.
Enkele gedachten bij blz. 17/18, in de vertaling van 1993
ALGEMENE MENSKUNDE ALS BASIS VOOR DE PEDAGOGIE
luidt de titel van de vertaling van GA* 293 [1].
De voordrachten die Steiner hield hadden tot doel uiteen te zetten wat vrijeschoolpedagogie omvat.
Van 21 augustus tot en met 6 september 1919 volgden de leerkrachten voor de te beginnen school deze cursus die, naast de in de morgen gehouden voordrachten GA 293, ook nog bestond uit de over de rest van de dag verdeelde cursussen (GA 294) [2] en (GA295) [3]
ALGEMENE MENSKUNDE IN DEZE TIJD?
Bij de ‘Algemene menskunde’ gaat het om de mens: wie of wat is hij; hoe ontwikkelt hij zich; hoe kunnen opvoeding en onderwijs deze ontwikkeling ondersteunen?
Je kan dus niet om deze ‘Algemene menskunde’ (en de andere pedagogische voordrachten) heen, als je je vrijeschoolleraarsberoep zo goed mogelijk wil uitvoeren.
Maar hoe verhoudt deze ‘Algemene menskunde’ zich tot ‘de’ wetenschap. Zijn Steiners gezichtspunten gedateerd, loop je hopeloos achter als je je daar nu (na ca. 100 jaar) nog mee bezighoudt?
Of wordt deze door allerlei wetenschappelijke vondsten, gezichtspunten en als reactie daarop weer nieuwe opvattingen, steeds actueler?
In het artikel dat aan dit voorafgaat, citeerde ik delen uit Steiners ‘Theosofie’ [4].
Daarin wordt gesproken over ‘het ware wezen’ van de mens. Zelf ben ik nogal huiverig voor dit ‘ware’. We zien en konden in het verleden zien, waar dit ‘ware’ toe leiden kan: het fanatiek propageren van dit ‘ware’, waarbij als vanzelfsprekend al het daarvan afwijkende als het ‘onware’, wordt beschouwd. En dat leidt al snel tot het verketteren van dit ‘onware’, dat dan gelijk wordt gesteld aan ‘afvallig’. En heeft de Grote Vertegenwoordiger van dit ‘ware’ aangegeven dat de afvallige gelijk gesteld mag worden aan ‘minderwaardig’, ‘een ongelovige’ en wat al niet, dan ligt de weg open de laatsten te elimineren. Het ‘ware beeld van de mens’ is gelegitimeerde onmenselijkheid geworden.
Iets soortgelijks – maar veel milder – vond plaats en vindt nog steeds plaats, wanneer ‘de’ wetenschap wordt gevraagd naar de ‘ware’ mens. Wie anders denkt dan deze wetenschap, loopt het gevaar niet voor vol te worden aangezien en krijgt meestal het etiket ‘pseudo’ opgeplakt.
Ik begon het vorige artikel met:
Na zo’n tachtig jaar antroposofische publicaties kun je wel stellen dat er geen bij zijn die vanuit een helderziend vermogen zijn geschreven. In vrijwel allemaal wordt er door de bril van de antroposofie gekeken naar de meest uiteenlopende onderwerpen en dat levert vaak verrassende gezichtspunten op. En meestal wordt een gezichtspunt van Steiner daardoor grijpbaar – d.w.z. beleefbaar, zichtbaar, navolgbaar en wat dies meer zij, voor ons ‘gewone’ verstand.
Bij alle publicisten tref je aan wat Steiner in genoemde Theosofie noemt: een gevoel en begrip voor waarheid – met gevoel en begrip wordt in ieder geval gezocht naar waarheid.
‘Dit gevoel komt in het duister tot activiteit. De ziel kan niet zien, maar via dit gevoel wordt zij gegrepen door de macht der waarheid, en dan zal de waarheid geleidelijk tot de ziel komen en voor haar het hogere waarnemingsorgaan openen.’
