VRIJESCHOOL – Rudolf Steiner over pedagogie(k) – GA 304A – voordracht 4

.

Hier volgt een eigen vertaling. Bij het vertalen heb ik ernaar gestreefd Steiners woorden zo veel mogelijk in gangbaar Nederlands weer te geven. Met wat moeilijkere passages heb ik geprobeerd de bedoeling over te brengen, soms met behulp van wat er in andere voordrachten werd gezegd. Ik ben geen tolk en heb geen akten Duits. Er kunnen dus fouten zijn gemaakt, waarvoor excuses. De Duitse tekst gaat steeds vooraf aan de vertaling. Verbeteringen of andere vertaalsuggesties e.d. zijn meer dan welkom: vspedagogie  voeg toe apenstaartje gmail punt com

RUDOLF STEINER

GA 304A

 ANTHROPOSOPHISCHE MENSCHENKUNDE UND PÄDAGOGIK

9 openbare voordrachten gehouden tussen 25 maart 1923 en 30 augustus 1924 in verschillende steden.

Vertaling

ANTROPOSOFISCHE MENSKUNDE EN PEDAGOGIEK

In de Gesamt-Ausgabe GA 304A is geen inhoudsopgave weergegeven.

voordracht 1: Pädagogik und Kunst – Stuttgart 25 maart 1923
is uitgegeven bij uitgevrij Pentagon, samen met voordracht 2: Pädagogik und Moral -Stuttgart 26 maart 1923 – onder de titel: Pedagogie, kunst en moraliteit

Inleidende woorden bij een euritmieopvoering 27 maart 1923
Voordracht  [3]  [4]  [5]  [6]  [7]  [8]  [9]

(Eigen inhoudsopgaven)

‘Pädagogik’ kan worden vertaald met pedagogie én pedagogiek. De laatste is de ‘leer’ en de eerste ‘de praktijk’ van de opvoeding. Wat Steiner met ‘Pädagogik’ bedoelt, is het samengaan van beide. Daarom is het m.i. niet nodig in vertalingen van zijn pedagogisch werk daarin een onderscheid te maken. Ik gebruikte beide opvattingen door elkaar. Vandaar ook in de titel (pedagogie(k)

Je kan direct doorlinken naar de pagina. Woord met bredere s p a t i e.
(wordt aan gewerkt)

Blz. 77 e.v.: kloof tussen geest en praktijk van het leven; autoriteit van de (natuur)wetenschap;
Blz. 78: het kind wordt niet bereikt;
Blz. 79: geest ten grondslag aan lichaam; experimenteren; afstomping leerkracht;
Blz. 80: psychologie en ethiek; psychologie zonder ziel;

Blz. 77

Voordracht 4, Dornach 1 juli 1923   (deel 2 van 2)

WARUM EINE ANTHROPOSOPHISCHE PÄDAGOGIK?

Gestern abend versuchte ich zu zeigen, wie die tiefe Kluft, welche zwischen unserem ganz theoretisch gewordenen Geistesleben und der Lebenspraxis ist, den Zugang zu einer wirklichen pädagogischen Kunst für den Menschen der Gegenwart verhindert. Man nimmt die Dinge, die mit dieser Zeiterscheinung zusammenhängen, gewöhnlich nicht ernst genug, weil sie sich eigentlich gar nicht dem Verstande mitteilen, son­dern weil sie sich mitteilen im Verlaufe des Lebens dem Gemüte. Unsere Zeit ist aber so sehr geneigt, immer die Kundgebungen des menschlichen Gemütes, der menschlichen Empfindungen verstummen zu machen vor den Ansprüchen des Verstandes. Alles was den Menschen der Gegenwart so stark zwingt, die Wissen­schaft der Gegenwart, die eigentlich nur eine Naturwissenschaft ist, keine Seelen- und keine Geisteswissenschaft, als eine unbeschränkte, unfehlbare Autorität anzuerkennen, besteht eigentlich darin, daß der Mensch heute immerzu seinen Verstand zum Richter einsetzt gegenüber allem, was sonst aus der vollen Menschheit herauskommt. Der Lehrer aber, der ja auch herauswächst aus dem, was die ganze heutige Bildung geben kann über das Geistesleben, der also in seinen Empfindun­gen, in seinen Gefühlen, in der Schule wiederum aus demjenigen Schul­leben heraus wirken muß, das er durchgemacht hat, der fühlt schon, wenn er mit seinen Kindern zusammen ist, in seiner Seele, wie stark, wie intensiv der gestern abend angedeutete Abgrund wirkt.
Der Lehrer hat zunächst verschiedenes aufgenommen über die menschliche Seele, über die Art und Weise, wie die menschliche Seele wirkt. Darnach haben sich seine eigenen Empfindungen, ja seine Willensimpulse gestaltet. Namentlich aber hat sich darnach gestaltet die ganze Lebensstimmung, mit der er sein Lehramt antritt. Und dann muß er aus dem, was ihm heute ganz theoretisch über den Geist in seine Seele hineinergossen ist, wirken.
Man sage nicht: Ach was, Theorie! Man wirkt aus seinem vollen

Gisteravond probeerde ik te laten zien, hoe de diepe kloof die bestaat tussen ons geestesleven dat in zijn totaliteit zo theoretisch is geworden is, en de praktijk van het leven, de ingang naar een werkelijk pedagogische kunst voor de mens van deze tijd blokkeert. Men neemt de dingen die hiermee samenhangen meestal niet serieus genoeg, omdat die eigenlijk helemaal niet doordringen tot het verstand, maar omdat ze in het verloop van het leven tot het gevoel gaan spreken. Onze tijd is echter zo geneigd om maar steeds de signalen van de menselijke ziel, van het menselijk beleven te doen verstommen i.p.v. ze op het niveau van het menselijke verstand te tillen. Alles wat de mens van nu zo sterk dwingt om de wetenschap van nu, die in feite maar een natuurwetenschap is, geen wetenschap van ziel en geest, als een grenzeloze en onfeilbare autoriteit te erkennen, bestaat er eigenlijk uit dat de mens tegenwoordig steeds maar weer zijn verstand laat oordelen over alles wat de totale mensheid voortbrengt. De leerkracht echter die ook opgroeit met wat nu de algemene ontwikkeling geven kan wat het geestesleven betreft, die dus in al zijn belevingen, zijn gevoelens, op school weer moet werken met wat hij op school ervaren heeft, voelt, wanneer hij op school is samen met de kinderen, hoe sterk, hoe krachtig de afgrond waarover het gisteravond ging, van invloed is. De leerkracht heeft al van alles in zich opgenomen over de menselijke ziel, over de manier waarop die actief is. Dat vormde zijn eigen gevoelens, en ook zijn wilsimpulsen. En vooral zijn hele levensopvatting is daardoor gevormd, en daarmee begint hij zijn beroep van leerkracht. En dan moet hij werken met wat er in deze tijd allemaal als theorie in zijn gevoel terechtgekomen is. Er wordt niet gezegd: Wat nou, theorie! Men werkt helemaal vanuit zijn 

Blz. 78

menschlichen Herzen heraus, wenn man in der Schule steht: – Meine sehr verehrten Anwesenden, das ist abstrakt ganz richtig. Das kann man auch abstrakt in Worten aussprechen. Aber geradeso wie niemand sagen kann: Ich will mich ins Wasser hineinbegeben und trocken bleiben -, weil das ein innerer Widerspruch ist, ebensowenig kann heute dasjenige, was man auch in den Lehrerbildungsanstalten über die Seele, über den Geist durchmacht, so für die Seele wirken, daß diese Seele einen frischen, einen vollen Zugang zu den Kinderseelen hat. Denn wie man naß werden muß, wenn man ins Wasser hineinspringt, so muß man seelenfremd, geistfremd werden, wenn man sich die heutige Schulbildung aneignet.
Das ist eine Tatsache. Und gerade denjenigen, die die pädagogische Kunst üben wollen, müßte es heute eigentlich die erste Angelegenheit sein, diese Tatsache in ihrer vollen menschlichen Bedeutung zu durch­schauen.
Wenn der Lehrer mit dem, was er heute angeregt hat an Menschheitsgefühl, an Wille, mit den Menschen zu wirken und zu tun, aus seinen eigenen Bildungsstätten herauskommt und das nun anwenden will auf den werdenden Menschen, auf das Kind, dann fühlt er, als wenn das alles, was er in einer so theoretischen Weise sich angeeignet hat, was sein Herz nicht warm, seinen Willen nicht tatkräftig im Geiste gemacht hat, als wenn das alles ein Herumflattern um das Kind herum wäre, nicht etwas, was den Zugang zum Kind findet.

menselijke hart als men op school is: – zeer geachte aanwezigen, dat is abstract helemaal juist. Dat kun je ook abstract met woorden uitspreken. Maar zoals niemand kan zeggen: ik ga te water en wil droog blijven – omdat dit innerlijk met elkaar in tegenspraak is – net zomin kan vandaag de dag datgene wat men ook in onderwijsopleidingen over de ziel, over de geest ervaart, zo op de ziel werken dat deze een frisse, een volledige toegang tot de ziel van de kinderen krijgt. Want zoals je nu eenmaal nat moet worden, wanneer je in het water springt, zo moet je met je ziel en geest vervreemd raken, wanneer je je de huidige opleidingsvorming eigen maakt. Dat is een feit. En juist voor degenen die de pedagogische kunst willen uitoefenen, zou het tegenwoordig eigenlijk juist de eerste aangelegenheid moeten zijn, dit feit in zijn volle menselijke betekenis, te doorzien.
Wanneer de leerkracht met wat er vandaag aan stimulans in hem ontstaan is voor het meevoelen met de mensheid, voor de wil om met mensen te werken, te handelen, en wanneer hij dan zijn eigen opleidingsinstituut verlaat en dat dan wil toepassen op het kind, dan voelt hij alsof alles wat hij op zo’n theoretische manier zich eigen heeft gemaakt, wat zijn hart niet verwarmd heeft, geestelijk zijn wil niet daadkrachtig gemaakt, wat maar zo’n beetje wat ronddartelen om het kind is, niet iets is waarmee het kind bereikt wordt.

