.
HET INSPIRERENDE LICHT VAN HELEN KELLER
.
Helen Keller heeft iets tijdeloos — zelfs in haar uiterlijk — dat goed past bij haar hoogst merkwaardige levensloop. Ze werd al heel jong blind en doof en bijgevolg ook stom, maar ze overwon die drievoudige handicap en werd een van de meest bekende persoonlijkheden van onze tijd, en een inspiratie voor blinden zowel als zienden overal ter wereld.
Toen ze na de Tweede Wereldoorlog een bezoek aan Japan bracht, kwamen ook in afgelegen dorpen jongens en meisjes haar tegemoet met de kreet: “Helen Keller!” Zelfs nog vóór de tijd van radio en bioscoop was haar naam tot in de rimboe doorgedrongen.
Ofschoon die hartelijkheid haar goed doet, wenst ze toch geen afzonderlijke behandeling voor zichzelf. Ze vindt dat blinden als volwaardige mensen met volledige verantwoordelijkheid moeten leven en werken.
Op tienjarige leeftijd las Helen al gretig braille en kon ze zich uitdrukken door middel van het handalfabet, waarbij men met de hand of vingers op een bepaalde manier de hand van de ander aanraakt om de letters aan te geven. Toen, in het voorjaar van 1890, hoorde ze van een doofstom en blind Noors meisje, dat had leren praten. Bliksemsnel spelde ze in de hand van haar onderwijzeres, Anne Sullivan: “Ik moet spreken.”
Anne Sullivan ging met haar naar Sarah Fuller, hoofd van de Horace Mann-school voor Doven te Boston. Juffrouw Fuller begon onmiddellijk. Ze nam Helens hand en liet haar over het onderste deel van haar gezicht strijken. Ze bracht de vingers van het kind in haar mond, zodat ze de positie van tong en tanden kon aftasten en voelen hoe de onderkaak van haar lerares bewoog. Daarna bracht juffrouw Fuller haar tong vlak achter haar onderste snijtanden om de i-klank te vormen. Ze zette toen Helens wijsvinger tegen haar tanden, legde een andere vinger tegen haar keel en herhaalde de i-klank meermalen. Zodra ze daarmee ophield “vlogen Helens vingers naar haar eigen mond en keel, ze bracht haar tong in de juiste positie ten opzichte van haar tanden, en bracht toen een geluid uit dat zozeer op mijn i leek dat het er wel een echo van kon zijn”.
Vervolgens oefenden ze de klinkers a en o, die Helen duidelijk kon nazeggen. Daarna probeerden ze het met de woorden mamma en pappa. Juffrouw Fuller sprak zorgvuldig het woordje mamma uit, terwijl ze tegelijk met haar vinger langs de rug van Helens hand streek om de lengte van de twee lettergrepen aan te geven. Nadat ze dit enige malen herhaald had, kwamen de woorden mamma en daarna pappa er goed uit, “met een bijna muzikale intonatie”.
Na haar zevende les keerde Helen zich in de tram op weg naar huis naar juffrouw Sullivan toe en zei op “holle hijgerige toon”: Nu ben ik niet stom. Daarmee gebruikte ze voor het eerst welbewust woorden om een gedachte uit te drukken, en wel binnen een maand na haar eerste spraakles! Dit was echt spreken als een mens, en dat van iemand die behalve het gebrabbel uit haar prilste jeugd, tot haar tiende jaar niets anders had uitgebracht dan de rauwe klanken van een doofstomme.
Helen kreeg elf lessen van juffrouw Fuller, maar dat was nog maar het begin van haar lange worsteling om te leren spreken. Week in week uit, maand in maand uit en jaar in jaar uit werkte ze aan de verbetering van haar uitspraak. Urenlang herhaalde ze woorden en zinnen, waarbij ze haar vingers gebruikte om bij Anne Sullivan de trillingen van haar keel, de bewegingen van haar tong en lippen en de uitdrukking van haar gezicht bij het spreken waar te nemen. Ze is nooit opgehouden haar stem te oefenen; ze sprak vaak in het openbaar en voerde haar gesprekken grotendeels mondeling. In haar onmiddellijke omgeving merkte men op dat haar uitspraak na haar zestigste jaar nog aanmerkelijk beter werd. Haar beheersing van de taal is wel “de grootste individuele prestatie in de geschiedenis van het onderwijs” genoemd.