Vanuit het gevoel – dat is vaak – het invoelen, het aanvoelen, ergens voelen dat het zus of zo moet zijn, een voorvoelen, een tasten naar, komt men tot gezichtspunten – het begrip- en daarin voel je als lezer vaak al iets van ‘de macht der waarheid’, al hoeft het nog niet waar te zijn: dat is nu net de zoektocht.
Maar dat is niet voorbehouden aan mensen die geïnspireerd door Steiner op hun terrein op zoek gaan naar ‘het ware’.
Dat zoekt de mens al ‘sinds de oudste tijden’ en ook nu, in deze tijd.
Dat zoekt de wetenschap ook, wetenschap in de ruimste zin.
Maar we hebben al lange tijd te maken met wetenschap die steeds meer is gaan betekenen: natuurwetenschap en door velen, ook in het spraakgebruik, wordt wetenschap nu meestal synoniem gedacht met natuurwetenschap.
En daarmee is de oude controverse stof-geest, het dualisme dat al eeuwen bestaat, nog springlevend.
Voor Steiner geldt deze tegenstelling niet als onoverbrugbaar. Zijn geesteswetenschap, de antroposofie, is vooral een weg om dit dualisme op te heffen – letterlijk op een hoger niveau te brengen. Dat dit onmogelijk zou zijn, weerlegt hij op allerlei manieren.
Diese (heutige Wissenschaft) betrachtet die Sinneserfahrung als die Grundlage allen Wissens, und was nicht auf dieser Grundlage aufgebaut werden kann, hält sie nicht für wißbar. Sie zieht aus den Eindrücken der Sinne Schlüsse und Folgerungen. Was aber darüber hinausgeht, das lehnt sie ab und sagt davon, es liege jenseits der Grenzen des menschlichen Erkennens. Für die Geisteswissenschaft gleicht eine solche Ansicht derjenigen eines Blinden, der nur dasjenige gelten lassen will, was man tasten kann, und was aus dem Getasteten durch Schlußfolgerung sich ergibt, und der die Aussagen der Sehenden als jenseits des menschlichen Erkenntnisvermögens ablehnt. Denn die Geisteswissenschaft zeigt, daß der Mensch entwicklungsfähig ist, daß er sich neue Welten durch Entfaltung neuer Organe erobern kann. Wie Farben und Licht um den Blinden sind, und dieser sie nur nicht wahrnehmen kann, weil er keine Organe dazu hat, so erklärt die Geisteswissenschaft: es gibt viele Welten um den Menschen herum, und dieser kann sie wahrnehmen, wenn er nur die notwendigen Organe dazu ausbildet. Wie der Blinde in eine neue Welt blickt, sobald er operiert ist, so kann der Mensch durch Entfaltung höherer Organe noch ganz andere Welten erkennen als diejenigen sind, die ihm zunächst die gewöhnlichen Sinne wahrnehmen lassen. Ob nun ein leiblich Blinder operierbar ist oder nicht, das hängt von der Beschaffenheit der Organe ab; jene höheren Organe aber, durch welche der Mensch in übergeordnete Welten eindringen kann, sind im Keime bei jedem Menschen vorhanden. Jeder kann sie entwickeln, der Geduld, Ausdauer und Energie dazu hat, jene Methoden auf sich anzuwenden, welche in den Aufsätzen : «Wie erlangt man Erkenntnisse der höheren Welten?» beschrieben worden sind [2] So spricht die Geisteswissenschaft überhaupt nicht : der Mensch habe durch seine Organisation Grenzen der Erkenntnis; sondern sie sagt : es gibt für den Menschen diejenigen Welten, für die er Wahrnehmungsorgane hat. Sie spricht nur von den Mitteln, die jeweiligen Grenzen zu erweitern.
