VRIJESCHOOL – Jaarfeesten – Pasen (36)

.
Hoewel het vieren van jaarfeesten een onderdeel is van wat op de vrijeschool gebeurt, geeft Steiner er in zijn pedagogische voordrachten geen aanwijzingen voor. Dat er over de jaarfeesten op deze blog van alles is te vinden, betekent niet dat alle achtergronden die hier worden gegeven voor iedere school in gelijke mate gelden. Bovendien is ‘school’ in dit opzicht te abstract. Het gaat om de mensen die er vorm aan geven. Omdat het bij de achtergronden om  religieuze, spirituele of godsdienstige inhoud gaat, ligt het voor de hand dat iedere individuele leerkracht daarmee een bepaalde verbinding heeft – van een oppervlakkige tot een diepe.
De achtergronden die hier worden gegeven, zijn dus meer bedoeld als het schetsen van een sfeer waaruit de concrete vorm van een jaarfeest is voortgekomen.

PASEN EN DE GEUR VAN MIRRE

Judas Iskariot was vermoedelijk een van de meest toegewijde discipelen van Jezus. Hij was de enige Judeër in het gezelschap dat verder uitsluitend bestond uit Galileërs. Het landschap drukt een stempel op de mensen die er wonen.

Judea is droog, heet en bergachtig. Het leven is er moeilijker dan in Galilea, de landstreek rondom het meer van Genesareth, waar alles groen is en bloemen weelderig bloeien. Judeërs waren stugger van aard, orthodoxer van geloof en meer patriottisch ingesteld. Ze haatten de Romeinen die Israël bezet hadden en leefden in verwachting van de komende Messias. Deze zou het land bevrijden en als koning regeren met wijsheid en rechtvaardigheid, zoals door de grote profeet Jesaja was voorzegd (Jes. 11:10).

Ook Judas leefde met dit verwachtingspatroon. Jezus was voor hem de komende Messias. Judas was pen­ningmeester van de kleine commune (Joh. 13:29). Dat was echter geen eenvoudige taak, want inkomsten waren er weinig en Jezus, de baas van de commune, hechtte niet aan materieel bezit (Matt. 10:9). Judas moest dus als penningmeester naar alle
waarschijnlijk­heid het ene financiële gat met het andere zien te stoppen. Maar hij had het er voor over want alles wees erop dat de po­pulariteit van de wonderdoende rabbi Yeshua, die later door de Romeinen Jezus genoemd zou worden, steeds meer toe­nam.

Vooral nadat Jezus aan de oever van het meer van Genesareth (of Galilea) enige duizenden mensen te eten had gegeven door vijf broden en twee vissen zodanig te vermenigvuldigen dat er voor iedereen genoeg was en er nog twaalf manden vol brood en vis overbleven. De menigte wilde de grote profeet Je­zus toen zelfs met geweld meevoeren om hem koning te ma­ken (Joh: 6:14-15).

Maar Jezus ontvluchtte de mensenmassa. Telkens als de gelegenheid daartoe politiek gunstig was, trok Jezus zich terug en deed geen greep naar de macht. Dit moet Judas zeer gefrustreerd hebben.

Maar het breekpunt bij Judas kwam kort voor het paasfeest van het jaar 33. Jezus was met zijn discipelen uitge­nodigd door een zekere Simon, bijgenaamd ‘de Melaatse’, een lid van de vooraanstaande religieuze sekte der Farizeeën. Vermoedelijk wilde deze Simon, zonder al te veel op te vallen, eens te weten komen wat de rondtrekkende leraar nu eigen­lijk te vertellen had. Daarom bood hij de kleine commune een eenvoudig dineetje aan in het eethuisje van Lazarus en diens zusters Martha en Maria. Het hotelletje annex restaurant stond een uurtje lopen buiten Jeruzalem in het dorpje Bethanië, dus dat viel niet zo op.

Martha kookte en Maria serveerde de maaltijd. Vrij zeker hadden Martha en Maria méér in de aan­bieding dan eten, drinken en een slaapplaats. Waarschijnlijk kon de hotelgast ook met ze naar bed. De evangelist Lucas vertelt dat Maria be­kend stond als ‘zondares’ (Luc. 7:37), een bijbelse manier om een prostituee aan te duiden.

Jezus was met Lazarus en zijn zusters zeer bevriend. Onver­wacht komt Maria, tijdens de maaltijd weer binnen. Ze draagt een albasten kruik met een kostbaar parfum, nardusmirre, en giet die uit over Jezus. Ze huilt daarbij zo erg, dat haar tranen op de voeten van Christus vallen. Ze droogt die af met lange zwarte haren. Niemand begrijpt deze bizarre scène, vindt het ongepast.