Na jarenlang oefenen leerde ze voortreffelijk “liplezen” via trillingen. Ze kon “horen wat anderen zeggen” door haar middelvinger tegen iemands neus te leggen, haar wijsvinger op zijn lippen en haar duim tegen zijn strottehoofd — vooral bij mensen met een duidelijke, goed klinkende stem. In dat opzicht vond ze Franklin D. Roosevelt ideaal. Ze ving Mark Twains beste moppen op via trillingen. Enrico Caruso deed zijn gouden stem in haar hand klinken — via haar vingers, die tegen zijn lippen rustten. Feodor Chaliapin zong luidkeels het lied van de Wolgabootsman met zijn arm vast om haar heen geslagen, zodat ze elke trilling van zijn machtige stemgeluid kon voelen. Toen Jascha Heifetz haar voorspeelde, rustten haar vingers luchtig op zijn viool. Ze las Carl Sandburgs gedichten van zijn lippen af en beluisterde zijn negerliedjes van de plantages aan de rand van zijn gitaar. Wanneer ze haar hand op een piano legde, kon ze door een licht vibreren het weergeven van een melodie waarnemen. Ook bij een radio kon ze bepaalde trillingen opvangen.
In 1886, toen Helen Keller zes jaar oud was, begonnen de eerste lichtstralen door de mist die haar omfloerste heen te dringen. Ze was op 27 juni 1880 geboren in Tuscumbia, een stadje in Alabama. Tot ze negentien maanden was leek ze een normale baby, die schijnbaar genoot van de bloemen, voorbijflitsende vogels en het spel van licht en schaduw. Toen kreeg ze “hersen- en ingewandskoortsen”. Ze was hard ziek, maar de koorts verdween bijna even plotseling als ze was opgetreden.
Al spoedig merkte haar moeder dat Helen haar ogen nooit dicht kneep, wanneer ze in haar badje gestopt werd. Ze ging met het kind naar een oogarts en vernam dat Helen blind was. Daarna viel het op dat het kind niet reageerde op hard klokgelui: Helen was ook doof. En onvermijdelijk was ze op driejarige leeftijd ook stom geworden, en had ze alle woorden die ze anderhalf jaar geleden had gebrabbeld vergeten.
Helen groeide snel. Lichamelijk was ze sterk en goed gevormd, maar haar goede humeur maakte plaats voor felle driftbuien. Wanneer ze niet begrepen werd, kreeg ze hevige woedeaanvallen. Ze gooide zich op het gras en begon onbeheerst te gillen. Haar tafelmanieren waren abominabel. Ze weigerde haar gezicht te wassen of haar laarsjes dicht te knopen. Jaren later schreef ze: “Ik had het gevoel dat ik door onzichtbare handen werd vastgehouden. Ik probeerde wanhopig me te bevrijden.”
Haar lieve moeder was doodsbang voor haar heftigheid en gaf haar in alles toe. Helen had een grote wilskracht, in tegenstelling met de apathie waaronder de meeste meervoudig gehandicapte kinderen gebukt gaan. Mevrouw Keller was de wanhoop nabij, toen ze toevallig Charles Dickens’ boek American Notes in handen kreeg en daarin las over Laura Bridgman, het doof-blinde meisje in New England, dat door Samuel Gridley Howe, hoofd van het Perkins-Instituut, uit haar geestelijk isolement was verlost.
Tenslotte ging men met Helen naar Michael Anagnos, de opvolger van dr. Howe. Die kon als huisonderwijzeres een Iers meisje aanbevelen, dat juist haar opleiding had voltooid. Ze heette Anne Sullivan, en ze zou een halve eeuw lang Helen Kellers onafscheidelijke gezellin zijn. Haar ouders waren Ierse immigranten, en haar eigen jeugd leek wel een verhaal van Dickens. Haar dronken vader ranselde haar geregeld af. Ze leed honger, werd verwaarloosd en bont en blauw geslagen, en werd ten slotte op staatskosten in een armhuis grootgebracht. In 1880 werd ze in het Perkins-Instituut opgenomen, toen ze als gevolg van trachoom blind was geworden. Na twee operaties was haar gezichtsvermogen nagenoeg hersteld, ofschoon ze haar hele verdere leven last van haar ogen had, en op latere leeftijd opnieuw blind werd.
