Tagarchief: Bothmergymnastiek

VRIJESCHOOL – Gymnastiek (2-2)

.
Pieter HA Witvliet: bewerking en eigen vertaling van ‘over de gymnastiek’ in ‘Erziehung zur Freiheit‘  Vertaald 
.

BOTHMERGYMNASTIEK
.

Veel mensen leiden een zittend bestaan

Veel mensen in het arbeidsproces hebben ‘zittend’ werk en de mensen die bv. in een fabriek werkzaam zijn, kunnen veel werk al overlaten aan machines, robots, waarbij zij alleen maar – zittend – het proces via monitoren e.d. in de gaten hoeven te houden.
De compensatie is vaak een zoeken naar lichamelijk bewegen, wanneer het werk voorbij is of in het weekend. Sportscholen zitten overvol en op straat kom je voortdurend hardlopers tegen. En ook ‘op de velden’ wordt heel wat getraind.
Omdat ‘het fysiek’ in conditie en zeker ook ‘in vorm’ moet blijven, is het niet verwonderlijk dat vrijwel alle activiteiten bedoeld zijn voor het lichaam.
Expressie, zoals bv. bij de dans is vrijwel afwezig.

Op de vrijescholen neemtbewegingeen belangrijke plaats in.
Dat is vanzelfsprekend bij een pedagogie die uitgaat van het kind: wie kinderen op school observeert, ziet het kind in zijn ware wezen….in de pauze. Zitten in de klas is eigenblijk heel on-natuurlijk voor een kind.
Uiteraard hebben jongere kinderen er meer behoefte aan dan oudere, maar een school zonder bewegingsmogelijkheden is een straf voor de kinderen.

In de eerste klas kun je al bewegend leren rekenen; in de 6e klas kun je hexameters lopen – beweging die niet alleen uit is om het fysieke te onderhouden, maar ook het ritmische leven en het kunstzinnige aspect.

Naast een ‘lichamelijke’ gymnastiek introduceerde Rudolf Steiner ook een ‘zielengymnastiek door het vak euritmie.

Ook voor de lichamelijke gymnastiek wilde hij nog een ander aspect aan bod laten komen dan alleen de lichamelijke oefening.

De gymnastiekleraar aan de 1e vrijeschool in Stuttgart was Fritz Graf von Bothmer die op vraag van Rudolf Steiner een gymnastiekmethode ontwierp met allerlei oefeningen die het beleven van de ruimte zouden kunnen versterken en tevens de wilskrachten zouden kunnen cultiveren.

Een paar karakteristieken

Wie kinderen waarneemt vóór hun 9e jaar, ziet dat ze nog veel meer opgaan in hun wereld, dan de kinderen die hun 9e, 10e jaar bereiken.
Voor Rudolf Steiner was dat o.a. aanleiding om bv. in de heemkundelessen anders met de lesstof om te gaan, dan bv. in de dierkundelessen in klas 4.
Zo vond hij het beter dat vóór het 9e jaar de kinderen voor het gerichtere bewegen, helemaal op zouden kunnen gaan in de ritmische kinderspelletjes en de kringspelen e.d.
Pas in klas 3 – de kinderen zijn of worden 9 jr .- komt er vanuit het kind een grotere afstand tot de wereld, dus ook tot het eigen lichaam. 
Maar als dan in de 3 klas de ‘gymles’ begint, ook dan moet in die eerste drie volgende jaren er veel plezier kunnen zijn bij de oefeningen, ook die aan de toestellen. Belangrijk daarbij zijn belevings- en fantasieoefeningen waarbij het niet alleen maar gaat om pure lichamelijkheid, prestaties en ‘wie is de beste’. 
Wat er gebeur(t)(de) bij het lichamelijke handwerk of bij de bewegingen van de dieren kan een mogelijkheid zijn: hindernissen nemen in de toestellen: erop klimmen, eroverheen springen, bv. staand in een gefantaseerd landschap waarin avonturen worden beleefd. Je moet elkaar bijstaan. Dat moet bloed- en spierkracht doen tintelen. 
Vanaf klas 6 wordt de uiteenzetting met de zwaartekracht steeds belangrijker. Botten en pezen komen in een nieuwe ontwikkeling (worden langer) en vragen eigenlijk aangesproken te worden, maar daarbij ook de beheersing. Dan gaat het ook om kracht en vastbeslotenheid, om concentratie. je moet iets durven, zelfs als je dat beleeft als iets ondergaan. De wil is sterk aanwezig bij springen en zwaaien om dynamisch het ruimtegevoel bij het balanceren met de zwaartekracht te gaan beheersen.