Und so geht eigentlich der Lehrer in die Klasse hinein, indem er, man möchte sagen, eine Scheidewand um sich aufrichtet, durch diese Scheide­wand nicht hindurchdringt bis zu den Seelen der Kinder, und nun gewissermaßen sich in der Luft betätigt, die außerhalb der Kinder ist, nicht mitfolgen kann in seiner Seele dem eingezogenen Atem, durch den die Luft in das Innere der Kinder kommt. Er fühlt sich außerhalb des Kindes stehend, gewissermaßen herumplätschernd in einem unbestimm­ten theoretischen Elemente außerhalb des Kindes.
Und wiederum, wenn der Lehrer alles das, was er heute durch unsere ausgezeichnete Naturwissenschaft lernt, das ihn in einer so gediegenen Weise hineinführt in die äußeren Naturdinge und Naturtatsachen, wenn er das alles nun in seinen Verstand, in seinen Kopf aufgenommen hat, dann fühlt er, daß er mit diesem erst recht nicht an das Kind herankommt,

En eigenlijk gaat de leerkracht zo de klas binnen alsof hij een scheidingsmuur opgericht heeft waardoor hij de ziel van de kinderen niet bereiken kan en in zekere zin in het luchtledige bezig is dat rondom de kinderen zich bevindt en in zijn ziel kan hij de inademing niet meebeleven waardoor de lucht in het kind binnenkomt. Hij voelt dat hij buiten het kind staat, in zekere zin maar wat doend buiten het kind om vanuit een vaag theoretisch aspect. En dan, wanneer de leerkracht alles wat deze tegenwoordig door onze geweldige natuurwetenschap leert, die hem op een zo gedegen manier bij de uiterlijke dingen in de natuur en bij de natuurfeiten brengt, dat met zijn verstand, met zijn hoofd in zich opgenomen heeft, dan voelt hij dat hij hiermee al helemaal het kind niet bereiken kan,

Blz. 79

denn das sagt ihm etwas über die Leiblichkeit des Kindes. Aber die Leiblichkeit, die Körperlichkeit, wir verstehen sie nicht, wenn wir nicht durch sie hindurchdringen zu dem Geist. In aller Körperlichkeit, in aller Leiblichkeit ist das Zugrundeliegende geistig. Und so kommt es, daß der Mensch, der heute an das Kind herankom­men will mit pädagogischer Kunst, äußerlich experimentierend an dem Leibe herumprobiert: Wie muß man den Leib behandeln, damit das Gedächtnis in der richtigen Weise ausgebildet wird? Wie muß man den Leib behandeln, damit die Aufmerksamkeit in der richtigen Weise geübt wird? – und so weiter.
Und da fühlt sich dann der Lehrer so ungefähr, wie wenn man jemandem, den man ins Licht führen wollte, zunächst vollständig die Augen verdeckende Brillen vor die Augen setzte. Wie etwas Undurchsichtiges wird die Menschenleiblichkeit selber durch diese Naturwissenschaft. Und so fühlt sich der Lehrer mit aller Natur­wissenschaft gerade nicht fähig, an das durchgeistigte natürliche Leben des Kindes heranzukommen.
Das wird heute noch nicht in der allgemeinen Zivilisation verstandesmäßig erörtert. Wo wird heute so gesprochen, wie ich eben jetzt gesprochen habe, über die Fremdheit, mit der wir um das Kind herumgehen, ohne eine wirkliche Menschenkenntnis, mit einer ausgezeichne­ten Naturerkenntnis, wo wird so gesprochen?

want dat zegt hem iets over de fysieke kant van het kind. Maar dat lichamelijke begrijpen we niet wanneer we daar niet doorheen kunnen komen tot bij de geest. Aan al het lichamelijke, het levende ligt iets geestelijks ten grondslag.
En zo komt het dat de mens die tegenwoordig met pedagogische kunst het kind wil benaderen, dat uiterlijk experimenteel fysiek wil doen. Hoe moet je lichamelijk te werk gaan zodat het geheugen op de juiste manier gevormd wordt. Of de aandacht op de juiste manier beoefend. Enz.
En dan heeft de leerkracht zo’n beetje het gevoel als iemand die men in een lichte ruimte wil brengen, maar die dan eerst een bril op moet zetten die de ogen helemaal afsluit. Door de natuurwetenschap wordt het lichamelijke van de mens zelf iets ondoorzichtigs. En daardoor voelt de leerkracht met al die natuurwetenschap zich toch niet in staat het natuurlijke leven van het kind waardoorheen de geest zich uit, te bereiken.
Vandaag de dag komt dat in de algemene beschaving met het nuchtere verstand nog niet naar buiten. Waar wordt er tegenwoordig zo gesproken als ik nu doe over dat niet-vertrouwde gevoel waarmee we met het kind omgaan, zonder een echte menskunde, met een voortreffelijke kennis van de natuur, waar hoor je dit?

Und weil nicht so gespro­chen wird, lädt sich das alles, was so in Worte gekleidet werden kann, in Gefühlen und Empfindungen ab. Und der Lehrer geht fast jede Stunde mit einem ganz kleinen Quantum von unbefriedigter Empfindung aus seiner Klasse heraus. Und diese kleinen Quanten von unbefriedigter Empfindung verhärten ihn, die machen ihn nicht nur lcirrderfremd, son­dern weltfremd, die lassen sein eigenes Gemüt kalt und nüchtern werden. So sehen wir, wie Frische und Leben und Beweglichkeit gerade aus jenem intimen Verkehr des Menschen mit dem Menschen schwindet, der zur Offenbarung kommt in dem Verkehr zwischen dem erwachsenen Lehrenden und Erziehenden und dem zu erziehenden, dem heranwach­senden Kinde. Diese Dinge muß man mit dem Gemüte auch verstehen, weil heute der Verstand, der nur an den äußeren Naturerscheinungen geschult ist, ich möchte sagen, noch zu grob ist, um diese intimen Dinge in all ihrer Feinheit zu begreifen.

En omdat er niet zo gesproken wordt, vlakt alles wat zo in woorden gekleed kan worden, af in gevoel en gewaarwording. En de leerkracht gaat bijna ieder uur met een beetje ontevreden gevoel z’n klas uit. En dat doet hem verharden, dat werkt niet alleen vervreemdend naar het kind, maar ook naar de wereld, maakt dat zijn eigen gevoel koud en nuchter wordt. Zo zien we hoe de frisheid, het leven en de beweeglijkheid met name uit de vertrouwde omgang van mens tot mens verdwijnt, wat tot uiting komt in de omgang tussen de volwassen leerkrachten en opvoeders en het opgroeiende kind dat opgevoed moet worden. Deze dingen moet je ook met je gevoel begrijpen, omdat tegenwoordig het verstand dat alleen door de natuurverschijnselen geschoold is, nog te grofstoffelijk is om deze innerlijke dingen in al hun verfijndheid te begrijpen.

Blz. 80

Und so sehen wir, daß alte Forderungen immer und immer wirderholt werden, wenn von pädagogischer Kunst gesprochen wird. Sie wissen ja wie die Pädagogik auf der einen Seite hergeleitet wird aus der Psycholo­gie, aus der Seelenkunde, und Sie wissen, wie auf der anderen Seite die Pädagogik hergeleitet wird aus der Ethik, aus der Erkenntnis der sittli­chen Menschenpflichten. Überall kann man, wo von pädagogischer Kunst geredet wird, heute hören, wie auf diesen zwei Grundsäulen begründet werden soll die pädagogische Kunst: auf einer Seelenkunde und auf einer Sittenkunde. Aber wir haben ja nur dasjenige, was Zwi­schen den beiden drinnen steht. Es gibt sich der Mensch einer schier unbegrenzten Illusion hin, wenn er glaubt, daß heute eine wirkliche Seelenkunde vorhanden sei. Immer wieder muß erinnert werden an das Wort, welches schon im 19. Jahrhundert geprägt worden ist: Seelen­kunde ohne Seele, weil die Menschen einfach nicht mehr zum Seelischen durchdringen. Was ist denn unsere heutige Seelenkunde? Es wird para­dox klingen, wenn ich zum Ausdruck bringe, was eigentlich unsere heutige Seelenkunde ist. Die Menschen haben aus ursprünglichen Instinkten heraus, aus einer in aller Menschheit in Urzeiten ausgebreite­ten hellsichtigen Erkenntnis der Geschichte, die primitiv bildlich, mythisch war,

En zo zien we dat oude vragen steeds weer herhaald worden als er over pedagogische kunst gesproken wordt. U weet natuurlijk dat de pedagogie enerzijds afgeleid wordt van de psychologie en anderzijds hoe de pedagogie afgeleid wordt van de ethiek, van de kennis over de morele plichten van de mens. Overal kan je als er over pedagogische kunst gesproken wordt, in deze tijd vernemen, hoe die pedagogische kunst op deze twee basispijlers moet rusten: op psychologie en ethiek. Maar we beschikken alleen over wat er zich tussen deze twee bevindt. De mens geeft zich aan een bijna onbegrensde illusie over, wanneer hij denkt dat we in deze tijd een echte psychologie hebben. Iedere keer moet weer in herinnering geroepen worden wat al in de 19e eeuw zijn stempel ging drukken: een psychologie zonder ziel. De mensen dringen eenvoudigweg niet meer tot de ziel door. Hoe staat het met de huidige psychologie? Als ik ga zeggen hoe het er met de huidige psychologie voorstaat, klinkt dat paradoxaal.
De mensen hebben vanuit een oorspronkelijk instinct, vanuit een brede helderziende kennis die de gehele mensheid in oertijden had van de geschiedenis die in primitieve beelden, in mythen

die aber trotz ihrer Primitivitat, trotz ihres mythischen Charakters eben in das Seelische hineindrang, eine Seelenkunde gehabt, sie haben gefühlt und empfunden, was das Seelische ist. Und in jener alten Zeit sind Worte geprägt worden, die sich auf das Seelische bezie­hen: Denken, Fühlen und Wollen. Aber heute haben wir nicht mehr jenes innere Leben, das uns diese Worte, Denken, Fühlen und Wollen, wirklich belebt. Was zeigt uns Anthroposophie gegenüber dem Denken? Nun, das Denken stattet uns als Menschen eben mit Gedanken aus. Aber die Gedanken, die wir im gewöhnlichen Leben heute innerhalb unserer gegenwärtigen Zivilisation haben, diese Gedanken zeigen sich uns so, wie wenn wir einem Menschen, den wir antreffen, nicht von vorne ins Antlitz sähen, sondern wie wenn wir ihn nur von hinten anschauten. Es ist ja nur die Rückseite desjenigen, was im Denken lebt, wenn wir so von Gedanken sprechen, wie wir heute innerhalb unserer Kulturzivilisation von Gedanken sprechen. Warum?

die ondanks dat, ondanks het mythische karakter toch doordrongen tot de ziel, een psychologie gekend, ze hebben gevoeld en ervaren wat ziel is. En in die oude tijden hebben zich woorden vastgezet die betrekking hebben op de ziel: denken, voelen en willen. Maar nu beschikken wij niet meer over dat innerlijke leven dat die woorden denken, voelen en willen werkelijk met realiteit vult.
Wat laat antroposofie wat het denken betreft, zien? Wel, het denken voorziet ons van gedachten. Maar die gedachten die wij in het dagelijks leven vandaag de daag in onze huidige beschaving hebben, die vertonen zich zo alsof we een mens die we ontmoeten, niet van voren in het gezicht zien, maar van achteren. Wanneer we over gedachten spreken zoals we dat nu in onze cultuur doen, hebben we het over de achterkant van wat er in het denken leeft. Waarom?

