaglijke kracht, gevaarlijk was om door een gewoon mens te worden aangezien!’
We kennen nog gebruiken bij oude volken waarbij een man a.h.w. ‘bezeten’ is – door de levensgeest – en hij danst, gemaskerd en onherkenbaar uitgedost – voor het volk, als een manifestatie van de godszoon.’
O.a. totemdieren zouden door de levensgeest in bescherming worden genomen: ze mochten nooit gedood, ze werden als heilig beschouwd en je ziet ze terug als beschermers van een stam of familie, afgebeeld op een familiewapen.

Uyldert brengt de geit i.v.m. ‘wijsheid’, de god van de wijsheid zou bij de oude Grieken in de geit hebben geleefd. Later werd hij de menselijke gestalte van Pallas Athena die weleens met een geit wordt afgebeeld. ‘De oude wijze geit’ brengt Uyldert in verband met de priesters die in de tempel heilige geiten hielden.

Bij ons zou het de haan zijn waarin de levensgeest graag zijn intrek nam. Dat hij ’s morgens als eerst op de opkomende zon reageert, komt volgens haar omdat de haan een over-elektrisch dier is en daardoor de eerste elektrische trillingen die de zon in de atmosfeer zendt, opvangt. Zijn jubelend gekraai is een uiting van zijn elektrisch overschot. 

‘De priester hoedde op het afgesloten veld de heilige haan, die in de overlevering éénpotig genoemd wordt, omdat al wat tot de hogere sfeer van de eenheid behoort (daar waar geen geslacht is en geen goed-en-kwaad) als eenbenig wordt voorgesteld. Een overblijfsel uit de tijd van zulke haanheiligdommen is het versje:

Moeder, wat naai je daar?
Vaders hemd.
Waar is vader?
In de tuin.
Mag ik er even heengaan?
Nee, want er is een haan met één poot,
als je hem jaagt, dan gaat hij dood.
Moeder, de klokken luiden!
Wat heeft dat te beduiden?
Ach, hij is dood, de haan met één poot!

Was een heilig dier dood, dan werd het door de priesters opgegeten. Zo kon het dat een dier dat men zag als de laatste woning van de levensgeest bij het oogstmaal werd opgegeten: bijv. een os of een zwijn. Daarbij zou men zijn kracht in zich opnemen: een heilig maal.
In andere streken zijn het weer andere dieren, in de tropen bijv, een tijger of een leeuw.
Uyldert noem daarbij ook eten van mensen: de edele organen verkregen door het koppensnellen.
Niet alles werd opgegeten. Een deel werd bewaard en ingezouten. Brak het voorjaar aan dan werd dit deel plechtig opgegeten door de zaaiers voordat zij naar de akkers gingen.

Aan het begin van het nieuwe landbouwjaar werd de levensgeest rondgedragen door velden en akkers en weiden ‘om het gewas en het vee zijn kracht mee te delen.
Dat zou de veldgang verklaren, waarbij men een graanschoof of een roede van berkentakken of een brood met zich meedroeg.
De kerk zou deze veldgang later tot processie hebben gemaakt.
Er moet een diepe dankbaarheid voor de levensgeest hebben bestaan in het besef dat deze het is die met zijn levenskracht in het graan woont. Men zong liederen en richtte versierde bomen op: de levensboom met de jaarkrans. Deze traditie is er op sommige plaatsen nog, m.n. met Pasen en Pinksteren, o.a. in Denekamp: paasstaak, En niet te vergeten: de meiboom. ‘In de nacht voor één mei zetten de jongemannen een bloeiende tak onder het raam van hun liefste: zij bieden haar hun levenskracht aan!
Daaraan herinnert het liedje:

Schoon lieveken, waar waardet gij, den eersten meiennacht?
Dat gij mij genen meie bracht?’

Uyldert verklaart in verband hiermee het ontstaan van het kinderspel ‘zakdoekje leggen’

‘Ook werd (bijvoorbeeld op de paasweide bij Arnhem) door de jongemannen een ritueel spel gedaan, waarbij zij een kring vormen als ’enclosure’, waarbij echter de levensgeest of zijn priester achter de jongens om gaat en hem met een graszode of berkentak aanraakt, om hun zijn kracht mee te delen. Degene die aldus is opgeladen loopt de priester achterna, maar als hij niet tijdig de lading terug kan geven door aanraking, moet hij de priester opvolgen. Dit spel, in ietwat gewijzigde vorm, met een zakdoek in plaats van een graszode, spelen onze kinderen nog altijd als ‘Zakdoekje leggen’!

Die levenskracht wordt door alle priesters over de hele wereld – zij noemt de Dalai lama en de paus, uitgedeeld wanneer zij de zegen geven,eventueel met een kwast!’
Het zou om dezelfde kracht gaan als die ‘de opperpriester overbrengt op de vorst bij de kroning of zalving! De kroon zelf beeldt de instroming van gouden zonnekracht door de kruin van de vorst, uit.’

Bij de kroning ontvingen de Europese vorsten een bepaalde geneeskracht die zij door handoplegging door konden geven. Het volk – dat was hun taak – moest kracht en voorspoed ontvangen. Wanneer er hongersnood, oorlog of ander onheil – epidemieën – over het volk kwam, was dat te wijten aan de vorst. Een Deense koning, Knut, die de voorspoed niet kon doorgeven, werd omgebracht.
Uyldert ziet deze handoplegging terugkomen in spelletjes als ‘de tik’.
Dat velen alleen een gekroonde of gezalfde vorst als leider willen en niet een president, zou hier zijn oorsprong vinden.

Op de vrijescholen waar Palmpasen wordt gevierd, prijkt de broodhaan op de palmpaasstok en kan worden gezien als het heilige dier en drager van de kracht van de levensgeest.
Wat ‘zakdoekje leggen’ betreft, komt hij in Vlaanderen voor als ‘de kok’, le cocq

‘Ei kok een ei, de kok zal leggen . . .’

