VRIJESCHOOL – Rudolf Steiner – Algemene menskunde – voordracht 1 (1-1-2)

.

ALGEMENE MENSKUNDE ALS BASIS VOOR DE PEDAGOGIE
.

Een taak, niet van het intellect en het gemoed, maar moreel en geestelijk

Wanneer Steiner over ‘de wil‘ spreekt, volgt de zevenledige indeling:

Instinct
drift
begeerte
motief
wens
voornemen
besluit

Hier gaat het om de relatie Ik – motief.

We kunnen constateren dat er bij groepen mensen over vrijwel de hele wereld een ‘golf van bewustzijn’ gaat. Steeds meer lijken die mensen zich bewust te worden van wat er in de wereld gebeurt en vaak, dat dit niet zou moeten gebeuren. Je kan eruit aflezen dat deze mensen zich steeds meer bewust worden van hun Ik. Ze hebben sterke motieven, bijv. om elkaar als gelijkwaardig te beschouwen; elkaar te respecteren naar wie we zijn. Ze verzetten zich tegen uitbuiting, komen op voor de natuur en het klimaat, enz. enz.

Maar het feit dat ze daarvoor opkomen, is tegelijkertijd het feit dat ‘anderen’ dit niet doen.
Telkens komen we weer tegen dat de ene mens de ander uitbuit; de ene groep de andere naar het leven staat enz. 
Er zijn zeker veel meer oorzaken aan te wijzen, maar vanuit de optiek ‘Ik – motief’ tegen de achtergrond van Steiners indeling van de wil, zie je dat veel van wat een negatieve werking heeft, voortkomt uit het Ik dat met zijn motieven blijft steken in de ‘lagere’ kant van de wil. Laten we het samenvatten onder ‘egoïsme’.

Hier gaf ik een willekeurige opsomming van een aantal mediaberichten die daarna nog met vele hadden kunnen worden aangevuld, helaas.

Het materialisme dat veel goeds heeft gebracht, heeft tegelijkertijd ook de opvatting dat ‘alles stof’, dus alles vergankelijk is, in het denken van velen tot gevolg gehad.  ‘Dat je maar één keer leeft’, dus dat je moet pakken wat je pakken kan. En de mentaliteit ‘als ik het niet doe, doet hij het wel’. Dat alles houdt het egoïsme in stand en cultiveert het. 

Steiner merkte het in 1907 al op en dat is nu nog even actueel:

Die Menschenwohlfahrt ist um so größer, je geringer der Egoismus ist.

De welvaart van de mensen is des te groter, naarmate het egoïsme kleiner is.
GA 34/214
vertaald in een bewerkt en gedeeltelijk vertaald artikel
.

Chr. Lindenberg, Weledaberichten nr. 91, december 1971
.

OORSPRONG EN UITWERKING VAN HET MATERIALISME
.

