VRIJESCHOOL – Vertelstof – biografieën – Edison

.

DE ELEKTRISERENDE EDISON

Als hij zo in zijn laboratorium in Menlo Park, New Jersey, rondscharrelde, met een slordige haarlok die boven zijn felle, schitterende blauwe ogen opzij over zijn voorhoofd viel, met zijn gekreukelde kleren vol vlekken en brandgaatjes van chemische stoffen, zag Thomas Alva Edison er allerminst uit als een man wiens uitvindingen reeds tijdens zijn leven een ommekeer in de wereld hadden teweeggebracht. In ieder geval gedroeg hij zich daar nooit naar. Toen een hooggeplaatste bezoeker hem eens vroeg of hij veel medailles en onderscheidingen had gekregen, zei hij: ‘O ja, ma heeft thuis een paar emmers vol.’ “Ma” was zijn vrouw, mijn moeder.

En toch was het voor ons die hem na stonden elke dag opnieuw duidelijk dat hij een reus was onder de mensen. Hoeveel diensten hij de mensheid ook heeft bewezen — hij nam patent op een recordaantal uitvindingen: 1093 — toch is dat niet de kant van hem die ik mij vooral herinner; veeleer denk ik aan zijn weergaloze moed, zijn verbeeldingskracht en doorzettingsvermogen, zijn bescheidenheid en humor. Soms was hij een echte kwajongen.

Doordat hij zo onvoorstelbaar hard werkte, was zijn huiselijk leven tamelijk beperkt, maar hij nam er toch tijd af om met zijn gezin autotochtjes te maken of te gaan vissen en om, toen wij nog klein waren, triktrak te spelen of op de grond met ons te stoeien.
Iets dat ik me heel goed herinner, is de viering van Onafhankelijkheidsdag in Glenmont, ons huis in West Orange met zijn drie verdiepingen en zijn puntdak, dat nu een nationaal monument is. Dit was voor vader de feestdag van het jaar, omdat de traditie wil dat de viering gepaard gaat met het afsteken van vuurwerk. Hij begon bijvoorbeeld in alle vroegte een voetzoeker in een ton te gooien, waardoor hij ons allemaal wekte, de buren incluis. Daarna staken wij de hele dag vuurwerk af, in allerlei combinaties. “Ma zal het wel niet zo leuk vinden,” zei hij dan olijk, “maar laten we er eens 20 tegelijk afschieten en kijken wat er dan gebeurt.”

Edison

Vader moedigde ons altijd aan om te onderzoeken en te experimenteren. Hij gaf ons klokken en andere mechaniekjes om mee te prutsen, plaagde ons en werkte op onze eerzucht, net zo lang tot we iets gingen uitvoeren. Toen ik zes jaar was, liet hij me in zijn chemische laboratorium bekerglazen wassen en toen ik tien was, hielp hij me een “levensgrote” auto in elkaar te zetten. Een carrosserie is er nooit op gekomen, maar er zat wel een kleine tweetakt-scheepsmotor in met riemaandrijving. Je kon er echt mee rijden en wij hadden er als kinderen geweldig veel plezier mee. Menigmaal speelden mijn broer Theo en ik “polo” op het gras, met croquethamers en auto’s — en alleen moeder en de tuinman waren daar op tegen.

Vader kon bevelen geven en deed dat ook vaak, maar bij voorkeur bezielde hij de mensen door zijn eigen voorbeeld. Daarin school een van de geheimen van zijn succes. Hij was namelijk niet, zoals velen menen, een fysicus die eenzaam in een laboratorium werkte. Toen hij goed en wel zijn eerste geslaagde uitvinding – een druktelegraaf voor beurskoersen — voor 40.000 dollar had verkocht, begon hij scheikundigen en monteurs in dienst te nemen, allemaal mensen bij wie hij gaven vermoedde die hem konden helpen bij het oplossen van een lastig probleem. Zo sloeg hij een brug tussen wetenschap en industrie door het instellen van “research in teamverband”, zoals dat tegenwoordig te doen gebruikelijk is.