In Vlaanderen brengt de levensgeest als haan eieren rond. Bij ons doet de paashaas dat. In oude godsdiensten zou dit dier een sterk verband hebben met de maan, al bij de oude Egyptenaren.,want het is de maankracht vooral, die, in samenwerking met de kracht van de zon, in het voorjaar de planten doet ontkiemen en uitbotten en de eieren laat leggen, immers de maankracht bouwt de stoffelijke lichamen op naar het etherisch patroon van de erfmassa.’

Pasen is een oeroud feest, historisch de uittocht van het joodse volk uit Egypte,  maar het tijdstip in het jaar waarop dit valt, is in het ritme van het jaar iets speciaals: Pasen wordt gevierd op de eerste zondag na de eerste volle maan na de voorjaars-dag-en-nacht-evening op 21 maart: ‘de dag van de zon, verenigd met de gloriedag van de maan, tezamen het dichtst bij dat punt liggend, waarop er evenwicht is tussen excarnatie en incarnatie, tussen abstractie en concretie, en waarna de concretie en de incarnatie gaan toenemen en de overhand krijgen tot aan de langste dag!’

‘Bij vele volken wordt de geboorte van de godszoon eerst nu gevierd, met Pasen, en de opstanding uit het graf is ermee analoog, want nu komt de plant bóven de grond uit, nadat op midwinter het zaad was gaan kiemen. In dat eerste kwartaal was de abstractie nog groter dan de concretie en bleef het leven nog in het verborgene. In Italiaanse dorpjes wordt op Goede Vrijdag een kruisbeeld naar een spelonk gedragen, dat op paaszondag met gejubel daar vandaan wordt gehaald, want, zo zegt de eenvoudige bevolking: als Christus niet opstaat, hebben wij van ’t jaar geen brood! Deze mensen begrijpen nog de wezenlijke betekenis van Christus als levensgeest, aanwezig in het brood, dat daarom zélf en in wézen heilig is! Zo zagen het ook de Manichaeërs in de derde eeuw van onze jaartelling, die spraken van ’Jezus patibilis’: de in de materie lijdende levensgeest, die zich ’s zomers aan de mensheid wegschenkt om haar te voeden!’

Mellie Uyldert heeft veel verteld over de oude kinderspelen. How frequent die nog in kleuterklassen worden gespeeld, weet ik niet, behalve dan dat ze op vrijescholen nog altijd gebruikt worden, mede om deze bewust of onbewust aanwezig kennis over de levensgeest.

‘De levensgeest gaat om, en doet dit nog in zo menig van ritueel tot kinderspel geworden oud dansje, zoals bij de Springer in het Veld:

’k Moet dwalen, ’k moet dwalen,
langs bergen en door dalen –
daar kwam een kleine springer in het veld,
hij zwaaide met zijn arm, hij stampte met zijn voet –
Kom, wij willen dansen gaan, dansen gaan,
en de anderen moeten blijven staan.

De levensgeest – hier de springer – geeft zijn levenskracht aan iemand die uitverkoren is en met hem moet dansen.

Bij Jan Huygen zit de levensgeest in de ton (moeten we daarbij denken aan het stamlid in de ‘enclosure’? (Zie boven). De levensgeest is zo sterk dat de dansers ten slotte ‘verlamd door zijn sterke uitstraling’ op de grond vallen.

De levensgeest verdeelt zich nu in vele gedaanten, voor elk gewas en elke diersoort één, zou men kunnen zeggen. In de rogge woont hij als de roggewolf, in de boekweit als de koekeloeren-haan, enzovoort. Als op midzomer, de langste dag, de laatste veldgang is gehouden, is ook de laatste uitdeling van levenskracht zichtbaar in het zgn. sint-janslot; het laatste uitlopen van een boomblad. Dan duurt het niet lang meer of de oogst begint, en bij het maaien van het graan meent het boerenvolk, dat het de levensgeest nu verjaagt uit zijn woning in ’t gewas, zodat hij moet vluchten in de laatste schoof op het land! Daarom wordt die met linten versierd en in triomf op de laatste kar mee naar huis gereden en in ere gehouden! – In het dierenrijk, met name bij het vee, wordt de oogsthaan of de oogstos gedood en genuttigd, met dank aan de levensgeest!

Niet alleen wordt de levensgeest gezien als mannelijk, hij! komt ook voor in een vrouwelijke gedaante. Uyldert ziet haar in de gestalte van Irhta of Hertha aanwezig, in Moeder Aarde. Deze is dan weer de bruid van de hemelse levensgeest, van de zon. De godszoon is dan het kind van beide.
Ze verschijnt ook in de Pinksterbruid, de Pinksterblom, zij is mooi versierd met een kroon, ze wordt rondgedragen en aan het eind van de dag geëerd met een vuur: het pinkstervuur of midzomervuur. De bloeiende aarde, gevierd op de dag  ‘die het toppunt van levensmanifestatie in vormenovervloed is, het hoogtepunt der concretie, die na deze dag gaat afnemen, om bij de najaars-dag-en-nacht-evening aan de abstractie gelijk te zijn geworden.

Uyldert ziet in Sint-Joris of Sint-Michaël de gedaante die rond 21 september de levensgeest heeft aangenomen. De draak wordt verslagen: de geest verlaat de materie die daardoor sterft. 
De vrouwelijke vorm van de levensgeest is al ten hemel gevaren (Maria Hemelvaart op 15 augustus) ennu zien wij nog in allerlei landen een stervensritueel vieren. Rond de Middellandse Zee, waar men in het voorjaar ter ere van de wedergeboorte van de jonge Adonis of Attis of Thammuz feestvierde met mandjes met jonge slaplantjes, worden nu vrouwenfeesten gehouden, zoals de oud-Griekse Thesmophoria, waarbij varkentjes (vruchtbaarheidssymbool en totemdier) in een ravijn worden geworpen. Persephone moet nu de aardoppervlakte verlaten en in de onderwereld afdalen voor 4 maanden. Een overblijfsel van zo’n vrouwenritueel vinden wij nog in het kinderspel van Kleine Anna, die ter dood gebracht moet worden:

Kleine Anna zat laatst op enen steen,
daar zat zij zo te wenen!
Daar kwam de boze jagersman,
die hakte haar het hoofdje af –
nu gaan wij haar begraven!