Bij haar aankomst in Alabama werd Anne Sullivan onmiddellijk getroffen door Helen Kellers fiere houding en intelligente gezicht. Toen ze uit het rijtuig stapte, snelde Helen haar tegemoet, betastte haar kleren en gezicht, probeerde haar tas open te maken, en maakte meteen al bij de voordeur een geweldige scène toen haar moeder trachtte dat te beletten. Anne Sullivan gaf haar namens de kinderen van het Perkins-Instituut een pop. Toen Helen daar een poosje mee had gespeeld, spelde juffrouw Sullivan in Helens hand de letters van het woord: p-o-p. Dat was iets ongewoons, dat onmiddellijk Helens aandacht in beslag nam, en ze probeerde de vingerbewegingen na te doen. Dat was de eerste bewuste poging die ooit was gedaan om Helen Keiler iets bij te brengen.
Toen juffrouw Sullivan probeerde de pop weg te bergen, verzette Helen zich daar heftig tegen. Dat was het eerste van vele conflicten. De nieuwe onderwijzeres haalde Helen bij haar hevig ongeruste ouders weg en ging ergens dichtbij met haar in een huisje wonen. Dagenlang woedde er een zware strijd — lichamelijk zowel als geestelijk — toen Helens wil in botsing kwam met die van haar onderwijzeres. Maar Anne Sullivan won, ook al moest ze het kind soms twee uur achtereen vasthouden om haar hevige verzet te breken. “Haar rusteloze geest tast in het duister,” lichtte ze toe. “Haar handen vernielen alles wat ze aanraakt, doordat ze niet heeft geleerd wat ze er anders mee moet doen en onbevredigd is.”
Ze merkte op dat het kind er al verschillende manieren op na hield om aan te geven wat ze wilde. Had ze trek in ijs, dan maakte ze een beweging of ze aan de zwengel van een ijsmachine draaide. Als ze een boterham wilde, deed ze alsof ze brood sneed en smeerde. Om haar vader aan te duiden zette ze zogenaamd een bril op. Ze begon haar nieuwe pop te wiegen, waarbij ze haar vingers tegen haar lippen legde en een eentonig zangerig geluid maakte. Maar ze leerde ook nieuwe woorden spellen in het handalfabet: speld, hoed, beker, en werkwoorden als zitten, staan en lopen.
Binnen veertien dagen begon er iets bij haar te dagen. Anne Sullivan nam haar mee naar de pomp en begon water te pompen. Terwijl dat in de kroes gulpte en over Helens rechterhand heen liep, spelde ze in haar andere hand het woord w-a-t-e-r. “Het leek wel of ze schrok van dat woord, dat zo onmiddellijk in verband scheen te staan met het koude water, dat ze over haar hand voelde stromen,” schreef juffrouw Sullivan. “Ze liet de kroes vallen en stond als aan de grond genageld. Er lichtte iets op in haar gezicht.”
In Helens herinnering was er dit gebeurd: “Het geheim van de taal werd mij geopenbaard. Plotseling wist ik dat ‘water’ dat wonderlijke koele iets was, dat over mijn hand stroomde. Dat levende woord deed mijn ziel ontwaken; het schonk mij licht, hoop, vreugde; het bevrijdde mijn geest!” Helen keerde koortsachtig opgewonden naar het huis terug en raakte onderweg alles aan — het was duidelijk dat ze probeerde te ontdekken hoe dat alles heette. De grond, het latwerk voor de klimplanten, de struiken, de pomp — ze besefte nu dat die allemaal een naam hadden, en die wilde ze kennen. Binnen een paar uur had ze dertig nieuwe woorden aan haar vocabulaire toegevoegd. Van dat ogenblik af leerde ze met een onwaarschijnlijke snelheid.