Alleen Jezus beseft feilloos de diepere drijfveren van Maria die met haar opvallende gebaar de man wil eren die in haar méér ziet dan eten, drinken en warm vrouwenvlees, Het was een kostbare geste, de fles van Maria bevatte één pond nardusmirre, een uiterst duur parfum. De verontwaardigde Judas schatte de waarde van de kruik op driehonderd schellingen (Joh. 12:5), en dat was in die tijd het jaarinkomen van een landarbeider.

De tegenwoordige waarde zou ongeveer twintigduizend gulden bedragen. Maria, de serveerster uit Bethanië, schreef wereldgeschiedenis met haar grandioze gebaar. Maar de kleinburgerlijke discipelen zagen slechts de verspilling van veel geld.

Voor Judas was daarmee de maat vol. Hij had jarenlang in uiterste soberheid moeten leven voor een baas die de Messiaanse verwachtingen nooit waarmaakte. Hij had gewoon achter de verkeerde profeet aangelopen die zich à raison van twintigduizend gulden liet parfumeren door een horeca-sekspoes uit Bethanië.
Hij ging naar de hogepriester en vertelde hem de geschiktste tijd en de beste plaats om de ‘Profeet van de armoede ‘geruisloos te kunnen arresteren. Judas kreeg voor zijn informatie dertig zilverlingen, die een huidige waarde van 84.000 gulden vertegenwoordigt.
Mogelijk wilde Judas zijn besluiteloze chef voor het blok plaatsen en hem als het ware dwingen nu eens krachtige maatregelen te nemen, bijvoorbeeld door het arrestatieteam te vernietigen, de Romeinen te verslaan, Israël te bevrijden en het rechtvaardige koninkrijk te vestigen. Per slot van rekening wist Judas bliksems goed dat de alternatieve rabbi Jezus over bijzondere gaven en krachten kon beschikken.

Maar het liep anders dan Judas zich had voorgesteld. Het establishment uit die tijd, gevormd door de vooraanstaande Farizeeën en Sadduceeën haatten Jezus intens onder meer omdat hij hun hypocriete levenshouding haarscherp doorzag en in het openbaar genadeloos bekritiseerde (Matt. 23:1-39). En zijn grote populariteit bij het gewone volk was een bedreiging voor hun positie.

Zodoende werd Jezus in het geheim gearresteerd en haastig in de nacht tijdens een schijnproces ter dood veroordeeld. Hij deed niets terug en verdedigde zich niet eens tegen de bizarre beschuldigingen. Judas realiseerde zich spoedig dat hij de vergissing van zijn leven had gemaakt en bracht de dertig zilverstukken ijlings terug bij de hogepriester. Die hadden echter aan Judas geen boodschap meer. De ongelukkige penningmeester was slechts een pion op hun politieke schaakbord geweest en dat maakten ze ook wel heel duidelijk (Matt. 27:4). Op dat moment viel de bodem uit Judas’ bestaan. Hij wierp het geld voor de voeten van de priesters, rende weg en pleeg­de zelfmoord door zich op te hangen aan een boom in Gehinnom de vuilstortplaats van Jeruzalem. Hij stierf als een diep ongelukkig mens in het besef een vreselijke en onherstelbare beoordelingsfout gemaakt te hebben.

Daar in die tijd de Joodse overheid niet gerechtigd was een doodvonnis te bekrachtigen of uit te voe­ren, moest de Romeinse landvoogd Pontius Pilatus in het proces tegen Jezus de eindbeslissing nemen. Hij begreep niets van de verwarde beschuldigingen waar het Sanhedrin, de Joodse raad, mee kwam aanzetten en verklaarde Jezus voor onschuldig (Luc. 23:14-15).
 

Maar Pilatus ging door de knieën voor de chantage van de op bloed beluste menigte op het plein voor zijn bureau. Ze zou­den hem aanklagen bij keizer Tiberius als hij niet meewerkte. Die menigte was niet representatief voor het grootste deel van het Joods volk dat vijf dagen tevoren de wonderbaarlijke
pro­feet met groot enthousiasme in Jeruzalem welkom had gehe­ten toen hij gezeten op een ezeltje, de stad kwam binnenrij­den.