Licht atletische oefeningen, balspelen, lopen, oefenen met de gangbare gymnastiektoestellen: in de bovenbouw moet er een bewust evenwicht gevonden worden tussen licht en zwaarte, tussen zelf gestelde doelen en de eisen van het gemeenschappelijk oefenen. 
Meisjes en jongens oefenen samen, maar bij het ouder worden vraagt dit wel om individualisering en dus differentiatie. En tegelijkertijd gaat het ook om respect voor het anders-zijn, het zwakker zijn, maar hulp nodig hebbend: zo wordt de gymnastiek een sociaal oefenveld. 
Ook in deze leeftijden gaat het om het plezier bij het oefenen, veel minder om de prestaties t.o.v. de ander.
Het doel is: zekerheid in de beweging in de ruimte; gezonde versterking van de wil en de besluitkracht; sociale sportiviteit en wakkerheid.

Een Bothmerstudent beschreef het eens zo:

In de bovenbouw kon je de verwantschap van deze lessen met de geometrie ervaren. De krachten in de omgevende ruimte voelde je op je inwerken en daarop antwoordde je met de wil door te bewegen.

Na het gym-uur was je niet alleen verfrist en warmer geworden zoals bij lichamelijk bezig zijn, maar de grootste winst was dit wakker worden van het eigen innerlijk aan de weerstand van het lichaam. 

Ik realiseer me dat foto’s niet veel verduidelijken zonder toelichting. Bij deze foto’s werd geen uitleg gegeven:

Uit het leerplan van de Hiberniaschool Antwerpen:

De Bothmergymnastiek, die in de derde klas zijn intrede doet, sluit volledig aan bij deze periode [heemkunde – bouwen] , waarbij ze via bewegingen samen het huis bouwen: wij komen uit de verte aangelopen en gesprongen …
En ook hier worden de voorwaarden voor een goed huis met het lichaam uitgedrukt:
Zuilen zo hoog (stevig met de voeten op de grond)
Vensters zo wijd (handen en armen horizontaal)
En voor het eerst laten ze de wereld toe; vanuit het geborgene van het huis, kijken ze naar buiten:
Open het venster
Open en nog verder
Hemelhoog
Vleugelwijd

En ze weten: jij bent zo en ik ben anders, maar samen zijn we wij:
Jij en ik
Ik en jij
Zoeken elkaar
Vinden elkaar
Ik en jij

Website Bothmergymnastiek

Veel voorbeelden bij Tineke’s doehoek

Leven in beweging

Op deze blog: vrijeschoolpedagogie

Reader

Gymnastiek: alle artikelen

.

2853

.

VRIJESCHOOL – Gymnastiek [2-1]

.

Paul de Bruin, leraar m.o. lichamelijke opvoeding, nadere gegevens onbekend
.

Naast de gymnastiek zoals we die kennen in de vorm van toestelturnen, zaal- en buitenspel en atletiek bestaat er op de vrijeschool nog een facet dat bij de lichamelijke opvoeding thuishoort: de zogenaamde bothmergymnastiek.

Sinds ik aan de vrijeschool de gymnastieklessen van de 3e, 4e en 5e klas verzorg, ben ik me gaan verdiepen in de vrijeschoolgymnastiek.

Langzamerhand beginnen de inzichten en de bedoelingen van de bothmergymnastiek te leven. Het ligt in de bedoeling dat ik deze vorm van gymnastiek als een onderdeel het komende schooljaar aan de derde klas wil aanbieden,

Voordat ik hieraan daadwerkelijk begin, wil ik U allereerst informeren welke plaats de bothmergymnastiek op school inneemt.

Deze vorm van gymnastiek laat zich moeilijk theoretisch verklaren. Je moet de oefeningen eigenlijk zelf ervaren, beleven, voelen en procesmatig op je in laten werken en uiteindelijk – begrijp je niet – maar voel je wat het betekent.

De naam is ontleend aan de heer Von Bothmer, lange tijd leerling van Rudolf Steiner en als zodanig is het initiatief om te komen tot een nieuwe lichaamsscholing, geïnspireerd door Rudolf Steiner.

Bothmer zegt: “Gymnastiek is ruimtescholing ofwel geometrie in de ruimte.”