Nu de mens, in een nieuwe cultuurfase, weer iets gaat beseffen van dit ritme van de natuur, dat ons allen voedt en draagt, en van de levensgeest, wonend in alle levende wezens, verschijnen haar moderne gedaanten: de bloemenkoningin, kersenkoningin, heidekoningin, enzovoort!

Ofschoon nog meest onbewust, begint het besef door te dringen, dat alle godsdienst een uitdrukking is van dat wat werkelijk alles: natuur en mens, beweegt en doet leven; van die kracht, die alle levensvormen verschijnen doet en verdwijnen om ze in steeds fijner vorm te herscheppen, de kracht van de éne levensgeest, onder talloze namen bekend en bejubeld, de kracht waaruit wij allen leven, bewegen en zijn!’

.

Rudolf Steiner: Algemene menskunde voordracht 1: alle artikelen

Rudolf Steiner: Algemene menskunde: alle artikelen

Ritme, waaronder ritmen in de natuur: alle artikelen

Jaarfeesten, waaronder Michaël, Pasen, Pinksteren: alle artikelen

.

2763

.

.

VRIJESCHOOL – Jaarfeesten – St. Nicolaas (19)

.

MARSEPEIN, VAN MUNT TOT ZOETE LEKKERNIJ

‘Wie zoet is krijgt lekkers,’ en lekkers is met Sinterklaas vooral zoet. Het summum van zoet is marsepein, maar waar komt dat rare woord van­daan?
Wie een mondje over de grens spreekt, vermoedt al snel dat het te maken heeft met ‘brood’, pain in het Frans. Dat is niet zo’n gekke gedachte, want in zijn meest elementaire vorm lijkt marse­pein vaak op een broodje en in het Frans heet het zoete goedje bovendien massepain. De Fransen hebben dit woord overgenomen uit Italië. Daar zeggen ze marzapane – dus weer met het woord ‘brood’ (pane). Toch heeft marsepein niets met brood te maken.
Marzapanes waren doosjes met lekkers – suikerwerk met amandelen en rozenolie (mar­sepein dus) – die je in de veer­tiende eeuw in Venetië kopen kon. Zo’n doosje had een vast gewicht, en – volgt u het nog – ­de naam voor dat gewicht was marzapane. Dus dat is het?

Nee, we zijn er nog niet. Marzapane is oorspronkelijk de naam van een muntje. Later ging men het gewicht dat je voor zo’n muntje kopen kon marzapane noemen en daar­na ook het lekkers waar dat gewicht uit bestond.
De Venetianen voerden het muntje in 1193 in uit Cyprus waar het matapan heette. Het was een imitatie van een oudere Byzantijnse munt waarop een afbeelding stond van een zittende Christusfi­guur. Deze munt werd ook ge­bruikt in de islamitische we­reld en werd daar in het Ara­bisch mauthaban genoemd, wat zoveel betekent als ‘zit­tende koning’. Daarmee zijn we aan de echte bron, en ei­genlijk is marsepein dus een Arabisch woord. Met brood heeft marsepein dus niets te maken, met zoe­tigheid pas sinds de veertien­de eeuw toen de munt uit de roulatie was en de dozen met suikerwerk Venetië verlieten.

(Lauran Toorians in een (onbekend) Nederlands dagblad, 01-12-01)

Mooiste eetbare hapjes zijn van marsepein

Ieder feest heeft zo zijn eigen eetbare tradities. De paashaas heeft zijn chocolade eieren en bij Sinterklaas horen pepernoten en marsepein. Van de zoete amandellek­kernij kunnen de mooiste eetbare hapjes worden ‘geboetseerd’.

Oliebollen eet je niet met Pasen. Snert serveer je nooit op een zomerse avond. En op kerstkrans­jes trakteer je zeker niet als je in augustus jarig bent. Veel lek­kernijen hebben hun vaste tijdstip, waarop ze de meeste verlangens in je wakker roepen en ze ook het lekker­ste smaken.

Voor feesten gaat dit nog meer op. De hapjes, die alleen bij een bepaald feest worden gegeten of speciaal daarvoor in huis worden gehaald, ge­ven zo’n feest zijn specifieke cachet en tillen het boven het alledaagse uit.

Dé lekkernij die naast pepernoten en chocoladeletters bij het grootste kinderfeest Sinterklaas wordt gege­ten, is marsepein.
De Belgische banketbakker Ignace Proot heeft een rijk geïllustreerd boek geschreven over deze delicates­se:

‘Marsepein, van modelleren tot proeven, tips en trucs voor het crea­tief werken met marsepein’.

Hij be­gint met de geschiedenis van marse­pein op beknopte en interessante wijze uit de doeken te doen. Want waar komt het vandaan en waarvan wordt het gemaakt? Waar het van gemaakt wordt, zegt meteen alles over zijn herkomst. Marsepein bestaat uit amandelen en suiker, die in een verhouding van 1:1 of 1:2 worden gemengd, gemodel­leerd en geboetseerd tot eetbare grapjes.
Dat amandelen lekker waren wisten de hoofdrolspelers uit het Ou­de Testament al. In het boek Numeri staat het wonderlijke verhaal van de staf van Aaron, de broer van Mozes. In één nacht bracht deze staf bloe­sems voort waaruit amandelen wa­ren gegroeid.

Rijke monden
De Bijbelse helden waren ook al be­kend met het mengen van de
voedza­me amandelen met een andere lek­kernij uit die streken, suiker. Via de Moren en Italiaanse kooplui uit Ve­netië en Genua raakte Europa be­kend met amandelen en rietsuiker uit het Verre Oosten. En met het mengen van deze twee zoetigheden tot ‘ma-whtaban’, dat uiteindelijk verbasterd of gemodelleerd werd tot ons marsepein.

