Tagarchief: Körper GA 293 vdr. 1 blz. 24 (vert)

VRIJESCHOOL – Rudolf Steiner – Algemene menskunde – voordracht 1 (1-7-2/2)

.

Enkele gedachten bij blz. 23/24 in de vertaling van 1993.

ALGEMENE MENSKUNDE ALS BASIS VOOR DE PEDAGOGIE

luidt de titel van de vertaling van GA* 293 [1].

De voordrachten die Steiner hield hadden tot doel uiteen te zetten wat vrijeschoolpedagogie omvat.
Van 21 augustus tot en met 6 september 1919 volgden de leerkrachten voor de te beginnen school deze cursus die, naast de in de morgen gehouden voordrachten GA 293, ook nog bestond uit de over de rest van de dag verdeelde cursussen  (GA 294) [2] en (GA 295) [3]

In een vorige artikel dat beschouwd kan worden als een inleiding op wat hier volgt, werd erop gewezen dat ‘schematiseren’ eigenlijk niet kan; en dat het willen verklaren en definiëren steeds weer het gevaar in zich draagt de werkelijkheid tekort te doen.
En toch kunnen we, wanneer we niet het helderziende vermogen hebben zoals Steiner kennelijk had, niet zonder een zoektocht met ‘het gezonde verstand’. Daartoe is dit een poging.

Op blz. 24 is sprake van ‘het etherlichaam’. Wat valt daar o.a. over te zeggen:

HET ETHERLIJF

materie als basis
Hier bracht ik ter sprake dat de stof waaruit mijn lichaam is opgebouwd, ondergeschikt wordt gemaakt aan mijn organisme.

Ik kan niet zo maar een stukje ijzer opeten wanneer ik ijzertekort heb. Ik zal het op een dusdanige manier tot mij moeten nemen dat het past binnen mijn organisme.
De stof moet zich dus aanpassen. Het mag in mij niet zijn eigen leven leiden; het moet mijn leven leiden, ondersteunen.

De stof is dus enerzijds heel wezenlijk: zonder de stoffelijkheid kan ik niet bestaan; maar als ik besta, wordt deze ondergeschikt aan mijn bestaan: het moet zich voegen.
Dat hoeft niet meer, als ik niet meer besta.

Innerhalb der offenbaren Welt ist der physische Menschenleib dasjenige, worinnen der Mensch der mineralischen Welt gleich ist. Dagegen kann nicht als physischer Leib das gelten, was den Menschen vom Mineral unterscheidet.
Für eine unbefangene Betrachtung ist vor allem die Tatsache wichtig, daβ der Tod dasjenige von der menschlichen Wesenheit bloβlegt, was, wenn der Tod eingetreten ist, mit der mineralischen Welt gleicher Art ist. Man kann auf den Leichnam als auf das vom Menschen hinweisen, was nach dem Tode Vorgängen unterworfen ist, die sich im Reiche der mineralischen 13/53 Welt finden.
Man kann die Tatsache betonen, daβ in diesem Gliede der Menschenwesenheit, dem Leichnam, dieselben Stoffe und Kräfte wirksam sind wie im mineralischen Gebiet; aber nötig ist, nicht minder stark zu betonen, daβ mit dem Tode für diesen physischen Leib der Zerfall eintritt.
Berechtigt ist aber auch zu sagen: gewiβ, es sind im physischen Menschenleibe dieselben Stoffe und Kräfte wirksam wie im Mineral, aber ihre Wirksamkeit ist während des Lebens in einen höheren Dienst gestellt. Sie wirken erst der mineralischen Welt gleich, wenn der Tod eingetreten ist. Da treten sie auf, wie sie ihrer eigenen Wesenheit gemäβ auftreten müssen, nähmlich als Auflöser der physischen Leibesgestaltung. 

In de ‘openbare’ wereld is het fysieke menselijke lichaam datgene waarin de mens gelijk is aan de minerale wereld. Wat de mens van het mineraal onderscheidt, kan daarentegen niet als fysiek lichaam gelden. Voor een onbevangen beschouwing is met name het feit belangrijk dat de dood, wanneer die is ingetreden, datgene van het menselijk wezen blootlegt wat gelijk is aan de minerale wereld. We kunnen zeggen: het stoffelijk overschot is het deel van dc mens dat na de dood aan processen is onderworpen die zich in het rijk van de minerale wereld afspelen. We kunnen er de nadruk op leggen dat in dit deel van de mens, zijn stoffelijk overschot, dezelfde stoffen en krachten werkzaam zijn als in het minerale gebied; maar met niet minder nadruk moeten we vaststellen dat de dood voor dit fysieke lichaam tegelijk ook het verval inluidt. We kunnen het ook anders zeggen: in het fysieke mensenlichaam zijn dezelfde stoften en krachten werkzaam als in het mineraal; maar hun werkzaamheid is gedurende het leven in een hogere dienst gesteld. Ze werken pas als in de minerale wereld, wanneer de dood is ingetreden. Dan treden ze op zoals ze overeenkomstig hun eigen wezen moeten optreden, namelijk als oplossers van de fysieke lichaamsvorm.
GA 13/52
Vertaald/27-28

Als ik niet meer besta, ben ik dood. Dan word ik weer één met de minerale wereld. En naarmate ik na mijn begrafenis langer dood ben, word ik meer één met deze wereld, tot ik er helemaal in opgegaan ben, met uitzondering wellicht van de hardste delen; bij cremeren is er al heel snel alleen maar stof.

leven
Als ik niet dood ben, dus tijdens mijn leven, behoren deze stoffen eigenlijk niet tot de minerale wereld. Neem ik ze niet tot mij, dan ga ik dood. Om te leven heb ik ze nodig, maar dan moeten ze aangepast worden: de stof moet (uit)-gewisseld worden, in de stofwisseling vindt de aanpassing plaats.

Op een bepaalde manier passen deze stoffen dus in een verband dat boven de stoffen zelf uitgaat.
Dat woord ‘verband’, ‘verbinding’ komt weer tevoorschijn als het leven geweken is, m.a.w. de dood ingetreden. Dan gaat het lichaam, de stoffelijkheid die in een bepaald verband zich manifesteerde, tot ont-binding over: er is geen band meer.