Deze laatste beschouwt de zintuigelijke ervaring als de grondslag van alle kennis, en wat niet op dit fundament kan worden opgebouwd, kan volgens haar geen object voor het weten zijn. Zij maakt gevolgtrekkingen uit de indrukken, die de zintuigen opleveren. Wat daar echter bovenuit gaat, wijst zij af, verklarend, dat dit buiten de grenzen van het menselijkkenvermogen ligt. Voor de
geesteswetenschap lijkt een dergelijke opvatting op die van een blinde, die slechts wil laten gelden, wat tastbaar is en wat door conclusies uit tastervaringen valt af te leiden, terwijl hij datgene, wat mensen met een normaal gezichtsvermogen over de wereld te vertellen hebben als ontoegankelijk voor het kennen afwijst. Want de geesteswetenschap toont aan, dat de mens
mogelijkheden tot ontwikkeling in zich draagt; dat hij zich nieuwe werelden kan veroveren door ontplooiing van nieuwe organen. Zoals kleuren en licht de blinde omgeven en hij deze alleen niet kan waarnemen, omdat hij er geen orgaan voor heeft, zo is de mens volgens de geesteswetenschap door vele werelden omgeven, welke hij kan waarnemen, wanneer hij slechts de daartoe noodzakelijke organen ontwikkelt. Zoals voor een blinde een nieuwe wereld opengaat, zodra hij geopereerd is, zo kan de mens door ontplooiing van hogere organen nog geheel andere werelden leren kennen dan die, welke de gewone zintuigen hem aanvankelijk doen waarnemen. Of nu een lichamelijke blindheid door een operatie te verhelpen is of niet, hangt van de gesteldheid van de organen af; die hogere organen echter, door middel waarvan de mens in hogere werelden kan doordringen, zijn bij ieder mens in kiem aanwezig. Iedereen kan ze ontwikkelen, die het geduld, de volharding en de energie bezit om de methoden toe te passen, welke in het boek ‘Hoe verkrijgt men bewustzijn op hogere gebieden?’ zijn beschreven. De geesteswetenschap verklaart dus allerminst, dat de mens door de beperktheid van zijn organisme voor kengrenzen is gesteld, maar zij zegt: voor de mens bestaan die werelden, waarvoor hij waarnemingsorganen heeft. En zij spreekt over de middelen om de bestaande grenzen te overschrijden.
GA 34/313-314
vertaald (de hier gebruikte vertaling komt uit de uitgave van 1980 (6e dr),
blz. 13-15
Der naturwissenschaftliche Charakter ergibt sich, wenn man mehr der Meinung ist, was wir tun, das sei abhängig von unserer körperlichen Konstitution und von den Einwirkungen auf unsere körperliche Konstitution. Es gibt ja heute noch immer Menschen, welche so denken, daß der Mensch handelt geradeso notwendig wie etwa ein Stein, wenn er zur Erde fällt. Das wäre die naturwissenschaftliche Färbung des Notwendigkeitsgedankens.
Het natuurwetenschappelijke karakter blijkt wanneer men van mening is dat wat wij doen afhankelijk is van onze lichamelijke constitutie en van wat hierop inwerkt. Er zijn tegenwoordig nog steeds mensen die zo denken dat de mens net zo uit noodzaak handelt als een steen die naar beneden valt. Dat is nu de gekleurde natuurwetenschappelijke visie van de noodzakelijkheidsgedachte.
GA 201/11
Niet vertaald
Wie in onze tijd wetenschappelijke artikelen bekijkt, berichten leest enz. komt ook nu deze gedachte ‘uit noodzaak handelen als een steen’ tegen, misschien niet zo letterlijk gezegd, maar Victor Lammes idee dat we geen vrije wil hebben en daarom alles doen wat ons brein wil, is m.i. de moderne variant daarop.
Ons handelen als een soort mechanisme, als iets machinaals. De ‘mens, een machine’, zoals de la Mettrie in de 18e eeuw al verkondigde. ‘Wij zijn ons brein’ is volgens mij niets anders dan Swaabs variant hierop.
Dat je met dezelfde wetenschappelijk verkregen gegevens tot andere interpretaties van deze gegevens kan komen, bewijst Arie Bos in een soort tegenhanger van ‘Wij zijn ons brein‘: ‘Mijn brein denkt niet, ik wel.’