Vader zelf werkte gewoonlijk 18 uur per dag of nog langer. “Iets tot stand brengen geeft in het leven de enige ware voldoening,” zei hij legen ons. Er werd alom over hem verteld dat hij genoeg had aan slechts vier uur slaap, met af en toe een dutje; dit was overdrijving. “Slaap is als een verdovend middel,” beweerde hij. “Als je een te grote dosis neemt, word je er suf van. Dat kost je tijd en fut en je mist er kansen door.”
Zijn successen zijn wereldbekend. Met de fonograaf, die hij uitvond toen hij 30 was, legde hij geluid op wasrollen vast; zijn gloeilamp verlichtte de wereld. Hij was de uitvinder van de microfoon, de mimeograaf, (kopieermachine) de fluorescoop, de accu(mulator) met ijzer- en nikkelelektroden en kaliloog, en de kinematograaf.(filmtoestel). Hij maakte de uitvindingen van anderen — de telefoon, de telegraaf en de schrijfmachine — in de praktijk bruikbaar. Hij ontwierp ons gehele systeem voor elektriciteitsvoorziening.

Mij wordt wel eens gevraagd: “Is hem nooit iets mislukt?” Het antwoord is: ja. Thomas Edison heeft herhaaldelijk mislukkingen gekend. Zijn eerste patent — toen hij vrijwel geen sou bezat — betrof een elektrisch apparaat om in de Senaat de stemmen te tellen, maar de politici voelden er niet voor het te kopen.
Hij had eens zijn gehele kapitaal belegd in een apparatuur om langs elektromagnetische weg laagwaardig ijzererts van steen te scheiden — waarna hij echter merkte dat zijn vinding verouderd en oneconomisch was geworden door het openleggen van rijke mijnen met hoogwaardig ijzererts. “Kletskoek,” zei hij gedurende een reeks teleurstellende proeven tegen een ontmoedigde medewerker, “het is ons niet mislukt. Wij kennen nu al 1000 dingen waar het niet mee lukt, dus zijn we al een heel stuk verder om te ontdekken wat wél zal lukken.”

Hij nam een soortgelijk standpunt in ten opzichte van geld (ongeacht of hij het bezat of niet). Hij beschouwde het als een grondstof, zoals metaal, veeleer om te gebruiken dan om te vergaren, en dus stak hij zijn kapitaal steeds weer in nieuwe ondermingen. Meermalen ging hij bijna failliet, maar hij vertikte het om zich de wet te laten voorschrijven door het dollarteken.

In zijn fabriek voor het verpulveren van ijzererts was vader op een dag niet te spreken over de manier waarop de steenbreker werkte. “Zet hem eens wat sneller,” gelastte hij de man die de machine bediende.
“Durf ik niet,” was het antwoord. “Dan gaat-ie kapot.” Vader wendde zich tot de opzichter. “Hoeveel heeft die machine gekost, Ed?”
Vijfentwintigduizend dollar.”
“Hebben we zoveel op de bank staan? Goed, doe er dan nog maar een schepje op.”
De arbeider voerde de snelheid op. En toen nog wat. “Hij bonkt crimineel,” waarschuwde hij. “We gaan d’r straks nog aan!”
“Dan maar d’r aan,” schreeuwde vader. “Nog harder!” Toen het bonken luider werd, gingen ze wat achteruit. Plotseling klonk er een oorverdovende slag en de brokstukken vlogen in het rond. De steenbreker was uit elkaar gesprongen.
“En wat bent u nou wijzer geworden?” vroeg de opzichter.
“Nou,” zei vader met een glimlach, “dat ik hem 40 percent meer kan belasten dan hij volgens de aannemer kan verdragen, behalve – net dat laatste streepje. Nu kan ik er eentje bouwen die precies zo goed is en waarvan het nuttig effect groter is.”
Ik herinner me in het bijzonder een zeer koude decemberavond in 1914, toen de nog niet geslaagde proeven met de accumulator, waaraan vader bijna tien jaar had besteed, er schuld aan waren dat hij financieel nauwelijks het hoofd boven water kon houden. Het laboratorium werd alleen bekostigd uit de winst van de kinematograaf en de productie van grammofoonplaten. Op die decemberavond weerklonk de kreet “brand!” door de fabriek. In de filmkamer was zelfontbranding ontstaan. Binnen enkele ogenblikken was al het verpakkingsmateriaal, het celluloid voor grammofoonplaten, films en andere brandbare goederen in een zee van vlammen opgegaan. De brandweer van acht dorpen verscheen ten tonele, maar de hitte was zo hevig en de waterdruk zo laag dat de brandslangen niets konden uitrichten.