Blz. 81

Wenn Sie einen Menschen vor sich haben und Sie schauen ihn von hinten an, dann haben Sie eine gewisse Gestaltung. Aber Sie lernen ihn nicht erkennen von derjenigen Seite, in der er seinen eigentlichen physio­gnomischen Ausdruck hat. Sie lernen ihn nicht erkennen von der Seite, in der er nach außen offenbarend sein Seelenleben lebt. Wenn Sie die Gedanken so kennenlernen, wie es dem heutigen naturwissenschaftli­chen Zeitalter möglich ist, so lernen Sie das innere Menschenwesen von hinten kennen. Schauen Sie die Gedanken von der anderen Seite an, dann behalten die Gedanken Leben, dann sind die Gedanken Kräfte.
Und was sind denn diese Gedanken? Sie sind diejenigen Kräfte, die die Wachstumskräfte des Menschen sind. Nach außen sind die Gedanken abstrakt, nach innen, nach dem Menschen hin, sind dasjenige, wodurch das ganz kleine Kind größer wird, wodurch es aus seinen unbestimmten Gliedmaßen heraus bestimmte macht, die Gedankenkräfte Nach außen sehen wir nur tote Gedanken, wie dasjenige, was der Mensch nach rückwärts zeigt, nicht sein lebendiges Wesen offenbart. Wir müssen uns sozusagen auf die andere Seite des Gedankenlebens begeben, dann offenbart sich uns im Gedankenleben dasjenige, was von Tag zu Tag, indem das Kind seinen unbestimmten Gesichtsausdruck immer mehr und mehr zum Ausdruck seiner Seele macht, 

Wanneer er een mens voor je staat en u kijkt van achter naar hem, zie je een bepaalde gestalte. Maar je leert hem niet kennen van de kant waar hij zijn eigenlijke fysionomische uitdrukking heeft. Je leert hem niet kennen van de kant waar hij naar de buitenwereld zich uitend, zijn gevoelsleven vertoont. Wanneer je de gedachten zo leert kennen als dit in de huidige natuurwetenschappelijke tijd mogelijk is, leer je het innerlijke wezen van de mens vanaf de achterkant kennen. Kijk je vanaf de andere kant naar de gedachten, dan blijven die levend, dan zijn gedachten krachten. Want wat zijn deze gedachten? Het zijn die krachten die voor de mens groeikrachten zijn. Naar buiten toe zijn de gedachten abstract, naar binnen toe, naar het menselijke toe, zijn het krachten waardoor het heel kleine kind groter wordt, het zijn gedachtekrachten waardoor het vanuit zijn ongecoördineerde ledematen gecoördineerde vormt. Naar buiten toe zijn we alleen dode gedachten, zoals dat wat de mens naar achter laat zien, niet zijn levende wezen t0t uitdrukking brengt. We moeten ons naar de andere kant van het gedachteleven begeven, dan komt voor ons in het gedachteleven tot uitdrukking wat van dag tot dag, als het kind zijn ongevormde gezichtsuitdrukking steeds verder tot uitdrukking van zijn ziel brengt,

von innen nach au­ßen wirkt, was in den Blick übergeht, den Blick warm und feurig macht, was in die gerade ja noch im Leben vor sich gehende Formung der Nase übergeht, was aber auch die ganzen ungeordneten Bewegun­gen des Kindes zu geordneten macht, was innerlich lebt und sich regt, was wirkt und lebt in der ganzen Zeit, solange der Mensch überhaupt wächst.
Und wenn man anfängt also anthroposophisch das Gedankenleben anzuschauen, so ist es wirklich so, wie wenn man einen Menschen, den man bisher nur von hinten kennengelernt hat, nun beginnt von vorne anzuschauen. Alles Tote wird lebendig, das ganze Gedankenleben wird lebendig, wenn man anfängt, es nach innen hin anzuschauen.
Das hat man früher zwar nicht so erkannt, wie es heute der Anthropo­sophie möglich ist, aber man hat es gefühlt, man hat es mythisch zum Ausdrucke gebracht. Heute kann man es erkennen. Daher kann man es auch in die Lebenspraxis überführen. Daher kann man eine Kunst daraus

van binnen naar buiten werkzaam is, wat in de blik overgaat, de blik warm en vurig maakt, wat bijv. in het leven overgaat in de vorming van de neus, wat ook de heel chaotische bewegingen van het kind tot geordende maakt, wat innerlijk leeft en actief is, wat werkzaam is en levend, de hele tijd wanneer de mens groeit.
En wanneer je dus antroposofisch het gedachteleven begint waar te nemen, dan is het werkelijk zo alsof je de mens die je tot dan toe alleen maar van achter hebt leren kennen, nu van voren begint te zien.
Vroeger wist men dit niet zoals dit nu door de antroposofie mogelijk is, maar men voelde het, men bracht het mythisch tot uitdrukking. Tegenwoordig kun je het weten. En van daaruit kan je het in praktijk brengen. Vandaar dat je, wanneer je met het kind iets moet doen, er een kunst van kan maken

Blz. 82

machen, wenn man das Kind zu behandeln hat, wenn man richtig lebendig in diese Dinge eindringt.
Kennt man das Denken nur von seiner hinteren, von seiner toten Seite, dann kann man das Kind nur verstehen; lernt man das Denken von seiner vorderen, von seiner lebendigen Seite kennen, dann kann man dem Kinde so gegenüberstehen, daß man es nicht nur versteht, sondern daß man alle seine Regungen miterlebt, daß man Liebe hineingießt in alles, was das Kind darlebt. Von all dem ist ja nichts Lebendiges geblieben. Unsere heutige Zivili­sation hat nur das Wort Gedanke, nicht mehr die Sache. Wir sprechen ja nicht mehr von dem Inhalte der Seelenkunde; wir haben uns nur gewöhnt, die alten Worte weiter zu gebrauchen, und die Worte haben ihren Inhalt verloren. Noch mehr aber als für das Gedankliche hat in unserer Zeit die Sprache den Inhalt verloren für das Gefühlsmäßige oder gar für das Willensmäßige. Die Gefühle dringen aus dem Unterbewußten des Men­schen herauf. Der Mensch lebt in ihnen. Aber er schaut nicht in diese unterbewußten Tiefen hinunter; oder wenn er es tut, sieht er hinunter psychoanalytisch, dilettantisch.

als je op een goede manier in deze dingen doordringt.
Wanneer je het denken alleen maar ‘van achter’ kent, van zijn dode kant, dan kan je het kind alleen maar begrijpen; leer je denken vanuit de ‘voorkant’ dan kan je het kind zo benaderen dat je het niet alleen begrijpt, maar dat je alles van zijn beleven meebeleeft, dat je met liefde vult, wat het kind ons laat zien.
Van dat alles is niets sprankelends overgebleven. Onze beschaving heeft alleen het woord ‘gedachte’, niet meer die relatie. We hebben het niet meer over de inhoud van de psychologie; we hebben het tot gewoonte gemaakt verder de oude woorden te gebruiken en die woorden hebben hun inhoud verloren.
Maar nog meer dan voor het gedachteleven heeft de taal in onze tijd inhoud verloren wat het gevoel of juist wat de wil betreft. De gevoelens komen vanuit het onderbewuste in de mens naar boven. De mens leeft erin. Maar hij neemt die onderbewuste diepte niet waar; of wanneer dat al gebeurt, doet hij doet psycho-analytisch, amateuristisch.

Er wird nicht gewahr, was da als Seeli­sches in den Untergründen lebt, wenn er Gefühle hat. Auch für die Gefühle sind nur die Worte geblieben, und erst recht für das Wollen.
Wir müßten heute, wenn wir das bezeichnen wollten, was wir wissen von diesen Dingen, eigentlich gar nicht vom Willen reden, denn Wille ist für die heutige Zivilisation nur ein Wort; wir müßten sagen, wenn wir den Menschen sehen, er fängt an, seine Hand zu bewegen, seine Hand nimmt die Schreibfeder, die Schreibfeder wird über das Papier geschleift: wir müßten die äußeren Tatsachen der Bewegung beschreiben. Das ist heute noch so. Was da drinnen als Wille steckt, wird ja nicht mehr erlebt, das ist nur ein Wort.
Zu diesen Worten, aus denen das heute besteht, was man Seelenkunde nennt, wiederum die Sache zu finden, wiederum die Vorgänge zu finden, das ist die Aufgabe der Anthroposophie. Daher kann die Anthroposo­phie eine wirkliche Menschenerkenntnis liefern, während heute für unsere gegenwärtige Zivilisation das, was nur in Worten erlebt ist, sich wie ein Schleier hinbreitet über die wirkliche Tatsache der Psychologie.

Hij wordt, als hij gevoelens heeft, niet gewaar wat er aan gevoelens in de diepte leeft. Ook voor de gevoelens zijn de woorden overgebleven en dat geldt met name voor de wil.
Tegenwoordig zouden we wanneer we willen aangeven wat we van deze dingen weten, eigenlijk niet eens van ‘willen’ moeten spreken, want wil is voor de huidige beschaving alleen maar een woord. Wanneer wij de mens zien als die zijn hand beweegt, die hand pakt een pen, die beweegt zich over het papier: we zouden alleen de uiterlijke feiten over de beweging beschrijven. Dat is tegenwoordig nog zo. Wat van binnen aan wil aanwezig is, wordt niet meer ervaren, dat is slechts een woord. Om bij die woorden waaruit nu de psychologie bestaat, weer de relatie te vinden, weer de processen te vinden, dat is de opdracht van de antroposofie. Daarom kan de antroposofie een echte menskunde brengen, terwijl tegenwoordig voor onze beschaving, wat alleen maar in woorden wordt ervaren, zich als een sluier over de werkelijke feiten van de psychologie drapeert.