Nu zou je daar nog tegenin kunnen brengen dat Bos, die werkte als antroposofisch huisarts, fundamenteel uitgegaan is van Steiner – wat nergens uit blijkt, overigens – en dat dus het ‘anders denken’ toch echt alleen iets is van Steiner.
Maar je hoeft maar naar artikelen te gaan zoeken of een krant open te slaan of je vindt Steiners gezichtspunten terug bij mensen die niets hebben onderzocht met antroposofie. Dat zijn ook mensen die iets voelen van ‘het andere’ en dat proberen te verwoorden in begrippen.
Neem Bert Keizer:
In zijn column in Trouw van 07-10-2016 schrijft hij over Swaabs ‘Het creatieve brein’. ‘Swaab loopt rond in het brein als een tuinier die precies weet waar alle plantjes staan, maar voor de lezer is het niet altijd makkelijk om hem bij te houden bij de opsomming van al die anatomische structuren waar de verschillende geestelijke toestanden mee samenhangen. Zolang hij zich houdt aan deze tweedeling (anatomie – geestestoestand) gaat alles goed, maar Swaab probeert ook een brug te slaan tussen anatomie en geestelijk leven en dan begint het gemieter. U begrijpt dat er in onze hersenen niets anders gebeurt dan dat neuronen in ingewikkelde netwerken via allerlei fijne vezeltjes elektrische pulsjes aan elkaar doorgeven of juist tegenhouden. Dit gebeurt aan de hand van prikkels uit de wereld buiten de schedel: zien, horen, tasten, voelen, proeven, ruiken, dat zijn allemaal ervaringen waarvan het onbegrijpelijk is dat ze samenhangen met al die pulsjes. Want die ervaringen zijn sterk verschillend, terwijl die pulsjes allemaal hetzelfde spul zijn. Hoe kan zoiets? Swaab heeft er geen oog voor.’
Volgens Keizer beweert Swaab dat alle geestesactiviteit eigenlijk neuronale activiteit is. Zou een scheikundige de gedachten willen onderzoeken, dan komt er scheikunde uit.
‘Er loopt een barst door al Swaabs beweringen als hij in de buurt van het geest/lichaam-probleem komt. Hij plamuurt deze barst al jaren weg onder de slordigheid waarmee hij ‘brein’ als anatomische substantie en ‘brein’ als geestelijk domein door elkaar gebruikt. Is dat nou zo erg? Nou, d’r vallen geen dooien natuurlijk, maar ik ben nou eenmaal filosofisch geschoold. Ja, en wat wou je daar dan mee zeggen? Dat ik kregelig word van denkfouten. Het idee dat je een gedachte met scheikunde zou kunnen ontleden is een mooi voorbeeld. Je kunt een gedachte wel ontleden en dan aantonen dat er veel Freud in zit, naast een vleugje Jung. Maar je kunt in een gedachte nooit natrium aantreffen of methaan. Je kunt daarentegen wel nadenken over natrium en methaan, maar daar hoeven deze twee stoffen geen enkele rol bij te spelen’.
In de column van 17-03-2017 vraagt hij:
‘Maar tot nog toe is niemand erin geslaagd om uit te leggen hoe een gedachte uit een neuron kan voortkomen. Dat is trouwens wel een leuke vraag voor de neurologische onderzoeker: ‘Hebt u wel eens een gedachte uit een neuron zien komen?’
Geestelijke activiteit gaat altijd gepaard met gebeurtenissen in de hersenen. Dus naast (naast? onder? achter? boven?) ons denken en voelen gebeurt er van alles in de hersenen, maar die warreling van moleculen is iets heel anders dan geestelijk leven. Pijn, heimwee, kennis van de Middeleeuwen, poëzie, wiskunde en de muziek van The Beatles, deze dingen kun je niet naar moleculen vertalen.
