VRIJESCHOOL – Rudolf Steiner – Algemene menskunde – voordracht 1 (1-7-1)

.

Enkele gedachten bij blz. 23/24 in de vertaling van 1993.

ALGEMENE MENSKUNDE ALS BASIS VOOR DE PEDAGOGIE

luidt de titel van de vertaling van GA* 293 [1].

De voordrachten die Steiner hield hadden tot doel uiteen te zetten wat vrijeschoolpedagogie omvat.
Van 21 augustus tot en met 6 september 1919 volgden de leerkrachten voor de te beginnen school deze cursus die, naast de in de morgen gehouden voordrachten GA 293, ook nog bestond uit de over de rest van de dag verdeelde cursussen  (GA 294) [2] en (GA295) [3]

HET TWEELEDIG MENSBEELD
Nadat Rudolf Steiner nog iets heeft gezegd over de opvoeding vóór de geboorte, vervolgt hij de voordracht met:

Die Erziehung kann erst angehen, wenn das Kind wirklich eingegliedert-ist in die Weltenordnung des physischen Planes, und das ist dann, wenn das Kind beginnt die äußere Luft zu atmen.

De opvoeding kan pas ter hand worden genomen wanneer het kind werkelijk deelgenoot van de fysieke wereld is geworden en dat is wanner het kind begint te ademen.

Voor Steiner is geboorte een overgang van het ene bestaan naar het andere, zoals het sterven dit ook is. Wanneer het over de drieledige mens gaat, kan er een onderscheid worden gemaakt in – hier zie je concreet de karakterisering vanuit verchillende standpunten – lichamelijk: hoofd, romp en ledematen; – geredeneerd vanuit het standpunt ‘ziel’ in: denken, voelen, willen.
Zijn deze ‘delen’ bij het oudere kind en de volwassene min of meer zelfstandig functionerend, bij het pasgeboren kind is alles nog veel meer met elkaar verbonden, alsof er een gesloten bloemknop op een stengel zit. De knop staat hier voor geest en ziel samen, is nog dicht, moet nog wakker worden. 

Betrachten Sie das Kind, das hereingewachsen ist in die Welt, mit der genügenden Unbefangenheit, so werden Sie richtig wahrnehmen: Hier in dem Kind ist noch unverbunden Seelengeist oder Geistseele mit Leibeskörper oder Körperleib. Die Aufgabe der Erziehung, im geistigen Sinn erfaßt, bedeutet das In-Einklang-Versetzen des Seelengcistes mit dem Körperleib oder dem Leibeskörper. Die müssen miteinander in Harmonie kommen, müssen aufeinander gestimmt werden, denn die passen gewissermaßen, indem das Kind hereingeboren wird in die physische Welt, noch nicht zusammen. Die Aufgabe des Erziehers und auch des Unterrichters ist das Zusammenstimmen dieser zwei Glieder.

Kijkt u onbevangen genoeg naar een kind dat op de wereld is gekomen, dan zult u duidelijk waarnemen dat in het kind de zielegeest of geestziel en het organisch lichaam of lichamelijk organisme nog niet met elkaar verbonden zijn. De taak van de opvoeding in geestelijke zin is nu om de zielegeest en het licha­melijk organisme of organisch lichaam met elkaar in overeen­stemming te brengen. Die moeten met elkaar in harmonie ko­men, moeten op elkaar afgestemd worden, want die passen in zekere zin nog niet bij elkaar wanneer het kind geboren wordt. De taak van de opvoeder en ook van de leraar is om deze twee delen op elkaar af te stemmen.
24

GEEST/ZIEL, ZIEL/GEEST
Omdat er bij de het pas geboren kind nog geen goed onderscheid is te maken tussen wat nu geest en ziel is, gebruikt Steiner de woorden geestziel(ewezen) en zielegeest(wezen) (volgens de spelling zou dit zielen moeten zijn). 