Blz. 83

Und interessant ist es, daß der eben verstorbene Fritz Mauthner eine «Kritik der Sprache» geschrieben hat, weil er gefunden hat, wenn die Menschen heute von seelischen Dingen, von geistigen Dingen sprechen, so haben sie doch bloß Worte. Fritz Mauthner hat nur den Fehler gemacht, daß er nur darauf aufmerksam gemacht hat: Die Gegenwarts­menschen haben bloß Worte, sie haben nicht Sachen, wenn sie über die Seele sprechen, und daß er nicht aufmerksam darauf gemacht hat, daß wiederum die Sachen gefunden werden müssen, weil bloß die Worte vorhanden sind.
Natürlich ist Mauthners «Kritik der Sprache» für die Naturwissen­schaft ein Unsinn, denn ich möchte einmal wissen, wenn einer ein heißes Bügeleisen angreift, ob er nicht die Tatsache vom Worte unterscheiden kann! Wenn er bloß ausspricht: Das Bügeleisen ist heiß, so brennt es nicht; wenn er es anrührt, da brennt es. In bezug auf alles Naturwissen­schaftliche weiß der Mensch – allerdings vielleicht nicht, wenn er durch Theorien ruiniert ist -, aber wenn er im vollen Leben steht, weiß er die Sachen von den Worten zu unterscheiden. Für die Psychologie hat das aufgehört. Die Menschen haben nur noch die Worte. Und solch ein Mensch wie Fritz Mauthner, der nun in dieser Beziehung ehrlich zu Werke gehen will, sagt: Verbannen wir doch überhaupt das Wort Seele.

Interessant is dat de onlangs overleden Fritz Mauthner een ‘Kritiek op de taal’ heeft gespreven, omdat hij ontdekt had, dat wanneer de mensen tegenwoordig over psychologische zaken, over geestelijke onderwerpen spreken, toch alleen maar woorden gebruiken. Fritz Mauthner maakte alleen de fout door erop te wijzen dat de mens van nu alleen de woorden heeft, niet de zaken zelf, als ze over de ziel spreken en dat hij er niet op heeft gewezen dat die dingen weer gevonden moeten worden, omdat er nu juist slechts woorden zijn. Natuurlijk is Mauthners ‘Kritiek op de taal’ voor de natuurwetenschap onzin, want ik zou weleens willen weten, wanneer iemand een heet strijkijzer pakt, of die dan niet de daad van het woord kan onderscheiden! Wanneer hij alleen maar zegt: ‘Het strijkijzer is heet’, dan brand je je er niet aan; als je beetpakt wél. Wat de natuurwetenschap betreft weet de mens – misschien niet als hij door theorieën bedorven is – wanneer hij vol in het leven staat, de zaken wel van de woorden te scheiden.
Wat de psychologie aangaat, is dat voorbij. De mensen hebben alleen de woorden nog. En zo iemand als Fritz Mauthner die wat dit betreft eerlijk te werk wil gaan, zegt: laten we het woord dan maar in de ban doen.

Wir sehen, daß da innerlich etwas zum Vorschein kommt, das sich dann äußerlich offenbart. Sprechen wir also nicht von Seele, sondern, so meint Fritz Mauthner, sprechen wir, so wie man vom «Gewissen» spricht oder von «Geschwistern», von «Geseel», damit gar nicht mehr der Irrtum hervorgerufen werde, daß man es da mit etwas Realem zu tun hat, wenn man von der Seele spricht. Für die Gegenwartszivilisation hat Mauthner vollständig recht. Aber was wir brauchen, ist, wieder einzudringen in dasjenige, was Seele ist, für die Worte wiederum einen Inhalt zu bekommen.
Es ist trostlos, wie herumgeplätschert wird in diesen bloß in Worten lebenden Seelenerkenntnissen – wenn man da von Erkenntnissen spre­chen will -, wie da nicht berührt wird das Seelische, und wie daher die Leute sich den Kopf zerbrechen: Wirkt das Seelische auf den Körper? Wirkt der Körper auf das Seelische? Oder verlaufen beide Erscheinun­gen nur parallel miteinander? In solchen Dingen ist heute keine Einsicht

We zien dat er innerlijk iets tevoorschijn komt, wat zich dan uiterlijk vertoont. Als we niet over ziel spreken, maar, aldus Fritz Mauthner, spreken alsof we over ‘geweten’ spreken [Mauthner neemt Duitse woorden die met -Ge-beginnen  Gewissen, Gebrüder (broers of over Geseel],  ‘geziel’, zodat de vergissing niet meer gemaakt wordt, dat men het over iets realistisch heeft, als men over de ziel (Seele) spreekt. Wat de huidige beschaving betreft, heeft Mauthner helemaal gelijk. Maar wat we nodig hebben, is dat we weer doordringen tot wat ziel is, dat we voor de woorden weer inhoud verkrijgen.
Het is troosteloos hoe oppervlakkig er alleen maar met woorden wordt omgesprongen als het gaat om het levende kennen van de ziel – als je al van kennis wil spreken – hoe men niet komt bij dat wat ziel is en dat daarom de mensen het hoofd breken over: hoe werkt de ziel op het lichaam? Werkt het lichaam door op de ziel? Of verlopen beide verschijnselen parallel aan elkaar? Hier is tegenwoordig geen inzicht in,
.

Blz. 84

vorhanden, daher wird in einer ganz äußerlichen Weise herumdiskutiert.
Wenn man sich aber angewöhnt, in einer solch äußerlichen Weise über die Dinge herumzudiskutieren, dann verliert man den herzhaften Sinn, das enthusiastische Gemüt, das man als pädagogischer Künstler in die Schule hineintragen soll, ja, das man aus der Lebendigkeit der Zivilisa­tion heraus schon haben soll, wenn man als Eltern dem heranwachsen­den Kinde gegenübersteht.
Und so sagen wir: Pädagogische Kunst soll sich gründen auf die eine Säule, auf die Psychologie, auf die Seelenkunde. Aber wir haben keine Seelenkunde in der gegenwärtigen Zivilisation. Und was das Schlimmste ist, wir sind, weil wir keuchen unter der Autorität der bloßen Naturwis­senschaft, nicht ehrlich genug, uns das einzugestehen. Wir reden immer­fort vom Seelischen und haben es nicht mehr. Wir tragen diese Lebenslüge in die intimsten menschlichen Beschäftigungen hinein. Wir haben auf der anderen Seite den guten Willen, das soll voll anerkannt werden, bei allen denen, die heute von Erziehungs- und Unterrichtsidealen sprechen, die so reichlich die Welt mit Reformgedanken auf diesem Gebiete versehen. Aber wir haben nicht den großen Mut, uns zuzugeste­hen, daß wir erst zu einer wirklichen menschlichen Seelenkunde vor­dringen müssen, bevor wir heute den Mund aufmachen dürfen, um über Erziehungsreformen, über Erziehungskunst zu sprechen.

vandaar dat er heel oppervlakkig over wordt gediscussieerd.
Wanneer er echter een gewoonte ontstaat om zo oppervlakkig over deze dingen te discussiëren, gaat verloren wat van harte zou moeten gaan: het enthousiaste gevoel dat je als pedagogisch kunstenaar mee de school in moet nemen, waarover je vanuit een krachtige beschaving al zou moeten beschikken wanneer je als ouder te maken hebt met het opgroeiende kind.
En dus zeggen wij: pedagogische kunst moet met zijn basis rusten op de ene pijler, op de psychologie, op de kennis van de ziel. Maar die hebben we in onze huidige beschaving niet. En wat het ergste is, we zijn, omdat we zuchten onder de autoriteit van alleen maar natuurwetenschap, niet eerlijk genoeg om dit toe te geven. We praten maar over de ziel en die hebben we niet meer. We brengen die levensleugen in de meest intieme menselijke relaties in. Aan de andere kant zien we de goede wil, dat moet ook duidelijk gezegd worden, bij ieder die nu over opvoedings- en onderwijsidealen spreekt, die de wereld zo rijkelijk voorzien van vernieuwingsgedachten op dit gebied. Maar we hebben niet de grote moed te onderkennen dat we eerst vertrouwd moeten raken met een echte menselijke psychologie, waar we vandaag onze mond voor open durven doen om over opvoedingsvernieuwing, over opvoedkunst te spreken.

Denn wir entbehren – zunächst müssen wir es einsehen – der einen Grundsäule einer wirklichen Einsicht in das Seelenleben. Wir haben vom Seelenleben die Worte, die in grauen Vorzeiten geprägt worden sind, wir haben aber nicht mehr ein Erlebnis von der lebendigen Seele. Und die andere Grundsäule ist die Summe der Sittengebote. Hat man aber auf der einen Seite eine Psychologie in Worten, eine Psychologie ohne Seele, so hat man auf der anderen Seite eine Sittenlehre ohne göttliche Geistigkeit. Gewiß, den Leuten sind vielfach die alten Reli­gionslehren traditionell erhalten. Aber dasjenige, was die alten Reli­gionslehren haben, das lebt ja gerade so in den Menschen der Gegenwart, wie die in Worten totgewordene Seelenkunde lebt. Die Menschen bekennen sich zu dem, was ihnen als Dogmen oder als anderer religiös-geistiger Inhalt gegeben wird, weil das den alten Gewohnheiten ent­spricht, weil man hineingewachsen ist im Laufe der geschichtlichen

We missen – dat moeten we echt inzien – die ene pijler van een werkelijk inzicht in de ziel. We hebben woorden over de ziel die in een grijs verleden tot uitdrukking zijn gekomen, maar de levende ziel beleven we niet meer.
En die andere pijler is het totaal aan morele geboden. Maar als je enerzijds een psychologie hebt van woorden, een psychologie zonder ziel, dan heb je aan de andere kant een ethiek zonder iets goddelijk-geestelijks. Zeker is het zo dat de mensen nog in groten getale de godsdiensten traditioneel in ere houden.
Maar wat in die oude godsdiensten zit, leeft in de mens van nu, net zo als de in woorden gestorven psychologie. De mensen geloven wat hen als dogma’s of andere religieus-geestelijke inhoud aangeboden wordt, omdat het klopt bij de oude gewoontes, omdat men in de loop 