Tot op heden buigt de wetenschap zich over dit fenomeen. En het ligt voor de hand dat een wetenschap waar de materie, uit te drukken in maat, gewicht en getal, zo’n grote rol speelt, aanneemt dat  ‘het leven’ veroorzaakt wordt door de stoffen.

Het is echter nog steeds niet gelukt uit anorganische stoffen leven te laten ontstaan.

Ik weet niet of dit ooit gaat lukken. Kan er leven uit dood ontstaan.

Overal zien we dat de dood volgt op het leven; nergens is nog waargenomen dat het leven volgt op de dood. (Daar is in de mensheidsgeschiedenis maar één keer sprake van: Pasen)

in de taal
Lichaam is het lijk, het dode omhulsel. Het woord ‘lic’ komt bijv. als dood, afgestorven weefsel nog voor in ‘likdoorn’.

In het Italiaans is ‘lichaam’  ‘fisico’, daarmee direct duidend op ‘tot de natuur behorend’, ‘lichamelijk’. ‘Corpo’ bestaat ook en is ‘lichaam’ en ‘lijk’. Ik heb nog niet iets kunnen vinden waaruit blijkt dat ‘fisico’ meer verwant zou zijn aan ‘lijf’.
In deze taal is ‘ontbinding’ ‘de-composizione, dat heel duidelijk maakt dat er een geheel, een compositie, was; ook het chemische ontbinden: dissociazione: uiteenvallen – het sociale- duidt op een samenhangend verband. Ook in het Frans: décomposition: ontbinding.

compositie, samenhang, verband
Als het erop aankomt, interesseert ons de samenhang het meest; het gaat ons om het verband.

Ook de meest verstokte materialist vraagt niet naar ‘maat, gewicht en getal’ wanneer een dierbaar persoon een ernstig ongeluk heeft gehad, maar vraagt hoopvol: ‘Leeft hij/zij/het nog?’
Dat is eigenlijk: is de compositie, het geheel nog intact.

Aan het leven, ook al weten we dan niet precies wat dat is, moeten we toch een kwaliteit toeschrijven die meer is dan de stoffelijkheid: een kwaliteit die deze stoffelijkheid in verband houdt. Dat zouden we een ‘hogere’, een ‘sterkere’ kracht kunnen noemen.

Dan is die ‘kracht’ toch een realiteit, ook al zien wij die niet.

levenskracht
Het is dan vrij voor de hand liggend om deze kracht ‘levenskracht’ te noemen.

Dat kan ons op de gedachte brengen dat ‘alles wat leeft’ over deze levenskracht beschikt:
Mensen, dieren en planten leven; alleen het minerale leeft niet.

de 4 rijken
Deze gedachte roept meteen andere wakker: zonder dat ik het eigenlijk direct wilde, heb ik hier over ‘de 4 rijken’ gesproken.

Alle 4 beschikken ze over het minerale: hebben een fysiek lichaam.

3 ervan beschikken over ‘leven’.

De vraag is dan gerechtvaardigd: als het minerale alleen over het fysieke beschikt, is er dan een rijk dat alleen over het fysieke en het leven beschikt.

Het verschil tussen mens en dier enerzijds en de plant anderzijds is zo groot, dat het niet moeilijk is de vraag te beantwoorden met: alleen fysiek en leven?
Dat is de plant.

het plantenrijk
Wie een tuin heeft en deze netjes heeft verzorgd alvorens met vakantie te gaan, gelooft na een week of  vier zijn ogen niet: wat is alles weer uitbundig gegroeid. En overal weer nieuw groen!

Aan deze plantenwereld valt onmiddellijk op: het groeit en het gaat maar voort met de planten: ja, de eigenschappen van dit plantenrijk zijn toch overduidelijk: groei, voortplanting, herstel, regeneratie.
En hoewel in mindere mate: het dieren- en mensenrijk vertonen dit ook.

‘boven’zintuiglijk
Deze levenskracht, dit levenskrachtencomplex, dit levenskrachtenveld is alleen waarneembaar in zijn uitingen, niet als kracht of complex of veld of wat voor woord we nog vinden. Het onttrekt zich aan de zintuiglijke waarneming.

Het is ‘buiten de zintuigen’ als realiteit wel aanwezig en valt daarmee onder het buiten- of  bovenzintuiglijke.

Het is logisch dat voor een wetenschap die alleen wil of kan of mag werken met maat, gewicht en getal, deze bovenzinnelijke werkelijkheid geen werkelijkheid kan zijn.

Maar al te gemakkelijk wordt daarmee tegelijkertijd beweerd dat deze werkelijkheid dus, of dan niet bestaat.

Nu is het niet zo gemakkelijk om ‘iets’ wat een bovenzintuiglijke werkelijkheid is, te beschrijven met woorden die ontleend zijn aan de zintuiglijke wereld.

lijf
Naast wat ik hierboven al opsomde: kracht, veld, complex introduceerde Steiner het begrip ‘Leib’.

De vertaling daarvan is ‘lijf’. In onze taal niet zo’n gebruikelijk woord meer. In antroposofische geschriften waar het om dit vormkrachtengebied gaat, wordt vaak het woord ‘lichaam’ gebruikt.

Körper
Ik doe dat bewust niet. Ik gebruik lichaam slechts voor het fysieke; Steiner gebruikt daar heel vaak het woord ‘Körper’ (dat weer verwant is aan het Latijnse corpus, wat het Engelse corpse, lijk, is).

Zowel het Duitse ‘Leib’ als het Nederlandse ‘lijf’ hangen samen met het woord ‘leven’.
Wij kennen dit nog in ‘lijfrente’, een rente voor het leven; lijftocht: middelen voor het levensonderhoud, geworden tot proviand; lijfsbehoud- het in leven blijven; het vege lijf redden; het Engelse woord ‘life’, leven, hangt er mee samen.
‘Lijf’ krijgt ook de betekenis van ‘het levende lichaam’ in ‘niets om het lijf hebben’ .