Kijk je naar het lichaampje, dan zie je de totaal nog niet uitgegroeide ledematen waarmee het kindje nog helemaal niets kan dan ze, schijnbaar doelloos, bewegen; heel ongecoördineerd, onbeheerst, bijna onwillekeurig.
Vergelijk je dat met later, dan zie je dat het kind vrij letterlijk bezit heeft genomen van zijn ledematen; hij weet ze al in zijn dienst te stellen, ze te gebruiken voor wat hij wil; er komt steeds meer doelgerichtheid. Het kind kan steeds meer met zijn lichaam.
Kijk je naar hoe een kindje gaat staan, gaat klimmen enz. dan zie je een soort veroveringstocht, een vorm van in-bezit-nemen, een steeds verder dóórdringen, dat alleen maar mogelijk is door het doordringen van het eigen lichaam met…ja, met wat. Met zijn zelf! Met zichzelf! Met wat hij als wezen is, met zijn mentale processen en zijn gevoel, kortom met wat je al onder geest-zielen of zielen-geest kan verstaan.

ORGANISCH LICHAAM OF LICHAMELIJK ORGANISME
Dit is de vertaling van Leibeskörper en Körperleib. 

Maar uit de vertaling blijkt niet goed waarom het gaat. Dat is ook met de Duitse woorden zo, hoewel je hier twee begrippen hebt, die door Steiner op andere plaatsen gebruikt worden voor etherlijf en fysiek lichaam. 
Het woord ‘lijf’ is in onze taal niet zo gangbaar meer en wordt ook in vertalingen van Steiner waar hij het etherlijf bedoelt, meestal ook vertaald met ‘lichaam’.

FYSIEK LICHAAM en ETHERLIJF
Om uit te leggen wat Steiner bovenzintuiglijk waarnam, kwam hij voor de moeilijkheid te staan om woorden te kiezen voor iets waarvoor in de zintuiglijke wereld geen woorden zijn. Hij moest dus toch woorden kiezen uit de zichtbare wereld en koos die vaak zeer omschrijvend, m.i. ook een van de redenen om te karakteriseren. 

Wanneer hij het woord ‘Leib’ gebruikt, bedoelt hij altijd een complex van krachten, vermogens om.  Bij het etherlijf gaat het o.a. om levenskracht(en), vormkrachten; bij het astraallijf bijv. om het vermogen als ziel de buitenwereld tot binnenwereld te maken. 
Wanneer hij het fysieke lichaam bedoelt, spreekt hij niet over ‘Leib’ omdat dit fysieke lichaam er niet zou zijn zonder ‘leven’, zonder leven is het immers een lijk en daarbij past veel meer het woord ‘lichaam’ dat van oorsprong als ‘lic ham’ -lic=lijk wijst op een lichamelijk omhulsel. 
Door het gebruik van etherlichaam koppel je dus eigenlijk twee tegenstrijdige begrippen aan elkaar.
Maar als ik zie hoe precies Steiner alles wil beschrijven – geesteswetenschap dient dat net zo exact te doen als natuurwetenschap – kies ik dus voor etherlijf of levenslijf of levenskrachtenlijf, waarbij ‘lijf’ etymologisch van ‘leven’ komt.
We kennen het nog in ‘lijfrente’, een rente voor het leven, in ‘lijftocht’, voedsel om in leven te blijven, waar het om het levende lichaam gaat, zie je bijv. ‘lijfarts’, ‘lijfwacht’, om voor het leven van iemand te waken.

Net zoals geest-zielen en zielen-geest nog afwisselend gebruikt worden voor het pas geboren kind, zo ook fysiek lichaam en etherlijf in de woorden ‘Leibeskörper’ en ‘Körperleib’. In beide zit het woord ‘Leib’ – leven en dat is essentieel: de baby en het kleinere kind zijn doortrokken met een levenskracht die bijna alles in zijn jonge leven domineert: eten, slapen, groeien.

Dit door levenskracht doortrokken lichaampje waardoor het een ‘lijf(je) is, is vanuit de aardse kant bekeken, het resultaat van de voortplanting, de gezamenlijke bijdrage van vrouw en man, die daardoor moeder en vader worden.
Hier werken de krachten van de erfelijkheid.