Toen ik vader niet kon vinden, begon ik ongerust te worden Er was hem toch niets overkomen? Zou hij de moed laten zakken nu al zijn bezittingen in rook opgingen? Hij was 67, te oud om opnieuw te beginnen. Opeens zag ik hem op het fabrieksterrein vlug naar me toe komen. “Waar is ma?” riep hij. “Ga haar halen! Zeg dat ze haar kennissen moet waarschuwen! Zo’n brand zien ze van hun leven niet meer!”

De volgende ochtend om halfzes, toen de brand amper was bedwongen, riep hij zijn personeel bijeen en kondigde aan: “We gaan de zaak weer opbouwen.” Eén man kreeg opdracht alle machinewerkplaatsen in de omgeving af te huren. Een ander liet hij bij de Erie-Spoorwegen een takelwagen halen. En alsof het toen pas bij hem opkwam, vroeg hij: “Dat is waar ook. Weet iemand misschien hoe we aan wat geld kunnen komen?”

Naderhand gaf hij een toelichting. “Je kunt altijd munt slaan uit een ramp,” zei hij. “We hebben alleen maar een hoop oude rommel opgeruimd. Nu gaan we op de puinhopen iets groters en beters bouwen.”Vervolgens maakte hij een hoofdkussen van zijn jas, installeerde zich op een tafel en viel onmiddellijk in slaap.
Zijn opmerkelijke reeks uitvindingen vestigde de indruk dat hij min of meer een magische kracht bezat, zodat hij “De Tovenaar van Menlo Park” werd genoemd. Hij vond die bijnaam beurtelings grappig en ergerlijk. “Tovenaar?” vroeg hij dan. “Kletskoek. Gewoon hard werken — daar zit het hem in.”
Of zijn uitlating die zo dikwijls geciteerd wordt: “Genie is één percent inspiratie en 99 percent transpiratie.”

Na de dood van zijn eerste vrouw trouwde hij met Mina Miller, die mijn moeder zou worden. Zij vulde hem op volmaakte wijze aan. Ze was evenwichtig, vriendelijk en zelfstandig en gaarne bereid zich aan te passen bij vaders drukke leven. Ieder die hen kende werd aangenaam getroffen door de warmte die van het paar uitstraalde. Vaders dagboek, het enige dat hij heeft bijgehouden (gedurende negen dagen vóór hun huwelijk in 1885), bewees hoe dol hij op haar was. “Liep aan Mina te denken en kwam bijna onder een tram,” bekende hij. Toen hij haar ten huwelijk vroeg, deed hij dat in morsetekens, die zij had geleerd in de tijd dat hij haar het hof maakte.
Men heeft van Thomas Edison wel eens gezegd dat hij nauwelijks onderwijs heeft genoten. Inderdaad is hij maar een halfjaar werkelijk op school geweest, maar toen hij als jongen in Michigan les kreeg van zijn moeder, las hij, op acht- of negenjarige leeftijd, klassieke werken als The Decline and Fall of the Roman Empire (“Verval en ondergang van het Romeinse Rijk”) van Edward Gibbon.
Nadat hij als krantenjongen en verkoper van allerlei artikelen bij de Grand Trunk Railroad was gekomen, bracht hij hele dagen door in de Openbare Leeszaal van Detroit — die hij “van A tot Z” uitlas.
Bij ons thuis had hij altijd boeken en tijdschriften, evenals een heel stel dagbladen.