De geestelijke oorzaak van het probleem van de milieuverontreiniging

Dood en vergankelijkheid werden nooit drastischer voor het oog en het gemoed van de mensen geplaatst dan in het begin van de nieuwe tijd, dus ongeveer ten tijde van de grote ontdekkingen. Als een machtig beeld van de dood verscheen de man met de zeis voor de mens in Italië, Duitsland, Frankrijk en Engeland: de houtsnijders toonden de gekruisigde niet meer als de God, die de dood overwonnen heeft, maar als de Man van Smarten, die zich kromt in zijn pijn. Schilders schiepen in kolossale wandschilderingen op kerkhoven de „triomf van de dood” voor de ogen van de treurenden: in de gestalte van een vliegende godengestalte verschijnt de dood met de zeis. Onverbiddelijk vernietigt hij het leven van de mensen. De predikers vermanen de gelovigen steeds weer: elke keer wanneer men zich te bed legt, moet men eraan denken, dat spoedig ook het menselijk lichaam zo in het graf gelegd zal worden! Van York in Engeland tot naar Salzburg wordt steeds weer het spel van „Jedermann”, die moet sterven, opgevoerd. Gedenk de dood, roept het tot de toeschouwers. Ook de houtsnijders kozen „de dood” tot onderwerp. In 1485 verscheen de eerste uitgave van de dodendans, „Danse macabre”, op de pers van de Parijse drukker Guyot. Het werd zo’n succes, dat spoedig ook Holbein, Dürer en vele anderen series van dodendansen en daarmee verwante motieven sneden. De op duizendvoudige wijze uitgebeelde dood werd als een verval, als vergankelijkheid en ontbinding gezien, gelijkend op „Frau Welt”, die van buiten schoon, van binnen echter vol walgingwekkend gedierte is.
Johan Huizinga, de Nederlandse historicus, zegt daarom terecht: zonder twijfel leeft in dit alles de geest van een ontzaglijk groot materialisme. Men nam immers aan, dat waar het einde van het materiële leven eindigt zich een geweldige afgrond opent. Het gevoel dat de natuur en het menselijk lichaam vergankelijk zijn, maakte zo’n diepe indruk op de mensen, omdat zij niets anders meer hadden om zich innerlijk aan vast te klampen. (Alle pogingen om dit nieuwe levens- en lichaamsgevoel te verklaren zijn tot dusver mislukt. Niet de pestepidemieën zijn er de oorzaak van; het treedt reeds vroeger op en valt alleen te begrijpen uit een verandering in de wezensstructuur van de mens).

Een paar eeuwen tevoren nog had men de wereld en het mensenlichaam heel anders beleefd: de wereld was de openbaring van God, de tekenen aan de hemel evenals de wonderbaarlijke vormen op de aarde waren gebaren van God, die men moest trachten te lezen en het menselijk lichaam zelf was geschapen naar Gods beeld. De schepselen waren aldus in een grote broederschap met elkaar verbonden. In het beleven van de dood komt nu een diepgaande verandering van de mentaliteit en de manier waarop de mens de wereld ervaart tot uitdrukking. De natuur wordt niet meer beleefd als een sprekend en broederlijk element dat tegenover de mens staat, maar als een dode en vergankelijke wereld, die men nog het beste als een soort van reiziger kan bezichtigen. De blik die nu op de sterren gericht wordt, ziet daarin niet meer tekens van een goddelijke wil, maar hemellichamen van materiële aard, die zich volgens de wetten van de zwaartekracht langs elliptische banen bewegen.
Ook de mens is alleen lichaam.
Men gaat sectie plegen op het lichaam om het te leren kennen, want men heeft het onmiddellijke levensgevoel verloren, waardoor men vroeger het lichaam zag als een levend lid van de natuur. Men beleeft het lichaam als een zware zak, die men door dit aardse tranendal moet slepen. In „Faust” heeft Goethe een mens beschreven, die in zijn ziel nog een naklank van de oude verhouding tot de natuur bewaard heeft en die daardoor beseft, dat hij door de intellectuele wetenschap van zijn tijd niet meer de „Wirkenskräfte und Samen” kan beleven, die hij eigenlijk moet zoeken. Hoewel men de nieuwe tijd als een Faustisch tijdperk beschreven heeft, is de Europese mensheid toch niet de weg van Faust gegaan, die tot een intuïtief doorschouwen van de broederlijke natuur leidt. Tot in deze eeuw toe zag men in Amerika de natuur als vijand, die men moest bedwingen. Dat is niet in tegenspraak met het feit, dat de romantici haar vol gloed beschreven en haar als een spiegel van hun gevoelens gebruikten. Niet deze gevoelvolle romantici, maar de wetenschapsmensen en de technici hebben hun stempel op onze tijd gedrukt.