In ‘Letter en Geest’ van 02-04-2016 schrijft Annemarie van Stee onder de veelzeggende titel:
‘Zoek jezelf niet in je brein’
Wat komen we te weten over wie we zijn, als we in hersenen kijken? ( ) Ons gestaag groeiende inzicht in het brein levert heel weinig extra inzicht in onszelf op. ( ) Cognitieve neurowetenschappers onderzoeken de relatie tussen gedrag en hersenactiviteit. Maar uiteindelijk zijn ze onderdeel van de neurowetenschappen en daarmee hersenonderzoekers. Dat zie je aan hun experimenten: onderzoekers manipuleren wat hun proefpersonen doen of ervaren en meten wat daarbij in het brein gebeurt.
Neurowetenschappelijke onderzoeksartikelen zetten de lezer hier makkelijk op het verkeerde been. Aan het einde van die artikelen opperen de auteurs vaak ideeën over waarom bepaalde gebieden in het brein activiteit vertonen. ( ) Zulke ideeën zijn geen resultaten uit het onderzoek. Ze redeneren in de omgekeerde richting: van de hersenactiviteit naar ideeën ( ). Het zijn interpretaties van de resultaten die de onderzoekers overtuigend vinden, maar andere interpretaties zijn ook mogelijk. Want waarom zou het niet andersom zijn? ( ) [zie mijn opmerking onder Arie Bos]
Collega-neurowetenschappers weten wel dat het interpretaties zijn in plaats van resultaten, maar een argeloze lezer ziet dit vaak niet. Bovendien worden sommige interpretaties zo vaak herhaald dat ook neurowetenschappers zelf ze voor feiten verslijten. ( )
Ons perspectief op het brein is onderweg al behoorlijk veranderd. Zo richtte het onderzoek zich vijftien jaar geleden nog op regio’s in het brein, maar inmiddels denken neurowetenschappers dat netwerken ten grondslag liggen aan ons doen en laten. Dat zijn nieuwe inzichten in ons brein. Maar die laten zich niet zomaar doortrekken naar inzicht in onszelf.
Wat cognitieve neurowetenschap wel kan doen, is ons herinneren aan de biologische basis van onze menselijke natuur. Het herinnert ons aan het simpele feit dat bij alles wat we zoeken, zoeken we naar inzicht in onszelf in onze unieke situatie. Experimenteel onderzoek biedt doorgaans alleen inzicht in hoe mensen gemiddeld zijn. Verder gaat zelfbegrip over onszelf zoals we zijn geworden vanuit ons verleden, en over wie we later zouden willen worden. Dan helpt een hersenexperiment niet: dat is een momentopname van het brein in een afgebakend nu. Heel belangrijk is ook dat een beter begrip van wie wij (zouden willen) zijn perspectief biedt op hoe we het beste met onszelf en ons leven kunnen omgaan. Maar geen experiment kan je vertellen wat goed leven is. ( )Die wetenschap verschaft ons inzicht in ons brein. Maar je krijgt er geen zelfinzicht van.
Sterker: wat ‘zelf’ is verdwijnt hiermee: er is geen zelf – dan ook geen Ik: alleen materie: ‘ik ben het niet die zo raar doet, het is m’n nucleus caudatus‘ (Annemarie van Stee)
Van Maanen: hersenloze betweterij:
‘Wie indruk wil maken op feestjes of in de media, moet tegenwoordig bij elke uitleg van wat mensen doen hun hersenen erbij halen. Puberjongens zijn niet agressief; ze hebben een overmaat aan testosteron in hun brein en daardoor zijn ze agressief. Moeders houden niet van hun kinderen, Nee, door de pijn tijdens de bevalling (of door het zogen, dat hoor je ook nog weleens), maken de hersenen oxytocine aan en dat zorgt voor moederbinding. We zijn niet zomaar in de war als we verliefd zijn; uit hersenscans blijkt dat de frontale kwab die betrokken is bij de informatieverwerking te weinig wordt geactiveerd doordat andere centra te veel dopamine produceren – of zoiets.