De oefeningen hebben voor een belangrijk deel tot doel: het zich bewust worden van de ruimte en de ruimtekrachten. De ruimte zoals Bothmer hem beleeft is niet alleen uiterlijke vorm: hoogte, diepte en het horizontale, maar betekent ook: krachten. De mens moet heer en meester worden over de naar beneden trekkende en de naar boven inspannende kracht; hij moet in evenwicht van die krachten kunnen leven. Hij zegt: door het tegelijk oefenen van lichaam en de geest moet het kind in de driedimensionale ruimte leren leven zonder gevangene te worden van de ruimtelijk-materiële wereld. Door de beweging moet de starheid van die materiële wereld overwonnen worden; de ruimte wordt geestelijk beleefd en de mens wordt vrij. Het is daarom ook dat Bothmer bij hoge uitzondering niet met toestellen of handgereedschappen werkt. Je wordt er door afgeleid en je kan daarom niet tot wezenlijke beleving van geestelijke ruimte komen.

Wanneer begin je nu met de bothmeroefeningen op school. Hij zegt hierover dat het jonge kind tot en met het achtste jaar – de 2e klas dus – nog leeft in de wereld van de sprookjes en dat de fantasie ook duidelijk leeft in het spel van het kind. Eenvoudige tik- en wedstrijdspelletjes en het begin van de euritmie is in deze periode het beste bewegingsonderwijs.

Om en nabij het negende levensjaar krijgt het kind een verhouding met de dimensionale ruimte en zijn wetmatigheden. Daarom kan pas in de derde klas een begin gemaakt worden met die zogenaamde ruimtescholing.

Bovendien dienen de activiteiten van de eerste en de tweede klas zo onverbrekelijk met elkaar verbonden te zijn zoals op de kleuterschool, dat een specifiek vak als gymnastiek in die periode nog niet thuishoort.

Ik hoop, dat ik U hiermee enig inzicht heb kunnen geven in de gymnastiek op de vrijeschool.

Rest nog, dat wanneer U zich afvraagt hoe de bothmeroefeningen worden uitgevoerd, ik U kan zeggen dat de eigen ervaring en beleving het beste antwoord daarop is.

.

Gymnastiek: alle artikelen

Vrijeschool in beeld: Bewegende klas

Menskunde en pedagogie: alle artikelen

Algemene menskunde: alle artikelen

.

1044

.

VRIJESCHOOL – Gymnastiek – (1-2)

.

Bea Hunfeld, vrijeschool Eindhoven, nadere gegevens onbekend)

.
OVER DE GRIEKSE VIJFKAMP EN DE BOTHMEROEFENINGEN
.

De Griekse vijfkamp had tot doel bij te dragen tot een harmonische ont­wikkeling van de mens die ze beoefende en je zou het als een oefenweg kunnen beschouwen. Er was dus geen sprake van jacht naar records. De spelen werden gehouden ter ere van de goden en de mens hoopte door beoefening ervan het contact met de goden levend te houden en de goede eigenschappen van de goden te kunnen verwerven. Want niemand die de speer beter richtte dan de oppergod Zeus en de discus probeerde men zo te wer­pen als de zonnegod Apollo.

Wat was en is nu nog de waarde van deze vijf oefeningen?

Door de loop probeerde men een evenwicht tussen zwaar en licht te ver­krijgen. De mens bevindt zich tussen hemel en aarde en het is goed als hij met twee voeten stevig op de grond staat zonder te veel aan de zwaar­te toe te geven, maar aan de andere kant zijn hoofd hoog draagtzon­der zijn neus in de wolken te steken.
Dus licht en donker ofwel licht en zwaar of dat wat van boven komt en dat wat van beneden komt moet in harmonie met elkaar zijn. En de loop kan een hulpmiddel hiervoor zijn.
Sommigen van u hebben misschien zelf wel eens ervaren dat je na wat training (waardoor je ook een goede regeling van je ademhaling krijgt) het gevoel kunt krijgen: zoals ik nu loop zou ik het heel lang vol kunnen houden. Dan heb je een evenwicht bereikt.
En vanaf de puberteit kun je dat de jonge mensen in een duurloop laten ervaren, terwijl de loop op de kortere afstanden in alle klassen beoefend wordt.

Door de sprong wilde de Griek leren zijn impulsen te beheersen. Daarom had hij halters in zijn handen. Deze tamelijk zware gewichten zwaaide hij als hij op ’t hoogste punt van zijn sprong was, nog eens naar achteren om zichzelf daarmee nog wat verder te doen neerkomen. Men schijnt op deze manier vroeger erg ver gesprongen te hebben. Pogingen om deze techniek terug te brengen zijn mislukt, maar wel maakt onze hedendaagse verspringer in de lucht nog allerlei bewegingen om zijn afstand te vergroten.

En het springen in het algemeen, ook in de gymzaal met toestellen, is iets wat grote concentratie en beheersing vraagt.