Die Middeleeuwers hadden het goed gezien. Alles, wat lekker en zoet is, zal ook wel geneeskrachtig zijn, dachten ze. Zeker omdat er rietsui­ker bij kwam, dat door apothekers als erg gezond werd beschouwd. En wat schaars en dus duur is, verdwijnt meestel in de monden van de men­sen met geld. Vorsten en edelen snoepten dan ook in vroegere dagen het meest van marsepein.
Toen Columbus uit Midden-Amerika ook rietsuiker meebracht en dichter bij Europa (op de Canarische eilan­den) ook rietsuiker verbouwd werd, daalde de prijs ervan zodat ook min­der rijke monden van de marsepein konden gaan snoepen. Na deze historische uitleg komt het meer bakkers-technische deel van marsepein. En dat is niet eenvoudig te volgen. Marsepein is sneller in je mond gestopt dan bereid. Via de ‘koude’ methode, op ‘zijn Frans’ of op ‘zijn Duits’ kun je marsepein be­reiden. Wel goed op de hygiëne en de structuur van de marsepein let­ten. Want je hebt in een mum een klodder in je handen, die meer op stopverf lijkt dan op een zoet zachte, smeuïge traktatie.

Pompoenheks
De schrijver vindt dat je al doende moet leren. Dat kan wel zo zijn, de grondregels voor het modelleren zijn echter wat aan de ingewikkelde kant. De fraaie foto’s in het boek daarbij zijn niet echt verduidelijkend. Even­zo komen de methodes om marse­pein in de juiste dikte en maat te krijgen wel erg bakkersachtig over: niet direct iets voor de amateur, die lekker wil boetseren met marsepein. De uitleg bij het maken van poppetjes en beestjes – van troetelberen tot kamelen, olifanten, pompoenheks, zeemeerminnen en zwarte pieten met rose biggen toe – had wat uitgebreider en eenvoudiger gekund. Toch blijft dit boek alleszins prettig om te lezen en door te bladeren. De bood­schap van de Belgische schrijver is duidelijk: marsepein is een lekkernij, waar je een heel jaar van kunt snoe­pen en waarmee je het hele jaar fijn kunt knutselen.

Ignace Proot, Marsepein, van modelleren tot proeven, tips en trucs voor het creatief werken met marsepein, uitg. Lannoo/Terra, ISBN 90 209 4437 1, fl .82,64

(Ray Simoen, Brabants Dagblad, 01-12-01)

Een lè-hè-ter va-an bankèhèt…

Kinderen mochten eeuwen geleden letter opeten als ze hem konden schrijven

Sla een oud sinter­klaasboek open. Tien tegen één dat er zo’n fraaie ingekleurde prent in staat van ‘Sinterklaas bij den Banketbakker’.
Overal staan juten zakken met pe­pernoten, op versierde ta­fels en in vitrines liggen suikerbeesten, borstplaat­harten, speculaaspoppen en marsepeinen varkens. Een glunderend bakkertje met bolle appelwangen toont de Sint een banketletter in de vorm van een sierlijke S. Deze koekletter met amandelspijs is, hoewel knapperig versgebakken, bij wijze van spreken zo oud als Sinterklaas zelf.

De overbekende chocoladeletters zijn een fenomeen van de laatste 120 jaar. Veel ouder is de traditie brave kinderen met koek of broodletters te belonen. In de middeleeuwen leerden kinderen op de kloosterscholen het alfabet aan de hand van broodletters. Zodra ze hem konden schrijven, mochten ze de letter opeten. Als beloning, maar ook omdat on­ze voorouders geloofden dat je je wijsheid eigen kon maken door tekens van wijsheid (letters) let­terlijk tot je te nemen.
Deze ‘heidense’ gedachte stamt zelfs van ver vóór de geboorte van Sint-Nicolaas, rond 260 na Christus.
De Germanen kenden de runetekens van Wodan. Elk pasgeboren kind kreeg een eigen runeteken, dat geluk moest bren­gen. Om dat doel te bereiken, werden jaarlijks vlak voor cle win­ter runetekens van brooddeeg gebakken. Ieder at zijn eigen te­ken ritueel op, samen met appels en noten die voor vruchtbaarheid en levenskracht moesten zorgen.
Het oudste bewijs dat arme kinderen ter ere van de sterfdag van de Sint, 6 december, werden getrakteerd op koek en lekkers, is een rekening van de Stad Dordrecht voor Sint-Nicolaasaankopen, daterend uit 1360. Later ontstonden overal in ons land de zogenaamde Sinterklaasmarkten op 4 en 5 december, waar ouders en opvoeders snoep, sinterklaaspop­pen en speelgoed konden inslaan. Die markten kregen van lieverlee een uitbundig, kermisachtig ka­rakter.