Gedrag verklaren klinkt een stuk overtuigender als je de hersenen de schuld geeft.
Het maakt niet uit hoe onzinnig de psychologische verklaring voor het gedrag is; als er maar een soort neuro-verband – met hormonen en MRI-scans en dopamine – bij vermeld staat, klinkt het meteen een stuk overtuigender.
Dat laatste blijkt ook echt zo te zijn: onderzoekers hebben onlangs voor een experiment allerlei psychologische verklaringen voor verschillend menselijk gedrag voorgelegd aan proefpersonen, al dan niet voorzien van wat neuro-onzin. Zelfs de meest bizarre psychologische verklaring vonden mensen aannemelijker als er maar iets over de werking van onze hersenen bij stond, Het maakte niet eens veel uit wat. En hoe minder verstand ze van hersenen hadden, hoe beter ze de verklaring vonden. Echte hersenonderzoekers trapten er niet in.
Omdat zij weten dat zo’n verklaring niets aan ons inzicht toevoegt. Voor alles wat we doen en voelen, is immers een mechanisme en een kwabje in de hersenen aan te wijzen, dat kan niet anders. Die mechanismen en kwabjes verklaren echter niet wat we doen en voelen, ze laten alleen maar zien wat er van binnen gebeurt als we iets doen en voelen. Zoals spieren nodig zijn om onze wenkbrauwen te fronsen of onze neus op te halen, maar de uitleg van de spierbewegingen niets toevoegt aan de verklaring voor dat fronsen of ophalen. Als iemand ons vraagt waarom we de wenkbrauwen fronsen, verwacht hij geen tekening van alle gezichtsspieren die daarbij betrokken zijn. Ook boeiend, maar niet ter zake.
Dus als u de volgende keer op een feestje of in de media weer iemand hoort beweren dat criminaliteit komt door een lage (of juist hoge) gevoeligheid voor cortisol, of dat verslaving wordt verklaard door een tekort (of juist teveel) aan serotonine in de hersenen, kunt u het best even uw wenkbrauwen fronsen. Of uw neus ophalen, natuurlijk.’
Wetenschapjournalist van Maanen in het blad PLUS (het artikel is niet meer oproepbaar)
Zo zijn er meer artikelen met het gezichtspunt dat we een brein hebben waarin van alles gebeurt, maar waarin duidelijk onderkend wordt dat we niet weten waarom het gebeurt en hoe.
Steiner beschreef de hersenmaterie o.a. als een stoffelijk gebied dat beïnvloed, bewerkt wordt, door ‘iets’ onstoffelijks. Of je dat nu meteen ‘Ik, geest, denken’ moet noemen, is niet zo belangrijk:
Wir gehen hinaus auf den Weg, er ist jetzt weich; wir drücken unsere Fuβspuren ein. Jetzt kommt einer, der irdische Menschen nicht kennt, vom Mars herunter und der erklärt jetzt: Nun ja, diese Fuβspuren sind dadurch bewirkt, daβ da unten in der Erde Kräfte sind; die drücken an einer Stelle den Boden etwas stärker, an einer anderen Stelle etwas weniger, dann konfigurieren sich die Spuren, so daβ genau so etwas entsteht wie ein Fuβabdruck.
So etwa erklären aus vererbten Anlagen heraus und aus dem Gehirn heraus die Menschen das Seelenwesen. Gerade so wie die Fuβspuren von auβen eingedrückt sind, so sind in den Körper besonders in das Gehirn und in die Nervenorganisation eingedrückt diejenigen Dinge, die aus der Umgebung herein im nachahmenden Leben erlebt werden im Gehenlernen, Sprechenlernen, Denkenlernen. Das Gehirn ist ein deutlicher Abdruck dessen, was der Mensch seelisch ist; aber man muβ eben wissen, daβ es nicht der Erzeuger des Seelischen ist, sondern der Boden, auf dem sich das Seelische entwickelt. Gerade so wenig wie gehen kann ohne Boden unter den Füβen, ebensowenig kann ich als irdischer Mensch ohne Gehirn denken, selbstverständlich. Aber das Gehirn ist nichts anderes als der Boden, in den das Denken und Sprechen hineinkonfiguriert dasjenige, was Sie gerade aus der Welt heraus, aus der Welt Ihrer Umgebung bekommen, nicht aus den vererbten Anlagen heraus.
