VRIJESCHOOL Rudolf Steiner – Algemene menskunde voordracht 3 (3-6-1)

.

Enkele gedachten bij blz. 59 t/m 61 in de vertaling van 1993.

ALGEMENE MENSKUNDE ALS BASIS VOOR DE PEDAGOGIE

luidt de titel van de vertaling van GA* 293 [1].

De voordrachten die Steiner hield hadden tot doel uiteen te zetten wat vrijeschoolpedagogie omvat.
Van 21 augustus tot en met 6 september 1919 volgden de leerkrachten voor de te beginnen school deze cursus die, naast de in de morgen gehouden voordrachten GA 293, ook nog bestond uit de over de rest van de dag verdeelde cursussen  (GA 294) [2] en (GA295) [3]

[3-6] blz.  53 t/m 56
Hoe zou de wereld eruit zien zonder de mens; velen menen: beter!; maar zonder de mens zouden m.n. de hogere dieren niet verschenen zijn; het menselijk stoffelijk overschot als desem voor het voortbestaan van de aarde;

Op blz. 59 komt Steiner weer terug op wat hij op blz. 53 aan de orde stelt: hoe zou de aarde eruit zien zonder de mens.

In het vervolg van zijn betoog heeft hij de twee polaire krachten in de mens aan de orde gesteld: de bot-zenuwmens/stelsel en de spier-bloedmens/stelsel: onderwerp van [3-7] en [3-8]

Enerzijds kijken we in het bestuderen van de natuur naar iets wat stervend is en we doen dat met iets ‘ouds’ in ons wat naar zijn wezen ook het doodse element in zich draagt: het voorstellen. [vdr. 2] Anderzijds hebben we het vermogen ons op de toekomst te richten; in onze wil dragen we iets toekomstigs.

Steiner:

blz. 60   vertaling  59 e.v.:

Da blicken wir auf der einen Seite in eine Welt hinein, die uns mitumfaßt und die fortwährend im Absterben ist. Auf der anderen Seite blicken wir in alles das hinein, was in die Kräfte unseres Blut-Muskelsystems hereinragt: das ist in fortwährender Bewegung, in fortwährendem Fluktuieren, in fortwährendem Werden und Entstehen; das ist ganz keimhaft, da ist nichts Totes. Wir halten in uns den Sterbeprozeß auf, und nur wir als Menschen können ihn aufhalten und bringen in das Sterbende Werden hinein. 

Zodoende is onze blik enerzijds gericht op een wereld die ook ons omvat en die voortdurend sterft. Anderzijds is de blik ge­richt op alles waar ons bloed-spierstelsel deel van uitmaakt. Dat is voortdurend in beweging, dat is een voortdurend fluctueren, een voortdurend worden en ontstaan; dat bevindt zich geheel en al in een kiemtoestand, daar is niets dood. Wij remmen het sterfproces in ons — en alleen wij mensen kunnen dat — en brengen het wordingselement in dit sterfproces.

En nogmaals onderstreept Steiner het belang van de aanwezigheid van de mens voor de aarde:

Wäre der Mensch nicht hier auf der Erde, so würde eben längst das Sterben sich ausgebreitet haben über den Erdenprozeß, und die Erde wäre als Ganzes in eine große Kristallisation übergegangen. Nicht erhalten aber hätten sich die einzelnen Kristalle. Wir entreißen die einzelnen Kristalle der großen Kristallisation und erhalten sie, solange wir sie für unsere Menschenevolution brauchen. Wir erhalten aber damit auch das Leben der Erde rege. Wir Menschen sind es also, die das Leben der Erde rege halten, die nicht ausgeschaltet werden können vom Leben der Erde. 

Zou de mens niet op aarde zijn, dan zou het sterven zich allang tot het hele aardeproces uitgestrekt hebben en dan zou de aarde in haar geheel zijn overgegaan tot een grote kristallisatie. Maar de af­zonderlijke kristallen zouden niet bewaard zijn gebleven. Wij ontrukken de afzonderlijke kristallen aan het grote kristallisatieproces en houden ze in stand zolang wij ze nodig hebben voor onze evolutie als mens. Daarmee houden we ook het leven van de aarde in beweging. Wij mensen zijn het dus, die het leven van de aarde voortdurend nieuw leven inblazen en we kunnen dus niet aan het leven op aarde onttrokken worden.