Na de beeldenstorm werd het aanbidden van heiligen en het vereren van beeltenissen afgedaan als afgoderij. Toen de protestanten het in de steden voor het zeggen kregen, gingen de Sinterklaasmarkten in de ban. Voor het bakken van speculaaspoppen (beeltenis!) en zelfs voor het zet­ten van de schoen gold een ver­bod, want dat werkte geldverspil­ling in de hand. Sinterklaas moest noodgedwongen onderdui­ken in huiselijke sfeer en de ban­ketletter groeide uit tot dé tracta­tie, want daartegen konden de autoriteiten geen argumenten verzinnen. Onze grote meesters uit de zestiende en zeventiende eeuw schilderden koekletters met amandelen erop in hun stil­levens. Hoogstwaarschijnlijk wa­ren die toen al gevuld met aman­delspijs, destijds een populaire tractatie. Ook hier hadden de let­ters de nodige symboliek. De S stond daarbij voor de Schepping maar ook voor Sodom en Gomorra. In het oudste Sinterklaaskinderboek, ‘Sint Nicolaas en zijn knecht’, van de Amsterdamse schoolmeester Jan Schenkman uit 1850, komt een prent voor van de sint bij de banketbakker, waarop ook een banketletter te zien is. Amandelspijs: dat is wat de banketletter, maar ook gevulde speculaas en marsepein zo lek­ker maakt. De enige reden die ik kan bedenken om banketspijs te kiezen, in plaats van echt aman­delspijs, is een ernstige notenal­lergie. Banketspijs, gemaakt van gemalen witte bonen, suiker en amandelessence, kost weliswaar aanmerkelijk minder dan échte spijs van gemalen amandelen; persoonlijk heb ik met Sinter­klaas liever géén banketletter bij mijn warme chocolademelk, dan zo’n versuikerde bonenstaak. Wat wel weer erg smakelijk kan zijn, zeker als je helemaal flauw bent geworden van dat zoete snoepgoed, is een hartige saucij­zenletter. Te koop bij de betere slager, maar ook heel goed zelf te maken (zíe recept). Glas kruidige warme bisschopswijn erbij en je kan er weer een pakjesavond tegen.

Waarom M
Mocht u zich afvragen waarom een banketletter altijd de vorm heeft van een letter S of M: de algemene ‘historische’ verklaring is dat S staat voor Sinterklaas en de M niet voor Mama zoals meestal wordt gedacht, maar voor Myra, de Turks-Griekse streek waarvan de goedheiligman bisschop was.

Breukgevaar
Het baktechnische antwoord is dat alleen letters die bestaan uit één vloeiende lijn gegarandeerd heel blijven tijdens het bakken. Alle letters met tussenstreepjes vallen af want die blijven niet vastzitten. De L van Lekker en Leo en Loes zou in aanmerking komen, maar die vult de doos niet goed op, waardoor het risico op breuk tijdens transport te groot is. De U van Urbanus en Ursula is niet interessant omdat er zo bitter weinig namen met een U zijn, maar vooral omdat de knik onderin te geknepen is. Ook hier dreigt breukgevaar. Zelfde probleem met de N. Een vloeien­de W van Willem en Wiesje zou in principe kunnen, maar die hebben we eigenlijk al. Draai ge­woon de M om. De O van ‘O, kom er eens kijken’, en Oma en Otto komt wel voor, maar die hoort weer meer bij Kerstmis en dan heet het opeens geen letter meer maar een krans.

Aanvullend:

Veel tradities rond Sinterklaas hebben te maken met de christelijke verering van Sint-Nicolaas, de bisschop die rond het jaar 300 in Myra zou hebben geleefd. Dat was een gebied in Klein-Azië, een deel in het huidige Türkije. Hij werd na zijn dood niet alleen de beschermheilige van kinderen maar onder meer ook van bankiers, prostituees, zeevaarders en bakkers. „Niets is zonder reden bij sinttraditie”, zegt Sint Nicolaas-kenner Annemiek Littlejohn (67).

Zo gaat het geven van banket en chocoladeletter al terug tot de middeleeuwen, vertelt ze. „Als kinderen in die tijd een letter onder de knie kregen, kregen ze die van school mee naar huis. Als een soort rapport, vaak gebakken van brooddeeg, die ze als beloning thuis lekker mochten opeten.” En zo werd de letter ook een snoepcadeautje. Het geven van de initialen maakte het extra persoonlijk. „Er wordt door veel bakkers ook een vast lettertype gebruikt: de Egyptienne, een letter met schreef.”

Een bekend verhaal over Sint Nicolaas draait om een oude sloeber in Myra. Die had drie dochters maar voor een bruidsschat had hij dus geen rooie cent. Toen rondzong dat de meisje in de prostitutie dreigden te belanden, is Nicolaas er ’s nachts op uitgetrokken. „Hij is langs hun huis gegaan, gooide drie goudstukken naar binnen die in de schoenen van de meisje terechtkwamen. Dat heeft hij zo drie nachten gedaan waarna ze steenrijk waren”, verhaalt Littlejohn, die daarmee verklaart waarom we chocolade-centen eten.

Strooien van pepernoten

En pieten pepernoten strooien? Nee, dat heeft volgens de sintspecialiste een andere reden: „In de middeleeuwen werkte bijna iedereen in de landbouw. Het strooien van pepernoten is dezelfde beweging als die de boer maakt als hij zijn akker inzaait. Daarmee is het een symbool van vruchtbaarheid.” Of er bewijzen zijn voor al die theorieën? Littlejohn: „Er zijn veel tekeningen en schilderijen bekend waarop dergelijke tafereeltjes met snoepgoed zijn afgebeeld.”

Het huishouden dat schilder Jan Steen op zijn werk Het Sint-Nicolaasfeest (1665-1668) toont, laat goed zien hoe Sinterklaas ook toen al werd gevierd. Op het werk in bezit van het Rijksmuseum in Amsterdam zijn brave kinderen te zien die cadeautjes kregen van de sint. Het meisje vooraan op het schilderij heeft een emmer vol. Stoute kinderen, zoals een huilende jongen, krijgen een roe (een takkenbos) in hun schoen. Ook aan snoep geen gebrek: taaitaai, wafels, appels en een duivekater: een typisch Zaans zoet witbrood.

De roze biggetjes van marsepein: volgens Annemiek Littlejohn is het onder meer een erfenis van sjamanistische ceremoniën bij de Germanen. „Een biggetje, liefst zo roze mogelijk, was in die tijd het mooiste wat je kon offeren. Maar een varkentje werd ook vaak gegeven als huwelijkscadeau aan boerenbruidsparen. Als ie groot geworden was, was ie al snel het vijftigvoudige waard. Daar komt ook ons spaarvarken vandaan.”

ED, 05-12-2020

recept saucijzenletter

De S van Saucijs, voor Sinten die hele­maal wee worden van al dat zoete snoepgoed.