Steiner gebruikt in zijn uiteenzettingen over de 4-ledige mens het woord ‘Leib’ wanneer hij een krachtencomplex bedoelt. Vandaar dat er dan eens sprake is van ‘Lebensleib’, ‘Lebenskräfteleib’ ‘Formkräfteleib’.
Een Nederlandse vertaling is dan levenslichaam of levenskrachtenlichaam, vormkrachtenlichaam enz. Zoals gezegd: ik geeft de voorkeur aan ‘lijf’, ook al is dit in sommige opzichten een wat ouderwets woord.

Steiner is wel heel precies in zijn formuleringen: wanneer hij enkel en alleen het fysieke lichaam bedoelt, gebruikt hij ‘Körper’ – lichaam; of physischer Körper.
Wanneer hij het levende lichaam bedoelt, voegt hij het woord ‘Leib’ toe, in verschillende combinaties: “Körper-Leib; Leibeskörper; physischer Leib; leiblich-physisch.

Wanneer in antroposofische literatuur het woord lichaam wordt gebruikt in combinatie met leven, of ziel of  ik, betekent dit:  ‘het krachtencomplex van’.

Levenslichaam: het levenskrachtencomplex; zielenlichaam: het complex van de zielenkrachten; ik-lichaam: het krachtenveld van het Ik.

In wezen maakt het niet veel uit welk woord je hier gebruikt, wanneer maar duidelijk is wat je ermee bedoelt.

plant is kosmos
Wie ‘plant’ zegt, zegt ook ‘zon, licht, warmte, water’.

Wat de plant aan levenskracht vertoont, is niet los te zien van processen die zich ruim om de plant afspelen. Zij is een zichtbare reactie op wat er om haar heen aan invloeden is. Schijnt de zon, dan opent zich de bloem; schijnt deze niet, of is het vochtig, dan blijft die dicht. Planten op donkere plaatsen zoeken zich een weg omhoog naar het licht. Ze zijn een antwoord op wat in de ruimte om ons heen gebeurt.

etherlijf
Vanuit dit perspectief is een woord dat Steiner ook aan dit levenskrachtencomplex geeft, begrijpelijk: etherlijf.
Dat ruimtelijke aspect kennen wij bijv. in de uitdrukking: ‘hij is in de ether’ , wanneer er iemand op de radio is: in de ruimte.

Het Griekse aithèr betekent ‘fijne lucht, maar ook hemelgeest; tot het hogere en fijnere behorend, in tegenstelling tot het zware stoffelijke hier op aarde.

Vooral die laatste tegenstelling is belangrijk: hierin wordt weer uitgedrukt de tegenstelling leven-dood, die we al hadden gevonden.

Vandaar: levenslijf, etherlijf

Wie nadenkt over het verschil tussen het fysieke lichaam en het etherlijf komt als vanzelf op de tegenstelling ‘dood – leven’.

In deze woorden van Rudolf Steiner vond ik een stimulans om verdere tegenstellingen te zoeken:

Durch dieses Tatsachen-aufeinander-Beziehen bekommen wir reale Begriffe.
Door feiten met elkaar in verband te brengen, krijgen we reële begrippen.
GA293/119
Vertaald/116     Wir begreifen die Wirklichkeit nicht, wenn wir nicht die Widersprüche in der Welt schauen.’ 

Aus Widersprüchen besteht die Wirklichkeit.
Maar de werkelijkheid bestaat uit tegenstrijdigheden. We begrijpen de werkelijkheid niet wanneer we niet de tegenstrijdigheden in de wereld zien.
GA 293/129
vertaald/126

Real lernt man die Dinge aber nur kennen, wenn man sie in der Welt wirklich aufeinander be­ziehen kann.
Men leert de dingen slechts werkelijk kennen, wanneer men ze in de wereld daadwerkelijk op elkaar betrekken kan.
GA 301/42
Op deze blog/vertaald 

Rudolf Steiner wegwijzers 15; 20; 24; 87; 121; 124

TEGENSTELLINGEN FYSIEK – ETHERISCH

Het mineraal is helemaal overgeleverd aan de zwaarte;
de tegenstelling plant vertoont juist een anti-zwaartetendens. Omhoog, naar het licht, naar de hemel, i.p.v. omlaag, naar de zwaarte, naar de aarde.

Wanneer wij de levenskrachten verantwoordelijk houden voor deze omhoog gerichte beweging, zou je het etherlijf ook het ‘anti-zwaarte(krachten)lijf’ kunnen noemen.

Het mineraal beweegt niet, d.w.z. niet van binnenuit. Er is eigenlijk geen binnen. Wanneer het valt en het breekt, heb je er 2, die eigenlijk alleen maar buitenkant zijn.

De plant beweegt wel; weliswaar niet uit zichzelf, ze wordt a.h.w. bewogen door wat er om haar heen is: licht, lucht, warmte en niet te vergeten: het water.
Het water: dat is bij uitstek de drager van alle leven, voortdurend in beweging tussen aarde en wolken en de sfeer daarboven en weer terug: de sfeer die door Rudolf Steiner als ethersfeer wordt aangeduid.

Zo kun je in de bewegende sapstromen van de groene wereld een uiting zien van levensbrengende krachten door heel de plant heen – dit kunnen we ‘etherische’ krachten noemen. De sapstroom komt op gang wanneer de zon krachtiger wordt en het licht toeneemt en neemt in het najaar weer af om in de winter tot rust te komen.
Wanneer je een plant breekt, heb je er geen 2; dat kunnen er wel 2 worden, wanneer je het afgebroken deel in het water zet; immers groeikracht, regeneratie, voortplanting horen als kwaliteit bij de plant.

Rudolf Steiner:
Wenn Sie eine ab­geschnittene Rose und einen Kristall auf einen Tisch stellen, so können Sie sagen, beides seien Gegenstände. Diese Gleichstellung von Rose und Kristall unter dem Begriff Gegenstand ist aber nur unter einem äußer­lichen Aspekt berechtigt. Die abgeschnittene Rose ist keine Wirklich­keit und Sie können sie nicht so betrachten wie den Kristall, der in einer gewissen Weise ein Abgeschlossenes ist.
Wanneer u een afgesneden roos en een kristal op een tafel legt, kunt u zeggen dat deze beide, voorwerpen zijn. Het gelijkstellen van de roos en het kristal onder het begrip voorwerp is echter alleen gerechtvaardigd onder het gezichtspunt van de buitenkant. De afgesneden roos is geen werkelijkheid en die kunt u niet zo beschouwen als een kristal dat op een bepaalde manier afgesloten is.