Juffrouw Sullivan leerde haar lezen door zinnetjes te vormen op een soort leesplankje, nadat ze elk woord daarvan — op karton — naast het betreffende voorwerp had gelegd, bijvoorbeeld: pop ligt op bed. “Als ze met haar vingers bekende woorden aantreft,” schreef Anne Sullivan, “dan schreeuwt ze het eenvoudig uit van plezier en valt mij van vreugde om de hals. Toen ik haar mijn ‘braille-lei’ gaf om haar bezig te houden, schreef die kleine heks er al gauw letters op. Ik had geen idee dat ze wist wat een letter was!”
Na drie maanden kende Helen vierhonderd woorden en een heleboel uitdrukkingen. Die zomer ging het spelletje steeds door, binnenshuis of buiten, uren achtereen. Helen leerde laurier onderscheiden van kamperfoelie, en een varken van een kip. Juffrouw Sullivan maakte van klei voor haar leerlinge reliëfkaarten met touwtjes en takjes ten einde de evenaar, meridianen en polen aan te geven. Ze leerde Helen tellen door kralen groepsgewijs op garen te rijgen, en gebruikte stokjes van de fröbelschool om haar te leren optellen en aftrekken. Dat was het enige vak waar het kind niet van hield. Al gauw kon ze keurig met potlood schrijven. Nog geen maand na haar eerste poging schreef ze haar nichtje een leesbaar, goed gespeld briefje.
Toen Helen bijna acht was ging juffrouw Sullivan met haar terug naar het Perkins-Instituut, waar een volkomen nieuwe wereld voor haar openging. Ze kreeg brailleboeken te lezen en kon omgaan met andere kinderen, die het handalfabet kenden. Al gauw bleek ze over verbluffende talenten te beschikken. Ze leerde daar lezen, rekenen, aardrijkskunde, plant- en dierkunde. Het was een tijd van grote geestelijke groei voor Helen. Wanneer ze met juffrouw Sullivan op reis was, spelde deze in haar hand vlotte beschrijvingen van wat ze onderweg voorbijkwamen — bergen en rivieren, dorpen en steden, hoe de mensen eruitzagen en hoe ze gekleed waren. Ze brachten de zomer door op Cape Cod, waar Helen leerde zwemmen; maar de eerste maal dat ze in zee plonsde was wel een grote verrassing voor haar, want niemand had eraan gedacht haar te vertellen dat zeewater zout is! Ze leerde roeien en zeilen, paardrijden en fietsen op een tandem. Ze groeide op tot een slanke, bevallige jonge vrouw, die blijk gaf van charme en gevoel voor humor.
De volgende stap was een middelbare schoolopleiding, waar Helen zich met haar gewone grondigheid op voorbereidde. Ze ging naar de kostschool voor jonge dames te Cambridge in Massachusetts, waar ze intensief les kreeg, steeds met juffrouw Sullivan naast zich om alle lessen aan haar door te geven. In 1900 liet ze zich inschrijven op de Radcliffe-Academie voor Vrouwen, als eerste dubbel gehandicapte student die ooit aan een instelling van hoger onderwijs was gaan studeren. Maar de universiteit werd een teleursteling voor Helen. Haar vorderingen waren goed, maar ze kreeg niet genoeg tijd om na te denken. Tijdens de colleges kon ze geen dictaat bijhouden, doordat ze haar handen nodig had om te “luisteren”. Wat ze zich kon herinneren, schreef ze op zodra ze thuiskwam. Voor algebra, meetkunde en natuurkunde gebruikte ze een braille-schrijfmachine, maar ze had weinig aanleg voor wiskunde. De examens waren een nachtmerrie. Sommige colleges vond ze heerlijk, en zij en haar “Juffie” Anne Sullivan werkten als gewoonlijk met volledige concentratie. Ze kregen leerboeken in braille uit Duitsland en Engeland, en Helen las tot haar vingers ervan bloedden.
In 1904 behaalde Helen haar universitaire graad, met uitstekende cijfers voor Engels. Ze was toen vierentwintig. Ze kreeg al heel wat verzoeken om op bijeenkomsten te spreken of artikelen te schrijven. In 1904 werd ze ook uitgenodigd om op de tentoonstelling in St. Louis te komen om daar belangstelling te wekken voor het onderwijs aan doof-blinden. Maar op de Helen Kellerdag was de menigte niet in toom te houden. Haar japon werd gescheurd en de rozen werden haar van de hoed gerukt.