Welk fatsoenlijk mens staat ’s ochtends bij zonsopgang voor een militair politiebureau om de dood van een onschuldige te eisen? Niemand toch? Het was hetzelfde soort raddraaiers dat men ook tegenwoordig overal in actie kan zien waar bloedige rellen worden uitgelokt, dat toen stond te krij­sen: „Zijn bloed kome over ons en over onze kinderen.” Dit holle gebrul van een hersenloze menigte werd een tekst in het evangelie van Mattheüs. Deze ene zin in Matt. 27:5 werd het meest dodelijke gif dat ooit in druk is verschenen. Het werd een vrijbrief voor meer dan negentien eeuwen verwoestend anti-semitisme.

Pilatus deed vermoedelijk nog een laatste poging om Jezus’ le­ven te redden. Hij liet hem geselen en stelde hem ten toon in de hoop dat de aanblik van het kapotgeslagen, bloedende slachtoffer de menigte emotioneel zou vermurwen. Het moet inderdaad een deerniswekkend beeld opgeleverd hebben. Na een geseling met Romeinse zwepen die lange, dunne leren rie­men hadden waaraan loden kogeltjes of schapenbotjes waren geregen, had de veroordeelde meestal geen huid meer op zijn rug over en stroomde het bloed langs de benen naar beneden.

Pilatus’ idee had geen succes. En even later strompel­de Jezus met twee andere veroordeelden door de kronkelige straten van het oude Jeruzalem naar Golgotha. De afstand was niet erg groot. Ongeveer zeshonderd meter. Maar op de kapotgeslagen schou­ders van de gevangenen lag de veertig kilogram wegende dwarsblak van het kruis waaraan zij gehangen zouden worden. Hun armen waren met touwen aan die dwarsbalk, ‘patibulum’ genaamd, vastgemaakt, zodat ze hun gezicht niet konden be­schermen als ze struikelden en vielen op het onregelmatig plaveisel van de Via Dolorosa.

De verticale palen van de kruisen stonden reeds op de executieplaats stevig in de grond. Die palen stonden daar altijd al omdat kruisigingen door de Romeinen vaak werden uitgevoerd. Jezus heeft dus nooit zijn kruis gedragen. Dat was ook niet te tillen geweest. Dat woog ongeveer 150 kilo. De veertig
kilo wegende dwarsbalk was al zwaar genoeg,
Op Golgotha aangekomen werden de balken op de grond gelegd. De veroordeelden moesten er met hun kapotgeslagen schouders dwars op gaan liggen. Hun armen werden wijd gespreid. Soldaten sloegen door iedere pols een vijftien centimeter lange, vierkante spijker tot diep in de balk. Het bloedverlies was gering maar de pijn was ondraaglijk omdat door de pols een belangrijke zenuw loopt, die bijna altijd werd geraakt.
Daarna tilden de soldaten de balken op en de veroordeelden werden in staande houding ruggelings tegen de verticale palen geplaatst.
Vervolgens tilden de soldaten de dwarsbalken met daaraan de vastgespijkerde veroordeelden een klein stukje omhoog en zetten dan de balk vast op het uiteinde van de staande paal die ‘stipes’ werd genoemd. De knieën van de veroordeelden werden gebogen, de voeten over elkaar met de voetzolen tegen de stipes gedrukt, waarna een derde spijker, die meer dan 25 centimeter lang was, dwars door beide voeten in de staande paal werd geramd, Zo hing dan om negen uur in de ochtend Jezus van Nazareth tussen twee andere mannen, ieder aan drie spijkers. Het langzame sterfproces begon.
Een gekruisigde hing met zijn volle gewicht aan de twee vierkante spijkers door zijn polsen. De pijn was onvoorstelbaar. Bovendien zakte het lichaam door de zwaartekracht naar beneden waardoor de strak gespannen armspieren de borstkas in een maximale inademingsstand trokken. Hierdoor ontstond ademnood. Om weer goed te kunnen uitademen moest het slachtoffer zich afzetten op de voetspijker. Zo kon hij zijn knieën een beetje strekken, zijn armen en borstkas ontlasten en even ademhalen. Maar de pijn in zijn voeten was zó verschrikkelijk dat hij spoedig weer naar beneden zakte, waardoor hij weder­om aan zijn polsen kwam te hangen. Tot ook dat weer on­draaglijk werd. Zo bewoog de gekruisigde zich moeizaam op en neer, geteisterd door vlammende pijnen, heftige ademnood en verscheurende spierkrampen. De kapotgegeselde rug werd daarbij door het ruwe hout van de stipes voortdurend opengeschuurd.