De verhouding tot de natuur, die zich aankondigt door en in het beeld van de dood dat aan het begin staat van de nieuwe tijd, is de grondslag voor de moderne wetenschap en techniek. Pas op het moment, dat de natuur niet meer op levende wijze en als een openbaring Gods wordt beleefd, krijgt men die nuchtere koele houding, waarin men sectie op lijken verricht en met de natuur begint te experimenteren. Men kan daarin ook de afspiegeling van de vrijheid zien, die het kenmerk is van de moderne mens. Men zou zelfs kunnen zeggen: hoe vrijer de mens is komen te staan van de oude sociale bindingen en van het beleven van een volkomen levende natuur, des te meer is hij geïsoleerd en lukt het hem afstand daartegenover te bewaren. Deze eenzame mens zoekt nu wederom een weg naar de wereld terug. Maar hij wil niet meer alleen in de natuur onderduiken; hij wil haar in vrijheid begrijpen en hanteren. Een brug, die hij bouwt om vanuit de eenzaamheid van de vrijheid weer tot de natuur te komen — en zoals we moeten toegeven, ook tot zijn medemensen — is het experiment.

Het experiment geeft de situatie van de experimentator weer. Op dezelfde wijze als deze geïsoleerd is, moet ook het voorwerp waarmee geëxperimenteerd wordt, uit de natuurlijke omgeving gehaald en tegen alle oncontroleerbare invloeden afgeschermd worden. Wanneer men werkelijk alleen de eigenschappen van goud wil leren kennen, moet men dit chemisch zuiver maken; wanneer men de invloed van een chemische substantie op een plant wil onderzoeken, dan moet men haar uit de moederlijke bodem losmaken en haar voeden met een oplossing, die uit diezelfde chemicaliën is samengesteld — het is echter nog niet mogelijk het water en zijn invloed uit te schakelen. Voor andere experimenten moet men schokvrije ruimten met een voortdurende gelijkblijvende temperatuur en vochtigheidsgraad inrichten. Maar men wil niet alleen invloeden van de natuur uit het experiment weren, ook de subjectieve houding van wie experimenteert moet worden uitgeschakeld! Gevoelens en stemmingen mogen evenmin het resultaat van onderzoek beïnvloeden als eigen meningen. Daarom voerde men het tellen, meten en wegen bij het bestuderen van de natuur in, want maat, getal en gewicht ziet men als objectieve eigenschappen van de dingen. Maar een verhouding tot de natuur, die beheerst wordt door meten, tellen en wegen, is eigenlijk een tasten in het duister. Niet het lichtende van de kleuren, de volheid van de toon zijn daarbij van belang. De kleuren verdwijnen bij zo’n behandeling in de nacht van de trillingen, de toon wordt een gemeten golflengte en verstomt als toon. Een moderne filosoof formuleerde dit daarom als volgt: „Zoals bij de waren alleen de prijs belangrijk is, zo is  aan de natuur slechts de kwantitatieve berekenbaarheid, niet de kwalitatieve inhoud, van betekenis.” Dat men zich alleen voor het kwantitatief berekenbare interesseert, is geen toeval. Want het berekenbare is juist dat, waarop men vat heeft, wat men besturen, beheersen kan. Hier kan „der Wille zur Macht” ingrijpen.