Blz. 85

Entwicklung der Menschheit in das, was so gegeben wird. Aber der lebendige Inhalt fehlt.
Und so haben wir eine Psychologie ohne Seele, so haben wir eine Ethik ohne göttlich-geistige Verbindlichkeit. Die Menschen sprechen zwar noch, wenn sie theoretisch sprechen, oder wenn sie ihre Gemütsbe­dürfnisse befriedigen wollen, in den Worten, die geblieben sind aus jenen alten Sittenlehren, durch die der Mensch die Absichten der Götter ausführen wollte, indem er ein sittliches Leben auf Erden führen wollte; die Menschen sprechen noch in Worten, die in jenen Zeiten geprägt worden sind, wo der Mensch gewußt hat: Was er in seinem sittlichen Leben auswirkt, das sind Kräfte wie die Naturkräfte, und die göttlic-geistigen Wesenheiten sind es, die diesen ethischen Impulsen, diesen sittlichen Kräften Realität geben. Das sagt der Mensch heute noch vielfach, indem er gewohnheitsmäßig in den Worten, die ihm frühere Religionen überliefert haben, lebt, aber indem er nicht mehr aufschauen kann zu der lebendig-göttlichen Geistigkeit, die den sittlichen Impulsen ihre Realität gibt.
Oh, meine lieben Freunde, wenn der Mensch heute ehrlich ist, ver­steht er denn noch dasjenige, was zum Beispiel in den Briefen des Paulus enthalten ist, wo ja geredet werden kann, daß der Mensch die Erwec­kung des lebendigen Christus in sich braucht, damit er nicht stirbt?

van de ontwikkelingsgeschiedenis van de mensheid gewend is geraakt aan wat er op die manier aangeboden werd. Maar de levende inhoud ontbreekt.
En zo hebben we een psychologie zonder ziel, zo hebben we een ethiek zonder dat die ons vanuit het goddelijk-geestelijke iets doet. Weliswaar spreken de mensen nog, als ze het er theoretisch over hebben of als ze hun zielenroerselen willen bevredigen, met woorden die overgebleven zijn van die oude ethiek waarmee de mens de bedoelingen van de goden wilde uitvoeren als hij een moreel leven op aarde wilde leiden; de mensen spreken nog met woorden die in die tijden zijn gebruikt waarin de mens wist: wat er in zijn morele leven naar buiten komt, zijn krachten zoals de natuurkrachten en het zijn de goddelijk-geestelijke wezens die deze ethische impulsen, deze morele krachten werkelijkheid verlenen. Dat zegt de mens van nu ook nog vaak als hij vanuit de gewoonte met de woorden die vroegere godsdiensten overgeleverd hebben, leeft, maar waarbij hij niet meer op kan kijken naar de levend-goddelijke geestelijke wereld die de morele impulsen tot werkelijkheid laat komen. Wanneer de mens vandaag de dag eerlijk is, begrijpt hij dan nog wat bijv. in de brieven van Paulus staat, waar gesproken wordt dat de mens de opwekking van de levende Christus in zichzelf nodig heeft opdat hij niet sterft?

Kann ein Mensch heute im vollen Umfange des Wortes fühlen, daß Unsittlichsein, keinen inneren Seelenzusammenhang haben mit den sitt­lichen Pflichten, ebenso etwas zu tun hat mit Tod und Leben der Seele, wie Gesundheit und Krankheit etwas zu tun haben mit Tod und Leben des Körpers? Versteht man heute noch geistig, daß die Seele sich nicht das Leben im Geiste, sondern den Tod im Geiste erwirbt, wenn sie nicht sich eingliedert in die Kräfte des sittlichen Lebens? Ist das noch ein lebendiges Wort, wenn Paulus davon spricht: Wenn ihr nicht habet das Wissen, die Erkenntnis von der Auferstehung Christi, so ist euer Glaube, eure Seele tot. Und indem ihr durch den Tod des Physischen geht, wird eure Seele angesteckt von dem Sterben des Physischen und fängt selber an, im Geistigen zu sterben? – Ist davon ein Verständnis vorhanden, ein inneres lebendiges Verständnis?
Und was das noch Schlimmere ist – wiederum hat unsere Zivilisation

Kan een mens van deze tijd in de volle omvang van het woord voelen dat immoraliteit geen innerlijke samenhang in de ziel kan hebben met de morele plichten, dat dit net zo te maken heeft met dood en leven van de ziel als gezondheid en ziekte te maken hebben met dood en leven van het lichaam? Begrijpt men tegenwoordig nog vanuit de geest dat de ziel niet het leven in de geest verwerft, maar de dood, wanneer deze geen deel wordt van de krachten van het morele leven? Is het woord nog levend als Paulus zegt: wanneer je niet weet dat Christus opgestaan is uit de dood, dan is je geloof, je ziel dood. (1. Kor. 15, 14.) En wanneer je door de dood van het fysieke heengaat, wordt je ziel dan meegenomen door het sterven van het lichaam en sterft die dan zelf in de geest? Heb je daar weet van, een innerlijk levend weten?

En wat nog erger is – en ook hier ontbreekt het onze beschaving

Blz. 86

nicht den Mut, sich diesen Mangel an innerem lebendigem Verständnis zu gestehen. Sie gibt sich zufrieden mit einer Naturwissenschaft, die nur vom Tod reden kann, die nicht von dem Leben der Seele reden kann, und hält aus bloßer Gewohnheit dasjenige aufrecht, was sich auf die Unsterblichkeit der Seele, auf die Auferstehung des Christus auf Erden bezieht. Und ist nicht selbst in die Theologie dieser materialistische Geist eingezogen? Sehen wir uns die modernste Form der Theologie an. Dasjenige, was die Menschen begreifen sollen: daß das Christus-Ereignis so in der irdischen Weltgeschichte drinnensteht, daß da ein Geistiges geistig beur­teilt werden muß, daß man nicht die Auferstehung nach dem Sinne der Naturwissenschaft verstehen kann, sondern nur nach dem Sinne einer Geisteswissenschaft, diese Einsicht haben die Menschen verloren, haben auch die Theologen verloren; sie sprechen nur von dem Menschen Jesus und können nicht mehr zu einem lebendigen Begreifen von dem leben­dig auferstandenen Christus gelangen, und verfallen im Grunde genom­men dem Verdikt des Paulus: So ihr nicht wisset, daß der Christus auferstanden ist, so ist euer Glaube tot. – Selbst der Glaube der modern­sten Theologie ist tot nach den eigenen Worten des Paulus.

aan moed dit gebrek aan innerlijk levend besef toe te geven. Ze is tevreden met een natuurwetenschap die alleen maar over de dood kan spreken, die niet over het leven van de ziel kan spreken en die vanuit de gewoonte voor ons overeind houdt wat betrekking heeft op de onsterfelijkheid van de ziel, op de opstanding van Christus op aarde. En is deze materialistische geest niet ook in de theologie terecht gekomen?
Laten we eens naar de modernste vorm van theologie kijken. Wat de mensen moeten begrijpen is: dat de daad van Christus zo’n plaats in de wereldgeschiedenis inneemt dat er iets geestelijks, geestelijk beoordeeld moet worden, dat men de opstanding niet begrijpen kan met de inhoud van de natuurwetenschap, maar alleen met de inhoud van de geesteswetenschap, dat inzicht hebben de mensen verloren, dat zijn ook de theologen kwijtgeraakt; zij spreken alleen over Jezus als mens en kunnen niet tot een levend begrijpen komen van de opgestane Christus en vallen dan in de grond van de zaak terug, op de boodschap van Paulus: als je niet beseft dat Christus opgestaan is, dan is je geloof dood. Zelfs het geloof van de modernste theologen is volgens dit woord van Paulus, dood.

Wenn es uns aber nicht gelingt, ungefähr zwischen dem siebenten und vierzehnten Jahre in dem Menschen durch jene Pädagogik, von der in der Anthroposophie gesprochen wird, den lebendigen Christus innerlich zu beleben, dann tritt der Mensch in das spätere Leben hinaus, ohne mehr sich ein Verständnis für diesen lebendigen Christus erwerben zu können. Dann muß er entweder ein Leugner des Christus werden oder ein solcher, der innerlich nicht ganz wahr ist, indem er den Christus traditionell festhält, aber eigentlich gar nicht die inneren Seelenmittel hat, um zu begreifen, wie durch das, daß der Christus auferstanden ist, indem der Mensch es miterlebt, indem es der Erzieher mit dem Kinde miterlebt, wie da der lebendige Christus im Herzen, in der Seele erweckt wird. Da kann er erweckt werden, und dadurch kann der Seele die Unsterblichkeit durch ihre Verbindung mit dem Christus gegeben wer­den. Da muß man aber erst ein geistiges Verständnis für die Unsterblich­keit haben. Da muß man erst dazu kommen, sich sagen zu können: Ja, wenn wir bloß die Natur anschauen, dann kommen wir zu Naturgesetzen,

Wanneer het ons echter niet lukt om ongeveer tussen het zevende en het veertiende jaar in de mens door die pedagogie waarover de antroposofie spreekt, de levende Christus innerlijk tot leven te wekken, dan gaat de mens later het leven in zonder zich meer een begrip voor deze levende Christus te kunnen verwerven. Dan moet hij ofwel een ontkenner van de Christus worden of iemand die innerlijk niet helemaal eerlijk is wanneer hij vanuit de traditie aan Christus vasthoudt, maar eigenlijk helemaal niet de innerlijke mogelijkheden van de ziel heeft om te begrijpen hoe door het feit dat Christus is opgestaan – als de mens dat meebeleeft, als hij dat als opvoeder met het kind meeleeft – hoe dan de levende Christus in het hart, in de ziel gewekt wordt. Daar kan hij worden gewekt en daardoor kan de ziel de onsterfelijkheid worden gegeven door de verbinding met de Christus. Maar dan moet je wel eerst een geestelijk besef krijgen van de onsterfelijkheid. Dan moet je eerst in staat zijn om te kunnen zeggen: wanneer we alleen maar naar de natuur kijken, dan ontdekken we de natuurwetten,

Blz. 87

die uns lehren, wie einstmals unsere Erde dem Wärmetod verfallen wird, wie einstmals alles auf Erden ersterben wird. Aber haben wir nicht den Einblick in die lebendige göttliche Geistigkeit, dann müssen wir glauben, daß unsere sittlichen Ideale mitsterben mit dem Wärmetod der Erde, daß sich alles in einen großen Friedhof verwandelt. Haben wir die Einsicht in die lebendige Geistigkeit, dann wissen wir, daß dasjenige, was als sittliche Impulse aus unserer Seele quillt, aufgenommen wird von der göttlichen Geistigkeit. Wie von uns der Sauerstoff der Luft aufge­nommen wird zu unserem Leben, so wird das, was wir sittlich tun, von der in der Welt lebenden göttlichen Geistigkeit aufgenommen und unsere Seele selber hinausgetragen über den Untergang der Erde in andere Welten hinein.
Das aber muß man lebendig aufnehmen können in seine Anschauung, in sein ganzes Seelenleben, wie man heute aufnimmt die Lehre von den Röntgenstrahlen, die Lehre von der Telephonie, die Lehre von dem Magnetismus und der Elektrizität; an die glaubt man, weil man innerlich lebendig damit lebt durch die äußeren Sinne. Man muß, damit man das richtige lebendige Verhältnis dazu hat, in diesen Dingen drinnen auch lebendig leben, sonst ist man in diesen Dingen wie ein Künstler, der weiß, was schön ist, der in trockenen abstrakten Verstandesbegriffen alles beisammen hat, was ein Kunstwerk schön machen soll, der aber keine Farben behandeln kann, der niemals den Lehm kneten kann und so weiter.