GA 301/243
 Op deze blog vertaald/243

Als element noemde ik bij het mineraal: de aarde; mineralen hoef je geen water te geven.
Bij de plant gaat dit niet op: water is een levensvoorwaarde; in vergelijking tot de plant heeft het mineraal geen licht of warmte nodig; de plant beweegt juist door deze elementen.

Zo kun je het etherlijf ook het ‘bewegingslijf’ noemen.

Het mineraal vertoont zich in de ruimte. Als fysiek lichaam is het een ruimtelichaam.    

De plant heeft ook een fysiek lichaam waarmee ze zich in de ruimte vertoont. Maar als bewegingslijf vertoont ze zich ook in de tijd. Want het groeien, vanaf het ogenblik vanuit de aarde komen, tot het daarin weer verdwijnen, is een manifestatie in de tijd.

Dit is een buitengewoon verhelderende tegenstelling: ruimte/tijd.

Daarom kan het etherlijf ook ‘tijdlijf‘ genoemd worden.

Dat deze woorden niet in Van Dale staan, doet niet ter zake.

KARAKTERISEREN
Door te karakteriseren krijgen we een veel ruimere blik op het verschijnsel dat we willen begrijpen.

Rudolf Steiner:
‘Wir charakterisieren, wenn wir die Dinge unter möglichst viele Gesichtspunkte stellen.
En we karakteriseren wanneer we dingen van zoveel mogelijk gezichtspunten uit belichten.
GA 293/146
vertaald/142

Dat de wetenschap zoveel interessante feiten heeft vastgelegd, vind ik geweldig. Die feiten benadrukken wat je –al tegenstellend- kunt vinden:

Wat een groeikracht vertoont bv. deze plant.
Die groeit 20 cm. per dag! Als wij dat in onze eerste levensdagen zouden doen, waren we na een week al 1.40 m gegroeid!

Water
is het belangrijkste bestandsdeel van alle levende organismen (70-75%).
Het vertegenwoordigt ook het grootste gedeelte van de dagelijkse voeding. Als water onthouden wordt, dan ontstaat er al snel een staat van uitdroging en dat leidt onherroepelijk tot de dood!

De populier heeft tot 1500 liter per dag nodig.
Dat betekent dat er 150 emmers van 10 liter naar boven moeten worden gesjouwd, tot in het topje toe!

Er valt gemiddeld per jaar 73,2 cm regen volgens het KNMI. Nederland heeft een oppervlakte van 41547 km2 en dan valt er volgens het volgende rekensommetje 0,732m x 41547×1010m = 3,041×1010m3 dit staat gelijk aan 30,412 km3 per jaar. (dit is 30 met 12 nullen als je er liters van maakt)

Wij beleven onszelf met ons lichaam meer als stoffelijk wezen, terwijl we uit een veel groter percentage vloeistof bestaan.

Het etherlijf is in dit opzicht ook een ‘vloeistoflijf’.

Onze stofwisseling is voortdurend bezig om de vaste(re) substanties die we gegeten hebben zo te bewerken dat ze als vloeistof door de cellen kunnen worden opgenomen. We eten, we drinken, maar we laten het stofwisselingsproces zijn eigen leven!  leiden.
We vertrouwen en hopen erop dat het goed gaat. Maar zoals al eerder gezegd, we weten niet wat er zich precies in ons lichaam afspeelt. Wij hebben er bewust (met ons bewustzijn) minder ‘weet’ van dan dit levenskrachtige stofwisselingssysteem. Onbewust ‘weet’ dit er kennelijk (veel ) meer van.

Opnieuw vertoont zich hier een tegenstelling: bewustzijn-onbewustzijn.

In dit ‘weet-hebben-van’ lijkt het etherlijf meer te weten van ons lijf dan wij zelf. Mogen we misschien zeggen dat het ‘wijzer’ is?

Dit vormkrachtenlijf vormt ons voortdurend naar hoe we kennelijk gevormd moeten zijn. Als het ons anders vormt dan naar de gegeven vorm, beleven we dat als een afwijking, een deformatie. Zo lang dat niet het geval is, mogen we ons gezond noemen; in het andere geval zijn we ziekelijk of ziek.

Ons vormkrachtenlijf heeft ‘weet’ van de vorm; houdt deze in stand. Het is alsof deze het ‘model’ wat in stand gehouden moet worden op die heel specifieke manier, kent. Het is daarmee ook ‘modelvormende kracht’ – ‘modellijf’.

Laten we nu eens kijken naar bijv. de vorm van een dijbeen.

dijbeen2
De beenderen hebben hun buitengewone stevigheid vooral te danken aan de manier waarop ze gebouwd zijn. Het dijbeen dient bijvoorbeeld als steunpilaar, aangezien het ons hele lichaam draagt. Als we een ingenieur een pilaar zouden laten ontwerpen die dezelfde taak heeft als ons dijbeen, dan zou de ingenieur in de pilaar steun- en treklijnen tekenen, die net zo lopen als de bindweefselbundels (benige deeltjes) in de kop van het been. [4]

ingenieur
Het is interessant dat hier over een ‘ingenieur’ wordt gesproken. Die het net zo gemaakt zou hebben zoals het bot zich als bouwwerk vertoont. Dat betekent niet meer of minder dan dat aan de bouw van dit bot intelligentie wordt toegeschreven. De ingenieur komt tot zijn model door allerlei berekeningen en het volgen van bepaalde bouwkundige wetten!

Dan kan ik er niet omheen de vraag te stellen: wie of wat is dan de ‘ingenieur’ die dit bot in deze vorm ontwerpen heeft.

Voor Richard Dawkins die van geen ‘ontwerp’ wil weten, is hij in ieder geval blind.