Het experiment als greep op de natuur betekent de wil om de natuur te onderwerpen, de wil om haar uit te buiten. De moderne natuurwetenschap is geenszins wat ze voorgeeft te zijn: objectief, ongeïnteresseerd onderzoek, dat slechts weten wil, hoe het is. Het grootste deel van het natuurwetenschappelijk onderzoek staat in dienst van de techniek en deze staat weer in dienst van de industrie en het bedrijfsleven. Zij willen weten hoe men sneller en goedkoper kan produceren. Ze vragen niet naar „het wezen” van het water, van de aarde, van het erts. Ze willen alleen maar weten, hoe men deze en andere dingen kan toepassen. Toepassen, d.w.z. het zo passen en draaien, dat er iets uit te voorschijn komt. Deze soort van omgang met de natuur berust nu juist op de voorwaarde, dat die natuur vooral geen eigen wezen heeft, dat ze dood is, dat ze alleen maar materieel is. Aan de ene kant spruit dus de moderne techniek voort uit het beleven van de vergankelijkheid en de sterfelijkheid van alle dingen, dat de nieuwe stijl inluidde, anderzijds ligt in de opvatting, dat alles alleen maar materieel is, de rechtvaardiging voor het technische handelen.
Het materialisme is de ideologie voor de rechtvaardiging van de techniek en de industrie, die haar de richting wijst.
Dat wil dus zeggen, dat het materialisme zeker niet slechts een theorie is. Het materialisme is in onze wereld tot praktijk geworden. Het materialistische denken bepaalt het handelen en geeft daaraan een eigen structuur. Laten we dit nog eens verduidelijken aan het experiment. Elk experiment is een vraag aan de wereld. „Kan men uit de stikstof in de lucht met behulp van andere stoffen stikstofzouten (nitraten) winnen?” In deze vraag is een gedachte verborgen, ja zelfs een hele wereldbeschouwing. Deze gedachten bepalen het experimenteren; later vormen ze de machines en fabrieken, die gebouwd worden. Evenals het experiment geïsoleerd wordt van de omgevende wereld en zodoende plaatsvindt zonder rekening te houden met die wereld, moet ook de technische productie van de omgevende wereld geïsoleerd worden. Ingesloten tussen fabrieksmuren of in grote hallen „loopt” de technische productie. Wat deze fabriek voor de haar omgevende wereld betekent, is van weinig belang. Vooreerst zijn er de afvalgassen en het afvalwater, waarvan men het afvoeren overlaat aan de wind en aan de rivieren. Daarover is veel geschreven. Maar van even groot belang is, dat het leven van de mens veranderd wordt. In vroegere tijden was het huis dat men bewoonde, tegelijkertijd werkplaats. Op het moment echter, dat de vader het huis uit ging om in de fabriek onder vreemde leiding te werken, op het ogenblik waarop de vader niet meer thuis de producten fabriceerde, maar alleen geld naar huis bracht, werd het leven abstract. De belangstelling richtte zich nu niet meer op het concrete werk, maar op de abstractie geld. Het sociale leven als totaliteit is versplinterd en opgesplitst: hier de fabriek en het werk, daar de woning waarin men slaapt en het verdiende geld consumeert. De blik op het volle leven met al zijn gevolgen is op die manier voor de moderne mens onmogelijk geworden en veel wordt zelfs angstvallig verborgen: ouderdom, ziekte, ellende en dood. Door deze materialistische verbrokkeling van het hele leven in afzonderlijke „atomen” wordt de poort opengezet voor de geest van het illusionisme. Het is geen wonder, dat in een dergelijke geatomiseerde sociale wereld, die de pendant is van het ziele-isolement van de mensen en de materialistische manier van denken, in een wereld ook, waarin niemand het totaal ziet, catastrofes uitbreken zoals die dan ook in het probleem van de milieuverontreiniging zichtbaar zijn geworden. In de verbrokkeling van al het leven, die aan het begin van de nieuwe tijd als doodsengel werd beleefd, toont het materialisme zijn oorsprong en zijn eigenlijke gezicht. De materialistische houding isoleert de mens van de natuur, van zijn medemensen en tenslotte van zichzelf. Vanuit het isolement heeft de mens de nieuwe tijd getracht, door de aanpak van het experiment weer een houvast en waarheid te veroveren. De op die manier in het experiment beleefde wereld laat hem echter slechts een beeld zien van zijn atomistische denken, dat alleen maar van punt tot punt, van het „ik” naar het ding kon denken. Dit atomistische en eendimensionale denken leidt, omdat het noch het geheel noch het leven begrijpt, tot catastrofes. Pas wanneer het denken over en het beleven van de wereld de blik voor het geheel weer verruimt, wanneer het denken in alle opzichten zorgvuldigheid beoefent, wanneer het zichzelf versterkt opdat niet alleen de dimensie van de kwantiteit, maar de vele dimensies van de kwaliteit zichtbaar en ervaarbaar worden, pas dan wordt het probleem van de milieuverontreiniging bij de wortel aangepakt. 

[phaw:] iets soortgelijks kan nu ook gezegd worden over het probleem van de opwarming van de aarde!

.
Algemene menskunde voordracht 1: alle artikelen

Algemene menskundealle artikelen

Menskunde en pedagogiealle artikelen

Rudolf Steineralle artikelen op deze blog

Vrijeschool in beeldalle beelden

.

2596
Advertentie

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.