Ik verwijs nu naar een artikel op mijn blog ‘Antroposofie, een inspiratie‘ over ‘de erfelijkheid van het Ik’.

‘Aangekomen’ op aarde pas ik nog niet meteen bij mijn fysieke lijf: ik moet er nog in dóórdringen.
Dat kan ik niet alleen, daar moet mij van alles voor worden aangereikt. Ik moet worden geholpen. Dat noemen we verzorgen en opvoeding.
Dan kan voor de komende tijd het doel van deze opvoeding zijn dat ‘Ik’ zo goed mogelijk in mijn lichaam ga passen. Dat er harmonie ontstaat.

Wat een mooie taak, wat een prachtige opdracht: HARMONIE brengen.

Maar er is nog meer:

MET EERBIED

Der Mensch ist ja, bevor er ein Erdenwesen wird, ein seelisch-geisti­ges Wesen, das in seelisch-geistigen Welten lebt. Ich habe darauf schon hingedeutet. Er steigt herunter, verbindet sich als seelisch-geistiges We­sen mit dem physisch-ätherischen Menschenkeim, der zustande kommt teils durch die Tätigkeit des Seelisch-Geistigen selbst, teils aber durch die Vererbungsströmung, die durch die Generationen durchgeht und die durch Vater und Mutter an den Menschen, der sich im physischen Leib verkörpern will, herankommt. Wenn man dieses Seelisch-Geistige vor sich hat, das da an den Menschen zunächst herankommt, wird man es mit scheuer Ehrfurcht betrachten. Man wird gewissermaßen dem Werden des Kindes mit einem religiösen Gefühl auch als Lehrer gegen­überstehen; ich möchte sagen, mit einem priesterlichen Gefühl, weil die Art, wie sich Seelisch-Geistiges im Kinde enthüllt, wirklich zu einer Offenbarung des Seelisch-Geistigen im Physisch-Ätherischen wird. Hat man die Stimmung, daß sich ein von Göttern Gesandter herunterbegibt auf Erden und sich im Leibe verkörpert, dann bekommt man die rich­tige Gesinnung, die man in der Schule zu entfalten hat. Aber man lernt auch nur dadurch, daß man anzuschauen fähig ist, wie sich das Kind allmählich entwickelt.

De mens is, voor hij aardeburger wordt, een zielen-geestwezen dat in de wereld van ziel en geest leeft. Daarop heb ik al gewezen. Het incarneert, verbindt zich als ziel-geestwezen met de fysiek-etherische mensenkiem, die tot stand komt door de werkzaamheid van ziel en geest, maar gedeeltelijk ook door de erfelijkheidsstroom die door de generaties heengaat en die door vader en moeder aan de mens die zich in het fysieke leven met een lichaam wil omkleden, gegeven wordt. Wanneer je dit, wat ziel en geest is, voor je hebt, wat daar allereerst in de mens verschijnt, dan zul je dit met diepe eerbied aanschouwen. In zekere zin zul je ook als leerkracht met een religieus gevoel tegenover het wezen van het kind staan; ik zou willen zeggen, met het gevoel van een priester, omdat de manier waarop ziel en geest zich in het kind openbaren, werkelijk tot een openbaring van geest en ziel in het fysiek-etherische wordt. Leeft in je gemoedsgesteldheid dat er iemand die door de goden naar de aarde is gezonden om daar in een lichaam te incarneren, dan krijg je de goede gezindheid die je in de school moet ontwikkelen. Maar ook nog leer je daardoor waar te nemen hoe het kind zich geleidelijk ontwikkelt.
GA 309/65
Op deze blog vertaald/65  