Rudolf Steiner:
Wanneer wij het menselijk lichaam alleen al uiterlijk bekijken, moeten wij tot onszelf zeggen: Wat is het menselijk lichaam toch een wonder van volmaaktheid!  Meer
GA 59/252-253
Vertaald

Op veel meer plaatsen vind je in het werk van Steiner zijn gezichtspunten over het etherlijf. 
Hier volgen er een paar waarbij het gaat om de samenhang tussen fysiek lichaam en etherlijf en het verband etherlijf – plant. 

Fortpflanzung und Wachstum hat der Mensch mit den Pflanzen und Tieren gemein. Durch Fortpflanzung und Wachstum unterscheidet sich das Lebendige von dem Leblosen Mineral.
Lebendiges entsteht aus Lebendigem durch den Keim. Die Kräfte die einen Eichbaum gestalten, müssen wir auf dem Umwege durch den Keim in Mutter-und Vaterpflanze suchen. Die Form der Eiche erhält sich bei der Fortpflanzung von den Vorfahren zu den Nachkommen. Es gibt innere, dem Lebenden angeborene Bedingungen.

Die Form des Lebenden pflanzt sich durch Vererbung fort. Wie ein lebendes Wesen sich entwickelt, hängt davon ab, aus welchem Vater-oder Mutterwesen es entstanden ist, oder mit anderen Worten, welcher Art es angehört. Die Stoffe aus denen es sich zusammensetzt, wechseln fortwährend, die Art bleibt während des Lebens bestehen und vererbt sich auf die Nachkommen. Die Art ist damit dasjenige was die Zusammenfügung der Stoffe bestimmt.

Diese Artbildende Kraft soll Lebenskraft genannt werden.

Wie sich die mineralischen Kräfte in den Kristallen ausdrücken, so die bildende Lebenskräfte in den Arten oder Formen des pflanzlichen und tierischen Lebens.

Die Äusserungen der Lebenskraft nimmt der Mensch durch die gewöhnlichen Sinne nicht wahr. Er sieht die Farben der Pflanze, er riecht ihren Duft, die Lebenskraft bleibt dieser Beobachtung verborgen.

Voortplanting en groei heeft de mens met de planten en dieren gemeen. Door deze twee fenomenen onderscheidt dat wat leeft zich van het levenloze mineraal.
Leven ontstaat uit leven door de kiem. In opvolging van leven sluit zich nakomelingschap aan bij de voorvaderen. De krachten waardoor een mineraal ontstaat, zijn gericht op de grondstoffen zelf, die er de bestanddelen van vormen. Een bergkristal ontstaat door de krachten welke zich bevinden in het silicium (kiezel) en de zuurstof, waaruit het bestaat. De krachten waardoor een eik wordt gevormd, moeten wij langs een omweg zoeken via de kiem in de moeder- en vaderplant. En de vorm van de eik blijft bewaard bij deze reeks van voortplantingen. Er bestaan innerlijke voorwaarden welke alles wat leeft aangeboren zijn.

De vorm van alles wat leeft, plant zich voort door overerving. De wijze waarop een levend wezen zich ontwikkelt, is afhankelijk van de ouders uit wie het is voortgekomen, of, met andere woorden, van de soort waartoe het behoort. De samenstellende bestanddelen wisselen voortdurend; de soort blijft tijdens het leven bestaan en zet zich voort in de nakomelingschap. Door de soort wordt de samenvoeging der substanties bepaald.

Deze kracht, die de soort vormt, zal als levenskracht worden aangeduid.

Gelijk de in de mineralen werkende krachten tot uitdrukking komen in de kristalvormen, zo manifesteert zich de vormgevende levenskracht in de soorten of vormen van het plantaardig en dierlijk leven.
GA 9/34-35
Vertaald

Der Ätherleib ist nicht etwa bloβ ein Ergebnis der Stoffe und Kräfte des physischen Leibes, sondern eine selbständige, wirkliche Wesenheit, welche die genannte physischen Stoffe und Kräfte erst zum leben aufruft.

Im Organismus liegt etwas vor, was nicht unorganisch ist: das bildende Leben. Diesem liegt der Äther-oder Bilde-Kräfte-Leib zugrunde.

Ein bloβer physischer Körper hat seine Gestalt durch die dem Leblosen innewohnenden physischen Gestaltungskräfte; ein lebendiger Körper hat seine Form nicht durch diese Kräfte, denn in dem Augenblicke wo das Leben aus ihm gewichen ist, zerfällt er. Der Lebensleib ist eine Wesenheit, durch welche in jedem Augenblicke während des Lebens der physische Leib vor dem Zerfalle bewahrt wird.

So wie der Mensch durch seinen physischen Leib der mineralischen, so gehört er durch seinen Ätherleib der Lebenswelt an. Nach dem Tode löst sich der physische Leib in der Mineralwelt, der Ätherleib in der Lebenswelt auf.

Maar in het organisme bevindt zich nog iets, wat niet anorganisch is: het vormgevende leven. Dit vormt de grondslag van het ether- of vormkrachtenlichaam.

Het etherlichaam is voor hem niet slechts een resultaat, voortkomende uit de materialen en krachten van het fysieke lichaam, maar een zelfstandige realiteit, door welke de genoemde stoffen en krachten eerst tot leven komen.

Als men redeneert: een louter fysiek lichaam, bijv. een kristal, heeft zijn gedaante gekregen door de fysieke vormkrachten, die zich in het levenloze bevinden. Eer levend lichaam daarentegen krijgt zijn vorm niet dooi deze krachten, want op het ogenblik dat het leven eruii geweken is en het alleen maar onderworpen is aan de natuurkrachten, gaat het over tot ontbinding. Tot het wezen van het etherlichaam behoort het om op ieder moment van het leven het fysieke lichaam tegen ontbinding te beschermen.

Zoals de mens door zijn fysieke lichaam behoort tot de wereld der dode grondstoffen, zo behoort hij door zijn etherlichaam tot de wereld van het levende. Na de dood vergaat het stoffelijk lichaam, lost als het ware op in de wereld der mineralen; het etherlichaam wordt op genomen in de wereld van het leven.
GA 9/36-38
Vertaald

Diesen Äther- oder Lebensleib hat der Mensch mit Pflanzen und Tieren gemeinsam. Er bewirkt, daß die Stoffe und Kräfte des physischen Leibes sich zu den Erscheinungen des Wachs­tums, der Fortpflanzung, der inneren Bewegung der Säfte usw. gestalten. Er ist also der Erbauer und Bildner des physischen Leibes, dessen Bewohner und Architekt.