Het derde onderdeel was het worstelen. Wie kan er goed worstelen? Niet alleen iemand die veel kracht bezit, maar iemand die behalve kracht ook een goed aanvoelingsvermogen heeft en bovendien zijn hoofd erbij houdt. Dus door het worstelen beoogde men een harmonisch samengaan van het denken, voelen en willen. Dit is een streven dat je niet alleen bij de gymnastiek terugvindt, maar als een rode draad door alle vakken van de vrijeschool loopt.

Het vierde onderdeel was het discuswerpen. Het is een daad van het
mid­dengebied. Wie ooit een discus geworpen heeft, herinnert zich misschien hoe belangrijk het moment van loslaten isHet doel hiervan was en is: te leren iets zoveel van je zelf mee te geven, iets zo te sturen dat het zelfstandig een goede baan beschrijven kan. Als je een discus te veel of te weinig van jezelf meegeeft, wordt het een waardeloze worp. (Als ideale baan gold voor de Griek de baan van de zon, door Apollo be­werkstelligd).

Het discuswerpen als atletisch onderdeel doen we op de vrijeschool vooral in de 10e klas.

Het laatste en vooral voor deze tijd belangrijke onderdeel is het speerwerpen. 
In de tijd van de Grieken was de speerworp eigenlijk iets dat tot de vermogens van de Goden behoorde; nu is het iets dat wij moeten ontwikkelen.
Want waar heeft een speerworp mee te maken?
Met de kracht van het ik om een eigen doel te kiezen.
Het speerwerpen als atletisch onderdeel beoefenen we in de vrijeschool vooral in de 11e en 12e klas.

Toen Dr. Steiner in 1922 aan Graf von Bothmer vroeg om de gymnastiek voor de vrijeschool te ontwikkelen, is Bothmer uitgegaan van die men­selijke vermogens die de Griek zich door de vijfkamp eigen wilde maken. Bothmer beschouwde het als zijn taak om de mens, die een deel van de kosmos is, de krachten en de wetten van de kosmos te doen leren kennen.
Aan de loop (evenwicht tussen zwaar en licht) ontwikkelde hij die oefe­ningen die vooral in de onderbouw gedaan worden en in de oefeningen van de vijfde klas als spel tussen licht en zwaar “zijn meest duidelij­ke” uitwerking vinden.

De sprong (het beheersen van de impulsen) komt ook vooral in de onder­bouw in zijn kringspelen en later als ritmisch springen terug.
De waarde van het worstelen (evenwicht tussen denken, voelen en willen) laat hij al zijn oefeningen doordringen, maar treedt het duidelijkst in de bovenbouwoefeningen naar voren.
Hij doet dat in de vorm van de drie dimensies, die wij niet als abstracte richtingen beleven, maar als mens inhoud geven. Zo heeft het vlak dat het onder van het boven scheidt met ons voelen te maken, het vlak dat het links van het rechts scheidt met het denken, en het vlak dat het voor van het achter scheidt met het willen.

We kunnen ons hier allemaal wel iets bij denken, bijvoorbeeld wordt een stap naar voren toch als een wilsdaad gezien, omarm je iemand in het boven- ondervlak en hoort het wikken en wegen (handen die links en rechts op en neer gaan) toch tot het denken.

Van het discuswerpen (een beweging van het middengebied) leidt hij
ver­schillende oefeningen af, vooral voor de 10e klas.

Van het speerwerpen (vanuit het ik je doel kiezen) zijn eigenlijk alle oefeningen vanaf de 4e klas-, waarin het kind zich als individu tegen­over de wereld geplaatst voelt, tot en met de 12e klas doordrongen.

In de lagere klassen begin en eindig je altijd een oefening heel duide­lijk, met ik sta. (de ik—lijn wordt door de recht opstaande stand van onze wervelkolom mogelijk en is dus typisch menselijk). En in de bovenbouw krijg je bovendien dat alle oefeningen zeer doel­gericht zijn. In de 9e klas verlaat je de kringopstelling en is elke oefening een beweging naar een doel.

Ik ben mij ervan bewust dat dit allemaal theorie blijft als u de oe­feningen niet kent, maar misschien kunt u het volgende eens proberen: u gaat staan met uw armen zijwaarts, de handpalmen naar beneden gerichtAls u nu de handpalmen langzaam naar boven draait, kunt u misschien iets van het verschil tussen het zware en het lichte voelen.

Onze tijd geeft ons behalve de Griekse vijfkamp en de bothmeroefeningen ook nog het turnen en het spel en vele andere dingen als hulpmiddel tot de ontplooiing van onze kinderen. Hierover zal ik een andere keer schrijven.
..

Gymnastiek: alle artikelen

Spel (en sport)alle artikelen

Menskunde – en pedagogiealle artikelen

Vrijeschool in beeldalle artikelen

.
724-661

.

.