EEN BIJNA RELIGIEUS GEVOEL

Daß der Mensch, wenn er in das Erdenleben hineinkommt, nicht nur das annimmt, was ihm von Vater und Mutter entgegengebracht wird, sondern daß er als geistiges Wesen aus einer geistigen Welt heruntersteigt in diese irdische Welt, das kann bei einer lebensvollen Menschenerkennt­nis in der Erziehungskunst praktisch werden. Denn es gibt im Grunde genommen keine wunderbareren Eindrücke, als wenn man das ganz kleine Kind in seinem Werden beobachtet, an seiner Entfaltung teil­nimmt und den Eindruck bekommt, wie das zuerst innerlich Ver­schwommene, das aus der geistigen Welt zum irdischen Dasein herun­tergestiegen ist, sich allmählich formt und gestaltet. Und man gewinnt die Erkenntnis, daß man es darin mit einem Übersinnlich-Geistigen zu tun hat, das sich hier in der Sinneswelt verkörpert und entfaltet. Da fühlt man sich dann verantwortlich gegenüber der eigenen Erziehungskunst; und fühlt man dazu die nötige Gewissenhaftigkeit, dann wird die Erziehungskunst gewissermaßen die Ausübung eines religiösen Dien­stes. Man fühlt in der Praxis: Die Götter haben den Menschen heruntergeschickt in dieses irdische Dasein, haben ihn uns als Erzieher anver­traut. Was die Götter uns mit dem Kinde übergeben, das sind Rätsel, die den schönsten Gottesdienst ergeben.

Dat de mens , wanneer hij het aardeleven binnenkomt, niet alleen maar tot zich neemt wat hem door vader en moeder aangereikt wordt, maar dat hij als geestelijk wezen afdaalt naar dit aardse bestaan, kan bij een levensechte kennis in de opvoedkunst praktisch toegepast worden. Want er zijn in de grond van de zaak genomen geen indrukken die wonderbaarlijker zijn dan wanneer je het heel kleine kind in zijn wording bekijkt, aan zijn ontwikkeling deelneemt en de indruk krijgt hoe, wat eerst innerlijk nog ongedifferentieerd is, dat uit de geesteliljke wereld in het aardse bestaan afdaalt, zich langzamerhand vormt en ontwikkelt. En je komt tot het besef dat je in het kind met een bovenzintuiglijk geesteswezen te maken hebt, dat zich hier in de zichtbare wereld belichaamt en ontplooit. Dan voel je je verantwoordelijk wat betreft je eigen opvoedkunst; en voel je daarbij de nodige consciëntie, dan wordt de opvoedkunst in zekere zin de uitoefening van een religieuze handeling.
Je voelt in de praktijk: de goden hebben de mens naar de aarde gestuurd, hebben hem aan ons als opvoeder, toevertrouwd. Wat de goden ons met het kind geven, zijn raadsels, die uit de mooiste dienst aan god stammen.
GA 304a/121 
Niet vertaald

Het groter wordende kind geeft blijk van een grote behoefte aan beweging. Dat is niet toevallig. Het is doortrokken van een grote levenskracht, van groei: het verdubbelt in de eerste 7 jaar zijn lichaamsgewicht! En wie leven zegt, zegt beweging. Helpen bij de harmonisering, is dus o.a. gelegenheid geven tot allerlei bewegen. Dat is simpelweg tegemoet komen aan wat de natuur van het kind van en aan ons vraagt.

In deze voordracht noemt Steiner nog geen concrete voorbeelden van hoe het onderwijs er met het oog op de beweging uit zou moeten zien.

Vooruitlopend daarop vind je op deze blog veel artikelen die daarover gaan, o.a.:

zintuigen – alle artikelen

bewegen1e klas alle artikelen

en natuurlijk de artikelen voor de peuters en kleuters voor wie het bewegen – letterlijk – van levensbelang is:

peuters/kleuters: alle artikelen

.

*GA= Gesamt Ausgabe, de boeken en voordrachten van Steiner

[1] GA 293
Algemene menskunde als basis voor de pedagogie
[2]
 GA 294
Opvoedkunst. Methodisch-didactische aanwijzingen
[
3] GA 295
Praktijk van het lesgeven

Algemene menskunde: deel 1-7 waarop bovenstaand artikel een uitbreidend vervolg is.

Algemene menskunde: voordracht 1 – alle artikelen

Algemene menskunde: alle artikelen

Rudolf Steiner: alle artikelen op deze blog

Menskunde en pedagogie: alle artikelen

.

1282

.

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.