We gaan naar buiten, de weg op, die nu onverhard is; onze voetstappen worden er in afgedrukt. Nu komt er iemand die de aardse mens niet kent, van Mars en die zegt nu: ‘Maar ja, deze voetsporen zijn ontstaan doordat daar onder de aarde krachten aanwezig zijn; die drukken tegen de ene plek wat sterker dan tegen een andere en dan vervormt dat zodat er zo’n voetafdruk ontstaat. Zo ongeveer verklaren de mensen uit de erfelijke aanleg en uit het brein de ziel. Net zo als de voetsporen er van buitenaf ingedrukt zijn, zo zijn in het lichaam en in het bijzonder in het brein en de zenuworganisatie die dingen gedrukt die uit de omgeving nabootsend nageleefd worden in het leren lopen, leren spreken, leren denken. Het brein is een duidelijke afdruk van wat de mens psychisch is; maar je moet wel weten dat het de ziel niet produceert, maar de basis is waarop de psyche zich ontwikkelt. Net zo min als we kunnen gaan zonder grond onder de voeten, net zo min kan ik als aards mens zonder brein denken, vanzelfsprekend. Maar het brein is niet anders dan de grond waarin het denken en spreken vormen wat ze uit de wereld, uit de wereld van hun omgeving krijgen, niet door de erfelijke aanleg.
GA 306/45
Op deze blog vertaald/45
Zonder brein kunnen we niet denken. Maar het denken wordt niet door het brein geproduceerd. Keizer aan de neurowetenschapper: ‘Hebt u wel eens een gedachte uit een neuron zien komen?’
Steiner gebruikt ook dit voorbeeld:
Der Ausdruck «Werkzeug» für die physisch vorhandenen Organe und Organsysteme im Menschen ist eigentlich nicht völlig richtig, sondern man muß folgendes festhalten: Nehmen Sie einmal an, hier wäre ein weicher Weg (es wird gezeichnet). Es würde ein Wagen über diesen weichen Weg fahren; dann würde der Wagen Spuren, Eindrücke in das Erdreich zurücklassen. Ich würde aus den Spuren genau angeben können, wie der Wagen gefahren ist. Nehmen Sie nun an, es würde jemand kommen und würde diese Spuren, die hier in die Erde eingedrückt sind, erklären wollen und würde sagen: Ja, die erkläre ich so, daß die Erde hier allerlei Kräfte entwickelt, die drücken das Erdreich ein. – Er würde eine vollständige Illusion aussprechen, denn es handelt sich gar nicht darum, daß da die Erde etwas tut, sondern der Erde geschieht etwas; der Wagen fährt darüber, und etwas, was gar nichts mit der Erde zu tun hat, das macht da seine Eindrücke.
So ist es zum Beispiel mit unserem Gehirnnervensystem. Dasjenige, was vorgeht, sind seelisch-geistige Vorgänge – der Wagen. Dasjenige, was zurückgelassen wird, sind Spuren. Die sind zu finden. Aber alles dasjenige, was da im Gehirn wahrgenommen wird, was anatomisch, physiologisch festgehalten werden kann, ist nichts, was mit dem Gehirnzusammenhängt, sondern das ist alles ausplastiziert von dem Seelisch-Geistigen. Es ist also gar kein Wunder, daß man alles im Gehirn findet, was im Seelisch-Geistigen vor sich geht; aber das hat nichts zu tun mit dem Gehirn. Man soll also nicht sagen, man habe es mit Werkzeugen zu tun, sondern soll den ganzen Vorgang so auffassen, wie wenn ich gehen muß; mein Gehen hat schließlich nichts mit dem Boden zu tun, der ist nicht mein Werkzeug. Aber wenn er nicht da ist, kann ich nicht gehen. So ist es. Das Denken, der seelische Inhalt, hat gar nichts zu tun mit dem Gehirn; aber das Gehirn ist der Boden, wodurch dieser seelische Inhalt aufgehalten wird. Und dadurch, durch dieses Aufhalten kommt er zum Bewußtsein. Also es ist durchaus etwas ganz anderes vorliegend, als man gewöhnlich sich vorstellt.