Wie een blik werpt in Steiners ‘Rätsel der Philosophie’, GA 18, (niet vertaald) ziet een hoeveelheid namen van denkers bij wie Steiner kortere of langere tijd stilstaat. Hij onderwerpt hun visie aan zijn eigen opvattingen: de antroposofie.
In de Algemene menskunde doet hij dat b.v. in hoofdstuk 2: hier gaat het over de uitspraak van Descartes: ‘Ik denk – dus ik ben’, in hoofdstuk 3 neemt hij de wet van behoud van stof en kracht van Mayer en hier komt ook de toen bekende Eduard von Hartmann ter sprake, die iets had opgemerkt over ‘een grote zelfmoord van de mensheid’:

Daher war es schon ein realer Gedanke von Eduard von Hartmann, der aus seinem Pessimismus heraus wollte, daß die Menschheit einmal eines Tages so reif wäre, daß alle Menschen sich selbst mordeten. Man braucht auch gar nicht das noch hinzuzufügen, was Hartmann aus der Beschränktheit der naturwissenschaftlichen Weltanschauung wollte: weil ihm nämlich das nicht genügt hätte, daß alle Menschen sich eines Tages selbst mordeten, wollte er auch noch die Erde durch eine großangelegte Unternehmung in die Luft sprengen. Das hätte er nicht gebraucht. Er hätte nur den Tag des großen Selbstmordens anordnen hrauchen, und die Erde wäre von selbst langsam in die Luft gegangen! Denn ohne das, was vom Menschen in die Erde verpflanzt wird, kann die Erdenentwickelung nicht weitergehen.

Daarom was het ook een reële gedachte wat Eduard von Hartmann° vanuit zijn pessimisme wilde, dat de mensheid eens zo rijp zou zijn dat allen zichzelf zouden ombrengen. Men hoeft daar niet eens aan toe te voegen wat Hartmann — vanuit zijn beperkte natuurwetenschappelijke denken – deed: omdat het volgens hem niet voldoende was dat alle mensen zich op een dag zelf zouden doden, wilde hij ook nog de aarde door een groots opgezette onderneming opblazen. Dat was niet nodig geweest. Want hij had slechts de dag van de grote zelfmoord hoeven vast te stellen en de aarde was vanzelf langzaam in de lucht gevlogen! Want zonder dat wat door de mensen op de aarde overgebracht wordt, kan de ontwikkeling van de aarde niet verder gaan.

*Eduard von Hartmann (1842-1906), filosoof; vgl. zijn Philosophie des Unbewussten (1868), m.n. hoofdstuk XIV. De zin van de wereldontwik­keling ziet Von Hartmann in het doen verdwijnen van het lijden Gods. Over de verhouding tussen Steiner en Von Hartmann zie het nawoord bij Waarheid en wetenschap,

In dit verband merkt Steiner op dat het niet alleen de natuurwetenschappen zijn die de mens zijn ware plaats in het geheel van de schepping niet kunnen geven, ook in de filosofie ziet hij deze tendens: de mens als toeschouwer:

blz. 61  vert. 60 e.v.:

In der äußeren Philosophie, die auf anglo-amerikanisches Denken zurückgeht, ist der Mensch eigentlich ein bloßer Zuschauer der Welt; er ist mit seinem inneren Seelenprozeß ein bloßer Zuschauer der Welt. Wenn der Mensch nicht da wäre, so meint man, wenn er nicht in der Seele wieder erlebte, was in der Welt draußen vor sich geht, so wäre doch alles so, wie es ist. Das gilt für die Naturwissenschaft in bezug auf jene Tatsaebenentwickelung, die ich angeführt habe, es gilt aber auch für die Philosophie. Der heutige Philosoph fühlt sich sehr wohl als Zuschauer der Welt, das heißt, in dem bloß ertötenden Element des Erkennens.

In de traditionele filosofie, die gebaseerd is op het Anglo-Amerikaanse denken, is de mens eigenlijk slechts een toeschouwer in de wereld; met het proces dat zich innerlijk in hem, in zijn ziel, afspeelt blijft de mens toch slechts een toe­schouwer op de wereld. Wanneer de mens er niet was, zo meent men, wanneer hij niet in zijn ziel herbeleeft wat in de wereld buiten hem plaatsvindt, dan zou toch alles zijn zoals het is. Dat geldt voor de natuurwetenschap wat betreft de geschetste ont­wikkeling, maar ook voor de filosofie. De filosoof van deze tijd beschouwt zichzelf werkelijk als een toeschouwer in de wereld, dat wil zeggen dat hij zich in het kenproces alleen in het ster­vende element voelt.

Dat ‘toeschouwer-zijn’ in de filosofie werd vanaf de jaren 1940 sterk ter discussie gesteld, o.a. door het existentialisme.
Een sterke nadruk op de mens als ‘subject’ legde ook Prof.Dr.W.Luijpen in ‘existentiële fenomenologie
De denker Eugen Rosenstock-Huessy noemde objectiviteit aangaande de mens: ‘dus onwetend in alles wat belangrijk is.’