Dit ether- of levenslichaam heeft de mens met planten en dieren gemeen. Het bewerkstelligt, dat de stoffen en krachten van het fysieke lichaam zo tot een orga­nisch geheel gevormd worden, dat de verschijnselen van groei, voortplanting, inwendige vloeistofbeweging enzovoort optreden. Het etherlichaam bouwt dus het fysieke lichaam op en geeft het zijn plastische vorm, het is zijn bewoner en tevens zijn architect.

Der Ätherleib ist eine Kraftgestalt; er besteht aus wirkenden Kräften, nicht aber aus Stoff;

Het etherlichaam is een gesloten complex van  krachten, het bestaat niet uit materie, maar uit krachtwerkingen

Sein Äther- oder Lebensleib ist lediglich der Träger der lebendigen Bildungskräfte, des Wachstums und der Fortpflanzung.

Zijn ether- of levenslichaam is enkel en alleen nog maar de drager van de vitale vormkrachten, van groei en voortplanting.
GA 34/315-317
vertaald

In alldem was das Wachsen, den Aufbau unseres Körpers betrifft, gleichen wir der Pflanze, wie jedes organische Wesen.
In alles wat de groei, de opbouw van ons lichaam betreft, lijken we op de plant, zoals ieder organisch wezen.
GA 52/34
Niet vertaald

Wanneer op blz. 24 sprake is van fysiek lichaam, etherlichaam en astraallichaam en hun verbonden-zijn met de drie rijken in de fysieke wereld, is het het etherlijf dat verbonden is met het plantenrijk.

*GA= Gesamt Ausgabe, de boeken en voordrachten van Steiner

[1] GA 293
Algemene menskunde als basis voor de pedagogie
[2]
 GA 294
Opvoedkunst. Methodisch-didactische aanwijzingen
[
3] GA 295
Praktijk van het lesgeven

[4] Het menselijk lichaam
Uitg.Christoph Columbus Verlags AG, Clarus. 1977, blz. A14

Over het etherlijf            kind en etherlijf
.

Algemene menskunde: voordracht 1 – alle artikelen

Algemene menskunde: alle artikelen

Rudolf Steiner: alle artikelen op deze blog

Menskunde en pedagogie: alle artikelen

.

1291

.

Advertentie

VRIJESCHOOL – Rudolf Steiner – Algemene menskunde – voordracht 1 (1-7-1)

.

Enkele gedachten bij blz. 23/24 in de vertaling van 1993.

ALGEMENE MENSKUNDE ALS BASIS VOOR DE PEDAGOGIE

luidt de titel van de vertaling van GA* 293 [1].

De voordrachten die Steiner hield hadden tot doel uiteen te zetten wat vrijeschoolpedagogie omvat.
Van 21 augustus tot en met 6 september 1919 volgden de leerkrachten voor de te beginnen school deze cursus die, naast de in de morgen gehouden voordrachten GA 293, ook nog bestond uit de over de rest van de dag verdeelde cursussen  (GA 294) [2] en (GA295) [3]

HET TWEELEDIG MENSBEELD
Nadat Rudolf Steiner nog iets heeft gezegd over de opvoeding vóór de geboorte, vervolgt hij de voordracht met:

Die Erziehung kann erst angehen, wenn das Kind wirklich eingegliedert-ist in die Weltenordnung des physischen Planes, und das ist dann, wenn das Kind beginnt die äußere Luft zu atmen.

De opvoeding kan pas ter hand worden genomen wanneer het kind werkelijk deelgenoot van de fysieke wereld is geworden en dat is wanner het kind begint te ademen.

Voor Steiner is geboorte een overgang van het ene bestaan naar het andere, zoals het sterven dit ook is. Wanneer het over de drieledige mens gaat, kan er een onderscheid worden gemaakt in – hier zie je concreet de karakterisering vanuit verchillende standpunten – lichamelijk: hoofd, romp en ledematen; – geredeneerd vanuit het standpunt ‘ziel’ in: denken, voelen, willen.
Zijn deze ‘delen’ bij het oudere kind en de volwassene min of meer zelfstandig functionerend, bij het pasgeboren kind is alles nog veel meer met elkaar verbonden, alsof er een gesloten bloemknop op een stengel zit. De knop staat hier voor geest en ziel samen, is nog dicht, moet nog wakker worden. 

Betrachten Sie das Kind, das hereingewachsen ist in die Welt, mit der genügenden Unbefangenheit, so werden Sie richtig wahrnehmen: Hier in dem Kind ist noch unverbunden Seelengeist oder Geistseele mit Leibeskörper oder Körperleib. Die Aufgabe der Erziehung, im geistigen Sinn erfaßt, bedeutet das In-Einklang-Versetzen des Seelengcistes mit dem Körperleib oder dem Leibeskörper. Die müssen miteinander in Harmonie kommen, müssen aufeinander gestimmt werden, denn die passen gewissermaßen, indem das Kind hereingeboren wird in die physische Welt, noch nicht zusammen. Die Aufgabe des Erziehers und auch des Unterrichters ist das Zusammenstimmen dieser zwei Glieder.

Kijkt u onbevangen genoeg naar een kind dat op de wereld is gekomen, dan zult u duidelijk waarnemen dat in het kind de zielegeest of geestziel en het organisch lichaam of lichamelijk organisme nog niet met elkaar verbonden zijn. De taak van de opvoeding in geestelijke zin is nu om de zielegeest en het licha­melijk organisme of organisch lichaam met elkaar in overeen­stemming te brengen. Die moeten met elkaar in harmonie ko­men, moeten op elkaar afgestemd worden, want die passen in zekere zin nog niet bij elkaar wanneer het kind geboren wordt. De taak van de opvoeder en ook van de leraar is om deze twee delen op elkaar af te stemmen.
24

GEEST/ZIEL, ZIEL/GEEST
Omdat er bij de het pas geboren kind nog geen goed onderscheid is te maken tussen wat nu geest en ziel is, gebruikt Steiner de woorden geestziel(ewezen) en zielegeest(wezen) (volgens de spelling zou dit zielen moeten zijn). 