De uitdrukking ‘instrument’ voor de fysiek aanwezige organen en orgaansystemen in de mens is eigenlijk niet helemaal juist, maar je moet het volgende vasthouden: neemt u eens aan dat je hier een onverharde weg hebt [het wordt getekend]. Wanneer er een wagen over deze onverharde weg zou rijden, dan zou de wagen sporen, indrukken achterlaten in de aarde. Ik zou aan de hand van de sporen precies kunnen aangeven hoe de wagen gereden is. Neemt u nu eens aan dat er iemand komt die deze sporen die hier in de aarde ontstaan zijn, wil verklaren en zou zeggen: ja, die verklaar ik zo dat de aarde hier allerlei krachten ontwikkelt, die drukken het oppervlak van de aarde naar beneden. — Dat zou een complete illusie zijn, want het gaat er helemaal niet om dat de aarde daar iets doet, maar dat de aarde iets overkomt. De wagen rijdt er overheen en iets wat helemaal niets met de aarde te maken heeft laat daar zijn sporen na.
Zo is het bijvoorbeeld met ons hersen-zenuwstelsel. Wat zich daar afspeelt zijn psychisch-geestelijke gebeurtenissen — de wagen. Wat er achtergelaten wordt zijn de sporen ervan. Die kun je aantreffen. Maar alles wat er in de hersenen wordt waargenomen, wat anatomisch, fysiologisch kan worden vastgehouden, is niets wat met de hersenen samenhangt, maar dat is er allemaal in geboetseerd door het psychisch-geestelijke. Het is dus helemaal geen wonder dat je alles in de hersenen terugvindt wat zich in het psychisch-geestelijke voordoet. Maar dat heeft niets met de hersenen te maken. Je moet dus niet zeggen dat je met instrumenten te maken hebt, maar je moet het hele proces zo opvatten als wanneer ik moet lopen. Mijn lopen heeft tenslotte niets met de vaste grond te maken, die is niet mijn instrument. Maar als die grond er niet is, kan ik niet lopen. Zo is het. Het denken, de psychische inhoud, heeft helemaal niets te maken met de hersenen. Maar de hersenen vormen de grond waardoor deze psychische inhoud wordt tegengehouden. En door dit tegenhouden komt die inhoud tot bewustzijn. Er gebeurt dus iets heel anders dan men zich gewoonlijk voorstelt.
GA 303/342-343
Vertaald/381-382
Nee, ‘Algemene menskunde’ is m.i. niet achterhaald. Dan zou de mens achterhaald zijn.
Met gezond verstand en goede wil, vanuit het gevoel voor waarheid dat velen in zichzelf beleven. Dat gevoel kan o.a. door de bestudering van de ‘Algemene menskunde’ verrassend verdiept worden.
*GA= Gesamt Ausgabe, de boeken en voordrachten van Steiner
[1] GA 293
Algemene menskunde als basis voor de pedagogie
[2] GA 294
Opvoedkunst. Methodisch-didactische aanwijzingen
[3] GA 295
Praktijk van het lesgeven
Algemene menskunde: over onderzoeken en openstaan [[1-2-1] [1-2-2]
Algemene menskunde: voordracht 1 – alle artikelen
Algemene menskunde: alle artikelen
Rudolf Steiner: alle artikelen op deze blog
Menskunde en pedagogie: alle artikelen
.
1267
.