Steiner zag in dit ‘toeschouwer-zijn’ in het kenproces van de filosoof hoe deze a.h.w. gevangen zit in zijn gevoel voor het stervende element en hij zegt dat hij dit kenproces wilde verlossen uit dit doodselement. O.a. door het schrijven van ‘Grundlinien einer Erkenntnistheorie der Goetheschen Weltanschauung, GA 2 vertaald: waarnemen en denken

blz. 61  vert. 61

Aus diesem ertötenden Element wollte ich die Erkenntnis herausführen. Daher habe ich immer wiederholt: Der Mensch ist nicht bloß ein Zuschauer der Welt, sondern er ist Schauplatz der Welt, auf dem sich die großen kosmischen Ereignisse immer wieder und wieder abspielen. Ich habe immer wieder gesagt: Der Mensch ist mit seinem Seelen- leben der Schauplatz, auf dem sich Weltgeschehen abspielt. So kann man das auch in philosophisch-abstrakte Form kleiden. Und besonders, wenn Sie das Schlußkapitel über Freiheit in meiner Schrift «Wahrheit und Wissenschaft» lesen, werden Sie finden, daß dieser Gedanke scharf betont ist: daß dasjenige, was sich im Menschen vollzieht, nicht etwas ist, was der übrigen Natur gleich ist, sondern daß die übrige Natur hereinragt in den Menschen und daß dasjenige, was im Menschen sich vollzieht, zugleich ein kosmischer Vorgang ist, so daß die menschliche Seele ein Schauplatz ist, auf dem sich ein kosmischer Vorgang abspielt, nicht bloß ein menschlicher. 

Ik wilde het kenproces verlossen uit dit doodselement. Daarom heb ik steeds herhaald dat de mens niet alleen een toeschouwer in de wereld is, maar ook het schouwto­neel is van de wereld waarop zich de grote kosmische gebeurtenissen steeds weer afspelen. Ik heb herhaaldelijk gezegd dat het zieleleven van de mens het schouwtoneel is waarop zich het wereldgebeuren afspeelt. Dat kan men ook inkleden in filosofi­sche, abstracte bewoordingen. Deze gedachte zult u met name benadrukt vinden in het laatste hoofdstuk over de vrijheid in ‘Waarheid en wetenschap‘.  Daar staat dat wat zich in de mens voltrekt niet gelijk is aan de natuur buiten hem, maar dat die natuur zich uitstrekt tot in de mens en dat het proces in de mens tegelijkertijd ook een kosmisch proces is. Zo is de ziel van de mens een schouwtoneel waarop zich een kosmisch proces af­speelt en niet alleen een menselijk.

Op blz. 32:

Erst dann, wenn man den Zusammenhang des einzelnen Menschen mit dem ganzen Weltenall ins Auge fassen kann, ergibt sich ja eine Idee von der Wesenheit Mensch als solcher.

Pas wanneer men de samenhang van de individuele mens met de gehele kosmos kan inzien, kan men zich een idee vormen van het wezen van de mens als zodanig.

Op blz. 40:

(  ) das Menschenwesen nur begriffen werden kann im Zusammenhange mit dem Kosmischen.

(  ) Het wezen van de mens kan eigenlijk alleen begrepen worden in samenhang met het kosmische.

Of enigszins anders gezegd:

Der Mensch ist ja eine kleine Welt, der Mensch ist ein Mikrokosmos.

De mens is een kleine wereld, de mens is een microkosmos
GA 301/253
Op deze blog vertaald/253 

En die gedachten hebben voor de pedagogie consequenties:

blz. 61  vert. 61:

Aber ohne daß man sich mit solchen Anschauungen durchdringt, kann man unmöglich ein richtiger Erzieher werden.

Maar wanneer men niet van zulke opvattingen doordrongen is, kan men onmogelijk een waar pedagoog worden.

En in GA 294 klonk het ook al:

Es ist jetzt die Zeit, wo der Mensch das, was zur Erziehung gehört, herholen muß aus der Erkenntnis der Beziehung des Menschen zum Kosmos.

Het is nu de tijd dat de mens uit het inzicht in de samenhang van mens en kosmos moet putten wat voor de opvoeding nodig is.
GA 294/33
Vertaald/30 

Ja, das ist dasjenige, was eine solche Menschenerkenntnis darstellen will, daß wir den Menschen wiederum hinstellen in das ganze Weltall nach Leib, Seele und Geist.

(   )  Deze mens­kunde wil dat we de mens naar lichaam, ziel en geest weer in de totale kosmos plaatsen.
GA 302/120
Menskunde en opvoeding/119

Steiner sluit deze voordracht af met een kleine uitbreiding op wat hij al eerder opmerkte over de wet van het behoud van stof en kracht.
In [3-3] is dit aan de orde gekomen en deze laatste opmerkingen zijn daar toegevoegd.

.

*GA= Gesamt Ausgabe, de boeken en voordrachten van Steiner

[1] GA 293
Algemene menskunde als basis voor de pedagogie
[2] 
GA 294
Opvoedkunst. Methodisch-didactische aanwijzingen
[3] 
GA 295
Praktijk van het lesgeven

.

Algemene menskunde: voordracht 3 – alle artikelen

Algemene menskundealle artikelen

Rudolf Steineralle artikelen op deze blog

Menskunde en pedagogiealle artikelen

Op de blog Perikopennotities is onder de titel ‘Het stoffelijk overschot als vernieuwing’ in een reeks artikelen de vertaling verschenen van het commentaar van Stefan Leber op dit onderwerp uit 3e voordracht. 

.

1783

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

.

 

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.