.
Oene Schreuder, vrijeschool Wageningen, nadere gegevens onbekend
OVER KLEUREN EN WANDVERSIERING IN VRIJESCHOLEN
.
I KLEUREN IN DE KLAS
In een tweetal artikelen (het eerste in deze, het tweede in de vólgende schoolkrant) wilde ik graag ingaan op een zo kenmerkend vrijeschool-aspect, namelijk de omgang met kleuren; ditmaal niet op tekenpapier, maar op de muren.
Met opzet start ik met eerst een indruk te geven van de kleuren per klas, in de hoop in het volgende artikel te kunnen aantonen, hoe de wandschilderingen a.h.w. ingebed liggen in die “klassenkleur”.
Wanneer men zich met dit onderwerp bezighoudt, valt er ongelooflijk veel te ontdekken, vooral aan de hand van aanwijzingen van Rudolf Steiner, en het enige wat ik in dit bestek kan doen, is m.i. enkele losse flodders te lanceren, plus nog wat persoonlijke kanttekeningen.
De vraag: ‘Kleuren, in een schoolgebouw?’ is tegenwoordig waarschijnlijk minder wereldschokkend dan dat ze 100 jaar geleden zal zijn geweest bij de ingebruikneming van de eerste Waldorf-school te Stuttgart, waar een groot aantal klassen in een blauw-lila teinte gehuld waren.
Men hoeft nu maar een modern bankgebouw o.i.d. in te lopen, of men wordt geconfronteerd met een stevig kleurenarsenaal in trappen, balies, gordijnen etc.
Maar hoe was dat in de twintiger jaren?
Ondanks de kleurrevolutie middels impressionisme en expressionisme, was men wat betreft de kleur in de architectuur de ‘kleurenschuwheid’ van de 19e eeuw nog lang niet te boven! Kleur werd nog louter als siermiddel gezien en had nog geen functie in de bouwkunst.
Dit in tegenstelling tot het oude verleden, waarin bv. de Egyptische kunstenaar, die de piramide schiep niet na voleinding van de bouw in grauwe steen gedacht heeft: ‘En nu de kleur nog!’, nee, kleur en vorm en locale omstandigheden waren volledig in overeenstemming. (Denk aan de kleurnuances in de gepolijste marmerplaten).
Rudolf Steiner nu heeft, rond 1920, opnieuw gewezen op de betekenis van kleur in de architectuur, vanuit een esthetische én pedagogische invalshoek; dit overigens in contrast met zijn tijdgenoten, de functionalisten, die in hun bouwwerken geen kleur (behalve wit) tolereerden, om hun zo zuiver opgebouwde architectonische vormen (vlakken) niet te kort te doen!
Natuurlijk leefden er ook elders in Europa (vooral in Nederland: Oud, Rietveld, Mondriaan, ‘De Stijl’) ideeën omtrent kleur in architectuur, maar deze vonden vaak geen direct respons en ze verhuisden, al dan niet met de artiest, naar Amerika. De kleuren gingen daar een heel eigen leven leiden binnen de kunst en kwamen na W.O.II in een nieuw jasje gestoken terug naar Europa.
Wat beoogde Rudolf Steiner nu met kleuren in klaslokalen?
Niet alleen stond hem de schoonheid van een gebouw voor ogen, maar telkens weer onderstreepte hij het belang van kleur, door werking en waarde die ze heeft op de ziel van de (opgroeiende) mens. Dr. Zeylmans van Emmichhoven heeft dit later nog eens wetenschappelijk bewezen met behulp van de zgn. ‘Kymographion’ (registratie van een kloptempo. na inwerking van een bepaalde kleur).
Hij heeft zijn vindingen met een therapeutisch doel voor ogen toegepast in de Rudolf Steinerkliniek te Den Haag.
Leidraad voor beiden is geweest ‘Goethe’, die steeds gezocht heeft naar het wezen van iedere kleur.
Evenmin ging het Rudolf Steiner om vaste concepten, maar om een levend opnemen van de kleur waartoe Goethe uitnodigde!