Kijk je naar het lichaampje, dan zie je de totaal nog niet uitgegroeide ledematen waarmee het kindje nog helemaal niets kan dan ze, schijnbaar doelloos, bewegen; heel ongecoördineerd, onbeheerst, bijna onwillekeurig.
Vergelijk je dat met later, dan zie je dat het kind vrij letterlijk bezit heeft genomen van zijn ledematen; hij weet ze al in zijn dienst te stellen, ze te gebruiken voor wat hij wil; er komt steeds meer doelgerichtheid. Het kind kan steeds meer met zijn lichaam.
Kijk je naar hoe een kindje gaat staan, gaat klimmen enz. dan zie je een soort veroveringstocht, een vorm van in-bezit-nemen, een steeds verder dóórdringen, dat alleen maar mogelijk is door het doordringen van het eigen lichaam met…ja, met wat. Met zijn zelf! Met zichzelf! Met wat hij als wezen is, met zijn mentale processen en zijn gevoel, kortom met wat je al onder geest-zielen of zielen-geest kan verstaan.

ORGANISCH LICHAAM OF LICHAMELIJK ORGANISME
Dit is de vertaling van Leibeskörper en Körperleib. 

Maar uit de vertaling blijkt niet goed waarom het gaat. Dat is ook met de Duitse woorden zo, hoewel je hier twee begrippen hebt, die door Steiner op andere plaatsen gebruikt worden voor etherlijf en fysiek lichaam. 
Het woord ‘lijf’ is in onze taal niet zo gangbaar meer en wordt ook in vertalingen van Steiner waar hij het etherlijf bedoelt, meestal ook vertaald met ‘lichaam’.

FYSIEK LICHAAM en ETHERLIJF
Om uit te leggen wat Steiner bovenzintuiglijk waarnam, kwam hij voor de moeilijkheid te staan om woorden te kiezen voor iets waarvoor in de zintuiglijke wereld geen woorden zijn. Hij moest dus toch woorden kiezen uit de zichtbare wereld en koos die vaak zeer omschrijvend, m.i. ook een van de redenen om te karakteriseren. 

Wanneer hij het woord ‘Leib’ gebruikt, bedoelt hij altijd een complex van krachten, vermogens om.  Bij het etherlijf gaat het o.a. om levenskracht(en), vormkrachten; bij het astraallijf bijv. om het vermogen als ziel de buitenwereld tot binnenwereld te maken. 
Wanneer hij het fysieke lichaam bedoelt, spreekt hij niet over ‘Leib’ omdat dit fysieke lichaam er niet zou zijn zonder ‘leven’, zonder leven is het immers een lijk en daarbij past veel meer het woord ‘lichaam’ dat van oorsprong als ‘lic ham’ -lic=lijk wijst op een lichamelijk omhulsel. 
Door het gebruik van etherlichaam koppel je dus eigenlijk twee tegenstrijdige begrippen aan elkaar.
Maar als ik zie hoe precies Steiner alles wil beschrijven – geesteswetenschap dient dat net zo exact te doen als natuurwetenschap – kies ik dus voor etherlijf of levenslijf of levenskrachtenlijf, waarbij ‘lijf’ etymologisch van ‘leven’ komt.
We kennen het nog in ‘lijfrente’, een rente voor het leven, in ‘lijftocht’, voedsel om in leven te blijven, waar het om het levende lichaam gaat, zie je bijv. ‘lijfarts’, ‘lijfwacht’, om voor het leven van iemand te waken.

Net zoals geest-zielen en zielen-geest nog afwisselend gebruikt worden voor het pas geboren kind, zo ook fysiek lichaam en etherlijf in de woorden ‘Leibeskörper’ en ‘Körperleib’. In beide zit het woord ‘Leib’ – leven en dat is essentieel: de baby en het kleinere kind zijn doortrokken met een levenskracht die bijna alles in zijn jonge leven domineert: eten, slapen, groeien.

Dit door levenskracht doortrokken lichaampje waardoor het een ‘lijf(je) is, is vanuit de aardse kant bekeken, het resultaat van de voortplanting, de gezamenlijke bijdrage van vrouw en man, die daardoor moeder en vader worden.
Hier werken de krachten van de erfelijkheid.

Ik verwijs nu naar een artikel op mijn blog ‘Antroposofie, een inspiratie‘ over ‘de erfelijkheid van het Ik’.

‘Aangekomen’ op aarde pas ik nog niet meteen bij mijn fysieke lijf: ik moet er nog in dóórdringen.
Dat kan ik niet alleen, daar moet mij van alles voor worden aangereikt. Ik moet worden geholpen. Dat noemen we verzorgen en opvoeding.
Dan kan voor de komende tijd het doel van deze opvoeding zijn dat ‘Ik’ zo goed mogelijk in mijn lichaam ga passen. Dat er harmonie ontstaat.

Wat een mooie taak, wat een prachtige opdracht: HARMONIE brengen.

Maar er is nog meer:

MET EERBIED

Der Mensch ist ja, bevor er ein Erdenwesen wird, ein seelisch-geisti­ges Wesen, das in seelisch-geistigen Welten lebt. Ich habe darauf schon hingedeutet. Er steigt herunter, verbindet sich als seelisch-geistiges We­sen mit dem physisch-ätherischen Menschenkeim, der zustande kommt teils durch die Tätigkeit des Seelisch-Geistigen selbst, teils aber durch die Vererbungsströmung, die durch die Generationen durchgeht und die durch Vater und Mutter an den Menschen, der sich im physischen Leib verkörpern will, herankommt. Wenn man dieses Seelisch-Geistige vor sich hat, das da an den Menschen zunächst herankommt, wird man es mit scheuer Ehrfurcht betrachten. Man wird gewissermaßen dem Werden des Kindes mit einem religiösen Gefühl auch als Lehrer gegen­überstehen; ich möchte sagen, mit einem priesterlichen Gefühl, weil die Art, wie sich Seelisch-Geistiges im Kinde enthüllt, wirklich zu einer Offenbarung des Seelisch-Geistigen im Physisch-Ätherischen wird. Hat man die Stimmung, daß sich ein von Göttern Gesandter herunterbegibt auf Erden und sich im Leibe verkörpert, dann bekommt man die rich­tige Gesinnung, die man in der Schule zu entfalten hat. Aber man lernt auch nur dadurch, daß man anzuschauen fähig ist, wie sich das Kind allmählich entwickelt.