die ons voorhouden dat eens onze aarde de warmtedood deelachtig wordt, hoe ooit alles op aarde zal sterven. Maar als we geen inzicht hebben in de levende, goddelijke geest, dan moeten we wel aannemen dat onze morele idealen met de warmtedood van de aarde ook ten gronde zullen gaan, dat alles veranderd zal worden in één groot kerkhof. Als we inzicht hebben in de levende geest, dan weten we dat alles wat als morele impulsen uit onze ziel opborrelt, door de goddelijke geest wordt opgenomen. Zoals door ons de zuurstof van de lucht wordt opgenomen opdat we leven, zo wordt dat wat wij moreel doen, door de in de wereld levende goddelijke geest opgenomen en onze ziel zelf wordt opgenomen buiten de ondergang van de aarde, in andere werelden. Dit echter, moet je in je op kunnen nemen in je opvattingen, in je hele zielenleven, zoals je ook nu de kennis van de röntgenstralen, de kennis van de telefonie, van het magnetisme en de elektriciteit in je opneemt; daar geloven de mensen in omdat ze daar innerlijk-levend mee omgaan door de uiterlijke zintuigen. Je moet, wil je daar een innerlijke verbinding mee hebben, met deze dingen ook innerlijk wakker leven, anders ben je met deze dingen als een kunstenaar die weet wat mooi is, die op droge, abstracte verstands-begrijpelijke manier alles op een rijtje heeft wat een kunstwerk mooi moet maken, maar die niet met kleur kan omgaan, die in de verste verte geen klei kan kneden enz.

Wollen wir herankommen an den lebendigen Menschen, so müssen wir die Kräfte zu diesem Herankommen suchen in der lebendi­gen Geistigkeit selbst. Unserer gegenwärtigen Zivilisation fehlt aber die Geistigkeit. Das soll die zweite Säule der pädagogischen Kunst sein. Und so stehen wir heute als pädagogische Künstler vor dem Menschen mit einer bloßen naturwissenschaftlichen Gesinnung. Auf der einen Seite ist uns entfallen in eine bloße Summe von Worten die Seelenwelt, auf der anderen Seite ist uns entfallen wiederum in einer bloßen Summe von Worten die geistige Welt, die sittliche Welt, die höchstens noch in einer Summe von Zeremonien vorhanden ist. Wir wollen pädagogische Kunst auf Seelenkunde und Ethik gründen und haben nur eine Seelenkunde ohne Seele, eine Ethik ohne göttlich-geistige Verbindlichkeit. Wir wol­len vom Christus sprechen und müßten gerade, um richtig von Christus

Willen wij bij die wakkere mens komen, dan moeten wij de krachten zoeken die dat mogelijk maken in de dynamische spiritualiteit zelf.
In onze huidige beschaving ontbreekt echter die spiritualiteit. En dat zou de tweede pijler van de pedagogische kunst moeten zijn.
En in deze hoedanigheid staan wij vandaag als pedagogisch kunstenaar voor de mens met alleen maar de natuurwetenschappelijke opvatting. Aan de ene kant is ons door een optelsom van woorden de zielenwereld ontvallen, aan de andere kant is opok met een optelsom van woorden de geestelijke wereld, de morele wereld die hooguit nog uit een hoeveelheid plechtige handelingen bestaat.
Wij willen pedagogische kunst de basis geven van psychologie en ethiek en we hebben slechts een psychologie zonder ziel, een ethiek zonder dat het goddelijk-geestelijke ons raakt. We willen over Christus spreken en zouden om dat goed te kunnen doen,

Blz. 88

sprechen zu können, ein Seelisches haben, müßten, um richtig von ihm sprechen zu können, ein Göttlich-Geistiges haben. Denn haben wir beide nicht, so sprechen wir nur von dem Menschen Jesus, das heißt Von dem, der im physischen Leibe unter den Menschen gewandelt hat, wie andere Menschen herumwandeln. Will man den Christus erkennen, will man aus der Christus-Kraft heraus auch in der Schule wirken, dann braucht man nicht eine Seelenkunde in Worten, nicht eine Ethik in Worten, dann braucht man die lebendige Einsicht in das Leben und Wirken des Seelischen, dann braucht man die lebendige Einsicht in das Weben und Wirken der ethischen Kräfte in dem Sinne, wie die Naturkräfte wirken, als Realitä­ten, nicht bloß als konventionelle Gebote, denen man sich fügt aus Gewohnheit, sondern als Kräfte, in denen man leben will, weil man weiß, daß man stirbt im Geiste, wenn man nicht darinnen lebt, so wie man stirbt im Leibe, wenn einem das Blut erstarrt.
Diese Anschauungen in aller Lebendigkeit, sie mussen eben Lebensgüt werden gerade für die pädagogische Kunst. Sie müssen als etwas, was belebt, was innerlich bewegt, was aus einem Toten ein Lebendiges bildet, dasjenige durchdringen, was der Lehrer in seinem Gemüte zu tragen hat, wenn er erziehen, wenn er unterrichten will.

een ziel moeten hebben, zouden om goed over hem te kunnen spreken iets goddelijk-geestelijks moeten hebben. Want als we die twee niet hebben, dan spreken we alleen maar over Jezus als mens, d.w.z. alleen over degene die in een lichamelijke gestalte onder de mensen geweest is, zoals andere mensen onder elkaar zijn.
Wil je Christus leren kennen, wil je vanuit een christuskracht ook in de school werkzaam zijn, dan heb je geen psychologie van woorden nodig, niet een ethiek van woorden, dan heb je het wakkere inzicht nodig in hoe de ziel leeft en actief is, dan heb je inzicht nodig in de stromend-levende activiteit van de etherkrachten, in die zin zoals de natuurkrachten actief zijn, als werkelijkheid, niet alleen als conventionele geboden, waar men zich uit gewoonte naar voegt, maar als krachten waarin je leven wil, omdat je weet dat je in de geest sterft, wanneer je daar niet in leeft, zoals je sterft in je lichaam, wanneer je bloed zou stollen.
Deze gezichtspunten, in al hun vitaliteit, moeten een kwaliteit worden van het leven, m.n. voor de pedagogische kunst. Die moeten, als iets wat enthousiasmeert, iets wat innerlijk in beweging brengt, wat uit iets doods iets levends maakt, doordríngen wat de leerkracht in zijn ziel met zich mee moet dragen, wanneer hij opvoeden, lesgeven wil.

Wir sprechen heute von der Seele, ob wir Gebildete oder Ungebildete sind, in toten Worten, das heißt, wir leben nicht in dem seelischen Leben, wir plätschern herum um das Kind, denn wir haben keinen Zugang zu seiner Seele. Wir leben heute in den toten Worten, wenn wir vom Geiste reden. Wir suchen mit allen möglichen experimentellen Mitteln an den Leib des Kindes heranzudringen. Er bleibt uns finster und stumm, weil hinter allem Leiblichen das Geistige ist. Aber das Geistige müssen wir in Lebendigkeit ergreifen, wenn wir es in Kunst überführen sollen, wenn es nicht bloß in abstrakten Gedanken erfaßt werden soll, die keine Wirkungskraft haben.
Geradeso wie überall gehört werden kann, die pädagogische Kunst ist auf den beiden Grundsäulen zu errichten, der Ethik auf der einen Seite, der Seelenkunde auf der anderen Seite, so hört man heute vielfach herbe Zweifel darüber äußern, wie eigentlich das Kind erzogen werden soll. Man weist darauf hin, frühere Zeiten haben das Kind so erzogen, daß sie

We spreken tegenwoordig over de ziel – of we opgeleid zijn of niet – met dode woorden, d.w.z. wij leven niet in het zielenleven, van ons uit doen we maar zo’n beetje met het kind, want we hebben geen toegang tot zijn ziel. We hebben alleen lege woorden wanneer we over de geest spreken. We proberen met alle mogelijke experimentele middelen tot het leven van het kind door te dringen. Dat blijft voor ons duister en gesloten, omdat achter al het lichamelijk-levende het geestelijke staat. Maar de geest moeten we op een actieve manier in ons opnemen, als we die naar de kunst willen overbrengen, als we die niet in abstracte gedachten willen begrijpen die geen actieve kracht hebben. Juist omdat je overal kan horen dat de pedagogische kunst gebouwd moet worden op twee pijlers, die van de ethiek aan de ene kant en die van de psychologie aan de andere kant, hoor je ook vaak de diepe twijfel over hoe het kind opgevoed moet worden. Er wordt op gewezen dat in vroegere tijden het kind zo opgevoed werd, 

Blz. 89

schon im Kinde den erwachsenen Menschen gesehen haben. Man hat recht. Wie haben die Griechen noch ihre Kinder erzogen? Sie haben eigentlich nicht viel Rücksicht darauf genommen, wie die Kinder, da sie noch Kinder waren, sich eigentlich darlebten. Hat man gesehen, daß sie nicht richtige erwachsene Griechen werden konnten, so setzte man sie ja in älteren Zeiten sogar aus. Das Kind als solches hatte überhaupt nicht eine Bedeutung, nur der erwachsene Mensch hatte eine Bedeutung. Und indem man das Kind erzog, handelte es sich darum, den erwachsenen Menschen nur zu berücksichtigen, alles am Kinde zu machen, was nur den erwachsenen Menschen berücksichtigt.
Heute ist man angelangt in einer Zivilisation, wo, wenn man es so ausdrücken darf – diejenigen, die auf diesem Gebiete Erfahrungen haben, werden das schon wissen -, wo die Kinder nicht mehr mitma­chen, wenn man sie nicht berücksichtigt, wo die Kinder innerlich sich sträuben, wenn man beabsichtigt, sie eigentlich nicht gelten zu lassen, sondern nur den Erwachsenen berücksichtigen will.

als zag men in het kind een volwassene. Daar heeft men gelijk in. Hoe hebben de Grieken hun kinderen nog opgevoed? Die hebben er eigenlijk niet veel rekening mee gehouden hoe de kinderen, omdat ze nog kind waren, leefden. Als ze ontdekten dat die geen gezonde volwassenen konden worden, dan zette men ze in die tijden buiten de gemeenschap. Het kind als zodanig was niet van betekenis, dat was alleen de volwassene. En als men het kind opvoedde, ging het erom alleen rekening te houden met de volwassene; alles met het kind te doen vanuit de volwassene.
Tegenwoordig zijn we in de beschaving zo ver dat, wanneer je het zo mag zeggen – degene die op dit terrein ervaringen hebben opgedaan weten dat wel – de kinderen niet meer meemaken dat er geen rekening met hen wordt gehouden, waar de kinderen innerlijk in opstand komen wanneer men de bedoeling heeft ze eigenlijk niet mee te laten tellen, alleen maar naar de volwassene te kijken.