Een belangrijk aspect hierbij waren de zogenaamde complementaire kleurverschijningen. Wanneer je het oog enige tijd op bijv. een violet gordijn richt, zal als nabeeld een groengele kleur te voorschijn getoverd zijn! (Hierin zie je duidelijk hoe de kleuren ‘on-materieel’ in de mens aanwezig zijn!)
Wanneer we nu de aanwijzingen van Rudolf Steiner omtrent kleur in de klas eens wat nader onder de loep nemen, kunnen we “aanvoelen”, hoe hij die kleuren niet alleen in overeenstemming laat zijn met de ontwikkelingsfase van het kind (kleuter, puber etc.), maar ook – vooral hij het jongere kind – rekening houdt met de z.g. tegenkleur, die innerlijk wordt opgeroepen.
Een ander belangrijk facet in de kleurbepaling was de functie van een lokaal of ruimte (scheikundelokaal – toneelzaal etc.). Voordat ik nu kleur bij klas ga plaatsen lijkt het me goed korte kleurbelevenissen te beschrijven aan de hand van de circel. Belangrijker zijn misschien nog uw eigen gevoelens ten aanzien van de kleur aan de hand van objectieve waarnemingen.
GEEL: is de dunste sluier voor het licht, heeft de neiging om weg te vlieden vanuit een centrum; is sprankelend (als in vlammen, citroenvlinder) of edel, vol, rijp, het koren, goud, de zon (zonsopgang-ondergang).
ORANJE: is feestelijk, geeft plezier en hartelijkheid (zonsopgang -ondergang, vuur, bloemen). Kan soms ook iets verradelijks scherps hards hebben (verkeerslichten, slangenkleur samen met groen, zwammen e.d.)
ROOD: is dynamisch, wekt activiteit, is aanvallend, kleur van het hoge, voorname (koningen, priesters) en het lage, de duivel (+zwart). De kleur van het bloed. De kleur van zonsopgang en zonsondergang
Goethe: Ze geeft een indruk van erst en waardigheid, evenals van hulde-stemming en warme liefde.
In vele bloemen; roos (diep), papaver (oppervlakkig); in robijn, granaat, koraal; in vogels, vissen, insecten enz. enz.
PERZIKBLOESEM ROSE: is zacht, moederlijk, teer, luchtig, niet zo zwaar als rood. De kleur van de lentebloesem. De zuivere kleur die soms heel even aan de ochtendhemel verschijnt (a.d. Middellandse Zee).
BLAUW: is diep en oneindig, zoals de sterrenhemel, kan helder, koel zijn, soms koud als sneeuw, afstandelijk, ohjectief, het begrenst (i.t.t. geel) naar buiten toe, is omhullend naar binnen toe, is bescheiden. Veel te vinden in kristallen, ook onderin een vlam en vaak in bloemen die dichtbij de grond groeien. Duidelijke contrasten te vinden in warme blauwen (ultramarijn, kobalt) en koude blauwen (indigo, pruisisch. Denk aan maanstemmingen).
VIOLET ; vraagt om innerlijkheid. Kan diep (viooltje), maar ook licht zijn (in wolken bv.) Het wordt vaak gekozen in cultische ruimtes (kerken, tempels,
rouw-centra). Ook te vinden in stenen (amethist), in gecompliceerde bloemen.
GROEN: een heerlijke kleur, werkt rustgevend, evenwichtig, harmoniserend (het groen in de natuur). Wil levenskracht uiten, wil omhoog streven van de aarde (denk aan bosrand in de lente!!).
Het is de kleur van de Christus; de ikonenkunst werkt veel met rood en groen. Het groen is een beminnelijke middelaar temidden van de diversiteit van kleuren.