De mens is, voor hij aardeburger wordt, een zielen-geestwezen dat in de wereld van ziel en geest leeft. Daarop heb ik al gewezen. Het incarneert, verbindt zich als ziel-geestwezen met de fysiek-etherische mensenkiem, die tot stand komt door de werkzaamheid van ziel en geest, maar gedeeltelijk ook door de erfelijkheidsstroom die door de generaties heengaat en die door vader en moeder aan de mens die zich in het fysieke leven met een lichaam wil omkleden, gegeven wordt. Wanneer je dit, wat ziel en geest is, voor je hebt, wat daar allereerst in de mens verschijnt, dan zul je dit met diepe eerbied aanschouwen. In zekere zin zul je ook als leerkracht met een religieus gevoel tegenover het wezen van het kind staan; ik zou willen zeggen, met het gevoel van een priester, omdat de manier waarop ziel en geest zich in het kind openbaren, werkelijk tot een openbaring van geest en ziel in het fysiek-etherische wordt. Leeft in je gemoedsgesteldheid dat er iemand die door de goden naar de aarde is gezonden om daar in een lichaam te incarneren, dan krijg je de goede gezindheid die je in de school moet ontwikkelen. Maar ook nog leer je daardoor waar te nemen hoe het kind zich geleidelijk ontwikkelt.
GA 309/65
Op deze blog vertaald/65  

EEN BIJNA RELIGIEUS GEVOEL

Daß der Mensch, wenn er in das Erdenleben hineinkommt, nicht nur das annimmt, was ihm von Vater und Mutter entgegengebracht wird, sondern daß er als geistiges Wesen aus einer geistigen Welt heruntersteigt in diese irdische Welt, das kann bei einer lebensvollen Menschenerkennt­nis in der Erziehungskunst praktisch werden. Denn es gibt im Grunde genommen keine wunderbareren Eindrücke, als wenn man das ganz kleine Kind in seinem Werden beobachtet, an seiner Entfaltung teil­nimmt und den Eindruck bekommt, wie das zuerst innerlich Ver­schwommene, das aus der geistigen Welt zum irdischen Dasein herun­tergestiegen ist, sich allmählich formt und gestaltet. Und man gewinnt die Erkenntnis, daß man es darin mit einem Übersinnlich-Geistigen zu tun hat, das sich hier in der Sinneswelt verkörpert und entfaltet. Da fühlt man sich dann verantwortlich gegenüber der eigenen Erziehungskunst; und fühlt man dazu die nötige Gewissenhaftigkeit, dann wird die Erziehungskunst gewissermaßen die Ausübung eines religiösen Dien­stes. Man fühlt in der Praxis: Die Götter haben den Menschen heruntergeschickt in dieses irdische Dasein, haben ihn uns als Erzieher anver­traut. Was die Götter uns mit dem Kinde übergeben, das sind Rätsel, die den schönsten Gottesdienst ergeben.

Dat de mens , wanneer hij het aardeleven binnenkomt, niet alleen maar tot zich neemt wat hem door vader en moeder aangereikt wordt, maar dat hij als geestelijk wezen afdaalt naar dit aardse bestaan, kan bij een levensechte kennis in de opvoedkunst praktisch toegepast worden. Want er zijn in de grond van de zaak genomen geen indrukken die wonderbaarlijker zijn dan wanneer je het heel kleine kind in zijn wording bekijkt, aan zijn ontwikkeling deelneemt en de indruk krijgt hoe, wat eerst innerlijk nog ongedifferentieerd is, dat uit de geesteliljke wereld in het aardse bestaan afdaalt, zich langzamerhand vormt en ontwikkelt. En je komt tot het besef dat je in het kind met een bovenzintuiglijk geesteswezen te maken hebt, dat zich hier in de zichtbare wereld belichaamt en ontplooit. Dan voel je je verantwoordelijk wat betreft je eigen opvoedkunst; en voel je daarbij de nodige consciëntie, dan wordt de opvoedkunst in zekere zin de uitoefening van een religieuze handeling.
Je voelt in de praktijk: de goden hebben de mens naar de aarde gestuurd, hebben hem aan ons als opvoeder, toevertrouwd. Wat de goden ons met het kind geven, zijn raadsels, die uit de mooiste dienst aan god stammen.
GA 304a/121 
Niet vertaald

Het groter wordende kind geeft blijk van een grote behoefte aan beweging. Dat is niet toevallig. Het is doortrokken van een grote levenskracht, van groei: het verdubbelt in de eerste 7 jaar zijn lichaamsgewicht! En wie leven zegt, zegt beweging. Helpen bij de harmonisering, is dus o.a. gelegenheid geven tot allerlei bewegen. Dat is simpelweg tegemoet komen aan wat de natuur van het kind van en aan ons vraagt.

In deze voordracht noemt Steiner nog geen concrete voorbeelden van hoe het onderwijs er met het oog op de beweging uit zou moeten zien.

Vooruitlopend daarop vind je op deze blog veel artikelen die daarover gaan, o.a.:

zintuigen – alle artikelen

bewegen1e klas alle artikelen

en natuurlijk de artikelen voor de peuters en kleuters voor wie het bewegen – letterlijk – van levensbelang is:

peuters/kleuters: alle artikelen

.

*GA= Gesamt Ausgabe, de boeken en voordrachten van Steiner

[1] GA 293
Algemene menskunde als basis voor de pedagogie
[2]
 GA 294
Opvoedkunst. Methodisch-didactische aanwijzingen
[
3] GA 295
Praktijk van het lesgeven

Algemene menskunde: deel 1-7 waarop bovenstaand artikel een uitbreidend vervolg is.

Algemene menskunde: voordracht 1 – alle artikelen

Algemene menskunde: alle artikelen

Rudolf Steiner: alle artikelen op deze blog

Menskunde en pedagogie: alle artikelen

.

1282

.