De lichaamstemperatuur steeg snel boven de veertig graden Celsius. Zweet stroomde uit alle poriën. Er ontstond heftige dorst, nog verergerd door de meestal brandende zon. De bio­chemische samenstelling van het bloed veranderde en het hart begon het op te geven. Hierdoor liepen de longen vol met vocht zoals bij een ernstig zieke hartpatiënt. Tenslotte stierf de uitgeputte gekruisigde na een ontzettende doodstrijd die vele uren kon duren.

Als het naar de mening van de Romeinse beulen te lang duur­de, werden de onderbenen van de stervende met een soort ij­zeren honkbalknuppel (het zgn. crurifragium – benenbre­ker) kapotgeslagen.

Daardoor kon de gekruisigde zich niet meer omhoogdrukken en stierf hij binnen een kwartier aan verstikking, pijn en bloedverlies in de verbrijzelde benen. Jezus stierf op vrijdag 23 april om drie uur ’s middags.* Hij had zes uur lang gevochten voor wat lucht in zijn langzaam vollo­pende longen. Zijn twee lotgenoten hielden het langer vol. Daarom werden hun onderbenen aan het einde van de dag met het crurifragium verbrijzeld. Bij Christus hoefde dat niet, want hij was reeds gestorven.

Uit het drama van Golgotha heeft zich een nieuwe religie ontwikkeld, het christendom. Een religie waar Christus zelf nooit van heeft afgeweten, want hij stierf als een vrome jood. Doch die religie heeft wel geleid tot een spanningsveld tussen christenen en het volk van Jezus zelf. Dit verschil in inzicht heeft, samen met de tekst in Mattheüs, miljoenen Joodse medemensen het leven gekost. En tot in onze tijd heeft het leeghoofdig gebrul van de raddraaiers voor het Romeinse bureau in Jeruzalem de unieke boodschap overstemd die Jezus van Nazareth ons na bijna tweeduizend jaar nog steeds te bieden heeft. Het is een geschenk van het volk Israëls, een religieuze filosofie, berus­tend op een uniek godsbeeld als drijvende energie in het uni­versum, als scheppende kracht, als bron van alle leven en als ethische maatstaf van het menselijk bestaan. Een boodschap die in onze herinnering blijft hangen als de bitterzoete geur van kostbare nardusmirre.

(Prof.dr.B.Smalhout, De Gelderlander 02-04-1998)

Als reactie op dit artikel volgde nog:

Wat prof. B. Smalhout in de Bijlage van de Gelderlander van 2 april schrijft over de motieven van Judas om Jezus te laten arresteren door de geestelijke autoriteiten en over de fysieke pijnen van Jezus tijdens zijn sterven aan het kruis, is plausi­bel.

Wel moet ik protest aantekenen tegen de manier waarop hij in de derde en vierde alinea van het artikel de gegevens van de vier evangeliën door elkaar husselt. Met name de tegenstrijdigheden bij de zalving, waar Smalhout het over heeft, maken dat duidelijk. Er zijn drie verschillende gasthe­ren: bij de evangelist Johannes is dat Lazarus, bij Lucas een fari­zeeër en bij Matteüs en Marcus was het Simon de melaatse. Bij Johannes en Lucas worden de voeten van Jezus gezalfd, bij Matteüs en Marcus zijn dat de haren. En dan de vrouw: bij Jo­hannes is dat Maria, de zus van de respectabele Lazarus, bij Lu­cas is het een zondares, bij Mat­teüs en Marcus een anonieme vrouw. Wie hier een historische gebeurtenis zou willen recon­strueren, komt er niet uit. Iedere evangelist had zijn eigen bedoe­lingen en invalshoek. Wij zijn het onzorgvuldig om­springen met teksten, zoals dat in vroeger eeuwen gebeurde, ontgroeid. We kunnen niet zeg­gen dat gastheer Simon de me­laatse Jezus mee uit eten nam in het eethuisje van Lazarus. In de evangeliën waarin Simon ge­noemd wordt, komen Lazarus en zijn zusters niet voor. Verder is het absoluut uit de lucht gegre­pen om van Lazarus een hotel­houder te maken. Maria, de zus van Lazarus (evangelie van Jo­hannes), mag niet geïdentifi­ceerd worden met de zondaars uit Lucas, waarvan we trouwens de naam niet weten.

Deze opmerkingen tasten de strekking van het betoog van Smalhout echter niet aan. Hij maakte alleen maar een extra excursie, waarop hij verdwaalde.

Het is goed de lezers even de weg terug te wijzen.

(Ineke Wackers, theologe, Nijmegen)

*zie Pasen [35]

.

Palmpasen/Pasenalle artikelen

Jaarfeestenalle artikelen

VRIJESCHOOL in beeldpalmpasen

.

518-479

.

Advertentie

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.