Wanneer we zo afzonderlijk de kleuren belichten merken we op, dat binnen een kleur nog weer zoveel mogelijkheden liggen, tussen bijv. koude en warme, lichte en donkere kleuren, tussen diepe en vluchtige, tussen dichte en open kleurnuances. Dit drukt ons nog eens met de neus op de enorme rijkdom en zeggingskracht, van een enkele kleur en waarschuwt ons meteen voor het gevaar te snel te willen etiqueteren, in de zin van bijv. ; “De zesde klas moet blauw zijn”. Het gaat er m.i. ook hierbij weer om, hoe we omgaan met een kleur en niet zozeer om het antwoord op de vraag; “Wat doen we met kleuren”.
Ik hoop dat dat ook enigszins mag blijken uit de manier waarop Rudolf Steiner verschillende indicaties geeft voor verschillende schoolgebouwen.
Voor de nieuwbouw te Stuttgart 1922 gaf hij aan;
Klas 1/3: roodnuances
Klas 4: lichtgroen
Klas 5: groenblauw
Klas 6: blauw
Klas 7: indigo
Klas 8/9: violet
Klas 10: lila
Klas 11: licht rood-lila
gymnastiekzaal: rood-lila;
eurythmiezaal: malve;
handwerken: ranje;
handenarbeid: icht violet, sterk naar het rood neigend;
natuurkundelokaal: blauw;
dokterskamer: roodachtig;
gang: roodachtig-lila.
Voor de Goethe school in Hamburg:
Klas 1 t/m 3: rood geleidelijk aan lichter
Klas 4 t/m 6 : oranje idem
Klas 7: geel
Klas 8 en 9: groen, resp. lichter groen
Klas 10 en 11: blauw resp. violet-blauw
Klas 12: violet
natuurkundelokaal: groen;
zanglokaal: lila
Voor de New-School in London:
5-6 jarige kinderen: rood oranje geel
7-8 jarige: groen
9 jarige: donker groen
10-11 jarige: blauw
eurythmiezaal: lichtviolet
en gangen: geel.
Wanneer we deze voorbeelden langslopen, merken we al gauw op dat Rudolf Steiner niet alleen naar de lokalen in de gebouwen heeft gekeken, maar ook naar de atmosfeer waarin de kinderen leven en hoe zij zich (hoogst verschillend) bewegen in hun wereld.
Op het schoolplein in Stuttgart zie je rustig keuvelende kinderen, terwijl je in Hamburg wordt overrompeld door een overstelpende bewegingsdrang (evenals in Wageningen).
Zijn vraag zal geweest zijn; “Wat heeft het kind hier te weinig aan zielekleur of wat heeft het daar teveel. Misschien heeft Steiner met opzet de rood-oranje-nuances in Hamburg laten doorgaan tot aan de 7e klas om de rustgevende kracht van de tegenkleur – het groen – haar subtile spel te laten spelen.
In dit verband kunnen we ook denken aan het prachtige perzikbloesem-rose van de kleuterklassen; in de kleur zelf vinden we het tedere, prille, en omhullende in de complementaire, een beleven van evenwicht en vredige rondheid. Voor kleuters is dit beleven nog heel primair.
Evenwel, nog andere gezichtspunten zijn van belang;
Wat denkt u van een gang in roodachtig lila (Stuttgart)? Hier zouden we kunnen zeggen: “Colour follow function”;
Wat moet een gang doen? Zij moet uitnodigen, een onthaal vormen voor wat van buiten naar binnen toe wil. Hier helpt het hartverwarmende rood. Maar ook vindt er voortdurend beweging plaats (klassen die van lokaal wisselen bijv.) en ontmoetingen! Gangen als slagaders in een gebouw: het rood als kleur der communicatie.
Nu geel (London). We zouden kunnen denken aan een gebouw met een hal (centrum) vanwaaruit overal gangen of trappen lopen naar de lokalen (omtrek). Als langs zonnestralen bewegen de kinderen zich van en naar hun werkdomeinen.
En een natuurkundelokaal blauw (Stuttgart)?
Hier zijn vergissingen uitgesloten: het gaat om objectieve observaties, zakelijk en exact, soms nuchter en koel.