Ingrediënten
8 plakjes bladerdeeg (ca. 360 gram)
4 runderbraadworstjes
2 theelepels zout
½ theelepel peper
1 losgeklopt ei
2 eetlepels broodkruim (of paneermeel)
½ eetlepel bloem

Bereiding:
Verwarm de oven voor op 220 graden.
Laat de bladerdeegplakjes ontdooien.
Snijd met een scherp mesje de zijkant van de rauwe worstjes open en haal de vulling eruit.
Kruid met zout en peper (niet nodig als u een ‘hartige’ slager hebt). Kneed de helft van het losge­klopte ei en het broodkruim erdoor.
Bewaar koel.
Leg de bladerdeegplakjes op elkaar en rol uit met een deegroller tot een lap van 30 bij 30 cm.
Snijd doormidden, leg de lappen in elkaars verlengde en plak ze met wat water aan elkaar.
Rol de naad goed plat.
Vorm van de worstvulling een lange worst van ca. 45 cm.
Leg die in het midden van het deeg.
Bestrooi de worst met bloem.
Sla de deegflap over de vulling en rol op.
Plak met water dicht.
Snijd overtollig deeg weg en vouw de zijkanten netjes naar binnen, zodat de staaf hermetisch is afgeslo­ten.
Bekleed de bakplaat met bakpa­pier en leg de staaf met de naad naar beneden, in de vorm van een soepele S.
Vermeng de rest van het ei met 1 eetlepel water en bestrijk hiermee de saucijzenletter.
Bak hem midden in de oven, in ca. 30 minuten goudbruin.
Laat een kwartiertje afkoelen en ser­veer warm.

Tip: Toch liever de S van Suikerzoet? Vervang de worstvulling dan voor 300 gram amandelspijs, vermengd met 1 eigeel en 1 eetlepel citroenrasp.

(Puck Kerkhoven in landelijk blad, nadere gegevens onbekend)

reuze pepernoten.

Zelf pepernoten bakken is hartstikke leuk om samen met kinderen te doen. Makkie, vooral als je er reuze pepernoten van maakt. Rol balletjes ter grootte van soepballetjes. Wil je gewone pepernoten, neem dan de helft.
Zorg dat het deeg goed koud is en rol met vochtige handen

(voor 2 bakplaten vol):
100 gram boter
125 gram bruine basterdsuiker
250 gram zelfrijzend bakmeel
1 eetlepel speculaaskruiden
1/2 theelepel zout
4 eetlepels melk

Doe zachte boter, suiker, zout, speculaaskruiden in een kom en roer goed door  elkaar.
Zeef zelfrijzend bakmeel er overheen.
Goed roeren.
Dan mag de melk erbij.
Kneed met je handen.
Maak er een bol van.
Verpak die in plasticfolie en leg minimaal 1 uur in de koelkast.
Zet de oven aan op 160 graden.
Bedek bakplaten met bakpapier.
Draai kleine balletjes van het deeg, druk ze beetje plat en leg ze op gelijke afstand op de bakplaat.
Niet te dicht bij elkaar want ze worden tijdens het bakken groter!
Zet de platen in de oven en bak de pepernoten in 15 minuten mooi bruin.
Smul ze.
Tip: pepernoten door de vanillevla, erg lekker.

(bron onbekend)

pepernoten

Smeer eerst een bakblik in met een beetje boter
verwarm de oven voor op 170 graden

Neem dan:
100 gram zelfrijzend bakmeel,
45 gram bruine basterdsuiker,
35 gram boter,
een theelepel speculaaskruiden,
een mespuntje zout
en een eetlepel melk.

Meng dat allemaal door elkaar en ga er dan met je handen een lekkere bal van kneden.
Je moet er misschien nog een klein beetje melk bij doen, maar het deeg mag niet zo nat worden dat het aan je vingers blijft plakken.
Maak van de grote bal heel veel kleine balletjes en leg die in rijtjes op het bakblik.
Schuif het blik in de oven, in een kwartier zijn de pepernootjes gaar en bruin.

(dagblad/weekblad, nadere gegevens ontbreken)

pepernoten

125 gr tarwebloem
75 gr baslerdsuiker(kan vervangen worden door honing maar dan moet je wel iets meer meel toevoegen anders plakt het nogal!)
50 gr boter
1/2 theelepel kaneel
1/4  theelepel gemalen kruidnagelen
2 theelepels anijszaad
1 theelepel bakpoeder

Meng het bakpoeder met het meel.
Kneed alle ingrediënten door elkaar en vorm er kleine balletjes van en leg deze op een beboterd bakblik
bak ze in een vrij warme oven (bij ons stand 4) in ong. 20 min. gaar.
Laat ze volkomen koud worden en bewaar ze in een goed gesloten trommeltje.

Het grappige van dit recept is dat het uit een kookboek van mijn oma komt wat uit 1928 stamt. Toen waren er nog geen samengestelde kruiden zoals je nu bv speculaaskruiden enzo kan kopen.

pepernoten

Ingrediënten voor 50-60 stuks

■ 50 g boter
* 75 g witte basterdsuiker
■ ½ ei, losgeklopt
■ 10 ml karnemelk
■ snuf zout
■ 25 g Zeeuwse bloem
■ 75 g patentbloem
■ 5 g speculaaskruiden
■ 30 g amandelschaafsel, fijngehakt

Werkwijze

Meng de boter, de suiker, het ei, de karnemelk en het zout.

Meng de beide bloemsoorten en de speculaaskruiden erdoorheen, en tot slot de amandeltjes.

Verpak het deeg in plasticfolie en laat minimaal 30 minuten rusten in de koelkast.

Vorm bolletjes ter grootte van een knikker van het deeg, leg ze op een met bakpapier beklede bakplaat – in verband en op gelijke afstand van elkaar – en druk een beetje plat.