Daher treten heute die Zweifel auf: Soll man so erziehen und unter­richten, daß man vor allem das Kind in der unmittelbaren Gegenwart als Kind behandelt, daß man das Kind unmittelbar ansieht, und nun dem Kinde eine solche Erziehung, einen solchen Unterricht angedeihen läßt, daß das Kind sich dabei befriedigt fühlt, oder soll man mehr Rücksicht darauf nehmen, in dem Kinde das zu erwecken, was das Kind einmal als Erwachsener sein muß? Ja, sehen Sie, solche Fragen treten auf, wenn man nur noch in der Lage ist, den Menschen von außen zu beachten, wenn man gar nicht mehr darauf kommt, in das menschliche Innere hineinzuschauen. Freilich, wenn man mit einem Verstande, der entweder schon an experimenteller Psychologie herangebildet ist, oder schon nur die Gesinnung hat, die dann zu experimenteller Psychologie kommt, wenn man mit einem solchen Verstande erzieht, ja, dann kommt man eben nicht an das Kind heran. Denn das Kind trägt noch nicht sein seelisches Sein an der äußeren Oberfläche, daß man es nur zu verstehen hat. Beim Erwachse­nen genügt es, wenn wir ihn bloß verstehen. Beim Kinde genügt es nicht, wenn wir es bloß verstehen. Mit dem Kinde müssen wir innerlich zusammenleben können. Wir müssen so das Menschliche lebendig in uns

Vandaar dat er nu die twijfel is: moet je zo opvoeden en onderwijzen dat je boven alles het kind in de huidige tijd als kind behandelt, dat je het direct ziet en het kind dan zo’n opvoeding geeft, zo’n onderwijs, dat het kind zich daarbij goed voelt, of moet je er meer de nadruk op leggen in het kind wakker te roepen wat het eens als volwassene moet zijn?
Dit soort vragen komt op, wanneer je alleen nog maar in staat bent om uiterlijk naar de mens te kijken. wanneer je er helemaal niet meer opkomt, in het innerlijk van de mens te kijken. Inderdaad, wanneer je met denkbeelden die of al door experimentele psychologie gevormd zijn of dat je door de overtuiging die je al hebt tot experimentele psychologie komt, wanneer je met die overtuiging opvoedt, dan bereik je echt het kind niet. Want het kind heeft wat het als gevoelswezen is, nog niet aan zijn buitenkant, dat je dat zomaar kan begrijpen. Voor de volwassene is het voldoende dat we hem simpelweg begrijpen. Voor een kind is dat niet voldoende. Met het kind moeten we innerlijk kunnen samengaan. We moeten het menselijke zo actief in ons

Blz. 90

aufgenommen haben, daß wir mit dem Kinde lebendig zusammenleben können. Bloßes Verstehen des Kindes nützt gar nichts. Aber wenn wir das können, wenn wir innerlich lebendig mit dem Kinde leben können, dann besteht für uns der Widerspruch nicht mehr, das Kind als Kind zu erziehen, oder den Erwachsenen im Kinde zu erziehen; dann wissen wir lebendig, daß wir dasjenige, was wir an das Kind heranbringen wollen, so heranbringen müssen, wie es das Kind selbst will, und dennoch den Erwachsenen im Kinde erziehen. Will denn das Kind in seinem innersten Wesen ein Kind sein? Dann würde es ja nicht mit der Puppe spielen, um nachzuahmen, wie der erwachsene Mensch zu dem Kinde eine Beziehung hat, dann würde ja das Kind nicht mit größter Freude, wenn irgendwo eine Werkstätte in seiner Nähe ist, mit den Arbeitern mitarbeiten in seiner Art, das heißt, mitspielen, aber das Spiel ist ihm ja rechter Ernst. Das Kind lechzt ja nur darnach, auf seine Art schon die Kräfte zu entwickeln, die die Erwachsenen entwik­keln, aber eben auf seine Art.
Verstehen wir den Menschen und verstehen wir dadurch auch das Kind, dann kennen wir auch die Art und Weise, wie das Kind in sein Erwachsensein hineinstrebt, nur daß es statt des wirklichen Kindes nun die Puppe nimmt.

hebben opgenomen, dat we met het kind actief samen kunnen leven. Het kind alleen maar begrijpen heeft helemaal geen zin.
Maar als we dat kunnen, als we innerlijk actief met het kind kunnen leven, bestaat voor ons die tegenspraak niet meer om het kind als kind op te voeden of de volwassene in het kind op te voeden; dan weten we, wakker, dat we wat we het kind mee willen geven, dat zo moeten doen als het kind het zelf hebben wil en dan toch de volwassene in het kind opvoeden. Wil het kind in zijn diepste wezen kind zijn? Dan zou het niet met poppen spelen om de volwassene na te bootsen, zoals de volwassene een band heeft met het kind; dan zou het kind niet met het grootste plezier, wanneer er ergens een werkplaats in zijn omgeving is, met de mensen die er werken, meewerken, op zijn manier, d.w.z. meespelen, want het spel is hem ernst. Het kind hunkert er alleen maar naar om op zijn manier al die krachten te ontwikkelen, die de volwassenen ontwikkelen, maar dan wel op zijn manier. Wanneer we de mens begrijpen en daardoor ook het kind, dan weten we ook de manier hoe het kind naar zijn volwassen-zijn streeft, maar dat het i.p.v. een echt kind, nu een pop neemt.

Wir wissen dann auch in bezug auf alles das, was wir heranzuerziehen, heranzuunterrichten haben, wie wir dem Kinde die größte Freude machen, wenn wir in der richtigen Weise in ihm den Erwachsenen erziehen, aber nicht auf unsere nüchterne, trockene Weise, wo uns selber die Arbeit zuwider ist, wo wir ächzen unter der Arbeit, sondern wenn wir in der richtigen Weise in ihm den Erwachsenen erziehen, so, daß die Arbeit innerlich wie ein zweiter Mensch entsteht, was beim Kinde macht, daß die Arbeit noch in das ernste Spiel hineinergossen ist. Wenn wir dies verstehen, innerlich lebendig verstehen, nicht in abstrakten Begriffen, dann lernen wir, überhaupt einen solchen Zweifel nicht mehr zu haben, ob wir nun den Erwachsenen im Kinde erziehen sollen, oder ob wir im Kinde das Kind erziehen sollen, dann schauen wir in dem jungen Kinde, wie der Keim des Erwachsenen in ihm ist. Aber wir reden jetzt mit diesem Keim des Erwachsenen nicht, wie wir mit einem Erwachsenen reden, wir reden eben, wie wir mit einem Kinde reden.
Dadurch ist es so, daß wenn wir nicht an die Menschennatur herankommen,

We weten dan ook wat betreft alles wat wij bij het opvoeden, het onderwijsgeven moeten doen, hoe wij het kind het grootste plezier kunnen doen wanneer we op de juiste manier de volwassene in hem opvoeden, maar niet op onze nuchtere, droge manier waarbij ons het werk zelf tegenstaat, waar we kreunen onder het werk, maar wanneer we op de goede manier in hem de volwassene opvoeden, zodat het werk innerlijk als een tweede mens ontstaan, wat bij het kind maakt dat het werk nog in het serieuze spel besloten ligt. Wanneer we dit begrijpen, innerlijk actief begrijpen, niet in abstracte begrippen, dan leren we die twijfel helemaal niet meer te hebben of wij nu de volwassene in het kind moeten opvoeden of dat we het kind in het kind moeten opvoeden, dan zien we in het jonge kind hoe de kiem van het volwassen-zijn in hem aanwezig is. Maar met deze kiem spreken we niet zoals we met een volwassene spreken, we spreken hoe we met een kind praten.
Daardoor komt het, dat wanneer we de natuur van de mens niet bereiken,

Blz. 91

sich uns überall auf der einen Seite die Begriffe hinstellen, die eigentlich nur Worte sind, und auf der anderen Seite die anderen Begriffe, die eigentlich nur Worte sind. Darüber soll eben gerade die Anthroposophie hinwegführen. Sehen Sie, man streitet heute über Mate­rialismus und Geistigkeit. Man sagt: Ja, den Materialismus muß man überwinden, man muß wieder zur Geistigkeit kommen. Aber Anthro­posophie ist etwas, für das überhaupt der Begriff der Materie, wie er heute in den Menschen spukt, allen Sinn verloren hat. Denn lernt man die Materie wirklich kennen, dann fängt sie an, bildlich gesprochen, durchsichtig zu werden und löst sich ganz in Geist auf.
Lernt man den Geist wirklich kennen, dann fängt er an, nicht bloß das abstrakte tote Gebilde zu sein, das heute der intellektualistische Mensch in sich hat, sondern ein innerlich Tätiges zu werden. Der Geist fängt an, selber die Summe der Wachstumskräfte zum Beispiel in dem werdenden Menschen zu sein. Alles wird innerlich regsamer und tätig. Der Geist wird schöpferisch, wird so dicht wie die Materie.Lernt man die Materie richtig kennen, so verwandelt sie sich in Geist. Lernt man den Geist richtig kennen, verwandelt er sich vor unserem Seelenauge in Materie, die dasjenige ist, was der Geist in seiner Schöpfer­kraft nach außen hin offenbart. Und die Worte Materie und Geist, einseitig gebraucht, hören auf einen Sinn zu haben. 

we aan de ene kant overal de begrippen vinden die eigenlijk alleen maar woorden zijn en aan de andere kan de andere begrippen die eigenlijk ook maar woorden zijn. En juist de antroposofie moet ons daarboven uithelpen. Er bestaat nu een dispuut over materialisme en geest. Men zegt: het materialisme dient overwonnen te worden, men moet weer naar de geest toe. Maar voor de antroposofie is het begrip van de materie zoals dat nu in de mens rondspookt, iets waarvoor deze alle zin verloren heeft. Want wanneer je de materie werkelijk leert kennen, begint deze, beeldend gesproken, doorzichtig te worden en lost helemaal in de geest op.
Wanneer je de geest werkelijk leert kennen, dan begint deze, niet alleen de abstract dode structuur te zijn, die de huidige intellectualistische mens in zich opgenomen heeft, maar dan begint die innerlijk actief te worden. De geest begint zelf als bijv. het totaal aan groeikrachten in de wordende mens te zijn. Alles wordt innerlijk actiever en beweeglijker. De geest wordt scheppend, wordt zo dicht als de materie.
Wanneer je de materie goed leert kennen, verandert deze in geest. Leer je de geest goed kennen, dan verandert deze zich voor ons zielenoog in materie die datgene is wat de geest in zijn scheppingskracht naar buiten toe laat zien. En de woorden materie en geest, eenzijdig gebruikt, verliezen hun zin.