De man die zoveel tot stand zou brengen, is vanaf zijn jongensjaren bijna geheel doof geweest. Hij kon alleen de hardste geluiden en schreeuwende stemmen horen, maar dat deerde hem niet. Als mensen hem wel eens vroegen waarom hij geen gehoorapparaat uitvond, antwoordde vader altijd: “Hoeveel heb je in het afgelopen etmaal gehoord wat je niet had kunnen missen?” Hij liet hierop volgen: “Een man die moet schreeuwen, kan nooit liegen.”
Hij hield van muziek en als de compositie de nadruk op de melodie legde, kon hij “luisteren” door een potlood tussen zijn tanden te houden en het andere einde tegen de kast van een fonograaf te drukken. De trillingen en het ritme kwamen perfect over. De fonograaf lag hem trouwens na aan het hart, het meest van al zijn uitvindingen.

Vader ontving vele huldeblijken, waarvan twee hem vooral genoegen deden. Het ene kreeg hij op 21 oktober 1929, de dag van het jubileum van de gloeilamp. Dit heuglijke feit was voor Henry Ford aanleiding om in Dearborn, Michigan, vaders laboratorium van Menlo Park na te bouwen, bedoeld als een blijvend gedenkteken te zijner ere, te midden van al datgene wat Amerika dank zij Ford had gepresteerd.

Het jaar 1928 bracht de andere bijzondere onderscheiding: een speciale gouden “medaille van het Congres der Verenigde Staten” uit erkentelijkheid voor alles wat hij tot stand had gebracht.

Hij is altijd blijven doorwerken en heeft nooit opgezien tegen het oud worden. Op 80-jarige leeftijd begon hij een wetenschap te bestuderen die geheel nieuw voor hem was: de plantkunde. Hij beoogde een plant van eigen bodem te vinden die de grondstof voor rubber bevatte. Nadat hij proeven had genomen met 17000 verschillende planten en ze had geclassificeerd, slaagden zijn medewerkers en hij erin een methode te ontwikkelen om uit guldenroede aanzienlijke hoeveelheden latex te tappen.

Toen hij op zijn 83ste hoorde dat Newark Airport de drukste luchthaven van de oostkust was, troonde hij moeder mee om “te zien hoe het op een echt vliegveld toegaat”. Bij het zien van de eerste helikopter zei hij stralend: “Ik heb altijd wel gedacht dat het zó moest.” En hij begon tekeningen te maken voor verbeterin­gen aan het weinig bekende “wentelwiekje”.

Op 84-jarige leeftijd, toen hij niervergiftiging kreeg, begonnen zijn krachten hem ten slotte te begeven. Tientallen verslaggevers brachten de hele nacht bij ons huis door. Van uur tot uur werd het nieuws aan hen doorgegeven: “Het licht brandt nog.” Maar om 3 uur 24 in de vroege ochtend van 18 oktober 1931 kwam het bericht: “Het licht is uit.”

Het plan werd geopperd om op de dag van zijn begrafenis als laatste hulde de elektrische stroom in Amerika gedurende één minuut geheel uit te schakelen, maar dit werd te gevaarlijk ge­acht. In plaats daarvan werd slechts hier en daar het licht ge­deeltelijk gedoofd. Het radarwerk van de vooruitgang werd niet stilgezet. Zó zou Thomas Edison het hebben gewenst.
.

meer over Edison

alle biografieën

vertelstof: alle artikelen

451-420

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

Advertentie

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.