Bak de kruidnoten op 170°C, ca. 15-20 minuten.

pepernoten

Ingrediënten

■ 250 g zelfrijzend bakmeel
■ 150 g bruine basterdsuiker
■ 125 g boter
■ 4 el lauwe melk
■ 15 g speculaaskruiden
■ peper, naar smaak
■ snufje zout

Werkwijze

Verwarm de oven voor op 165 graden. Kneed boter, suiker, kruiden en het zelfrijzend bakmeel goed door elkaar. Voeg de melk lepel voor lepel toe totdat je een lekker soepel deeg hebt. Bekleed een bakplaat met bakpapier.

Vorm kleine platte balletjes van het deeg en leg deze op de bakplaat. Zorg dat er genoeg ruimte tussen zit, anders heb je straks één grote koek. Bak de kruidnootjes in ongeveer 20 minuten gaar en lichtbruin.

pepernoten

■ 250 g zelfrijzend bakmeel
■ 125 g donkere basterdsuiker
150 g ongezouten roomboter
■ 20 g specerijenmix (zie hieronder)
■ 45 g melk
■ 15 g rozenwater

Werkwijze

Maak de specerijenmix van 5 g steranijs + 5 g venkelzaad + 5 g kardemom + 15 st kruidnagels + 4 g kerrie + 20 st
saffraan draadjes + 10 gr kaneelpoeder + 5 g gemberpoeder + mespunt zout + mespunt gemalen witte peper.

Kneed het zelfrijzend bakmeel, de basterdsuiker, de roomboter en de specerijenmix goed door elkaar. Voeg beetje bij beetje de melk en het rozenwater aan het beslag toe, zodat het een soepel deeg wordt.

Maak lange rollen van het deeg. Snijd de rollen in gelijke stukjes. Vorm hier kleine balletjes van (ongeveer 5 gram per bolletje), leg ze in verband (om en om) op een (met bakpapier bekleedde) bakplaat en druk ze een beetje plat. Bak ze in de oven in ca.15 min. op 180 °C gaar en lichtbruin. Laat ze afkoelen en hard worden.

cake-harten

Dit heb je nodig:

100 gram boter
100 gram suiker
2 eieren
50 gram bloem
1 eetlepel bakpoeder
50 gram gemalen hazelnoten.

Doe de bo­ter en de suiker in een kom en klop met een garde het geheel net zo lang door elkaar tot het wit en luchtig is.
Klop er nu de eieren één voor één door. Je moet nu 10 minuten door blij­ven kloppen (het is een hele tijd, maar het moet even).
De bloem zeef je over het beslag en samen met het bak­poeder en de gemalen hazelnoten schep je het er voorzichtig door.
In­gevette hartvormige cakebakjes (of als je die niet hebt: suikerhartvormen met een bodem van aluminiumfolie!) vul je tot 2/3 met het beslag.
De bak­jes laat je nu een half uur in een matig warme oven van ± 150 C (even aan je moeder vragen) gaar bakken.

(bron onbekend)

chocoladelettertjes

Je hebt nodig:
4 chocoladere­pen,
een spuitzakje en een vetvrij papiertje (van een pakje margarine bijv.).

Smelt de stukjes chocola­de heel lang­zaam in een pannetje.
Vul je spuitzakje met de gesmolten chocolade.
Spuit nu op het vetvrije papiertje letters.
bv. van de namen van je vader en moeder.
Laat ze stijf en koud worden.
Haal ze daarna voor­zichtig van het papier af.

dubbelspeculaas

Dit heb je no­dig:
per persoon twee speculaas­koekjes en wat roomboter.
Smeer wat roomboter op de achterkant van een speculaaskoekje. Leg daar het andere koekje op. Lek­ker bij een kopje thee!
Variatie: Leg op een be­boterd sneetje witbrood 1 of 2 speculaasjes

suikerharten

Je hebt nodig:
500 gram sui­ker,
2 eetlepels cacaopoeder,
3 eetlepels room,hartvormen.

Roer in een pan­netje de suiker, de room en het cacaopoeder goed door
el­kaar.

Laat daarna alles op een zacht vuur smelten.
De sui­ker moet hele­maal opgelost zijn.
Niet roe­ren!
Om te kij­ken of het goed is, moet je even een lepel in de vloeistof dopen en  er  meteen weer uithalen.
Blijft er een draad van sui­ker aanhangen, dan is het goed.

Neem de pan van het vuur en roer heel rustig in het papje tot­dat het niet meer door­zichtig is.
Leg nu de hart­vormen op het schone aan­recht.
Giet de vormen voor­zichtig vol.
De suikerharten moeten koud en hard worden.

Heb wel wat ge­duld.

 borstplaat

Op 5 december zijn alle kinderen bij ons als bakkertjes in volle gang. De ene maakt deeg voor “pepernoten”, de ander (de wat grotere kinderen) begint vast met het maken van borstplaat. Borstplaat is toch echt mierzoet maar wel heerlijk om een keertje van te knabbelen op sinterklaasavond.

Borstplaat is in vele smaken te maken, maar bij ons zijn de koffie- en chocoladeborstplaat nummer 1. Het recept voor borstplaat is eenvoudig.

200 gr witte suiker
1 dl water
200 gr poedersuiker
2 eetl cacao of instant koffie (of naar smaak)

Als je de bekende hartvormen gebruikt doe ze dan goed invetten met boter. Als je de borstplaat op een bord of plank wil uitstorten kan je deze vochtig maken. Ikzelf stort ze in de hartvorm op vochtig bakpapier uit en doe de harten als ze iets steviger zijn geworden naar een droge plek op het papier schuiven. Je mengt de witte suiker met het water en laat dit inkoken naar dunne stroopdikte. Van het vuur halen, smaakje er door roeren, en lepel voor lepel de poedersuiker er doorroeren. Het is wel een karweitje voor wat oudere kinderen want je verbrandt er wel eens een vinger aan. De jongere kinderen vragen meteen om de houten lepel als die is afgekoeld want daar zitten altijd wel restjes aan.

marsepein

Een wat veiliger werkje is het maken van marsepein. Wat voor amandelen we kopen hangt helemaal af van het gevoel. Voel ik mezelf verdrinken in de baksels, knutsels e. d., dan koop ik blanke amandelen. Als we echter het goede gevoel van rust in de drukke tijd nog hebben kunnen vasthouden, halen we amandelen met een schilletje. Voor een lekker stukje marsepein zijn er maar een paar ingrediënten nodig, nl.