Het blauw draagt zijn steentje bij: door haar heldere, begrenzende kristallijne karakter.
Dit zijn zo enkele grepen, maar duidelijk wordt hieraan wellicht: hoe kleuren zich niet in bepaalde ruimtes laten dwingen, maar wel, dat elke ruimte op zijn beurt vanuit haar eigen pedagogische, functionele of plaatsgebonden bijzonderheid om een kleur vraagt.
Daarnaast hebben we paraat in ons bewustzijn het hele unieke eigen wezen van de afzonderlijke ‘kleur(nuances).
Dan misschien nog iets ten aanzien van de veel gehoorde opmerking: ‘waarom zulke weke, pastelkleurige tinten in de vrijescholen, kleuren die je ook tegenkomt in de ‘nat-in-nat’-schilderingen?
Met dekkende verf zou je ook kleuren kunnen aanbrengen. Wanneer we een antwoord proberen te vinden op deze vraag, komen we anzelf op het punt, wat de muren te “vertellen” hebben. Dan zien we enerzijds de hele fysieke kant van het steen, dat ons moet beschermen tegen regen en koude en wind, maar aan de andere kant worden we gewaar, hoe muren tegelijkertijd iets doorlaatbaars moeten hebben.
Ieder weet hoe belangrijk het raamoppervlak bijvoorbeeld is in een muur; men moet van binnen naar,buiten, maar ook van buiten naar binnen kunnen (kijken). Een muur met kleine raampjes geeft een heel andere stemming aan een huis dan een grote glaswand. Een hele dichte wand is ontoegankelijk of liever gezegd, onuitgankelijk.
De transparante, letterlijk doorluchtige kleuren, schenken aan de inwonende wel de vrijheid om als het ware een “uitzicht” naar “‘buiten” te hebben.
Dit wordt nóg meer zichtbaar, wanneer er een wandschildering, een panorama verschijnt.
De techniek van het aanmaken en aanbrengen van de verf wilde ik nu even buiten beschouwing laten.
Dan tot slot nog dit; wanneer we onze blik langs de kleuren, laten glijden door de vrijeschool heen (zie voorbeelden Stuttgart en Hamburg), dan merken we steeds op hoe de kinderen zich ieder jaar opnieuw kunnen verbinden met een kleur. Ze beginnen als kleuters met het perzikbloesemrose, doorlopen in onder- en bovenbouw van de vrijeschool, hoe dan ook de gehele kleurencirkel en eindigen in de 12 klas (±18 jaar) met een violetkleur, wat we kunnen zien als een intensivering, een verdichtsel en doorgronding van waar ze mee gestart zijn.
Evenals aan de vertelstof, die van jaar tot jaar een ander thema heeft, zien de kinderen aan verandering van kleur, dat ze in ontwikkeling zijn. Aan en met de kleur ontwikkelt zich hun.zieleleven.
Nu de lente bijna haar intocht gaat doen kunnen we overal genieten’van het grootse kleurenspel in de natuur. .
Het is bijna zintuigbedwelmend, want het wemelt van kleurverrassingen in de natuur. Complementaire kleuren, opvolgende kleuren, harmoniërende en contrasterende kleuren, alles is aanwezig.
Zie een crocus met donkerpaarse bloemblaadjes en een helder geel hart, de tulpen met het rose-rood en het groen, de iris met blauw en geel in het bloemblad, of de frisgroene berkenblaadjes tegen een witgrauwe stam, de beuk met haar donkerbruin en roodachtige gloed tegen een zachtgroene, stam. Straks de bloesems met rose-wit tegen een zacht-blauwe voorjaarshemel.
De kleuren spelen hun eigen spel.
Kleuterklas:
.
meer bij bron
Meer op VRIJESCHOOL in beeld: gebouwen
deel 2
.
Rudolf Steiner in GA 300B/228 e.v.
Dit onderwerp wordt ook behandeld in het boek ‘Schöpferisches Gestalten mit Farben‘
.
1965
.