Wenn wir aber anfangen, aus einer solchen Gesinnung heraus zu sprechen, dann reden wir vielleicht auch noch von Materie und Geist, weil die Worte einmal geprägt sind, aber wir reden ganz anders, indem wir das Wort Materie oder Stoff aussprechen, weil wir es gefühlsmäßig anders färben, wenn wir diese anthroposophische Erkenntnis haben, die ich gerade charakte­risiert habe.Das Wort Materie und Stoff bekommt einen anderen, geheimen Klang. Dieser geheime Klang aber wirkt dann auf das Kind, nicht der Inhalt des Wortes Materie.
Fühlen Sie einmal, wie in dem vollergriffenen Worte das menschliche Gemüt darinnen lebt! Nehmen Sie einen Menschen wie Fritz Mauthner, der gefühlt hat, daß eigentlich für das Seelenhafte nur noch Worte da sind, der wollte, daß man von «Geseel» sprechen soll. Nun, darüber lacht man vielleicht. Aber nehmen Sie an, dieselbe Methode setze man fort in das religiös-ethische, sittliche Gebiet hinein, wo unsere Taten

Wanneer we echter beginnen vanuit zo’n houding te spreken, dan spreken we misschien ook nog over materie en geest, omdat de woorden nu eenmaal die vorm hebben gekregen; we praten heel anders als we het woord materie of stof uitspreken, omdat we het gevoelsmatig anders kleuren, wanneer we deze antroposofische kennis hebben die ik net gekarakteriseerd heb. Het woord materie en stof krijgt een andere, unieke klank. Deze unieke klank echter werkt dan op het kind, niet de inhoud van het woord materie.
Voel eens hoe in dat volkomen begrepen woord het menselijk gevoel actief is! Neem eens een mens als Fritz Mauthner die gevoeld heeft dat er voor de ziel eigenlijk alleen maar woorden zijn, hij wilde over ‘Geseel’ spreken [zoiets dus als van ziel ‘geziel’ maken, -voel, ge-voel]. Misschien lacht men erom. Maar neem eens aan dat dezelfde methode voor het religieus-ethische, morele gebied gevolgd wordt, waar onze daden

Blz. 92

wirken, und ein Mensch macht aus derselben Gesinnung heraus eine Wortbildung – was kommt heraus? «Getue!» Sehen Sie, nach demselben Sprachgesetze wie das Wort Geseel habe ich Getue gebildet. Über das Wort Geseel wird man höchstens lachen; das Wort Getue empört. Denn wenn unser ganzer Handlungsinhalt ein Getue wird, so wird er etwas, was eigentlich empörend ist. Dies rührt nicht her von dem Inhalt des Wortes, dies rührt her von dem, was wir empfindend erleben beim Worte. Wir erleben empfindend ganz etwas anderes, wenn es sich darum handelt, Worte zu bilden, die ins Innere der Seele hineinführen: Geseel, oder ob es sich darum handelt, Worte zu bilden, die das bezeichnen, was den Menschen hinaus in die Außenwelt führt, was den Menschen dahin führt, wo die Taten des Menschen selber Naturereignisse werden. Spricht man da von Getue, dann wird die Sache empörend.
Aber jetzt bedenken Sie, wie auf der einen Seite die Worte so ineinanderlaufend liegen. Man spricht mit derselben Neutralität Stoff, Geist, Leib, mit derselben Neutralität Seele, man spricht mit derselben Neutralität Gehirn, die zwei Beine und so weiter. Es ist ja sozusagen geradezu das Ideal naturwissenschaftlicher Erkenntnis, daß wir alles ohne menschlichen Anteil sagen.
Wenn wir aber zu Worten kommen, die ohne menschlichen Anteil sind, dann werden die Worte tot.

werkzaam zijn en een mens maakt vanuit diezelfde houding een woordvorm – welke is dat dan? ‘Getue’! [van tun = doen; het ‘gedoen’]. Volgens dezelfde taalwet waarmee het woord ‘Geseel’ is gevormd, heb ik ‘Getue’ gevormd. Over het woord Geseel zal men hooguit lachen; het woord Getue roept ergernis op. Want wanneer alle inhoud van ons handelen Getue wordt, wordt dat iets wat eigenlijk ergernis oproept. [In het Duits is het iets van ‘heisa, wi zouden kunnen denken aan ons ‘gedoe’] Dat komt niet door de inhoud van het woord, maar door wat wij erbij beleven. We beleven er heel iets anders bij als het erom gaat woorden te vormen die naar het innerlijk van de ziel leiden: Geseel of dat het erom gaat woorden te vormen die beschrijven wat de mens naar de buitenwereld voert, wat de mensen brengt naar waar de daden van de mens zelf feiten worden. Als je daarbij over Getue spreekt, wordt het irritant. Maar bedenk nu eens hoe het aan de ene kant met de woorden is die zo achter elkaar gesproken worden. Men spreekt met dezelfde neutraliteit over stof, geest, lichaam, met dezelfde neutraliteit over ziel, over brein, over onze twee benen enz. Dat is om zo te zeggen toch het ideaal van de natuurwetenschappelijke kennis om alles te benoemen zonder het aandeel van de mens erin.
Maar als we dan bij woorden komen zonder een aandeel van de mens daarin, dan gaan die woorden dood.

Die abstrakten naturwissenschaftlichen Worte werden tot, wenn wir nicht mehr den menschlichen Anteil in sie hineingießen. Wir sprechen zum Beispiel in der Physik von einer Lehre vom Stoß. Wir können höchstens noch eine mathematische Formel aufschreiben, die wir aber auch nicht verstehen, wenn wir vom Stoß sprechen, ohne jene lebendigen Empfindungen, die wir haben, wenn wir selber stoßen. Dadurch bekommt allein das Wort Leben, daß wir wiederum das Menschliche in unsere Zivilisation hineintragen.
Dieses Menschliche hineintragen in unsere Zivilisation, das möchte Anthroposophie. Geht man durchs Leben lässig, gleichgültig, indem man einfach die äußeren Ereignisse durch die Technik ablaufen läßt, die ein Kind der so großartig fortgeschrittenen Naturwissenschaft ist, so geht es noch. Kommt man aber in diejenigen Gebiete herauf, wo der Mensch dem Menschen helfen soll als Arzt, als Lehrer, als Erzieher, dann geht es nicht. Dann wird die Notwendigkeit empfunden, wirkliche,

De abstracte natuurwetenschappelijke woorden worden levenloos als we niet het aandeel dat de mens erbij heeft, eraan toevoegen. We spreken bijv. in de fysica over een leer van de stof. Wij kunnen hooguit nog een wiskundige formule opschrijven, die we echter ook niet begrijpen wanneer we over stof spreken zonder de intense gewaarwording die we hebben als we ons eraan stoten. Er komt alleen leven in de woorden wanneer we weer het menselijke in onze beschaving brengen.
En dat wil de antroposofie. Ga je gewoontjes, onverschillig door het leven als je simpelweg de zichtbare resultaten van de techniek, die een kind is van de geweldig ontwikkelde natuurwetenschap, op z’n beloop laat, dan gaat het nog wel.
Kom je echter op dat gebied waar de mens de andere mens moet helpen als arts, leerkracht, opvoeder, dan gaat dat niet. Dan voel je de noodzaak, echte,

Blz. 93

lebendig gefühlte, gewollte Menschenerkenntnis zu haben, diese in der pädagogischen Kunst – man braucht sie nicht umzuwandeln – sich selber offenbaren zu lassen.
Deshalb ist es nicht irgendein Eigensinn, von dem wir sprechen, sondern es ist innere Zivilisationsnotwendigkeit, erst zu einer Men­schenkunde zu kommen, und dann von dem zu sprechen, was man braucht, um die heute noch unbewußten oder unterbewußten Erzie­hungsforderungen zu erfüllen.
Und wenn sich noch so viele Erziehungs-Reformvereine bilden, sie helfen nichts, wenn ihnen nicht vorangehen diejenigen Vereinigungen, diejenigen Menschengemeinschaften, die erst wiederum hinarbeiten auf eine lebendige Menschenerkenntnis, das heißt auf eine Seelenkunde mit einer wirklichen Seele, auf eine Sittenlehre mit einer wirklichen göttlich-geistigen Verbindlichkeit.

diep gevoelde, gewilde menskunde te hebben, deze in de pedagogische kunst – je hoeft die niet om te werken – zelf tot uiting te laten komen.
Daarom is het niet een of andere eigenzinnigheid waar we over spreken, maar over wat in de beschaving erg nodig is en dat is een menskunde te krijgen en er dan over te spreken wat we nodig hebben om de onbewuste of onderbewuste opvoedingseisen te vervullen.
En ook al worden er nog zoveel verenigingen voor opvoedingsvernieuwing gesticht, die helpen niets als deze niet worden voorafgegaan door verenigingen, mensengemeenschappen die allereerst aan een menskunde werken die leeft, d.w.z. een psychologie met een echte ziel, een ethiek met een echte goddelijk-geestelijke binding.

Diese Vereinigungen müssen das Banner vorantragen. Dann mögen hinten nachfolgen diejenigen, die wiederum auf den beiden Grundsäulen bauen wollen, die pädagogischen Vereinigungen, die da bauen wollen auf dem, was erst erbaut werden muß auf den Grundfesten einer realen Seelenkunde, einer realen Ethik, einer Seelenkunde, die nicht bloß in Worten redet, und einer Ethik, die weiß, daß dasjenige, was der Mensch sittlich vollbringt, in der göttlich-geistigen Welt verankert ist. 

Deze verenigingen moeten met de banier vooroplopen. Dan kunnen daarachter de mensen volgen die weer op de beide grondpijlers willen bouwen, pedagogische verenigingen die willen bouwen op wat pas gebouwd kan worden op het fundament van een echte psychologie die niet alleen maar met woorden spreekt en een ethiek die weet dat wat de mens ethisch doet, in de goddelijk-geestelijke wereld ligt verankerd.

.

Rudolf Steiner: pedagogische voordrachten

Rudolf Steineralle artikelen

Menskunde en pedagogiealle artikelen

.

2678

.

Advertentie

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.