250 gr. amandelen
250 gr. poedersuiker.
2 eiwitten
ong. 2 eetl. oranjebloesemwater

De amandelen met water aan de kook brengen en even laten koken, afgieten, pellen en in een doek drogen. In een amandelmolen of zoals wij doen, in een keukenmachine fijn malen en de andere ingrediënten toevoegen en voila, klaar.
Je kan er balletjes van draaien en door de cacao rollen of delen kleuren met cacao en dan een soort worst creëren.

amandelspijs

Tot ongeveer 4 weken geleden* begreep ik eigenlijk niet zo goed waarom er nu zoveel verschil in de prijzen van de banketstaven zat. Bij de Aldi koop je er 1 voor f 2 = en bij de bakker zijn er prijzen van f 12,=* een gewone zaak. Natuurlijk wist ik wel van de namaakamandelspijs gemaakt van peulvruchten en ook het verschil van margarine en boter, ja, dat kon ik er wel bij bedenken. Maar dat de prijs ook afgestemd wordt op de verhouding amandelen/suiker, ja, daar heb ik echt nog nooit bij stil gestaan. In de banketstaaf van de echte bakker zit dus net zoveel amandelen als suiker, kortom, de verhouding is 1 op l. Bij goedkopere banketstaven is die verhouding b.v. 1 op 2, of er is een mengsel gebruikt van amandelen en peulvruchten en suiker. Het grappigst vond ik deze week de zogenaamde gevulde speculaas. Op een pakje stond “gevulde speculaas met echte amandelen”. Je gaat er dan toch vanuit dat er echte amandelen zijn gebruikt bij het maken van het spijs. Niets is minder waar. Die echte amandelen waren diegene die erop zaten! Nou vraag ik je. Dus mensen, lekker zelf maken, die gevulde speculaas.

Je hebt er wel amandelspijs voor nodig. Dat maak je met:

200 gr amandelen
200 gr suiker
geraspte citroenschil
sap van halve citroen
1 ei

De amandelen even aan de kook brengen, pellen en malen.
Vermengen met suiker, ei, suiker, citroensap, citroenrasp.
Dan nog een keer malen, en klaar is dit klusje.

gevulde speculaas

Voor de gevulde speculaas heb je nodig:

500 gr bloem
600 gr amandelspijs
20 gr.  speculaaskruiden
1 theelepel bakpoeder
zout
250 gr. boter
50 gr. gepelde amandelen
250 gr. bruine basterd suiker
1 ei

Je mengt de bloem en bakpoeder en snij de boter in stukjes.
De basterdsuiker ,kruiden, zout erdoor mengen en een deeg kneden.
Als het te droog is kan je een beetje water toevoegen.
Je laat het deeg nu een half uurtje rusten in de koelkast.
Niet te lang want anders moet je bijna een beitel gebruiken……..
Je rolt het uit tot een lap van 1/2 cm dik.
Zelf doe ik dat met behulp van twee latjes van 1/2 cm dikte.
Daar leg ik m’n deeg tussen en rollen maar. Je krijgt dan de deegplak overal even dik.
Je verdeelt de deeglap in twee gelijke stukken en dan de amandelspijs even groot en dik uitrollen. Dit plakt bij mij dus altijd vast aan m’n deegrol en daarom leg ik onder en boven mijn amandelspijs een velletje bakpapier. Dan een beetje aandrukken en als je wilt kan je de bovenkant versieren met sint of gewoon ruitjes maken.

Kinderen vinden dit een erg leuk karweitje en vooral de amandelen erop doen is een succesnummer. O ja, voordat je de amandelen erop doet even bestrijken met een losgeklopt eitje (voor de glans) maar dat hoeft niet hoor. Je bakt je speculaas op 175-200 C. in ongeveer 40 minuten gaar.
Laten afkoelen en dan pas van de plaat halen.

En weet je, al lukt het niet zo mooi als in de winkel, wat je met zorg en liefde voor je gezin bakt, is altijd lekkerder voor je gezin. Wij hebben in ieder geval nog niet meegemaakt dat de kinderen, als zijzelf meegeholpen hadden niet trots op het resultaat waren. Met deze sintrecepten kan er gewoon niets fout gaan! Onze kinderen kijken al uit naar de week voor Sint want dan begint het bakken. Ik wens alle ouders en kinderen een lekkere maar vooral gezellige en tevreden sinterklaasavond toe.

(Ik geef toe, een beetje ongezonde recepten maar dat mag best een keertje van de Sint)

Trudy de Haan, schoolkrant Zevenster Uden, datum onbekend)

Bisschopswijn uit Myra

Bisschopswijn hoort gewoon bij sinterklaasavond. Zelfs als je eigenlijk niet zo van warme wijn houdt, zou ik het nog maken. Al is het maar voor de heerlijke kruidige geur die het hele huis vult.

Voor 6 vuurvaste glazen:

1 fles rode wijn
i sinaasappel
2 mandarijnen
1 citroenschil
20 kruidnagels
1 kaneelstokje
4 eetlepels suiker

Doe de wijn in een pan
Boen sinaasappel en mandarijnen schoon
Prik er gaatjes in
Steek hierin de kruidnagels
Voeg vruchten en citroenschil bij wijn.
Samen met kaneelstokje en suiker.
Dek af en laat langzaam aan de kook komen.
Zet dan op het kleinste vuur, op een sudderplaatje
Laat 1 uur staan
Verwijder vruchten en kruiden.
Schep hete wijn in vuurvaste glazen

(bron onbekend)

.

Sint-Nicolaasalle artikelen

Jaarfeestenalle artikelen

VRIJESCHOOL in beeldSint-Nicolaas

.

353-332

.