Ze bereidde zich op haar lezing voor door speciale lessen te nemen bij een zangpedagoog. Soms kon ze haar stem niet beheersen, dan daalde deze plotseling of schoot naar boven uit. Regen, wind, stof en emotie hadden invloed op de toonhoogte. “Mijn geest verstarde plotseling,” verklaarde Helen toentertijd. Ze bad. Er kwamen wel woorden bij haar op, maar ze kon geen lettergreep uitbrengen. Eindelijk stootte ze een klank uit die voor haar gevoel als een kanonschot klonk. Later hoorde ze dat het niet meer dan een fluistertoon was geweest.
Maar daarna traden juffrouw Keller en “Juffie” heel vaak in het openbaar op. Dan demonstreerde “Juffie” hoe ze Helen als kind had onderwezen. Daarna sprak haar leerlinge, die eindigde met de woorden: Ik ben nu niet stom. In 1914 gingen ze voor het eerst op tournee om overal in Amerika spreekbeurten te vervullen. Ze hadden toen ook al een energieke bekwame jonge Schotse vrouw, Polly Thompson, aangetrokken als secretaresse en “impresario”. Ze gingen naar Hollywood om daar de film Bevrijding te maken.
Toen begonnen ze met een beter soort vaudeville-optreden, dat in New York een sensatie veroorzaakte. Helen vond het heerlijk. Dit vaudeville-leven was opwekkend, kleurrijk en afwisselend. “Ze voelde de adem van het publiek op haar gezicht.”
Helen Keller was nu overal ter wereld beroemd. Haar boeken werden in vele talen overgezet en ook gebrailleerd. In de jaren dertig begon ze reizen buiten Amerika te ondernemen. Herhaaldelijk reisde ze naar Europa, toen naar het Verre Oosten — steeds met belangstelling voor de blinden, voor wie ze geld inzamelde met haar lezingen. Wie over haar had gelezen, wilde haar nu zelf zien. Ze was een ontwikkelde, zelfbewuste jonge vrouw geworden, die uitstekend tegen allerlei moeilijkheden opgewassen bleek. In vele landen ontving ze eredoctoraten en onderscheidingen.
Maar de gezondheid van “Juffie” ging achteruit. Ze was bijna blind. Ze kon het tempo van de gezonde energieke Helen niet meer bijhouden. In 1936 stierf ze, kort na de laatste van een lange reeks oogoperaties. In datzelfde jaar werd aan dit opmerkelijke tweetal de Roosevelt-medaille voor “Gezamenlijke prestaties van uitzonderlijke aard en vérstrekkende betekenis” toegekend.
Helen Keller woont in een fraai ruim huis in de bossen van Connecticut, dicht bij Westport. In een hoek van het gazon staat als een symbool een stenen Japanse lantaarn van twee en een halve meter hoog, waarin onafgebroken een licht blijft branden — zo lang als Helen Keller leeft.
Langs de wanden van haar studeerkamer staan haar brailleboeken, waarin ze leest tot haar vingertoppen, die over zoveel kilometers uitstekende puntjes zijn gegaan, met zijde verbonden moeten worden. Haar brailïe-bijbel is nog steeds haar kostbaarste bezit. Hele stukken ervan kent ze uit het hoofd. Ze leest in het donker of bij daglicht, zoals alle blinden, die altijd slecht slapen en geen dag van de nacht kunnen onderscheiden.
Helen Keller is diep religieus. Haar geloof is haar tot steun in de uren dat ze zich terugtrekt in een diepe stilte, die slechts mensen die blind en doofstom zijn ooit leren kennen. “Ik kijk verlangend uit naar het hiernamaals,” zegt ze, “waar alle lichamelijke beperkingen als kluisters van mij af zullen vallen, en waar ik mijn geliefde “Juffie” weer zal vinden, en mij met vreugde kan wijden aan groter dienstbetoon dan ik ooit heb gekend.”
.
.
458-425
.