VRIJESCHOOL – Rudolf Steiner – Algemene menskunde – voordracht 1 (1-1)

.

ALGEMENE MENSKUNDE ALS BASIS VOOR DE PEDAGOGIE – GA 293

GA= Gesamt Ausgabe, (volledige uitgave): de genummerde reeks boeken en voordrachten van Steiner.

De links naar de bladzijden komen uit op een uitgave in PDF-vorm. Door het wegvallen van enkele pagina’s moet je onder aan de bladzijde kijken of je de juiste bladzijde hebt. De Nederlandse vertaling is uit 2018.

De voordrachten die Steiner hield hadden tot doel uiteen te zetten wat vrijeschoolpedagogie omvat.
Van 21 augustus tot en met 6 september 1919 volgden de leerkrachten voor de te beginnen school deze cursus die, naast de in de morgen gehouden voordrachten GA 293 [1], ook nog bestond uit de over de rest van de dag verdeelde cursussen (GA 294) [2] en (GA295) [3]

Aan de hand van een aantal persoonlijke gedachten en ervaringen, wil ik een context geven voor leerkrachten die op de vrijeschool (gaan) werken bij alle voordrachten.
De tekst in groen is van Steiner; in zwart is de vertaling. In blauw is mijn tekst.

Voordracht 1, Stuttgart21 augustus 1919.

Blz. 17   vert. 17

Meine lieben Freunde, wir kommen mit unserer Aufgabe nur zurecht,
wenn wir sie nicht bloß betrachten als eine intellektuell-gemütliche,
sondern als eine im höchsten Sinne moralisch-geistige; 

‘Beste vrienden, wij kunnen onze taak alleen naar behoren vervullen, wanneer wij haar niet slechts beschouwen als een aangelegenheid van het intellect en van het gemoed, maar als een taak die in de hoogste zin moreel en geestelijk is; (  )
GA 293/17
Vertaald/17

Een taak niet van het intellect en het gemoed, maar moreel en geestelijk

Het lijkt mij dat deze begrippen: – het Duits heeft: ‘intellectuell-gemütlich en ‘moralisch-geistig – intellectueel, intellect, gemoeds – moreel, geestelijk, door Steiner gebruikt, niet met een paar woorden zijn weer te geven.
Heel vaak zie je dat Steiner karakteriseert: hij benadert zijn onderwerpen als regel vanuit de meest verschillende gezichtspunten. Voordracht 9 [9-4]
In deze menskunde bijv.: wat is de mens fysiek, (voordrachten 12 t/m 14) wat of hoe als zielenwezen (voordrachten 1 t/m 5) en wat of hoe als geestelijk wezen (voordrachten 6 t/m 11).

Uiteraard kun je en moet je natuurlijk ‘intellect’ en ‘moraliteit’ omschrijven, verklaren, doorgronden. De vraag is dan meteen: doe je dat dan niet te intellectueel – kortom – een antwoord geven op wat het is, is niet eenvoudig.

En zie je het ‘ergens’ (terug) in de praktijk van het leven of – voor het onderwijs – in de praktijk van de klas?
Als ik nog terugdenk aan de tijd dat ik in mijn hospiteertijd op de onderwijzersopleiding (toen de Kweekschool genoemd) moest lesgeven, bijv. een dierkundeles, ging het ook om ‘pedagogische principes’. Een ervan was dat je moest aansluiten bij de interesse van de kinderen.

Intellectueel-gemoed?

En kinderen hebben vrijwel allemaal grote belangstelling voor dieren. Een ander principe was dat je uit moest gaan van het ‘bekende’. Dus voor een kind bij dierkunde: welk (huis)dier heb je. Een konijn, marmot, hond of kat. Goed. Daarover ging dan de dierkundeles. Dier in de klas, filmpje, plaatjes. Gezellig, gemoedelijk. De intellectuele kant: overdracht van kennis: feiten, details, een spreekbeurt. Een fijne les en de kinderen hadden weer iets (bij)geleerd over een dier.

Op zo’n les is het woord ‘gemütlich’ van toepassing. Duden geeft een mooie omschrijving: een aangename, gemoedelijke sfeer scheppend.

Een onderwijsvoorbeeld van ‘intellect en gemoed’ en ‘moreel-geestelijk’

Toen ik op de vrijeschool mijn eerste dierkundeperiode (niet een dierkundelesuur) ging geven, bleek dat de beide pedagogische principes die ik hierboven noemde, ook door Steiner werden gebruikt.
In talloze pedagogische voordrachten – bijv. in GA 301, de 3e – roemt hij steeds de voortreffelijke pedagogische principes die de grote pedagogische geesten hebben geformuleerd. Maar in zijn eigen ogen hebben ze nog te weinig te maken met de mens. Ze spreken te weinig tot het kind als willend en voelend wezen. Ze verbinden de mens, het kind, te weinig met de wereld. Het gaat erom dat de mens niet van de wereld vervreemdt, of liever omgekeerd: dat de mens de wereld begrijpt en dat hij deel is van die totaliteit.
Dat is iets anders dan het gevoelsmatig-intellectueel bezigzijn met een hamster, ook al is daar op zich niets mis mee.
Maar vanuit de holistische visie dat mens en wereld een eenheid vormen, is er wel een gemis, nl. dat de mens, het kind, zijn samenhang met de wereld begrijpt, leert begrijpen.
En dan gaat het niet meer om het knus behandelen van marmot, konijn, kat of hond, maar wat is de mens, wat is het dier en zo’n visie kan uitmonden in het besef dat het dier ‘doet wat het moet’; dat de mens het enige wezen is dat een bepaalde vrijheid heeft. Om ‘goed’ te doen of niet. Handen heeft om te scheppen of te vernielen. Hier groeit bij het inleven in het dierenrijk vanuit het verschijnsel dat de mens een drieledig wezen is – wat niet door Steiner is bedacht, maar wat waarnemend gewoon zo is – een besef hoe bijzonder de verhouding mens-dier is: de eenzijdigheid t.o. de veelzijdigheid; de gebondenheid aan t.o. de vrijheid tot.

Moreel-geestelijk?

En het daardoor ‘hoger’ staan, wat onlosmakelijk verbonden dient te zijn met verantwoordelijk voor mens en wereld. Hieraan ligt een idee, iets ideëels, iets spiritueels, iets geestelijks ten grondslag.

Aansluiten bij de belangstelling en het bekende gaat bij Steiner veel verder: wat het dierkundevoorbeeld betreft: je plaats als mens in het geheel en je verantwoordelijkheid voor je handelen – als kiem voor je (de) toekomst.

Zo gezien is de ‘opvoeding van de wil’ die Steiner zo belangrijk vindt, ook een verdieping van bestaande pedagogische principes: ze hebben daadwerkelijk met de mens te maken.

Intellect

Over wat intellect is, is in onze cultuur zeer veel gedacht en geschreven. Daaruit blijkt al dat wat het is, ook niet in een paar woorden is te vangen. Er zijn allerlei gezichtspunten.
O.a. dat het een analyserend vermogen heeft. We onderscheiden en zetten de feiten op een rij.
Als we die feiten aan leerlingen uitleggen, verklaren, ze ‘gewoon’ overbrengen, overdragen, is het onderwijs vrij intellectueel van opzet, dus wat betrekking heeft op het verstand. Als het onderwijs aan het intellect voorrang toekent boven andere vermogens, is het intellectualistisch.
Later zal in de voordrachten over de wil gesproken worden als ‘iets geestelijks’, en hoe de wil met de moraliteit samenhangt. 

Die tegenstelling intellectueel – gemoedelijk met moreel-geestelijk lijkt misschien in eerste instantie vreemd of zweverig, maar eenmaal herkend in de wereld om je heen, is het een sleutel tot begrip van wat er in de wereld zoal gebeurt.

Voorbeelden

.
[1] GA 293
Algemene menskunde als basis voor de pedagogie
[2] GA 294
Opvoedkunst. Methodisch-didactische aanwijzingen
[
3] GA 295
Praktijk van het lesgeven

.

Algemene menskunde: voordracht 1 – alle artikelen

Algemene menskunde: alle artikelen

Rudolf Steiner: alle artikelen op deze blog

Menskunde en pedagogie: alle artikelen
.

1215

.

.

Advertentie

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.